• No results found

‘Eindelijk weer een dichter!’: receptie en reputatie van dichter Mustafa Stitou

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Eindelijk weer een dichter!’: receptie en reputatie van dichter Mustafa Stitou"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Eindelijk weer een dichter!’:

receptie en reputatie van dichter

Mustafa Stitou

Masterscriptie Rijksuniversiteit Groningen Joy Heesakker

s1910469 Juni 2018

Eerste begeleider: dr. S. van Voorst Tweede begeleider: dr. M.P.J. Sanders

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 3

Inleiding 5

Methode 10

Analyse recensies Mijn vormen 15 Analyse recensies Mijn gedichten 20 Analyse recensies Varkensroze ansichten 29

Analyse recensies Tempel 45

Conclusie 56

(4)
(5)

Inleiding

Aangekondigd en aangemoedigd door Remco Campert (‘Eindelijk weer een dichter!’) droeg Mustafa Stitou zijn werk voor op Poetry International, een jaarlijks poëzie-evenement.1 De uitspraak van Campert markeerde een goede carrièrestart voor de

19-jarige dichter: een paar maanden later prijkte het statement van Campert op een buikbandje om de omslag van de debuutbundel van Stitou, Mijn vormen.2 Deze

uitspraak verspreidde zich snel en werd dé advertentietekst voor de bundel. Ook in recensies over het werk van Stitou wordt deze uitspraak aangehaald. Een

veelbelovende, vliegende start. Toch kwam Stitou pas vier jaar later, in 1998, met een herdruk en met een nieuwe bundel: Mijn gedichten. Door allerlei

nevenactiviteiten had Stitou niet altijd tijd om te dichten. Vanaf het begin van zijn carrière kreeg Stitou veel uitnodigingen voor publieke optredens en hij nam ze toen zoveel mogelijk aan. Hij kreeg daarbij veel aandacht van de media en daaraan moest hij even wennen:

Het hele mediagedoe eromheen. Alle voordrachten en optredens. Ik ging er niet goed mee om. Het slokte me op. Ik heb een jaar lang bijna niks

geschreven.3

In 2003 publiceerde Stitou Varkensroze ansichten, waarmee hij de Jan Campert-prijs en de VSB-Poëzieprijs won.4 Stitou is daarmee een gevestigde dichter geworden die

niet alleen geprezen wordt door collega-dichters als Campert, maar die ook vanuit andere hoeken erkenning ontvangt. De jury’s van deze prijzen bestonden niet enkel uit collega-dichters, maar ook uit hoogleraren, journalisten en critici. Zo zaten in 2004 in de jury van de Jan Campert-prijs onder anderen Harry Bekkering, Yra van

1 Op 17 juni 1994 presenteert Remco Campert het dichtersevenement Poetry International. Daar

kondigt hij Mustafa Stitou aan.

Louwers, Henriette. ‘Authenticiteitshelers? De ‘on-Nederlandse’ auteur in een tijd van onbehagen.

Neerlandica extra muros 45 (2007) p. 1-10.

2

https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/mustafa-stitou/mustafa-stitou-en-de-kritiek, geraadpleegd 19 oktober 2017.

3 Pleij, Sander. ‘Mustafa Stitou dichter/’mijn gedichten. In: De Groene Amsterdammer, 16 september

1998.

4

(6)

Dijk en Jos Joosten.5 In de jury van de VSB-Poëzieprijs zaten onder meer Ad

Zuiderent en Thomas Vaessens.6

Stitou publiceerde pas een bundel tien jaar na het winnen van deze prijzen. Hij nam eerder al ruim de tijd tussen zijn bundels, te weten vier en vijf jaar, maar tien jaar is wel opmerkelijk lang. Dat vindt ook Ilja Leonard Pfeijffer: ‘In die periode had

Nederland vijf verschillende regeringen en twee verschillende vorsten. Er

verschenen naar schatting 1500 dichtbundels, maar geen enkele van Stitou, terwijl we daar toch echt op zaten te wachten.’7 In 2013 is het eindelijk zover: Stitou

publiceerde bij uitgeverij De Bezige Bij zijn vierde bundel, getiteld Tempel. Net als bij zijn eerdere werken zijn de kritieken overwegend positief: recensenten en andere lezers waarderen het werk van Stitou.

Stitous carrière en reputatie hebben door de jaren heen verschillende

ontwikkelingen doorgemaakt. Veel factoren hebben invloed op de ontwikkeling van zijn reputatie, maar een van de belangrijkste is de media-aandacht die Stitous werk heeft gekregen. Hieronder vallen bijvoorbeeld recensies, interviews en voordrachten en andere publieke optredens. Dat deze media-aandacht invloed kan hebben, hangt samen met de werking van het literaire veld. Belangrijke spelers in het literaire veld zijn bijvoorbeeld de schrijvers, de uitgeverijen, de critici en de lezers. De literaire waarde of symbolische productie van een werk wordt toegekend door onder anderen de critici en is een resultaat van een complex proces binnen dit literaire veld.8

Verschillende actoren binnen het literaire veld zijn als het ware gatekeepers, of bewakers, van de literaire kwaliteit. Er vindt een selectie plaats door uitgeverijen en redacteurs. Zij zijn de eerste gatekeepers, omdat zij beslissen welke werken worden uitgegeven en verspreid. Boekhandels en bibliotheken verzorgen in samenwerking met de uitgeverij de distributie van het werk. Zodra het werk beschikbaar is voor het grote publiek bepalen de critici welke verschenen werken zij wel en niet bespreken. Daarmee bepalen zij welke beoordelingen uiteindelijk beschikbaar zijn voor een breder lezerspubliek. Dit proces van positionering van een werk of een auteur blijft

5 http://www.literaireprijzen.nl/Literaire-Prijzen/AwardYearID/5113/Mode/DetailsAwardYear 6 http://www.literaireprijzen.nl/Literaire-Prijzen/AwardYearID/4958/Mode/DetailsAwardYear 7 Ilja Leonard Pfeijffer. ‘Ruim de goden als gekke koeien’. In: NRC Handelsblad, 17 mei 2013. 8 Rees, C.J. van & Dorleijn, G.J., De impact van literatuuropvatting in het literaire veld.

Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap. Stichting

(7)

constant in beweging; bepaalde kritieken kunnen ervoor zorgen dat bibliotheken extra exemplaren aanschaffen of kunnen leden van een jury helpen beslissen of ze een auteur een prijs uitreiken of juist niet.9 Door deze wisselwerking tussen de

verschillende actoren in het literaire veld zijn de verhoudingen tussen die actoren constant in beweging en kan de literaire waardering of positionering van een werk of een auteur veranderen.

In mijn onderzoek bestudeer ik de rol van critici binnen de wisselwerking die hierboven beschreven is. Daarbij richt ik mij op de kritieken die zij schrijven over het gepubliceerde werk. Deze critici hebben verschillende taken, waarvan er volgens Kees van Rees vier de belangrijkte zijn: het opmerken van nieuw verschenen

literatuur, het beschrijven van deze nieuw verschenen werken, het interpreteren van deze werken en tot slot het evalueren ervan. Deze taken zijn met elkaar vervlochten en het eindoordeel van de recensent komt naar voren op basis van de besproken eigenschappen van het werk of van de auteur. Van Rees noemt daarbij wel dat het oordeel ook beïnvloed kan worden door een andere factor, namelijk eerdere

uitspraken van gezaghebbende recensenten. Deze uitspraken en oordelen worden overgenomen door andere critici. Dit fenomeen wordt consensusvorming

genoemd.10

In deze scriptie staat de dichter Stitou centraal. Het onderzoek bestaat uit een analyse van recensies die over zijn dichtbundels zijn geschreven. Een dergelijk onderzoek is nog niet eerder uitgevoerd. Het oeuvre van Stitou bestaat uit vier dichtbundels die zijn uitgegeven in de periode 1994-2013. Ik onderzoek alle recensies die ik kan vinden via de aggregatoren Literom en Delpher. Daarnaast doorzoek ik ook de recensieplatforms tzum.info en meandermagazine.net. Ik haal de significante uitspraken uit de gevonden recensies door deze intensief te lezen en te bestuderen. Daarna plaats ik de uitspraken in een analysemodel met categorieën. Daaruit wordt duidelijk welke eigenschappen de recensenten toekennen aan het werk van Stitou.

9 Op de Beek, Esther. Een literair fenomeen van de eerste orde. Evaluaties in de Nederlandse

literaire dagbladkritiek, 1955-2005. Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse. Radboud Universiteit

Nijmegen, 2014, p.14.

10 Rees, C.J. van. ‘Consensusvorming in de literatuurkritiek.’ In: Hugo Verdaasdonk (red.), De regels

(8)

Zoals eerder benoemd, spelen de critici een rol in het bepalen van de literaire waardering van een werk. De rol van recensenten is complex: zij hebben een normatieve taak in het literaire veld waarbinnen zij zelf functioneren. Hun werk kan op deze manier niet absoluut onafhankelijk zijn.11 Daarnaast worden recensies

geschreven vanuit een bepaalde perceptie: recensenten denken in een bepaald framework. Dit framework wordt bepaald door verschillende factoren, zoals sociale bepaaldheid, plaats en tijd. In sommige sociale kringen is het tuttig om de Libelle te lezen, waar het in andere kringen juist heel normaal is. Dit wordt sociale bepaaldheid genoemd. In Europa kan de smaak in films erg verschillen van de filmsmaak in Azië: per geografische plaats kan het verschillen of een film goed bekeken wordt of niet. Tot slot de factor tijd: iets wat ‘in de mode is’ in de ene periode kan even later ook weer ‘uit de mode’ raken. Alle drie gevallen zijn te onderkennen in literatuur. De literaire waardering van deze werken wordt grotendeels bepaald door de context waarin het werk bestaat. De recensenten hebben de complexe taak de precieze waarde toe te kennen.12 Hier gebruik ik het woord ‘toekennen’, omdat binnen de

institutionale benadering wordt aangenomen dat de waarde van een literair werk niet een bestaande eigenschap van de tekst is, maar een eigenschap die wordt

toegekend, in dit geval door de recensenten.13

In dit onderzoek is het niet mijn doel om de manier van recenseren te analyseren of het eindoordeel over Stitous werk te achterhalen. Ik ben wel geïnteresseerd in de ontwikkelingen die te zien zijn in de recensies over de vier dichtbundels van Stitou, in het bijzonder in de context van reputatievorming. Het is wel mijn doel om een beschrijving te geven van de ontwikkeling van de

reputatievorming van Stitou en hoe die terug te zien is in de recensies. De hoofdvraag die ik daarbij stel, luidt als volgt:

Welke eigenschappen dichten de recensenten toe aan het werk van Mustafa Stitou en wat zegt dat over zijn reputatievorming?

11 Van Rees & Dorleijn, p.2-6.

12 Janssen, Susanne. In het licht van de kritiek. Variaties en patronen in de aandacht van de

literatuurkritiek voor auteurs en hun werken. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1994, p.9.

(9)

Ik bestudeer alle beschikbare recensies en plaats de relevante en bruikbare uitingen daaruit in een analysemodel. Veel uitspraken uit recensies zijn bruikbaar, maar een enkele keer gebeurt het dat een recensent meerdere auteurs bespreekt in één kritiek of dat een anekdote wordt verteld die niets met de te bespreken dichtbundel te maken heeft. Dit neem ik niet mee in het analysemodel. Het hoofstuk ‘Methode’ besteedt meer aandacht aan het ontstaan van dit model. Met behulp hiervan kan ik alle beschikbare recensies analyseren en beschrijf ik precies wat ik gevonden heb. Bij het opstellen van het model heb ik een aantal vragen gesteld:

• Wat is reputatievorming?

• Binnen welke categorieën kunnen de recensenten aandacht besteden aan Stitou?

• Welke categorieën daarvan zijn van belang voor de reputatievorming?

De reputatie van een auteur, in deze scriptie een dichter, bestaat uit verschillende aspecten. Het eerste aspect is de kwaliteit van het werk. Deze kwaliteitsfactor wordt grotendeels bepaald door de recensenten en andere lezers van het werk. Het tweede aspect is het beeld dat wij hebben van de betreffende auteur, met andere woorden zijn imago. Vinden de lezers hem sympathiek of juist niet, komt hij serieus over, verstaat hij zijn vak, et cetera. Dit zijn allemaal gegevens die bijdragen aan het beeld dat wij van een persoon hebben. De ontwikkeling van het dichterschap, de positionering ten opzichte van andere auteurs, de originaliteit van het werk en tot slot de intentie van de dichter zijn eveneens aspecten van de reputatie van een auteur. Wat wil hij eigenlijk zeggen met zijn werk en wat betekent de literatuur voor hem? Deze informatie kunnen critici gebruiken in recensies over het werk van een auteur. In het hoofdstuk ‘Methode’ licht ik toe welke categorieën ik voor al deze aspecten heb gemaakt in het analysemodel. Ook licht ik daar toe welke uitspraken ik in welke categorie plaats.

(10)

Methode

In deze scriptie onderzoek ik recensies die terug te vinden zijn in LiteRom en die online verschenen zijn op meandermagazine.net, dereactor.org en tzum.info. Op deze manier onderzoek ik de belangrijkste bronnen voor recensies. Deze kunnen er heel verschillend uitzien. Recensenten kijken namelijk op verschillende manieren naar het werk dat ze moeten beoordelen en kunnen daarbij veel verschillende invalshoeken kiezen. De keuzes die een recensent maakt, zijn van veel factoren afhankelijk: wat vindt hij of zij belangrijk, wat valt op, wat schrijven

collega-recensenten, welke werken heeft de auteur eerder gepubliceerd, et cetera. Esther Op de Beek heeft in 2014 een proefschrift gepubliceerd over haar onderzoek. In dat onderzoek heeft zij de literaire kritieken uit de Nederlandse dagbladen tussen 1955 en 2005 onderzocht. Haar corpus bestond uit 1254 recensies. Uiteindelijk heeft zij een gestratificeerde steekproef genomen van 734 recensies.14 Elke recensie heeft zij onderzocht op bepaalde criteria die waren

opgesteld in een model. Zij heeft op basis van eerdere modellen haar eigen, zeer uitgebreide analysemodel gemaakt om al deze recensies te kunnen categoriseren.15

De criteria die Op de Beek heeft gekozen, zijn specifiek toegespitst op haar onderzoek naar prozarecensies. Door de kritieken binnen bepaalde criteria te passen, worden ze vergelijkbaar en daarmee ook meetbaar. Door de grote omvang van het onderzoek heeft zij veel recensies in een historische context kunnen

plaatsen waardoor zij enkele interessante patronen kon beschrijven in de

ontwikkeling van de literatuurkritiek.16 Het analysemodel van Op de Beek is specifiek

ontworpen voor het categoriseren van recensies over prozawerk en is ook veel te uitgebreid voor mijn onderzoek. Daarnaast ging haar onderzoek over de ontwikkeling van de literatuurkritiek en niet over ontwikkelingen binnen de recensies van werken van één auteur. Desalniettemin heeft dit analysemodel mij handvatten gegeven voor het ontwerpen van een eigen model. Op de Beek stelt dat recensenten kunnen kijken naar bepaalde aspecten van een werk om daar vervolgens eigenschappen aan te koppelen. Deze descriptieve, interpretatieve en evaluatieve uitspraken

14 Op de Beek, Esther. Een literair fenomeen van de eerste orde. Evaluaties in de Nederlandse

literaire dagbladkritiek, 1955-2005. Een kwantitatieve en kwalitatieve analyse. Radboud Universiteit

Nijmegen, 2004, p.132.

15 Op de Beek, p.113.

(11)

vormen samen de recensie.17 Voor mijn onderzoek zijn niet alle uitspraken van de

recensenten relevant. In mijn analysemodel neem ik alleen de uitingen op die in verband gebracht kunnen worden met de reputatievorming van Stitou.

Om dit alles samen te laten komen in een analysemodel heb ik de volgende indeling van categorieën gemaakt: ‘kwaliteit van het besproken werk’, ‘de auteur’ en ‘de ontwikkeling van het dichterschap’. Binnen elke categorie kan een recensent

aandacht besteden aan verschillende aspecten van deze categorie, zoals in de tabel aan de linkerkant weergegeven. Aan de rechterkant van de tabel valt te lezen welke eigenschappen de recensent toegekend heeft aan deze aspecten. In mijn onderzoek vul ik per recensie deze eigenschappen in.

17 Op de Beek, p. 109,110.

(12)

Kwaliteit van het besproken werk

Aspecten Eigenschappen

Stijl / vorm

Inhoud / thematiek

Uiterlijk / presentatie / titel

De categorie ‘kwaliteit van het werk’ bevat de uitspraken die gedaan worden over het werk dat besproken wordt in de recensie. Hierbij horen uitspraken over de dichtstijl van Stitou, de vorm van zijn gedichten, de inhoud of de onderwerpen van zijn

gedichten en de overkoepelende thematiek. Ook plaats ik in dit deel van de analyse de uitspraken over het uiterlijk van het werk, de omslag van de bundel en de titel.

Sommige recensenten nemen de ruimte in hun recensie om even terug te blikken op eerdere werken. Dit gebeurt uiteraard pas vanaf de bundel Mijn

gedichten. Die commentaren vallen niet in deze categorie, maar onder ‘ontwikkeling dichterschap’, omdat daarbij vaak ook de vergelijking tussen de oude en de nieuwe bundel wordt gemaakt. Daarmee geeft een dergelijke uitspraak informatie over het verloop van de carrière en reputatie van Stitou en niet zozeer over informatie over de besproken bundel.

Deze categorie is van belang omdat de uitspraken die hier geplaatst worden een belangrijke indicator zijn van het oordeel over het besproken dichtwerk. Dit is een belangrijk onderdeel van de literaire waardering. In deze categorie komen de meeste evaluatieve uitspraken voor.

(13)

De auteur

Aspecten Eigenschappen

Persoonlijk

Ten opzichte van andere auteurs Overig

In de categorie ‘de auteur’ worden uitspraken over de persoon Stitou besproken. In dit geval betekent dat beschrijvingen en andere uitingen over Stitou als individu en niet als dichter, zoals zijn woonplaats of leeftijd. Ook passen hier uitspraken over de persoon Stitou waarin hij vergeleken wordt met andere auteurs, omdat zij

bijvoorbeeld in dezelfde stad wonen, van dezelfde leeftijd zijn of juist omdat ze op persoonlijk vlak erg van hem verschillen.

Deze categorie kan inzicht geven in de manier waarop de beeldvorming over Stitou zich ontwikkelt naarmate zijn carrière vordert. Uitzonderlijke persoonlijke feiten kunnen van invloed zijn op de manier waarop een carrière zich ontwikkelt. Zo kan een schandaal een negatieve invloed hebben op iemands reputatie en kan een nieuwe relatie met een sympathiek, publiek figuur juist een positieve invloed hebben.

(14)

Ontwikkeling van het dichterschap

Aspecten Eigenschappen

Stitous carrière algemeen

Ten opzichte van andere auteurs Ten opzichte van andere werken (van hemzelf en van andere auteurs) Intentie

Andere schrijversactiviteiten

De laatste categorie ‘ontwikkeling van het dichterschap’ gaat over Stitou als dichter. De reputatievorming van een dichter bestaat niet alleen uit de beoordeling van zijn meest recente werk, maar ook hoe de recensenten hem zien in de context van zijn eerdere werk en het werk van anderen. Dat komt in deze categorie aan bod. Hierin horen uitspraken over de carrière van Stitou in het algemeen, hoe de recensenten Stitou als dichter zien ten opzichte van zijn collega’s, welk waardeoordeel ze daar aan meegeven en hoe de recensenten het dichtwerk beoordelen in vergelijking met andere werken, zowel het eerdere werk van Stitou zelf als het werk van andere dichters. Ook hoort hier informatie die wordt gegeven over de literaire intenties van Stitou, oftewel welke bedoelingen Stitou heeft met zijn poëzie. Het is belangrijk hier te vermelden dat het bij de literaire intenties gaat om de interpretatie van de

recensent, tenzij deze een interview met Stitou aanhaalt waar de dichter zelf uitspraken heeft gedaan over zijn intenties. Tot slot passen in deze categorie ook uitspraken over de andere activiteiten van Stitou die verband hebben met literatuur in bredere zin. Dit kunnen voordrachten zijn, bijzondere interviews die hij heeft gegeven, promotiewerk dat hij heeft gedaan en uitspraken over het

(15)

Analyse recensies Mijn vormen

Algemeen

Het eerste opvallende aan de recensies over Mijn vormen is de geringe kwantiteit in vergelijking met de latere bundels: het zijn er slechts vier. Daarvan is er één pas twaalf jaar na de eerste uitgave van Stitous debuut gepubliceerd, in 2006, op een online platform genaamd ‘Leesideeën’.18 Waarschijnlijk heeft De Geest deze

recensie wel omstreeks 1994 geschreven, maar dat deze pas later online is

verschenen. Dirk de Geest is professor literatuurwetenschappen aan de universiteit van Leuven en heeft veel over poëzie gepubliceerd.19 De andere drie zijn in de

maanden na de verschijning van Mijn vormen in 1994 gepubliceerd. Twee recensies verschenen in de dagbladen Het Parool en het Belgische De Morgen.2021 De laatste

recensie verscheen in het opinieblad Vrij Nederland.22 Over deze bundel van Stitou

zijn geen recensies online verschenen. Dit komt omdat er in 1994 nog geen online recensieplatform over Nederlandse poëzie in gebruik was. Van de vier recensies zijn er twee van Nederlandse critici en twee van Vlaamse.

De recensie die is geschreven door Rob Schouten in Vrij Nederland valt op om twee redenen. Ten eerste vanwege de omvang: deze heeft met 645 woorden ruim twee keer zo veel woorden meer dan de andere recensies.23 Ten tweede zal

Schouten, zoals ook te zien is in de bibliografie, in de toekomst nog tweemaal over Stitou schrijven in hetzelfde weekblad waarvoor hij al sinds 1981 recenseert.

Schouten is in 1972 zijn carrière als dichter begonnen. Zeven jaar later publiceerde hij met grote regelmaat recensies. Daarnaast heeft hij sinds 1986 plaatsgenomen in verschillende jury’s van literaire prijzen.24 Dat een dergelijk ervaren criticus de

debuutbundel van Stitou kiest om te bespreken, vertelt ons in ieder geval dat Schouten de bundel het bespreken waard vindt in het opinieblad Vrij Nederland.

18 Geest, Dirk de. ‘Mijn vormen’. In: Leesideeën Offline, 31 december 2006. 19 https://alum.kuleuven.be/germaanse/mededelingenblad/degeest.htm 20 Wieg, Rogi. ‘Geen titel.’ In: Het Parool, 13 januari 1995.

21 Vergeer, Koen. ‘Tussen Mohammed en McDonalds’. In: De Morgen, 24 februari 1995. 22 Schouten, Rob. ‘Met jihab in Albert Heijn.’ In: Vrij Nederland, 19 november 1994.

23 Met het overnemen van de recensies in het analysemodel laat ik de woorden die de recensent

overneemt uit de bundel van Mustafa Stitou buiten beschouwing.

24

(16)

Tot slot heeft alleen Rogi Wieg een negatief eindoordeel over Mijn vormen. De Geest is gematigd postief en Schouten en Vergeer zijn ronduit positief.

Kwaliteit van het besproken werk

Binnen deze categorie springen de uitspraken uit de titelloze recensie van Wieg in Het Parool in het oog. Wieg is over het algemeen negatief over de debuutbundel van Stitou. Hij is niet te spreken over de stijl van Stitou: ‘Over het algemeen wordt dit gehakkel als authentiek beschouwd. Waarom? Omdat men in de grachtengordel nog nooit een echte Marokkaan van dichtbij heeft gezien? Denken ze daar dat

Marokkanen zo praten?’25 Hiermee uit Wieg niet alleen kritiek op Stitou, maar ook op

de mensen die Mijn vormen wel waarderen. De stijl van Stitou is ook bij De Geest opgevallen, hoewel die het positiever verwoordt: ‘Hij hanteert een fragmentarische taal, alsof hij de werkelijkheid door een camera bekijkt die telkens op iets anders inzoomt.’26

Alle vier de recensenten benoemen de thematiek in de bundel: migratie. Deze thematiek is door Stitou zelf gekozen en daarom kunnen de recensenten er niet omheen. Twee recensenten kiezen er zelfs voor dit thema te verwerken in de titel van hun recensie: ‘Met jihab in Albert Heijn’ en ‘Tussen Mohammed en

McDonalds’.2728 Logische keuzes, want het is een thema dat Stitou zelf nadrukkelijk

in deze bundel op de voorgrond heeft geplaatst. Of zoals Wieg het geschreven heeft: ‘Mustafa Stitou laat geen gelegenheid voorbij gaan om duidelijk te benadrukken dat hij uit twee werelden komt: Marokkaans en Nederlands.’29 Wieg is de enige die zich

hierover negatief uitspreekt. Vergeer, De Geest en Schouten hebben geen negatief, maar ook geen positief oordeel over de themakeuze van Stitou. Ook is Wieg de enige die de uitspraak van Campert (‘Eindelijk weer een dichter’) aanhaalt. Hij benoemt het buikbandje dat is toegevoegd. Ondanks dat deze tekst veel is gebruikt om mee te adverteren, is Wieg de enige recensent in alle recensies over de vier bundels van Stitou die deze uitspraak benoemt.

De auteur 25 Wieg, 1995. 26 De Geest, 2006. 27 Schouten, 1994. 28 Vergeer, 1995. 29 Wieg, 1995.

(17)

Alle recensenten hebben opgemerkt dat het hoofdthema van deze bundel migratie is. Het is daarom niet verwonderlijk dat ze ook alle vier benoemen dat Stitou niet in Nederland is geboren. Dit doen ze allemaal op hun eigen manier. Vergeer kiest ervoor om Stitou te omschrijven als ‘de Marokkaanse dichter’.30 Vergeer en De

Geest noemen ook de geboorteplaats van Stitou. De Geest benadrukt de afkomst van Stitou door te verduidelijken: ‘Hij schrijft gedichten in het Nederlands, een taal die niet zijn moedertaal is.’31 Schouten merkt op dat Mijn vormen ‘de eerste

dichtbundel in het Nederlands van een schrijver van Marokkaanse afkomst’ is.32

Ook de jonge leeftijd van Stitou komt ter sprake: Stitou is slechts negentien jaar oud als zijn eerste bundel verschijnt en enkel Vergeer laat dit feit onbesproken. Schouten en Wieg noemen Stitou ‘jong’. Wieg noemt hem daarnaast ook ‘vroegrijp’. Wieg en De Geest noemen ook de leeftijd van Stitou. Dit doet vermoeden dat de recensie van De Geest niet in 2006 is geschreven, maar wel pas toen op het internet verschenen is. Wat de originele plaats en datum van publicatie is, is onduidelijk.

Ontwikkeling van het dichterschap

Over de ontwikkeling van de carrière van Stitou valt op dit moment nog niet veel te zeggen, omdat Mijn vormen zijn debuutbundel is. De opmerkingen die ik in deze categorie heb geplaatst, zijn dan ook eerder predicties dan terugblikken. Uit de kritieken komt naar voren dat de recensenten nog niet helemaal tevreden zijn over het werk van Stitou. Zij merken duidelijk dat hij nog een beginnende dichter is, maar de woordkeuze om dit te omschrijven verschilt sterk per recensent.

Zo blijft Vergeer het meest positief door de korte, maar krachtige uitspraak: ‘Een groot talent’.33 Schouten is ook nog positief, hij noemt één van zijn favoriete

gedichten uit de bundel: ‘Ook het gedicht ‘Buitenwijk’ getuigt van een soort nieuwsgierige afstand die, bij voldoende talent wel de beste garantie voor grote poëzie vormt.’34 Hij laat daarbij niet expliciet blijken of hij ook vindt dat Stitou

voldoende talent bezit. In de afsluitende zinnen van de recensies is hij directer: ‘Veelbelovend. Zeer.’35 30 Vergeer, 1995. 31 De Geest, 2006. 32 Schouten, 1994. 33 Vergeer, 1995. 34 Schouten, 1994. 35 Schouten, 1994.

(18)

De Geest heeft een duidelijkere boodschap: Stitou heeft wat hem betreft met zijn debuut niet het onderste uit de kan gehaald: ‘Enkele gedichten doen vermoeden dat er meer in Stitou schuilt dan uit Mijn vormen mag blijken.’36 De hekkensluiter is hier

weer Wieg, die in zijn hele recensie een negatievere toon aanslaat: ‘Misschien zal Mustafa Stitou over een paar jaar mooie gedichten schrijven.’37 Gezien deze

uitspraken is het ook niet verrassend dat Wieg als enige een negatief eindoordeel over deze bundel velt.

Mijn vormen wordt in deze recensies nog niet vergeleken met ander werk van Stitou, omdat het hier om een debuutbundel gaat. Stitou heeft wel enkele losse gedichten geschreven, maar die zijn niet gepubliceerd. Het is opmerkelijk dat Mijn vormen ook niet wordt vergeleken met werken van andere auteurs. Vergeer probeert een vergelijking te maken Halil Gür, maar die lijkt puur gebaseerd op een

migratieverleden. Gür is namelijk van huis uit geen dichter, maar een

kinderboekenschrijver. Daarnaast is hij geboren in Turkije en niet in Marokko zoals Stitou en tot slot is Gür pas op 23-jarige leeftijd naar Nederland verhuisd, waar Stitou al op 2-jarige leeftijd naar Nederland kwam. Een bijzondere vergelijking, maar één met een conclusie die in het voordeel van Stitou is: ‘Stitou lukt de vermenging, de integratie, wel, echter zonder ambivalentie van de dubbele kultuur [sic] op te

geven.’38 Een andere bijzondere vergelijking wordt gemaakt door Wieg. Hij probeert

te begrijpen waarom Campert zo uitgelaten is over het werk van Stitou, want hij vindt het zelf niet terecht: ‘Ik vind zijn gedichten niet goed. Ik weet ook niet waarom

Remco Campert zo blij met deze gedichten is. Misschien doen ze hem, wat betreft losheid, denken aan zijn eigen begintijd als Vijftiger.’39 Hiermee verwijst Wieg naar

een literaire beweging in Nederland en België in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Campert richtte in het begin van deze beweging een literair tijdschrift op getiteld ‘Braak’ dat een platform werd voor jonge dichters die wilden breken met de literaire tradities en graag experimenteerden met taal.40 Een vergelijking waar een jonge

dichter trots op zou kunnen zijn, als de cynische toon van Wieg niet zo duidelijk

36 De Geest, 2006.

37 Wieg, 1994. 38 Vergeer, 1995. 39 Wieg, 1994.

40 Boven, Erica van & Kemperink, Mary. Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse

(19)

doorschemerde. Het lijkt erop dat Wieg ook geen bewonderaar van Camperts werk als Vijftiger is.

De visie die Stitou op de wereld heeft en zijn intenties als dichter worden door Schouten en Vergeer als ‘nieuwsgierig’ omschreven. Stitou heeft door zijn

migratieachtergrond te maken met twee culturen, maar staart zich daar niet blind op. Schouten: ‘Stitou lijkt me iemand die het om heel andere, universele zaken dan zijn toevallige afkomst gaat.’41 Vergeer vult aan: ‘Het lukt Stitou om zijn langzaam

veranderende identiteit en zijn zelfgenoegzame postmoderne omgeving naast en zelfs door elkaar te laten bestaan.’42

41 Schouten, 1994.

(20)

Analyse recensies Mijn gedichten

Algemeen

Voor zijn tweede bundel in 1998 kreeg Stitou meer recensies dan voor zijn

debuutbundel, namelijk zes. In deze zes recensies wordt zijn bundel voor het eerst vergeleken met eerder werk en is het ook een primeur dat Stitou wordt vergeleken met andere dichters. De recensenten waren wellicht eerder wat afwachtender met het positioneren van Stitou.

De recensies zijn gepubliceerd tussen september 1998 en januari 1999 en zijn verschenen in vier dagbladen en twee opiniebladen. Alle zes recensies zijn door Nederlandse recensenten geschreven. Over Mijn gedichten heeft geen enkele Vlaamse recensent geschreven.

De recensie die het meest in het oog springt, is die van Wieg, gepubliceerd in Het Parool.43 De titel van de recensie, ‘Rotzooi en orakeltaal’, voorspelt al niet veel

goeds en dat blijkt ook: in het verleden heeft Stitou zich negatief geuit over Wieg en laatsgenoemde laat daarover duidelijk zijn onvrede blijken: ‘In Het Parool van 25-9-1998 zegt de dichter Mustafa Stitou over mij, wanneer hem wordt gevraagd naar zwaar overschatte reputaties in de literatuur: “Die van Rogi Wieg…. Hem ontbreekt het aan lef en zelfkritiek.” En dan spuwt deze jonge dichter nog een keer flink naar mij.’44

Kwaliteit van het besproken werk

De recensenten zijn het niet geheel eens wat betreft de stijl en vorm van Mijn gedichten. Ze waarderen de vindingrijkheid van Stitou, maar die wordt niet door iedereen op dezelfde manier gewaardeerd. Zo schrijft Schouten in Vrij Nederland: ‘Mustafa Stitou komt tevoorschijn als een weing illusievol dichter, waar hij de vindingrijkheid van de tegenover stelt.’45 De nieuwe dingen die Stitou in zijn bundel

probeert, worden wel gezien: ‘Experimenten met stijl en visie staan op het menu.’46

De gedichten van Stitou zijn in deze bundel anders en dat wordt niet als goed of slecht gewaardeerd door Jan Paul Bresser in Elsevier: ‘De gedichten van Mustafa

43 Wieg, Rogi. ‘Rotzooi en orakeltaal.’ In: Het Parool, 2 oktober 1998. 44 Ibid.

45 Schouten, Rob. ‘Domweg de goddeloze gezelligheid.’ In: Vrij Nederland, 5 december 1998. 46 Ibid.

(21)

Stitou voegen zich niet in de klassieke Hollandse traditie van rijm en kwatrijn, maar hinkelen als het ware op straat, in een onverwacht ritme en vaak een beetje

swingend.’47 Het is opvallend dat Bresser hier rijm en kwatrijn onder de ‘Hollandse’

traditie schaart. Door zijn woordkeuze schetst Bresser een ogenschijnlijk cultureel contrast tussen de Nederlandse dichttraditie en het on-Nederlandse werk van Stitou. Deze dichttraditie is bijvoorbeeld ook terug te zien in Engelse en Duitse gedichten en is niet voorbehouden aan de Nederlandse cultuur. Daarmee lijkt Bresser de afkomst van Stitou op te voeren als enige verklaring voor de afwijkende aard van zijn poëzie.

Niet iedereen kan het loslaten van de tradities waarderen, beschrijft Maarten Doorman in NRC Handelsblad: ‘Ik vind dat kunstmatige procédés juist niet veel met taal doen.’48 Doorman doelt daarmee op het feit dat Stitou voor deze bundel veel

inspiratie heeft opgedaan in het dagelijks leven en gebruikmaakt van readymades. Readymades zijn stukken van bestaande tekst die overal gevonden kunnen worden. Deze worden uit de context gehaald en los gepresenteerd als kunst, in dit geval als onderdeel van poëzie.49

Piet Gerbrandy omschrijft het nog stelliger: ‘Typografische aardigheidjes en meta-talige deconstructies beklijven niet.’50 Peter de Boer sluit zich wat betreft deze

categorie aan bij Gerbrandy: ‘Knap en kinky is het allemaal zeker, maar de

moppentrommel staat vaak te dichtbij en het geheel is te vrijblijvend en particulier om werkelijk te kunnen beklijven.’51 Opvallend is het gebruik van het woord

‘beklijven’. Blijkbaar is dit een eigenschap die beide recensenten verwachten van poëzie. Vooral De Boer is niet onder de indruk van Stitous humor: ‘Naar het einde toe verschuift de toon van het ironisch-groteske naar het kolderieke en dat doet beslist afbreuk aan het totaaleffect.’

Wieg is de enige die gematigd positief over de readymades is. Wieg recenseerde ook de debuutbundel van Stitou en schreef daarover behoorlijk negatief. Dit keer is dat anders: ‘Eerst mijn oordeel: deze tweede bundel Mijn gedichten spreekt mij wél aan. Mustafa Stitou is zijn heil meer in taal en filosofie gaan zoeken en het resultaat daarvan is een doorwrochte en soms geestige bundel

47Bresser, Jan Paul. ‘Heimweedichter’. In: Elsevier, 17 oktober 1998.

48 Doorman, Maarten. ‘IJs voor mevrouw Schopenhauer’. In: NRC Handelsblad, 25 september 1998. 49 Van Boven en Kemperink, p. 174.

50 Gerbrandy, Piet. ‘IJsjes scheppen’. In: De Volkskrant, 9 oktober 1998.

(22)

met veel variatie.’52 De ‘meta-talige deconstructie’ waar Gerbrandy geen liefhebber

van is, kan Wieg juist wel bekoren: ‘Stitou breekt zijn regels op soms magische wijze af waardoor syntaxis en semantiek vreemd door elkaar worden geschud.’

In zijn tweede bundel stipt Stitou het onderwerp van zijn afkomst opnieuw aan. Doorman merkt op dat er nog steeds sprake is van invloed van een andere cultuur, iets wat in de eerste bundel van Stitou volledig buiten kijf stond. ‘Het zijn regels waarin Hollandse terrascultuur en islamitische traditie onopvallend door elkaar lopen; het taboe op alcohol en verwant vertier – de goddeloze gezelligheid – wordt

vermengd met scepsis over het land van herkomst, het ‘rotshol’.53 Bresser verwoordt

het minder subtiel: ‘Ook in de tweede bundel van Mustafa Stitou hinkelen gedichten tussen twee landen. (….) Mustafa Stitou heeft het over alle onheil en geweld om zich heen en vraagt zich af of er een land is om naar uit te wijken. Hij kent dat land en schrijft het op: Marokko. Al raakt in deze vitale poëzie over dagelijkse dingen de oorsprong verder weg, heimwee blijft de ondertoon bepalen.’54

Schouten heeft de bundel echter anders gelezen: ‘In Mijn gedichten is meer de zuivere dichter aan het woord; niet langer evenwichtsoefeningen op het randje van twee culturen of exploitatie van exotische elementen.’55 Schoutens gebruik van

het woord ‘exploitatie’ doet vermoeden dat hij voorkeur heeft voor zijn nieuwe interpretatie waarin Stitou meer en meer afstand neemt van zijn afkomst en dat gegeven gebruikt als thematiek.

De alledaagsheid van enkele onderwerpen is minder voor interpretatie vatbaar; Gerbrandy benoemt het feit dat Stitou een boodschappenlijst presenteert als poëzie: ‘Is dat nou leuk, zo’n boodschappenlijstje? Ongetwijfeld. Levert het ook poëzie op? Natuurlijk niet. Het is meta-poëzie, poëzie die het concept ‘poëzie’ ter discussie stelt.’56 Naast recensent is Gerbrandy ook docent geweest en is hij tot op

heden dichter. Hij heeft verschillende prijzen en nominaties ontvangen voor zijn werk, onder andere de Jan Campert-prijs voor Vlinderslag.57 Eerst lijkt het alsof

52 Wieg, Rogi. ‘Rotzooi en orakeltaal.’ In: Het Parool, 2 oktober 1998. 53 Doorman, 1998. 54 Bresser, 1998. 55 Schouten, 1998. 56 Gerbrandy, 1998. 57 https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/piet-gerbrandy/piet-gerbrandy-biografie

(23)

Gerbrandy niet onder de indruk is van de benadering die Stitou gekozen heeft, maar hij noemt het werk van Stitou wel iets waar je als lezer over na moet denken. Er hoeft niet lang te worden nagedacht, want hij heeft zelf al antwoord op de vraag of een boodschappenlijst wel poëzie is. Gerbrandy’s antwoord is ‘natuurlijk niet’.

Het laatste onderdeel van ‘Kwaliteit van het besproken werk’ is ‘Uiterlijk, presentatie en titel’. Gerbrandy maakt een opmerking over de omslag: ‘(…) een fietser in een woestijnlandschap. Mocht de uitgever hiermee suggereren dat Stitou een half geassimileerde Marokkaan is, die worstelt met het feit dat hij in geen enkele enkele cultuur thuishoort, dan vergist hij zich.’58 Waarin de uitgever zich volgens Gerbrandy

vergist, is waarschijnlijk dat Stitou helemaal niet worstelt. Bovendien is Stitou niet half, maar volledig geassimileerd in de Nederlandse cultuur. Doorman gaat juist in op de titel: ‘(…) waar het debuut nog subjectief, haast verontschuldigend Mijn vormen heet, daar komt hij met Mijn gedichten, een robuuste titel die de associatie oproept dat als het je niet bevalt, je maar iets anders moet lezen.’59 Doormans

interpretatie van de titel bevestigt dat zijn idee is dat Stitou zich binnen de literatuur een stuk zekerder voelt.

De auteur

Doorman en Schouten zeggen niets over Stitou als persoon. Wieg heeft een hoop te vertellen over de negatieve karaktereigenschappen van Stitou, maar hieraan zal ik verder geen aandacht besteden.

Nog twee keer wordt de afkomst van Stitou benadrukt. Ten eerste door De Boer, die het ronduit zegt: ‘Stitou is van Marokkaanse afkomst.’60 Daarnaast is het

weer Gerbrandy die weigert Stitou als migrant te zien: ‘Stitou is geen Marokkaan, maar een Amsterdammer: niet het Rifgebergte is zijn biotoop, maar de Zorgbeurs in Utrecht of de bus naar Almere Muziekwijk.’61 Deze stelligheid doet vermoeden dat

Gerbrandy liever naar het werk van Stitou kijkt dan naar zijn afkomst. Echter, door de feiten zo stellig te ontkennen, vestigt Gerbrandy er juist de aandacht op. Uit de recensie wordt verder niet duidelijk of dit ook zijn bedoeling was. Bresser is de enige

58 Gerbrandy, 1998. 59 Doorman, 1998. 60 De Boer, 1999. 61 Gerbrandy, 1998.

(24)

die nog even stilstaat bij het feit dat Stitou op jonge leeftijd debuteerde: hij was destijds negentien jaar. Hij stipt heel kort de afkomst van Stitou aan en omschrijft hem als ‘Nederlandstalige dichter uit Marokko’.62

Ontwikkeling van het dichterschap

Wieg is zeer beknopt: ‘Mustafa Stitou is in een paar jaar tijd gerijpt tot een boeiend dichter.’63 Doorman gaat wel dieper in op de ontwikkeling die hij gezien heeft bij

Stitou: ‘Stitou is veel meer dan in zijn eerste bundel een conceptueel dichter geworden en dat is jammer. Wanneer hij niet bevangen is door gedachten en

poëticale principes, verraadt zich meteen zijn talent.’64 Daarnaast benoemt Doorman

dat hij het opvallend vindt dat Stitou juist is opgevallen door zijn jonge leeftijd en door zijn afkomst. Als Stitou een romanschrijver was geweest, zou hij nog meer

opgevallen zijn, want volgens Doorman was er in de jaren negentig sprake van ‘kleine hypes van jonge allochtone schrijvers.’65 In de jaren negentig was er een

grote toestroom van emigranten en vluchtelingen die onze samenleving

multicultureler maakten. In de literatuur was deze afspiegeling van de samenleving goed te zien door de doorbraak van auteurs als Kader Abdolah en Stitou.66 Bresser

sluit daar bij aan door te noemen: ‘Hij past in de jonge generatie buitenlandse Nederlanders die niet aan tradities gebonden is en dus onaangepast het vermogen van de nieuwe taal ontdekt, die langzaam maar zeker vertrouwd is geworden.’ 67 Dit

is een opmerkelijke uitspraak, want de biografische informatie over Stitou leert ons dat hij al op 2-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen. Het ‘ontdekken van een nieuwe taal’, zoals Bresser het noemt, is wellicht wat aangedikt. Even later maakt Bresser de vergelijking met andere migrantenauteurs zoals Kader Abdolah en Moses Isegawa. Beide auteurs werden ook bekend in de jaren negentig van de vorige eeuw, maar het grote verschil met Stitou is dat zij pas op volwassen leeftijd naar Nederland zijn verhuisd.686970 Abdolah en Isegawa hebben pas als volwassene

het Nederlands aangeleerd. 62 Bresser, 1998.

63 Wieg, 1998. 64 Doorman, 1998. 65 Doorman, 1998.

66 Van Boven en Kemperink, p. 301. 67 Bresser, 1998.

68

(25)

De Boer had op meer diepgang gehoopt, maar hij ziet het talent van Stitou wel degelijk: ‘(…) poezie die van van veel talent, maar niet per se van veel diepgang getuigt. Humor en jeugdige swing zijn zijn sterkste wapens. (…) Bij een evidente poetische aanleg als die van Stitou is dat een teleurstellende conclusie.’71 Deze

uitspraak wijst op verwachtingen die niet waargemaakt zijn. Verwachtingen ontstaan doordat iemand, in dit geval De Boer, een voorspelling doet op basis van gegevens uit het verleden, met andere woorden, op basis van het beeld dat hij had van het talent van Stitou.

Doorman is de eerste recensent die Stitou vergelijkt met Tonnus Oosterhof, op 25 september 1998: ‘Ook door de hang naar het absurde, vertoont Mijn gedichten sterk verwantschap met de poëzie van Tonnus Oosterhof. Maar anders dan Oosterhoff zit Stitou te nadrukkelijk Poëzie te schrijven; het is mij althans wat gewild met al die lettertypen, voetnoten, gedachtenstreepjes en haakjes.’72 Doorman bedoelt hier dat

Stitou wat minder natuurlijk schrijft en misschien wat te veel zijn best doen om Poëzie, met een grote P, te maken. Oosterhoff is een dichter die ook in de jaren negentig is doorgebroken; hij debuteerde in 1990 met de bundel Boerentijger. Oosterhoffs poëzie staat erom bekend dat het wat eigenaardig van vorm is, omdat hij met typografie, voetnoten en lettertypes experimenteert. Oosterhoff heeft

meerdere literaire prijzen gewonnen voor zijn werk, onder andere de Jan Campert-prijs in 1998, dezelfde Campert-prijs die Stitou won in 2004, en de VSB-PoëzieCampert-prijs in 2003, dezelfde prijs die Stitou een jaar later ontving. De laatste prijs die zij delen, is de Awater Poëzieprijs die Oosterhoff kreeg voor Ware grootte in 2008 en die Stitou kreeg voor Tempel in 2013.7374

Bresser ziet in deze bundel eerder Paul van Ostaijen. Van Ostaijen was een Vlaamse dichter die actief was in het begin van de twintigste eeuw. Hij was onder meer bekend door experimentele typografie en klanknabootsingen, zoals in zijn bekende gedicht ‘Boem Paukeslag’. Van Ostaijen putte veel inspiratie uit het

69 http://www.dbnl.org/tekst/bork001schr01_01/bork001schr01_01_0004.php 70 https://www.debezigebij.nl/auteurs/moses-isegawa/ 71 De Boer, 1999. 72 Doorman, 1998. 73 https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/tonnus-oosterhoff 74 http://www.literaireprijzen.nl/Literaire-Prijzen/AwardID/555/AwardName/Awater%20Poëzieprijs/Mode/ViewAwardYears

(26)

dadaïsme, een stroming die omstreeks 1916 ontstond en het best getypeerd kan worden door de wens naar geestelijke reiniging om vanuit dat punt weer iets nieuws te creëren.75

Doorman vult aan: ‘Alsof de tijd van Barbarber opnieuw is aangebroken.’ Barbarber was een tijdschrift dat gepubliceerd werd tussen 1958 en 1971, rondom de groep J. Bernlef, G. Brands en K. Schippers. Zij richtten zich op poëzie die ontstaat door bestaande stukken tekst of illustraties te combineren en te isoleren. Het effect hiervan is vervreemdend en het doel is dan ook een nieuwe kijk op alledaagse dingen te geven. Zij voelden zich erg verboden met het dadaïsme, waaronder ook Van Ostaijen geschaard kan worden.76 Ook Gerbrandy ziet

Barbarber terug in Mijn gedichten: ‘(…) verder getuigt deze bundel van de oer-Hollandse nuchterheid die in de jaren zestig het handselmerk van het tijdschrijft Barbarber vormde.’

Schouten maakt ook de vergelijking met Oosterhoff en het postmoderne

gedachtegoed dat hij blijkbaar aanhing en de mateloze vrijheid die daarmee gepaard gaat. Ook ziet hij Barbarber terug in het gedicht ‘Eurshopper’: ‘(…) die laatste

bestaat dan uit Barbarber – of misschien ook we Jules Deelder-achtige

opsommingen van producten uit deze benedenmodale schappen.’77 De Boer snapt

op basis van het groteske en vrijgevochten karakter van het werk van Oosterhoff de vergelijking, maar vindt deze vergelijking niet helemaal terecht, hij noemt het zelfs ‘te veel eer’. De Boer schrijft over Oosterhoff: ‘Zijn absurdisme en taaldeviaties zijn behalve humoristisch altijd ook ontroerend. Zo’n dubbelzinnige emotionele brug naar de lezer is er bij Stitou niet.’78 Met deze opmerking plaatst hij de kwaliteit van het

werk van Oosterhoff boven dat van Stitou.

Ook de vergelijking met J.C. Bloems ‘Domweg gelukkig in de Dapperstraat’ valt op, maar dit komt omdat Stitou zelf de regel ‘Domweg diende zich de goddeloze

gezelligheid aan’ in zijn gedicht ‘Zomaarcafé ‘98’ heeft geschreven.79

75 Van Boven en Kemperink, p.173, 181-183. 76 Van Boven en Kemperink, p. 262.

77 Schouten, 1998. 78 De Boer, 1999.

(27)

Dat zelfde ‘Zomaarcafé’ was al eerder gepubliceerd in Mijn vormen en is weer in deze bundel te vinden als een zevende gedicht, een toevoeging op een afdeling die ‘Zes gedichten’ heet. Doorman vraagt zich terecht af waarom Stitou hiervoor

gekozen heeft en komt met een mogelijke verklaring: ‘Waarschijnlijk, omdat het eerste gedicht van de afdeling een pastiche hierop is, en een reactie op de kritiek van toen, en daarmee ook een poëtica. (…) Wonderlijk, zo verantwoording af te leggen van wat je eerder publiceerde. Het lijkt me geen onzekerheid of

verongelijktheid, een dergelijke bronvermelding. Daarvoor is de toon van deze bundel te zelfbewust.’80

Doorman gaat verder over een van de vier afdelingen waar juist iets is weggelaten, waar het wel was aangekondigd. De laatste afdeling heet ‘Over de natuur’ en die ontbreekt volledig.81 Doorman heeft ook hiervoor een verklaring: ‘De

bedoeling lijkt duidelijk: Stitou wil in zijn gedichten niet naar de natuur verwijzen, niet over de werkelijkheid schrijven, en daarom staat deze afdeling er niet in.’82 Dit is een

opmerkelijke uitleg van de intentie van Stitou, omdat Doorman hier de natuur gelijk stelt aan de werkelijkheid. Voor een dichter als Stitou zou de werkelijkheid misschien eerder in cultuur zitten en niet in natuur.

De Boer vat het niet zo serieus op en noemt het ‘enigszins plagerige

speelsheid.’83 Hij lijkt te concluderen dat het Stitou vooral gaat om het spelen met de

taal en om de poëzie zelf en minder om de thematiek van het culturele

spanningsveld, die volgens De Boer wel duidelijk aanwezig was in Mijn vormen.84

Gerbrandy stipt nog even de studie van Stitou aan door Heidegger en Derrida te noemen, die beiden filosofen zijn. Gerbrandy koppelt dit aan de dichterlijke intenties van Stitou: ‘Geen onsterfelijke gedichten wil deze dichter scheppen, maar ijsjes: koele observaties met een hoog abstractieniveau.’85 Later werkt hij dit uit: ‘Voor

Stitou is het nog maar de vraag of wat we denken en zeggen een vanzelfsprekende relatie met de werkelijkheid heeft.’86

80 Doorman, 1998. 81 Stitou, 1998, p. 50 en verder 82 Doorman, 1998. 83 De Boer, 1999. 84 De Boer, 1999. 85 Gerbrandy, 1998. 86 Gerbrandy, 1998.

(28)

Schouten bespreekt de titel van de bundel nog eens. De titels van Stitous eerste twee bundels beginnen beiden met ‘mijn’. ‘Een dichter dus die zich welbewust is van de individualistische trekjes van zijn poëzie.’Schouten interpreteert de titelkeuze als een uiting van individualisme van Stitou. Dit past ook binnen de zoektocht naar de identiteit die centraal staat bij Stitou. In dit geval richt deze zoektocht zich op het individu en niet op een groep. Doorman had eerder al gesteld dat alleen de titel van de tweede bundel al meer zelfvertrouwen uitstraalt, iets wat Schouten onderschrijft: ‘Hoe onaanzienlijker en lulliger het universum, hoe meer de persoonlijkheid van de dichter zich manifesteert, lijkt het wel.’87

87 Schouten, 1998.

(29)

Analyse recensies Varkensroze ansichten

Algemeen

Over de derde dichtbundel van Stitou zijn evenveel recensies geschreven als over Tempel, namelijk dertien. Zes daarvan zijn verschenen in de twee maanden na de publicatie van de eerste druk en vier daarvan verspreid in de eerste drie maanden van 2004. In april 2004 werd bekend gemaakt dat Stitou op 14 mei 2004 de VSB-Poëzieprijs uitgereikt zou krijgen, wat verklaart waarom er zeven maanden na de publicatie nog eens drie recensies zijn geschreven.88

Opvallend is dat over deze bundel niets online is verschenen. De verhoudingen tussen dagbladen en tijdschriften liggen dicht bij elkaar: zes

dagbladen en vijf tijdschriften. Stitou is ook over de grens opgevallen: drie recensies zijn gepubliceerd in Vlaamse media. Daarbij moet wel vermeld worden dat één van de recensenten een Nederlander is: Jos Joosten was destijds poëzierecensent bij De Standaard.89

Opmerkelijk is het feit dat De Volkskrant maar liefst drie recensies heeft gepubliceerd over Varkensroze ansichten. Deze drie recensies zijn door drie

verschillende recensenten geschreven, te weten Ilja Leonard Pfeijffer, die de primeur had op 14 november 2003, gedeeld met Adriaan Jaeggi voor Het Parool.9091

Gerbrandy schrijft maar liefst tweemaal een recensie voor De Volkskrant, één op 12 december 2003 en één op de dag van de uitreiking van de VSB-Poëzieprijs, 14 mei 2004.9293 Gerbrandy heeft zelf ook verschillende literaire prijzen gewonnen en hij

begrijpt daardoor wat het winnen van een prijs betekent voor de carrière van een dichter.94 De extra aandacht kan worden verklaard door de winst van de prestigieuze

prijs, maar ook inhoudelijk verschillen de recensies van elkaar. Blijkbaar was Gerbrandy nog niet uitgesproken. Daarmee is hij ook de recensent die de meeste stukken over Stitou heeft geschreven, namelijk vier. Hij wordt op de voet gevolgd door Schouten, die er drie op zijn naam heeft staan. Geen enkele recensent heeft over elk werk van Stitou iets geschreven.

88 https://www.nrc.nl/nieuws/2004/05/07/stitou-wint-belangrijkste-poezieprijs-7685300-a666236 89 https://www.ru.nl/nederlands/wie-wat-waar/medewerkers/jos-joosten/

90 Pfeijffer, Ilja Leonard. ‘De grote grap die werkelijkheid heet’. In: De Volkskrant, 14 november 2003. 91 Jaeggi, Adriaan. ‘Maar ondertussen’. In: Het Parool, 14 november 2003.

92 Gerbrandy, Piet. ‘In de maag van een dood paard’. In: De Volkskrant, 12 december 2003. 93 Gerbrandy, Piet. ‘Deze schijnbaar ordeloze chaos’. In: De Volkskrant, 14 mei 2004.

(30)

Kwaliteit van het besproken werk

De recensenten doen verschillende uitspraken over de stijl en de vorm van

Varkensroze ansichten. Bij Stitou is geen enkel woord toevallig. Pfeijffer: ‘Het hele tafereel is met bewonderenswaardige precisie geschreven. Elk woord, elk detail is raak en effectief (…).’95 Peter de Boer heeft deze precisie ook gezien: ‘En dan slaat

deze bij uitstek praterige, zeer weloverwogen van de hak op de tak springende dichter toe.’96 Pfeijffer is dichter, auteur, columnist en nog veel meer. Hij won

verschillende literaire prijzen voor zijn werken, onder andere de Libris Literatuurprijs in 2014, de Jan Campert-prijs in 2015 en de VSB-Poëzieprijs in 2016.97

Pfeijffer en Paul Demets noemen het gebruik van readymades in Varkensroze ansichten, in dit geval in de vorm van een krantenbericht uit Metro.

Stitou heeft eerder readymades gebruikt in Mijn gedichten en dat werd verschillend ontvangen. In 1998 waren Maarten Doorman en Piet Gerbrandy niet te spreken over het gebruik ervan. Pfeijffer en Demets vellen in 2003 geen waardeoordeel over het gebruik van readymades.9899 Ook Thomas van den Bergh schrijft in Elsevier over

‘gevonden teksten’ en bestempelt Stitou daardoor als stilistisch eclecticus.100 Tot slot

noemt Max Temmerman dat het werk van Stitou ‘aanleunt’ tegen het genre

readymades: ‘Net als zijn onderwerpen lijken zijn verzen zonder bewerking zo uit het dagelijks leven geplukt.’101 Gerbrandy merkt de readymades ook op, maar is minder

positief: ‘Ofschoon het gebruik van readymades in deze context functioneel is, heeft Stitou zich in enkele gevallen wel erg makkelijk van afgemaakt.’102 Opmerkelijk is dat

Gerbrandy in zijn recensie in 2004 weer de readymades noemt, maar dit keer een plausibele verklaring geeft voor Stitous gebruik ervan: ‘Om te benadrukken dat alle poëzie een vorm van recycling is, een kortstondig stadium in de eeuwige kringloop van taal, maakt Stitou frequent gebruik van readymades.’103

95 Pfeijffer, 2003. 96 De Boer, 2003. 97 https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters/ilja-leonard-pfeijffer/ilja-leonard-pfeijffer-biografie 98 Pfeijffer, 2003.

99 Demets, Paul. ‘Ideale gids tegen vooroordelen’. In: Knack, 3 maart 2004. 100 Bergh, Thomas van den. ‘Onpoëtische poëzie’. In: Elsevier, 31 januari 2004.

101 Temmerman, Max. ‘Varkensroze ansichten: gedichten’. In: De Leeswolf, 1 juni 2004. 102 Gerbrandy, 2003.

(31)

Pfeijffer noemt de stijl van Stitou wel ‘raar en om te lachen’ en zelfs vervreemdend, maar wel vervreemding die daar met opzet geplaatst is: ‘Maar de vervreemding komt niet voort uit pure willekeur. Dit is de zeer precies geregistreerde vervreemding van iemand die zich genoodzaakt ziet zichzelf in deze termen te portretteren (…).’104

Over het resultaat hiervan is Pfeijffer zeer te spreken: hij noemt het grappig, wrang en ontroerend. Vaessens vindt het niet per se vervreemding, maar ‘een vleugje absurdisme, door Stitou vaardig door de regels gevlochten.’105 Ook Nico de Boer

sluit zich hierbij aan: ‘Stitou isoleert en stileert elementen uit de ‘werkelijkheid’. Hij kantelt die zodanig dat je net even anders tegen de dingen aan gaat kijken. Dat werkt vaak vervreemdend.’106 Het gebruik van de readymades en het

vervreemdende effect dat dat heeft op de lezer sluit naadloos aan bij de visie van de oprichters van het tijdschrift Barbarber, waarmee Stitous werk eerder al vergeleken werd.

Door de vervreemding kan een werk wat lastiger te lezen of moeilijker te begrijpen zijn, maar Stitou verliest hier niet de leesbaarheid, aldus Joosten in De Standaard: ‘Mustafa Stitou schrijft toegankelijke gedichten; ze zitten niettemin zo knap in elkaar dat ze ver boven het anekdotische uitstijgen. (…) Er staat in Stitous gedichten nauwelijks een versregel die geen extra lading heeft, toch is zijn werk nergens ontoegankelijk, en excelleert hij in soms schitterende vondsten. Zijn

gedichten hebben een onvermoede diepgang en die krijgen ze misschien juist door die verraderlijke, schijnbare alledaagsheid.’107 Hiermee komen de laatste twee

besproken onderdelen van stijl en vorm bij elkaar: het precieze, weloverwogen deel en het leesbare en het toegankelijke deel. Dit laatste komt wellicht juist door het alledaagse karakter van Stitous werk.

Al met al betreft het hier een bundel met veel variatie. Peter de Boer noemt het ‘breed uitgewaaierde poëzie’.108 Gerbrandy vult aan: ‘De gedichten verschillen

onderling sterk van vorm.’109

104 Pfeijffer, 2003.

105 Vaessens, Thomas. ‘Avondlandse anekdoten’. In: Het Financieele Dagblad, 29 november 2003. 106 Boer, Nico de. ‘Ik pers mijn gedichten niet in een keurslijf’. In: Noordhollands Dagblad, 9 februari

2004.

107 Joosten, Jos. ‘De varkens onder ons’. In: De Standaard, 26 februari 2004. 108 De Boer, 2003.

(32)

In het gedicht ‘De lagere school van de wereld’ omschrijft Stitou ‘de dichter’ als conceptueel-anektdotisch en op z’n minst anti-metafysisch.110 Pfeijffer: ‘Het

anekdotische moet tussen aanhalingstekens omdat de dichter de werkelijkheid tegelijkertijd voor geen snars vertrouwt.’111

Pfeijffer en Jaeggi zeggen niets over de afkomst van Stitou en dat is opvallend. De verwijzingen naar zijn afkomst heeft Stitou namelijk zelf expliciet verwerkt in deze bundel en het is moeilijk om dit niet op te merken. Dit wekt de indruk dat beide recensenten met opzet niets zeggen over dit gegeven.

De Boer ziet en benoemt Stitous afkomst echter wel: ‘Maar hij ontkomt er eenvoudig niet aan om het her en der toch even stevig in zijn gedichten te laten

doorschemeren.’112 Vaessens zegt: ‘Stitou speelt een geëngageerd spel met het

bijzonder actuele thema van de identiteit.’113 Het ‘actuele thema’ waar Vaessens

naar verwijst, zijn de aanslagen op 11 september 2001 in New York in de Verenigde Staten. ‘Stitou is op zoek naar wortels, die van hemzelf (‘Voorvaderen’,

‘Moedertaal’), maar ook die van de cultuur waarvan hij deel uitmaakt. Dat is in deze bundel nadrukkelijk de Westerse cultuur.’114

Schouten: ‘Deze dichter van Marokkaanse afkomst mag het ook rustig hebben over ‘kutmarokkanen’ (…). Ook niet toevallig noemt Stitou Darwin in het lange gedicht dat hij aan hem wijdde, ‘Onze Vader’; in zijn wereld zijn zulke

grootheden uitwisselbaar.’115 Ook Gerbrandy merkt de Darwin-verwijzingen op, maar

heeft daarover geen oordeel. Stitou verwijst hier naar Charles Darwin, die bekend werd om zijn theorie over natuurlijke selectie. Dat Stitou naar Darwin verwijst als ‘Onze Vader’, een begrip uit het christendom, is als olie op het vuur in de

religiekwestie waar Stitou anno 2003 mee te maken heeft.

Stitou heeft de verwijzingen naar de Arabische cultuur zelf in de hand door de

hoofdpersoon of de ik ‘Mustafa’ te noemen en opmerkingen te maken over de zwarte koffie die hij bestelt, maar waarvoor hij in de plaats een café au lait krijgt.116

110 Stitou, Mustafa. Varkensroze ansichten. Amsterdam: De Bezige Bij, 2003, p.12-13. 111 Pfeijffer, 2003. 112 De Boer, 2003. 113 Vaessens, 2003. 114 Vaessens, 2003. 115 Schouten, 2003. 116 Stitou, 2003, p. 7-10.

(33)

Joosten stelt dat Stitou niet de evolutie tegenover de religie wil plaatsen, maar eerder het individu tegenover de uniformisering: ‘Varkensroze ansichten staat voor het individu en rekent af met uniformisering, onder meer gesymboliseerd in de verering van de grote mannen: de vaderfiguur, de Führer (in een bijrol), de oudtestamentische God.’117 Paul Demets sluit af: ‘Deze bundel is de ideale gids

tegen vooroordelen en tegen eenduidige interpretaties. Hij is net zo sterk omdat we een wandeling tussen twee culturen maken, zonder dat we er erg in hebben.

Mustafa Stitou etaleert zijn herkomst niet.’118

Temmerman vat alles samen: ‘Varkensroze ansichten is een rijke en gebalde bundel, vol kruisverbanden tussen alledaagse nieuwbouwwijken, racisme op

vakantie, seks, het Westen en het Oosten en alle culturen daartussen. Het is ook een zoektocht; naar wortels, identiteit, culturen en toebehoren. Daarbij spreekt het voor zich dat net zo’n ‘nieuwe’ Nederlander als Stitou bij uitstek geplaatst is om die zoektocht te ondernemen.’119 Temmerman spreekt zich hier positief uit over de rol

als ‘nieuwe’ Nederlander die Stitou zelf heeft aangenomen en de kritiek die hij geeft op de maatschappij met betrekking tot vooroordelen en racisme. Hoewel Stitou vanaf zijn tweede levensjaar al in Lelystad woont, is hij wel grootgebracht door zijn Marokkaanse ouders. In die zin leeft hij wel tussen twee culturen en is hij ‘bevoegd’ deze kritische blik op onze maatschappij te werpen.

Het laatste onderdeel dat besproken wordt, is ‘Titel, het uiterlijk en presentatie’ van Varkensroze ansichten. De titel valt natuurlijk op, omdat het varken in de islam wordt gezien als een onrein dier. Het is aannemelijk dat bij alle recensenten en lezers inmiddels bekend is dat Stitou een islamitische achtergrond heeft en daarom is de keuze voor deze titel intrigerend, zeker in combinatie met het indringende beeld van de roze varkenstepels op de voorkant van de bundel. De meningen over deze

keuzes zijn verdeeld. Gerbrandy stelt de vraag: ‘Wat betekent het als een islamitisch opgevoede man zijn boek de titel Varkensroze ansichten geeft?’120 Deze vraag blijft

zweven en Gerbrandy geeft er geen antwoord op. In zijn recensie in 2004 heeft Gerbrandy geen opmerkingen over de omslag of de titel van deze bundel gemaakt.

117 Joosten, 2004. 118 Demets, 2004. 119 Temmerman, 2004. 120 Gerbrandy, 2003.

(34)

Jaeggi impliceert dat de titel misschien is gekozen om te provoceren: ‘Stitou doet dat wel vaker, voor het oog speelt hij gezellig het spel mee, maar ondertussen.’121 Wat

er dan ondertussen precies gebeurt, laat Jaeggi ons niet weten. Hij benadrukt nog wel het beeld dat de omslag opwekt: ‘Op het oog een lief roze kaftje, bij nader bekijken de harige, onreine buik van een varken, compleet met pronte tepels.’122

Jaeggi’s oordeel over het varkentje op de omslag is opvallend, omdat hij de term gebruikt die ook gebruikt wordt in de islam: onrein. Schouten weet niet goed wat hij van het varken moet denken, maar is wel onder de indruk van het beeld: ‘Een inroze varkenshuid, met stekelhaartjes en drie glanzende tepeltjes. Iets tegen

Nederlanders? is het eerste wat je denkt. Maar nee, het is de eerste proef die deze bundel je bereidt om door te dringen in Stitous wereld; het vooroordeel wordt direct beproefd: is het varkentje afstotend of eigenlijk juist mooi?’123 Hiermee heeft

Schouten ook een link met de islam gelegd en stelt hij dat het varken een symbool is voor de vooroordelen waarmee Stitou te maken krijgt. Dit zijn de vooroordelen die Nederlanders hebben over Marokkanen, of over moslims en de manier waarop deze vooroordelen veranderd zijn sinds de aanslagen van 11 september 2001.

Demets ziet ook de dissonantie tussen schoonheid en lelijkheid in het beeld, maar legt een link met het dichtwerk: ‘Op de cover zien we de speentjes van een varken, omringd door stugge, blonde haren. Schoonheid en lelijkheid in één beeld. En dat is ook zo in de gedichten.’124 Peter de Boer is de enige die de lelijkheid in de

omslag niet zo ziet en hij gebruikt zelfs het woord ‘prachtig’: ‘Het voorplat van zijn bundel wordt geheel ingenomen door een detail van een brandschoon gewassen varkensbuik met prachtig wit varkenshaar en drie varkensspenen incluis.’125

De enige twee die ingaan op de titel zijn Demets en Joosten. Demets legt een link met het geloof: ‘De titel van de bundel is ironisch, want we krijgen niet altijd de fraaiste kant te zien. Zelfironie ook, als we denken aan de culturele voedingsbodem van de dichter.’126 Joosten valt hier uit de toon door als enige een letterlijke

verklaring van de titel te geven: ‘Stitous taalvaardigheid in acht nemend is het niet 121 Jaeggi, 2003. 122 Jaeggi, 2003. 123 Schouten, 2003. 124 Demets, 2004. 125 De Boer, 2003. 126 Demets, 2004.

(35)

vergezocht, ansichten zijn eigenlijk, belangrijkste Duitse betekenis te geven: meningen of opvattingen. Waardoor de titel slaat op de opvattingen van diegenen met een varkensroze huid.’127

De auteur

Nico de Boer stelt dat Stitou niet vergeleken wil worden met andere auteurs van Marokkaanse afkomst. ‘Dat bevalt hem allerminst. Hij is weliswaar geboren in Marokko, maar hij verhuisde reeds als 2-jarige met zijn ouders naar Nederland.’128

De Boer zegt hier eigenlijk dat je niet naar de afkomst van Stitou zou moeten kijken, omdat hij maar heel kort in Marokko heeft gewoond. Bovendien is Stitou blijkbaar niet gediend van vergelijkingen op basis van afkomst. Even later in de recensie noemt hij Stitou wel ‘een buitenstaander’. Vaessens: ‘Stitou zal er niet onverdeeld gelukkig mee geweest zijn dat de aandacht voor zijn werk zich destijds toespitste op juist de biografische omstandigheid van zijn Marokkaanse afkomst.’129 Vaessens

gebruikt hier het woord ‘destijds’; bij de uitgave van Stitous eerste twee bundels waren de opmerkingen over zijn afkomst vrij expliciet aanwezig. Die zijn bij de uitgave van Varkensroze ansichten wel minder, maar nog steeds niet verdwenen.

Niet alleen Stitou is niet gediend van deze vergelijkingen, maar ook de recensenten doen het liever niet: ‘Eigenlijk begin je een stuk over een bijzonder talentvol dichter als Mustafa Stitou niet met een verwijzing naar diens Marokkaanse afkomst. Nadruk op het uitheemse getuigt van een verkeerd soort romantiek: de Ander, hoezeer je hem ook in het exotische prijst, is nooit meer dan een negatief van ‘ons’.130 Vaessens geeft nu toe dat hoewel hij Stitou liever niet als een Marokkaan

wil zien, hij gewoonweg niet anders kan. Het lukt Peter de Boer ook niet: ‘Als ik hier de nieuwe, prachtige derde bundel van Mustafa Stitou (spreek uit: Stitoe) ter sprake breng, zou ik het dus eigenlijk helemaal niet over zijn van oorsprong Marokaanse komaf willen hebben.’131 Nico de Boer legt de vinger op de zere plek: ‘Hoewel

namen, afkomst, huidskleur et cetera op een individueel niveau vanuit een

vrijdenkersstandpunt bezien er hoegenaamd niet te doen, bepalen ze toch vaak de

127 Joosten, 2004. 128 Nico de Boer, 2004. 129 Vaessens, 2003. 130 Vaessens, 2003. 131 Peter de Boer, 2003.

(36)

oordelen en vooroordelen van velen.’132 Hij geeft hiermee toe dat de afkomst van

Stitou voor sommige mensen van invloed kan zijn over hun mening over hem. In de opsomming van biografische feiten over Stitou vermeldt Gerbrandy zijn afkomst niet. Gerbrandy noemt het geboortejaar en Stitous studie, filosofie. Het is opvallend dat Gerbrandy dit overduidelijke gegeven verzwijgt. Dit wekt de indruk dat hij het er niet over wil hebben. Demets gaat er wel kort op in: ‘Mustafa Stitou (1974), Marokkaan blijkens zijn naam, maar voor wie zijn gedichten leest overduidelijk een Nederlander (…).’133

Temmerman is de enige die de leeftijd van Stitou nog benadrukt, want blijkbaar vindt hij hem nog steeds jong: ‘Stitou is nog steeds geen dertig.’134

Ontwikkeling van het dichterschap

Over de derde bundel van Stitou zijn de uitspraken over diens carrière een stuk noemenswaardiger geworden. De recensenten hebben nu een beter overzicht van de loopbaan van Stitou en iedereen kent inmiddels zijn naam en werk. Dit is in het geval van Stitou een positief gegeven. Zo zegt Jaeggi dat de bundel Varkensroze ansichten ‘enkele klassiekers’ bevat en voorspelt hij dat Stitou een genomineerde voor de VSB-Poëzieprijs zal zijn. Daar kreeg hij gelijk in, want Stitou won de prijs in 2004. Daarnaast zegt Jaeggi, om zijn positieve oordeel over Stitou te bevestigen: ‘In de Nederlandse poëzie kan niemand meer om Stitou heen, of ze moeten een paar honderd kilometer omlopen.’135 Gerbrandy verwoordt het nog sterker en stelt: ‘Stitou

is de belangrijkste dichter van zijn generatie.’136 Dit is een uitspraak van formaat van

een belangrijke recensent als Gerbrandy. Nico de Boer heeft in zijn recensie deze uitspraak aangehaald, zonder de naam Gerbrandy te noemen: ‘Stitou wordt wel de belangrijkste dichter van zijn generatie genoemd. (….) Heeft hij zijn plaats in de Nederlandse poëzie gevonden?’137 Hij voegt hieraan in eigen woorden toe: ‘Mustafa

Stitou is een van onze talentvolste jonge dichters.’138 Het lijkt erop dat de

132 Nico de Boer, 2004. 133 Demets, 2004. 134 Temmerman, 2004. 135 Jaeggi, 2003. 136 Gerbrandy, 2003. 137 Nico de Boer, 2004. 138 Nico de Boer, 2004.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat hij geen enkele partij erkent, wordt ook Noto Soeroto op zijn beurt door geen partij erkend, dit is, Westersch politiek gezien: zijn nadeel, maar

"De Heer Pijls den vorigen spreken (de Heer van Wintershoven) beantwoordendt, verklaart bij herhaling dat hem noch direct, noch indirect, ministerieele brieven

Maar kinderen zijn gewoonweg té belangrijk om niet te blijven zoeken naar nieuwe manieren om hun ouders te bereiken... Kom

Zo is het voor elke leerling niet alleen mogelijk om op zijn niveau poëzie te leren lezen en te leren appreciëren, maar ook om dat te doen met teksten die aansluiten bij

Er zijn wel grote verschillen tussen jongeren in deze periode: sommige 18-jarigen zijn al behoorlijk uitgerijpt op alle gebieden en kunnen al als volwassen worden beschouwd,

Hoe worden leerkrachten vaardiger in het begeleiden van sterke leerlingen, gericht op welbevinden, betrokkenheid en autonomie van de leerlingen. Doel van het WOU onderzoek

Ellen probeert het gezin op afstand te houden, maar dat lukt niet meer als een van de kinderen bij haar in de klas komt en ze met een ander kind uit het gezin een band opbouwt..

De studie wordt afgesloten door een nabeschou- wing' waarin Houthuys haar resultaten resumeert en onder meer pleit voor een database van middeleeuwse ,autografen uit de Lage Landen..