• No results found

In het praktijkvoorbeeld zie je dat pedagogisch werker Tim moeite doet om kleuters een bijzondere

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "In het praktijkvoorbeeld zie je dat pedagogisch werker Tim moeite doet om kleuters een bijzondere"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pedagogisch werker Tim werkt op buitenschoolse opvang 'De Springplank' met kleuters. Tim heeft een zandtekentafel gemaakt. Het idee zag hij op internet: een tafel die het mogelijk maakt om te tekenen in zand.

Als basis heeft Tim een hoge opbergbox genomen met een plaat plexiglas met daarop een laagje zand. In de box heeft hij een sterke zaklamp gelegd. Natuurlijk waren de kleuters nieuwsgierig wat hij ging maken.

Tim heeft ze ook laten helpen. Twee kleuters hebben samen het zand voor op de tafel gezeefd. Twee anderen hebben hem geholpen bij het maken van een rand van ducttape en houten latjes. Die rand moet voorkomen dat het zand al snel op de vloer ligt.

Na een verhaal over de zandtovenaar is het zover. De kleuters mogen de zandtafel gebruiken. Omdat alle kleuters wel zandtovenaar willen zijn, loot Tim wie als eerste mag. Daisy en Tygo zijn de gelukkigen.

Tim legt heel kort uit hoe het werkt. Met zijn vinger trekt hij een streepje in het zand. Met opzet tekent hij niets voor, zijn ervaring is dat kleuters dan willen namaken wat hij tekent. 'Zo, zandtovenaarsl', zegt hij tegen Daisy en Tygo. 'Toveren jullie maar iets moois tevoorschijn. En is het toch niet zo mooi, dan toveren jullie het ook zo weer weg.'

In het praktijkvoorbeeld zie je dat pedagogisch werker Tim moeite doet om kleuters een bij­

zondere activiteit aan te bieden. Kleuters waar­

deren dat zeker. Ze zijn nieuwsgierig en probe­

ren graag dingen uit. Zandtovenaar zijn, dat spreekt kleuters aan. Het is namelijk een activiteit die aansluit bij het fantasiedenken. Tim speelt daar goed op in door de kleuters ook als zand­

tovenaar aan te spreken.

Spel en activiteiten dragen veel bij aan een goede ontwikkeling van de kleuter. Een kleuter speelt graag, kan met van alles en nog wat spelen en gebruikt daarbij graag zijn fantasie.

Het is belangrijk ruimte te geven aan die fantasie en de kleuter de ruimte te geven te experimen­

teren.

Vaste activiteiten bij kleuters: eten en drinken, opruimen en persoonlijke verzorging

Overgangsmomenten op de bso en op de basisschool

Doelgerichte activiteiten bij kleuters, waaron­

der spel en bewegen, constructieve activitei­

ten, exploratieve activiteiten, taal- en reke­

nactiviteiten Vrij spel bij kleuters

Spelontwikkeling bij kleuters, het stimuleren van de spelontwikkeling en spelmaterialen

Kleuters slapen overdag meestal niet meer. Ze zijn bovendien zindelijk. Dat komt goed uit nu ze hele dagen naar school gaan. Hoewel? Het zijn natuurlijk niet altijd hele dagen. Basisscholen zijn vrij om zelf hun schooltijden vast te stellen. Er zijn steeds meer scholen die afwijken van de tradi­

tionele schooltijden, waarbij kinderen vier dagen volledig naar school gaan plus één halve dag

(woensdag). Er zijn scholen waar kinderen iedere dag van half 9 tot half 3 naar school gaan. An­

dere scholen maken deel uit van een integraal kindcentrum. Hier kunnen kinderen van 7 uur 's morgens tot 7 uur 's avonds terecht. Welke vaste dagelijkse activiteiten er zijn, hangt deels af van de schooltijden. Al zijn er natuurlijk ook dage­

lijkse activiteiten die altijd aan de orde zijn, zoals eten en drinken, opruimen en hulp bij persoon­

lijke verzorging.

Voor eten en drinken zijn er op zowel de basis­

school als de bso vaste momenten. Bij beide zijn er ook regels over wat en hoeveel kleuters mo­

gen eten en drinken. Uitgangspunt is dat het eten en drinken past in een gezond en geva­

rieerd voedingspatroon. Je spreekt ouders er dus op aan wanneer ze hun kind een zak chips meegeven als lunch. De inhoud van de brood­

trommel bepaalt namelijk ook de prestaties van het kind bij de middaglessen.

In de vakantie en op de lange woensdagmidda­

gen verzorgt de bso de lunch vaak zelf. Ook dan is gezonde en gevarieerde voeding het doel.

Basis zijn de richtlijnen van het voedingscentrum.

Op de bso is het gebruikelijk dat kinderen meehelpen bij taken als tafeldekken en oprui­

men. Geef kinderen duidelijke taakjes, maak geen verschil tussen meisjes en jongens en geef complimentjes. Wees daarbij duidelijk in waar­

voor je kleuter een compliment geeft. Zeg bij­

voorbeeld iets als: 'Ik vind het fijn dat jullie zo goed meehielpen bij tafeldekken, nu hoef ik minder heen en weer te lopen.'

Kleuters vergeten in hun enthousiasme nog wel eens op te ruimen. Ze zijn in hun hoofd alweer bezig met de volgende activiteit en laten alles gewoon staan. Het is jouw taak een kleuter dan aan te spreken. Doe dit op een rustige manier.

Zeg bijvoorbeeld: 'Ik denk dat je iets vergeten bent. Weet jij wat?' Of maak een grapje: 'Toen ik in de bouwhoek stond, hoorde ik heel hard ge-

(2)

huil. Echt vreselijk. Weet je wie er huilden? De blokken. Ze wilden zó graag door jullie opge­

ruimd worden.'

Help een kleuter als dat nodig is bij het oprui­

men en pak het dan op een speelse manier aan.

Maak er bijvoorbeeld een wedstrijdje van.

Bij het opruimen hoort ook dat jassen en tassen op de daarvoor bestemde plek opgeruimd wor­

den. Het beste is hier meteen op te letten bij binnenkomst. Dat voorkomt datje een kind moet storen tijdens zijn spel. Leg een kind zo nodig uit waarom het opruimen nodig is.

Sommige jonge kleuters plassen weleens in hun broek. Soms gaan ze zó op in wat ze aan het doen zijn, dat ze 'vergeten' naar de wc te gaan.

Andere kinderen gunnen zichzelf de tijd niet naar de wc te gaan. Heeft een kleuter een verscho­

ning nodig, help hem dan. Op school en op de opvang zijn vaak enkele setjes kleuterkleren aanwezig, die je daarvoor kunt gebruiken. Heeft een kleuter vaker een ongelukje? Herinner hem er dan aan naar de wc te gaan.

Ook op andere gebieden kan je hulp bij de persoonlijke verzorging nodig zijn, bijvoorbeeld bij veters strikken, medicijngebruik, zonnebrand- crème smeren of een pleister plakken. Gebruik het moment dat je even individueel bezig bent met het kind. Heb aandacht voor het kind waar­

mee je bezig bent, en voer niet ondertussen een gesprek met een ander.

Plast een kind vaker in zijn broek? Maak het dan niet té gezellig. Dat werkt namelijk als beloning voor het broekplassen. Kleuters die een onge­

lukje hebben, kun je het beste zoveel mogelijk zelf laten doen. Laat ze dus zelf hun natte kleren uittrekken, deze zelf in een plastic tas doen en zelf schone kleren aantrekken. Help ze alleen met wat ze echt niet kunnen.

De overgang van school naar opvang valt voor een kleuter niet altijd mee. Aan het eind van de

dag is hij moe van alle indrukken. Het liefst zou hij waarschijnlijk naar papa en mama willen, maar dat gaat niet als hij nog naar de buitenschoolse opvang moet.

Het uit school halen is een belangrijk moment van de dag. Het is voor kleuters fijn als dat ple­

zierig verloopt. Zo beginnen ze op een prettige manier aan hun vrije middag. In tegenstelling tot oudere schoolkinderen, haal je kleuters op bij school.

Als pedagogisch werker is het je taak om te zorgen voor veiligheid en duidelijkheid. Spreek duidelijk met de kinderen af waar je staat, zorg dat kinderen je gemakkelijk herkennen en praat, als het kan, even met de leerkracht.

Het is belangrijk dat je voor ieder kind per­

soonlijk even aandacht hebt. Willen kinderen bij vriendjes spelen? Dan volg je de wens van de ouders. Sommige ouders hebben geen bezwa­

ren, anderen willen niet dat hun kind op op- vangdagen bij een vriendje speelt.

Tijdens het lopen naar de opvang is veiligheid een belangrijk aandachtspunt. Zorg voor duide­

lijke instructies en logische regels. Het is goed dit met je collega's af te stemmen, zodat jullie dezelfde regels hanteren.

>or kinderen bij

= We lopen twee aan twee.

- Eén begeleider loopt voor, de ander loopt helemaal achteraan.

■ We sluiten zoveel mogelijk aan,

-• We steken pas over na toestemming van de pedagogisch werker.

Kleuters vinden het fijn om naast 'de juf' (of meester) te mogen lopen. Ze geven je dan graag een hand. Geniet van deze vertrouwelijke mo­

menten en wissel af wie er naast je mag lopen.

Dat is wel zo eerlijk.

Soms lopen kinderen niet naar de opvanglocatie, maar zijn er taxibusjes die hen van school halen-

Veiligheid is ook dan een aandachtspunt. Kleu­

ters moeten in goedgekeurde kinderzitjes zitten en bij ieder kind moet je de gordel goed om­

doen en bevestigen.

i iguur 10.1 Bij binnenkomst is het belangrijk om voor ieder ( ind even individueel aandacht te hebben

wwwocwc op tw bso

Na school wil een kleuter graag even uitpuffen, '/aak wil hij zijn verhaal kwijt, en heeft hij be­

hoefte aan wat te eten (bijvoorbeeld een cracker, wat fruit of een boterham) en drinken (thee, wa­

ter, sap). Sommige kinderen moeten meteen naar de wc, andere moet je daaraan herinneren.

Probeer op een ontspannen manier de overgang van school naar vrije tijd te maken. Dat valt niet mee: meerdere kinderen komen tegelijk binnen on ze hebben allemaal hun eigen gevoelens en verhalen. Jij hebt maar één paar handen en maar twee oren. Je kunt maar luisteren naar één kind tegelijk. Het is dus belangrijk om duidelijk te zijn in hoe je wilt dat het samenzijn verloopt. Stel vragen en reageer op wat een kind vertelt. Laat dan de een en dan de ander iets vertellen.

'Oorkom hierbij dat steeds hetzelfde kind als ' erste iets vertelt en jouw aandacht krijgt.

Houd ook de sfeer in de gaten. Het is belangrijk lat kinderen leren om respect te hebben voor elkaars meningen en gevoelens. Zorg ervoor dat Hnderen niet door elkaar heen gaan schreeuwen 0nn jouw aandacht te vangen. Dat geeft veel nerrie en niet bepaald de rust waar een kleuter

■ ehoefte aan heeft.

Sommige kinderen hebben overigens niet zo'n behoefte om te praten, die willen liever even niets. Ook dat mag. Probeer het moment van binnenkomst, theedrinken en iets eten, zo na­

tuurlijk mogelijk te laten verlopen. Bedenk dat de tijd die kinderen op de bso doorbrengen hun vrije tijd is, en dus zoveel mogelijk de situatie thuis moet benaderen.

Bij het theedrinken kunnen kinderen natuurlijk ook plannen maken voor de rest van de middag.

Wees daarin niet te sturend. Een vraag als 'Wat gaan jullie vanmiddag doen?' kun je best een keer stellen, maar doe dit niet iedere keer. Als je de vraag iedere keer stelt, loop je waarschijnlijk teveel vooruit op waar het kind 'is'; die is nog bezig met bijkomen en verwerken van indrukken.

Bedenken wat hij vanmiddag gaat doen op de bso, dat komt daarna.

De meeste ouders halen hun kinderen op tussen half 5 en ó uur. Ook dit is een druk moment van de dag. Sommige ouders willen even praten, andere moeten snel door: zij moeten op tijd een ander kind halen of hebben een andere reden voor haast. Sommige kleuters zijn blij dat hun vader of moeder er eindelijk is, andere kleuters hadden liever nog langer op de bso willen blij­

ven spelen. Houd vooraf rekening met het op­

halen. Voorkom dat kinderen opeens hun spel moeten afbreken omdat ze opgehaald worden.

Laat ze dus enige tijd tevoren hun spel afronden en opruimen. Bied het laatste kwartier geschikte korte activiteiten aan die kinderen snel kunnen afronden of gemakkelijk kunnen onderbreken.

Wil je een ouder ergens over spreken? Meld dit dan aan de ouder en maak een afspraak.

Op een schooldag zijn er voor kleuters verschi lende overgangsmomenten. We bespreken de belangrijkste.

(3)

Het moment dat kleuters de klas binnenkomen, is een belangrijk moment. Het is belangrijk ie­

dere kleuter 'te zien'. Hoe komt de kleuter bin­

nen? Enthousiast of teleurgesteld? Blij of boos of verdrietig?

Het is gebruikelijk dat kleuters door hun ouders tot in de klas gebracht worden. Dit vergemak­

kelijkt de overgang van thuis naar school. Som­

mige scholen beperken deze gewoonte tot de jongste kleuters of tot kleuters die nog maar kort op school zijn.

Zorg ervoor dat ouders weten wanneer ze de klas in mogen en wanneer ze die weer moeten ver­

laten. Stuur ze niet pas weg als het al tijd is, dan kun je er zeker van zijn dat de les te laat begint.

Binnenkomst

De kinderen zijn met de ouders vanaf 8.15 uur welkom in de klas. De kinderen gaan dan op hun stoel zitten en pakken een boekje of spelletje. Om 8.30 uur gaat de schooldag beginnen. We verzoeken het afscheid kort te houden. Ook 's middags verloopt de binnenkomst zoals hiervoor beschreven. Vanaf 12.50 uur mogen de kinderen in de klas gebracht worden en om 13.00 uur gaat de les starten.

Bron: BS Het Baken

De meeste basisscholen beginnen met de dag met een kringactiviteit. In de kring kunnen allerlei doelgerichte activiteiten aan bod komen, maar het begin van de kring verloopt vaak hetzelfde:

bespreken welke dag het is, de namen opnoe­

men (en controleren op aanwezigheid), een liedje zingen en een gesprekje voeren. Ook de introductie van een nieuw thema vindt meestal plaats in de kring.

Bij christelijke scholen zijn vaste kringactiviteiten ook: samen bidden en luisteren naar een bijbel­

verhaal.

Kleuters vinden het prettig te weten wanneer er wat op het programma staat. Ze willen weten wanneer ze gaan buitenspelen, wanneer ze iets mogen eten en drinken, enzovoort. Zonder dui­

delijkheid vragen ze er telkens naar. Het is zonde van je tijd om deze vragen iedere keer opnieuw te moeten beantwoorden. Wanneer je werkt met een planbord is het ook niet nodig. Op een planbord plannen kleuters hun activiteiten voor de dag in. Op het planbord kun je naamkaartjes en activiteitenkaartjes bij verschillende dagdelen ophangen. Bij kleuters maak je bij de kaartjes gebruik van foto's, afbeeldingen, symbolen en icoontjes. Zo kan de kleuter zelf 'lezen' bij welke activiteit hij staat ingepland.

Het is goed als een kleuter zelf zeggenschap heeft over wat hij gaat doen. Dit vergroot zijn zelfstandigheid. Dit kan met behulp van een kiesbord. Het kiesbord werkt als het planbord, maar nu kan de kleuter ook zelf activiteiten kie­

zen. Een voorbeeld van een kiesbord vind je in figuur 10.2. Je ziet hier dat op het kiesbord ook duidelijk te zien is of er nog plaats is voor de kleuter.

ElifËaa

■--■■Ti ê

het iesbord ïsijjsh

mm

Figuur 10.2 Een kiesbord vergroot gevoelens van zelfstan­

digheid en competentie

In de bouwhoek kunnen bijvoorbeeld maximaal vier kinderen spelen terwijl de lees- en luister­

hoek geschikt is voor twee kinderen. De kleuter kan zien of alle vakjes bezet zijn of dat hij er nog bij kan.

Een ander voordeel van het kiesbord is dat het vragen van kleuters voorkomt, als: 'Juf, ik ben klaar, wat moet ik nu doen?' Als ze klaar zijn, lopen ze zelf naar het kiesbord en kiezen ze zelf welke activiteit ze nu gaan doen. Dat de kleuter dit zelf kan doen, geeft hem het gevoel compe­

tent te zijn, ofwel het gevoel dat hij het kan. Voor de leerkracht en de onderwijsassistent is dit ook een voordeel: zij kunnen zich richten op zaken die er echt toe doen, er zijn niet telkens kleuters die hen storen als zij bezig zijn met andere kin­

deren.

Het is belangrijk om met kleuters doelgericht te werken. Vooral op de basisschool is dat het ge­

val, bij het werken aan de kerndoelen. Doelge­

richt werken kan prima op een speelse manier.

Dat is zelfs gewenst. Spel motiveert een kleuter.

Hij doet dan graag mee en heeft niet het gevoel dat hij 'iets moet'. Een kleuter is op de leeftijd dat hij nog veel wil spelen.

Bewegen is voor kleuters een belangrijke vorm van spelen. Ze hebben er moeite mee lang stil te zitten. Houd daar rekening mee. Beweging kun je prima toevoegen aan allerhande activiteiten.

Beweging is belangrijk. Niet alleen tijdens de gymles op school, maar ook bij het buitenspelen.

Met kleuters kun je eenvoudige sport- en spe­

lactiviteiten doen. Met sport- en spelactiviteiten ontdekken kinderen hun lichaam, de ruimte, en kunnen ze zich uitleven. Belangrijk is dat de na­

druk ligt op de grove motoriek en eenvoudige coördinatie. Er zijn verschillende mogelijkheden.

Kleuters hebben op de basisschool geen gymles op het rooster staan. Dat komt omdat het bij kleuters om veel meer dan gymnastiek gaat.

Voor de lessen spel en beweging maken kleuters meestal gebruik van een speellokaal in de school en/of een gymzaal nabij de school.

Bij de lessen in het speellokaal kleden kleuters zich in de klas uit. Ze gymmen in hun hemdje en onderbroekje. Zo gaat er weinig tijd verloren, niet alle kleuters zijn al zo vaardig dat ze zichzelf kunnen aankleden.

Bij de lessen spel en beweging oefenen kleuters allerlei vaardigheden. Denk aan: balanceren, klauteren, rollen, springen en duikelen.

Iedere activiteit is op allerlei manieren te oefe­

nen, en vaardigheden zijn ook gecombineerd te oefenen.

lorbeeld van oefening met kleuters in balanceren

De kleuters van groep 2 oefenen in het speello­

kaal met balanceren. Onderwijsassistent Björn heeft een parcours uitgezet met banken. Er zijn brede en smalle loopplanken. Sommige 'loop­

planken' liggen gewoon op de grond, maar er zijn er ook waarbij de kleuter Iets boven de grond moet balanceren. Er is ook variatie in de hellingsgraad, van helemaal recht tot sterk hel­

lend. De kleuters lopen het parcours in stukjes af.

Zo hoeven de kleuters niet lang te wachten voor ze aan de beurt zijn. leder kleuter kan bovendien als het nodig is zich vastgrijpen aan de hand van juf Mea of onderwijsassistent Björn. Niet dat alle kleuters die hand nodig hebben, sommige kleu­

ters durven en kunnen zelf al veei.

Met kleuters kun je toewerken naar bewegings­

spel met spelregels. Denk aan een tikspel. Jonge kleuters weten nog niet wat een tikspel is. Plezier in het rennen is voor hen voldoende. Sommige kleuters zullen een tikspel de eerste keren span­

nend vinden. Het is belangrijk daarop in te spe­

len, door te zorgen voor vrijplaatsen. Zo'n vrij­

(4)

plaats is voor de kleuter een veilige plaats: hier kan de tikker hem niet tikken.

Kleuters vinden het erg leuk om te dansen. Zeker als je muziek op hebt staan. Op muziek bewegen kinderen bijna vanzelf. Het aanleren van moeilij­

ke danspasjes is bij kleuters niet aan de orde.

Een aantal kleuters zal dan snel afhaken, omdat het ze confronteert met iets dat ze niet kunnen.

Ze kunnen dan boos reageren: 'Dat kan ik niet.' Wat wel kan, is samen met kleuters een een­

voudig dansje instuderen en uitvoeren. Denk aan: een keer draaien om de as, lekker stampen met de voeten, de handen in de lucht steken, met de handen op de knieën slaan, enzovoort.

Voor een kleuter is het nodig dat jij meedoet en zelf voordoet hoe 'het moet'. Wissel bewegingen niet in rap tempo af, een kleuter kan dat niet.

Stamp dus gerust een hele poos met de voeten op de grond en ga pas daarna over naar de volgende beweging, bijvoorbeeld: handen hoog, handen laag - en herhaal die beweging dan ook weer meerdere keren. Kleuters vinden zo'n be- wegingsactiviteit leuk en het is belangrijk voor hun ontwikkeling. Doet een kleuter iets anders dan jij hebt gevraagd, vraag je dan eerst af óf je de kleuter wel moet corrigeren. Zeker bij jonge kleuters is het belangrijkste dat ze meedoen en dat ze er plezier in hebben. Sommige kleuters schakelen ook langzamer over dan andere. Ze gaan zo op in het lekker stampen met hun voe­

ten, dat ze niet door hebben dat ze nu een an­

dere beweging moeten maken.

Is het nodig een kleuter een bepaalde beweging aan te leren, dan lukt dat vaak het beste door dicht bij de kleuter te gaan staan en de bewe­

ging op die plek voor te doen. Lukt het de kleuter niet, maak de beweging dan als het kan

Bedenk dat er wat betreft dans en bewegen op muziek veel mogelijk is. Bijvoorbeeld samen dansen (hand in hand), in een kring dansen, achter elkaar aan dansen of het zwaaien met een lintje.

Geef kleuters van tijd tot tijd de ruimte om naar eigen idee te dansen op muziek. In dat geval leid je de activiteiten niet, maar begeleid je deze.

Allerlei soorten muziek zijn geschikt: pop, jazz, klassiek en volksmuziek. Variatie in muzieksoor­

ten heeft een meerwaarde. Klassieke muziek nodigt meer uit tot balletdans, terwijl popmuziek uitnodigt tot lekker vrij dansen.

Kleuters moeten op school veel stilzitten. Ze moeten luisteren naar uitleg, ze maken werkjes aan een tafel, ze zitten in de kring, ze luisteren op hun stoeltje naar een verhaal. Voor kleuters is het vele stilzitten moeilijk. Ze verliezen hun con­

centratie en dromen weg.

Bewegingstussendoortjes werken dan goed; al­

lerlei korte bewegingsspelletjes met of zonder muziek zijn geschikt.

orbeeiden van bewegingstussendoortjes

= Papegaaitje leef je nog - met handen klap­

pen in tweetallen.

’ In de kring een pittenzak of zachte bal over­

gooien.

* Witte zwanen, zwarte zwanen - zingen en bewegen.

- Korte stoelendans - Iedere keer twee of vier stoelen weg.

? Samen een, twee, drie ballonnen in de lucht houden.

samen.

Figuur 10.3 Bewegingstussendoortjes helpen bij concentratie en leren

,.rt . ...eoWorc:wvo uou:W roven

Een kleuter gaat steeds doelgerichter te werk bij zijn constructiespel. Hij bedenkt wat hij wil ma­

ken en gaat serieus aan de slag. Hij stelt zichzelf bepaalde eisen en doet zijn best aan die eisen te voldoen. Als hij een garage maakt van Lego, moet iedereen zien dat het een garage is. Bouwt hij een kasteel, dan moet niemand denken dat het een huis is. Er moeten dus torens op. En er moet een ophaalbrug bij. Een kleuter denkt dus na over de dingen die hij maakt: vooraf, maar ook als hij bezig is. Dan komt hij problemen te­

gen, die hij wil oplossen. Draag niet te snel jouw oplossingen aan, probeer een kleuter eerst zelf na te laten denken.

Voorbeeld: de kleuter eerst zelf na laten denken

set begeleidt een aantal kleuters bij het maken n een kasteel van grote kartonnen dozen. Di- tri wil er echte boograampjes in hebben, maar oe maak je die? Lyset vraagt de andere kleuters se te denken. 'Ze moeten echt mooi rond zijn n de bovenkant', verduidelijkt Dimitri. Merie oedt aan ze te tekenen. 'Maar als het dan ver-

erd gaat, is het helemaal verpest', reageert mitri.

wan gum ik het uit', zegt Merie.

i? weet wat!', roept Jesse. 'Eerst jij op papier,' hij st erbij naar Merie, 'daarna op het karton.'

'Hè?' vragen de anderen.

'Leg even goed uit, Jesse', reageert Lyset. 'Jij wilt het eerst op papier tekenen en dan 'Dan uitknippen', vult Jesse aan. 'En dan het raam op het karton leggen, en dan overtrekken, helemaal.'

'O, nou snap ik het!' reageert Merie. 'Jak rea­

geert Dimitri.

'Goed idee, Jesse', reageert Lyset. 'Alle boog­

ramen zijn dan ook precies hetzelfde. Dat is mooi. En er is ook geen risico dat iemand het verpest.'

In dit voorbeeld zie je hoe Lyset de kleuters eerst zelf na laat denken. Ze betrekt ze actief bij het spel en zorgt ervoor dat het kasteel echt hun kasteel is.

Via het constructiespel probeert een kleuter greep te krijgen op de werkelijkheid. Dat is precies de reden waarom hij de dingen waar­

heidsgetrouw wil maken.

Bij constructiespel kan een kleuter ook doelge­

richt experimenteren. Wat gebeurt er als ik de toren nog hoger bouw? Wat is het punt dat-ie omvalt? Welke autootje rijdt het snelst naar be­

neden? Kunnen we onze zelfgemaakte racebaan nóg beter maken, zodat auto's nog sneller rij­

den?

In kleuterklassen en op de bso is vaak een bouwhoek aanwezig. In de bouwhoek kunnen kleuters werken met constructiemateriaien als grote blokken.

Voor het bouwen is een goede set basis bouw­

blokken nodig. Binnen die set moeten er blok­

ken zijn van verschillend formaat en met ver­

schillende vormen. Denk hierbij aan: driehoeken, cilindervormwerken (ronde paaltjes), boogvorm en halve cirkels. Speelgoedauto's, planken, kle­

den, knuffelbeesten en dozen kunnen het spel in de bouwhoek nog rijker maken. Aanvullende materialen maken het vooral voor meisjes aan­

trekkelijker om in de bouwhoek te spelen. Je

(5)

kunt deze materialen heel goed per thema laten wisselen.

In de bouwhoek leren kleuters bij het spelen met blokken tellen, schatten, passen, meten, ordenen en vergelijken. Ook leren ze over vormen en structuren. Ze doen ervaring op met wiskundige vormen zoals driehoek en kubus, en leren spe­

lenderwijs wat de begrippen 'meer', 'minder' en 'evenveel' betekenen.

Figuur 10.4 Een goede set blokken is de basis voor bouw­

activiteiten bij kleuters

Sommige kleuters halen het liefst eerst alle blokken uit de kast om die dan op de grond te gooien. In dat geval hebben ze vaak de grootste pret, maar bouwen ze niets. Je kunt dit om te beginnen eens aankijken. Blijft een kleuter tel­

kens op deze manier met de blokken spelen, speel dan een keer zelf met het kind in de bouwhoek. Doe voor wat je met blokken kunt doen, overleg wat jullie gaan maken en stimuleer de kleuter iets te maken, hoe eenvoudig ook.

Na het spelen met de blokken, is het belangrijk dat kleuters de blokken weer opruimen. De bouwhoek is dan weer helemaal klaar voor een volgend gebruik. Het beste is de blokken op te ruimen in een kast. Dat nodigt meer uit tot bouwen dan een kist vol met blokken. Van het opbergen van de blokken in de kast leren kleu­

ters bovendien veel. Door de blokken op de

juiste manier in de kast op te bergen, zien ze hoe de blokken zich tot elkaar verhouden: wat meer, wat minder en wat evenveel ruimte in beslag neemt. Het kan handig zijn om met stickers op de kastplanken aan te geven welk soort blokken waar hoort.

Bij mozaïek maakt een kleuter een voorbeeld- plaat na van kleine steentjes, platte vormen of (strijk)kralen. Zo doet hij ervaring op met getal­

len, kleuren en vormen.

Bij mozaïek zitten vaak standaard voorbeelden, met vrije figuren (dus geen kat, mens of bloem).

Je kunt zelf voorbeelden toevoegen, bijvoor­

beeld voorbeeld-afbeeldingen passend bij een bepaald thema.

Behalve het namaken van een voorbeeldafbeel- ding, is het voor kleuters leerzaam om vrij te spelen en te experimenteren met de mozaïek. Zo kunnen ze zelf ontdekken wat het samenvoegen van vormen voor effect heeft.

/ 'oorbeelden van vormen samenvoegen

« Twee vierkanten samenvoegen geeft een rechthoek.

* Twee driehoeken samenvoegen geeft een vierkant of een half vierkant (dak van huis).

=i Twee rechthoeken samenvoegen geeft een vierkant of een nog langere rechthoek.

Een vierkant en driehoek samenvoegen geeft 'een huis'.

Sommige kleuters zullen bij vrij spelen zelf een vorm willen leggen, opgebouwd uit kleinere vormen, denk aan een vierkant of driehoek. Ze kunnen ook een reeks leggen, bijvoorbeeld af­

wisselend een gele, rode en blauwe steen, of een serie waarbij er telkens een steen bijkomt:

dus naast elkaar in de hoogte: één steen, twee stenen, drie stenen, en ga zo maar door.

Figuur 10.5 Bij mozaïek doet een kleuter ervaring op met getallen, kleuren en vormen

Het ontdekkend spelen van de kleuter richt zich vaak op de vraag hoe iets in elkaar zit. Een sloopactiviteit past daar prima bij.

Sommige kleuters vinden het erg interessant om dingen uit elkaar te halen. Ze slopen graag een apparaat dat kapot is, denk aan een oude wek­

ker, een mixer of ventilator. Helaas zijn apparaten tegenwoordig nauwelijks meer uit elkaar te ha­

len. Lukt het wel om kleuters hiermee aan de slag te laten gaan? Let er dan wel op dat het veilig blijft. Laat geen apparaten slopen waarbij gevaarlijke stoffen vrij kunnen komen (een tv bijvoorbeeld). En knip van tevoren met een tang de stekker eraf. Dat voorkom dat ze die (uit nieuwsgierigheid) in het stopcontact steken.

Een sloopactiviteit kun je uitbreiden tot een techniekactiviteit, zodat je er meer mee doet dan slopen alleen. Stel vragen aan de kleuters, zodat ze begrijpen waar onderdelen voor dienen. Leg uit wat kinderen niet begrijpen. Houd je uitleg wel eenvoudig.

orbeeld van een techniekactiviteit met cleuters

giaire Kim haalt op basisschool 'De Wiek' sa- ïsn met een groepje kleuters een kapotte ven-

:or uit elkaar. Als eerste halen ze de be-

schermkap los. 'Waarom zit er eigenlijk een be- scbermkap op?', vraagt Kim. Dat weet Carmen:

anders is het gevaarlijk. Kim vraagt door, wat is dan precies het gevaar? Nu antwoord Ma lik: 'Als de ventilator aanstaat, dan draait hij heel hard rond en dan kun je klappen krijgen.' Kim vraagt de kleuters of ze hun vinger er ook in kunnen steken. Meteen willen alle kleuters dat proberen.

Het I ukt ze niet. Kim legt uit dat dat precies de bedoeling is. Erna vraagt ze: 'Maar waarom is de beschermkap dan niet dicht?' Even zijn alle kleuters stil, dan roepen alle kleuters door elkaar.

Een exploratieve activiteit kan ook gericht zijn op de vraag wat er gebeurt als je twee dingen sa­

menvoegt. Dat een kleuter dat interessant vindt, blijkt al uit zijn spel. In de zandbak mengt hij water, zand en aarde tot een vieze brij. En bij het verven mengt hij alle kleuren door elkaar. Bij activiteiten kun je daar prima op aansluiten. In dat geval laat je de kleuter doelbewust twee stoffen mengen (bijvoorbeeld rode en gele verf) of bekijk je hoe een omstandigheid inwerkt op iets (bijvoorbeeld: warmte bij een ijsblokje, water bij een papieren zakdoekje, spons of stukje alu­

miniumfolie). Zo'n onderzoeksactiviteit vinden veel kleuters boeiend.

Ook al denkt iedereen bij een beeldende activi­

teit direct aan 'iets met je handen maken', het begint altijd met een idee. Voor het bedenken van een idee heb je je hersenen nodig. Een goede beeldende activiteit stimuleert dus zowel de creatieve als de cognitieve ontwikkeling. Voor een kleuter zijn allerlei beeldende activiteiten geschikt.

# Voorbeelden van beeldende activiteiten met kleuters

“ Een werkstukje maken door scheuren, knip­

pen, vouwen en plakken van papier.

* Een schilderij maken met verf, kwasten, stempels en sponsje.

(6)

-■ Een dier maken van klei met behulp van vormpjes, spatels, stokjes en deegroller.

• Een kralenketting maken van kralen, stukjes kurk en stukjes van een rietjes.

Zowel op de basisschool als op de bso doen kleuters regelmatig beeldende activiteiten. Op de basisschool moeten kleuters vaak een be­

paalde opdracht uitwerken. Als pedagogisch werker kun je kiezen tussen een open en geslo­

ten opdracht. Een open opdracht is een op­

dracht waarbij de kleuter zelf kan bepalen wat hij gaat maken, en met welke materialen. Bij een gesloten opdracht bepaal jij vooraf wat de kleu­

ter gaat maken, en met welke materialen. Je zorgt voor een voorbeeld dat hij moet namaken en er is een duidelijke volgorde bij het werken.

Het resultaat is dan dat je dertig ongeveer identieke werkjes krijgt. Bijvoorbeeld dertig paddenstoelen van gescheurd papier of dertig sneeuwpoppen van klei. Dit soort werkjes ver­

groten misschien wel de fijn-motorische vaar­

digheden, maar ze stimuleren niet de creativiteit.

Opvallend is dat kleuters bij dit soort activiteiten vaak weinig gemotiveerd zijn. Hun gebrek aan intrinsieke motivatie (motivatie van binnenuit) blijkt uit hun vragen, houding en gedrag.

teelden van uitingen van gebrek aan intrinsieke motivatie

• vragen of jij wilt helpen knippen of het verder voor ze wilt inkleuren;

• weglopen bij de activiteit;

langzaam en weinig geconcentreerd werken;

■» slordig en snel werken (om maar zo snel mo­

gelijk klaar te zijn);

> andere dingen doen met het materiaal dan de bedoeling is;

- gapen, moedeloos kijken, geen plezier heb­

ben tijdens het bezig zijn.

Het is dus beter als je zorgt voor uitdagende, 'echte' beeldende activiteiten. In dat geval laatje geen enkel voorbeeld zien of juist verschillende

voorbeelden (bijvoorbeeld in een boek of op het digibord), die je eerst met ze doorneemt. Hierna komt dan de activiteit, waarbij je ze zelf ontdek­

kend bezig laat zijn met materialen. Er kan nog wel de instructie zijn dat ze een vis moeten ma­

ken, maar hoe die vis eruit moet komen te zien, hoe en waarmee ze die maken, dat kiezen de kleuters zelf. Bij een beeldende activiteit die een kleuter uitdaagt, kun je heel ander gedrag op­

merken. Kleuters zijn enthousiast, doen hun best, zijn trots op het resultaat en als de activiteit af­

gelopen is, willen zij nog doorgaan.

Figuur 10.6 Alleen met een open opdracht stimuleer je de creativiteit van de kleuter

Kinderen van 4 jaar zitten in de overgang van krabbelen naar het tekenen van herkenbare vor­

men. Bij krabbelen is sprake van een ontwikke­

ling die loopt van willekeurig naar cirkelvormige krassen. Wanneer kinderen een gesloten cirkel kunnen tekenen, is dat het startpunt van een volgende fase: de cirkel met een paar lijntjes, gaat een mens voorstellen. Deze tekening noem je ook wel koppoter.

Een koppoter is een tekening door peu­

ter of kleuter van een menselijke figuur, waarbij de romp ontbreekt en voeten (soms ook handen) meteen aan het hoofd worden verbonden.

Aan de koppoter is het eigenlijk al te zien; een kleuter tekent niet hoe een mens er echt uitziet, hij tekent wat hem opvalt. Dit zie je ook bij an­

dere dingen die een kleuter tekent. Van een auto tekent hij bijvoorbeeld alleen de wielen. Of al­

leen het stuur. Van een huis tekent hij misschien alleen een raam of een deur. Hoe ouder een kleuter is, hoe meer detail hij gaat aanbrengen.

De koppoter verandert in een 'echte' tekening van een mens. Je ziet hierin nog steeds dat hij tekent wat hem opvalt, zoals tenen en vingers.

Figuur 10.7 Floe ouder een kleuter, hoe meer details hij tekent

In eerste instantie tekent een kleuter losse figu­

ren zomaar ergens op het papier, maar na ver­

loop van tijd verandert dat. Dan gaat hij figuur­

tjes bewust ergens op het papier plaatsen.

Hierbij tekent de kleuter wat hij belangrijk vindt, groot. En dingen die bij elkaar horen, plaatst hij dicht bij elkaar.

Weer een stap verder gaat de kleuter een orde­

ning aanbrengen met een grondlijn. De dingen die op aarde horen, komen onderaan het papier te staan. De zon en de wolken tekent hij

bovenaan het papier. De ruimte tussen de grond en de lucht blijft meestal leeg.

Bij het kiezen van kleuren letten kleuters niet op hoe het er in het echt uitziet. Een kleuter kiest een kleur die hij mooi vindt of het beste vindt passen. De lucht kan dus groen zijn en een huis geel.

Beeldende activiteiten vinden op de basisschool vooral plaats in de creatieve hoek. Bij de bso kan er een speciale ruimte voor ingericht zijn. Een aanrecht in de buurt is belangrijk: het is onhan­

dig als kinderen de hele ruimte door moeten lopen met erge plakhanden of vuile kwasten.

Bij veel beeldende activiteiten is het handig als kleuters werkschotten of oude overhemden aan­

trekken. Werken ze op tafels, dan moeten die worden beschermd met onderleggers. Evengoed moet je na afloop samen met de kleuters de ta­

fels schoonmaken.

; 0. J. 5 T3 aieCö V;11; 11V;1

Met kleuters zijn verschillende taalactiviteiten mogelijk. Veelgebruikte mogelijkheden zijn:

een verhaal voorlezen;

* een verhaal vertellen;

voorbereidend lezen;

voorbereidend schrijven.

Wanneer je een voorleesboek voor kleuters uit­

kiest, is het goed om rekening te houden met hun voorkeuren. Kleuters hebben een voorkeur voor verhalen met een duidelijke plot. Dat wil zeggen dat het verhaal een duidelijk einde moet hebben, en het liefst ook een goed einde.

Kleuters houden niet van een verhaal met een open einde.

Een verhaal moet kleuters boeien. Daarvoor moet het passen bij hun ervaringswereld én er moet voldoende in gebeuren. Anders spreekt het kleuters niet aan en vinden ze het saai.

De meeste kleuters houden van een (een beetje) spannend verhaal. Dit is meteen ook het lastigste punt. Wat voor de ene kleuter spannend is, is

(7)

voor de andere kleuter saai en voor weer een andere kleuter té spannend. Merk je dat een kleuter een verhaal érg spannend vindt? Probeer dan wat spanning weg te nemen door contact met hem te maken. Het kan helpen wanneer je de kleuter bij je laat zitten, hij zal zich dan eerder veilig voelen.

Vermijd spannende verhalen in een tijd die toch al spannend voor de kinderen is: Sinterklaastijd.

Kinderen zijn dan drukker dan normaal, voer de spanning dan niet nóg verder op.

In plaats van een spannend verhaal, kun je ook kiezen voor een zielig verhaal. Het verhaal moet in ieder geval emoties en medeleven oproepen.

Interactief voorlezen houdt in dat je vooraf en achteraf vragen stelt en reageert op de inbreng van de kleuters. Tijdens het voorlezen zelf kun je beter geen vragen stellen, dat haalt de kleuters uit hun concentratie. Het vermindert daarmee de diepgang bij het inleven en het meeleven met de hoofdpersonen. Kleuters vinden het boven­

dien vaak storend. 'Lees nou verder!' hoor je al snel.

Een verhaal vertellen is echt iets anders dan een verhaal voorlezen. Veel mensen vinden het ook moeilijken Je bent je vaak meer bewust van je­

zelf, van wat je vertelt en welke gebaren je maakt. Je ziet beter hoe de kinderen reageren.

Dat kan je ook weer makkelijker uit je concen­

tratie halen.

Het mooie van een verhaal vertellen is datje het verhaal kunt maken zoals jij dat wilt. Je kunt in­

spelen op een thema of feest, op wat er in de groep is gebeurd of gaat gebeuren. Je kunt de personages allerlei eigenschappen meegeven.

Laat ze niet alleen maar aardig en lief zijn. Dan heb je geen verhaal.

In een goed verhaal is er juist iets dat botst. Het kan botsen tussen twee personages, maar ook binnen één personage: iemand wil iets, maar dat lukt niet. In verhalen (en boeken) noemen we zo'n botsing een conflict.

orbeelden van conflict in verhaal

> Twee vriendjes krijgen ruzie met elkaar over een pop.

» Een kind loopt boos van huis weg en ver­

dwaalt.

« Een hond is op zoek naar een nieuw baasje, maar niemand wil hem hebben.

In een verhaal voor kleuters kunnen dieren ook de hoofdpersoon zijn. Bereid het vertellen van een verhaal goed voor. Bedenk dus vooraf wat de verhaallijn is. Maak het niet te ingewikkeld en ook niet te lang. Kies dus één conflict en werk dat uit. Beter een goed verhaal van vijf minuten dan een saai verhaal van een kwartier.

Bedenk vooraf ook welke attributen je wilt ge­

bruiken om je verhaal meer levensecht te maken.

Vertel beeldend en lees je verhaal niet van pa­

pier voor. Vermijd datje verhaal een opsomming wordt, van 'en toen ...', '... en toen ...', 'en toen...'.

Om te kunnen lezen moeten kinderen begrijpen wat een zin, een woord en een letter is. Ook moeten ze verschil zien tussen verschillende let­

ters. Een b is een andere letter dan een p of een d. Het gaat niet alleen om het zien van verschil­

len, kleuters moeten de verschillen ook kunnen horen. Poot is een andere woord dan boot, buil is een ander woord dan baal.

Het voorbereidend lezen kun je op allerlei ma­

nieren oefenen, bijvoorbeeld via spelletjes of werkbladen gericht op eindrijm of beginrijm.

Sok, slak, school en schoen zijn woorden die al­

lemaal beginnen met een s-klank (beginrijm), gaap, schaap en Jaap zijn worden die allemaal eindigen op aap.

Ook voorbereidend schrijven is belangrijk voor kleuters. Bij voorbereidend schrijven gaat het erom dat de kleuter belangstelling krijgt voor geschreven taal. Hij moet gaan begrijpen dat je door te schrijven iets duidelijk kunt maken.

Wanneer een kleuter dit door krijgt, merk je dat vaak goed. Een kleuter gaat zelf een brief schrijven. Trots laat hij je dan het resultaat zien en vaak is er dan de vraag: 'Wat staat hier?' Een kleuter begrijpt dan dus wél wat de bedoeling is van schrijven, maar heeft nog niet door dat zijn krabbels niet te lezen/begrijpen zijn.

Pungmep uu scbrijtdans

Om te kunnen schrijven, moet een kleuter de juiste pen greep aanleren.

De pengreep is de manier waarop kin­

deren hun pen vasthouden. De pengreep kan goed of fout zijn.

Een kleuter kan pas een goede pengreep aan­

leren als zijn fijne motoriek zover is ontwikkeld dat hij een pen op de goede manier kan vast­

houden.

Een verkeerde pengreep leidt vaak tot een moeilijk leesbaar en/of verkrampt handschrift.

Een verkrampt handschrift maakt dat schrijven veel tijd en inspanning kost. Het zorgt dus voor de bekende 'lamme hand'.

Een goede pengreep leren kinderen niet vanzelf, je moet kleuters echt leren hoe het moet.

\

A _

Voor kleuters die moeite hebben een juiste pengreep te gebruiken, zijn er veel hulpmidde­

len. Voorbeelden zijn: driehoekige pennen of potloden en omschuifhulpmiddeltjes. Ook een gewoon elastiekje kan helpen: bind een elas­

tiekje onderaan de pen en de vingers glijden niet naar beneden weg.

Schrijfdans is een methodiek die veel wordt ge­

bruikt op basisscholen. Onder andere op muziek maken kinderen bewegingen in de lucht en op grote vellen papier. De bewegingen worden met beide handen tegelijk gemaakt. Bij schrijfdans oefenen kleuters niet met 'echt' schrijven, ze oefenen vloeiend bewegen met pen of potlood.

Figuur 10.9 Bij schrijfdans oefenen kleuters het vloeiend be­

wegen met pen of potlood

Figuur 10.8e Een onjuist pengreep naast een juiste pengreep

(8)

Het rekenen van kleuters is voorbereidend reke­

nen. Op de basisschool leren kleuters in groep 1 en 2 alle vaardigheden aan die nodig zijn voor een goede start met het echte rekenen.

In groep 1 en 2 werk je vooral aan het getal­

begrip tot en met het getal 10.

Getalbegrip is het vermogen om de waarde van getallen en hun onderlinge relaties te begrijpen.

De kleuter moet leren waar getallen voor staan.

•orbeeld: getalbegrip - getal 4 Het getal 4 staat voor:

« 4 blokjes of 4 potloden (die je kunt uitdelen aan 4 kinderen);

* 4 stappen (die je niet kunt uitdelen);

i 4 stippen op de dobbelsteen (en dan zet je 4 stappen vooruit);

* 1 meer dan 3;

« 1 minder dan 5;

■' Op de getallenlijn staat 4 tussen 3 en 5.

Voor het voorbereidend rekenen gebruiken scholen een rekenmethode die geschikt is voor kleuters. In deze methodes komen spelenderwijs

allerlei rekenbegrippen aan de orde. Kleuters gaan met zowel werkbladen als opdrachtjes aan de slag met tellen, meten, wegen, vergelijken en ordenen.

In groep 2 zijn kleuters al aardig op weg richting 'echt rekenen'. Ze maken nog geen rijtjes som­

men, maar ze maken wel werkbladen met vragen als: 'Hoeveel moet eraf?' of 'Hoeveel moet erbij?'

Het gebruik van Online media begint steeds jonger. Maar liefst 78% van de peuters en kleu­

ters is al online. Ze brengen gemiddeld zo'n 22 minuten per dag door op computer, iPad, tablet of telefoon (van de ouders). Peuters en kleuters spelen vooral graag met apparaten met een aanraakscherm. Zonder dat ze er moeite voor hoeven doen, begrijpen ze de symbolen en we­

ten ze wat ze moeten doen. Peuters en kleuters spelen vooral graag met apps waar ze verschil­

lende kanten mee op kunnen, zoals: zich laten voorlezen, een filmpje kijken en spelletjes spelen.

Het is belangrijk om digitale activiteiten gericht aan de kleuters aan te bieden, en niet als oppas of zoethoudertje. Kleuters vinden het prettig om samen te spelen, ze willen graag kunnen delen wat ze doen. Bovendien kun je dan bewaken welke app een kind gebruikt of welke site hij bezoekt en wat hij daar doet.

Online spelen is zeker niet verkeerd. Online spel kan een grote educatieve waarde hebben. Maar teveel online spel is wél verkeerd. Een teveel aan online media heeft tot gevolg dat kinderen zich niet goed ontwikkelen. Hun lichamelijke, moto­

rische, sociale en emotionele ontwikkeling zal niet goed verlopen. Ze ontwikkelen zich eenzij­

dig.

Voor kleuters zijn er speciale browser beschik­

baar, bijvoorbeeld MyBee. Het voordeel van zo'n browser is dat ze veilig en zorgeloos op internet kunnen surfen en niet verdwalen of op verkeerde plekken komen. Bij verkeerde plekken moet je Figuur 10.10 Werkblad voorbereidend rekenen

denken aan seks, geweld, misleiding, commerci­

ële boodschappen en onveilige sites waardoor de computer besmet raakt met malware of vi­

russen.

Eisen aan een voor kleuters geschikte site zijn:

De site is toegankelijk, begrijpelijk en over­

zichtelijk.

De inhoud sluit aan bij de belevingswereld van het kind. Kleuters zijn bijvoorbeeld vooral bezig met het ontdekken en leren benoemen van de wereld om hen heen.

De inhoud sluit aan bij de manier van leren van het kind. Kleuters leren vooral door uit te proberen en veel te herhalen.

De site is uitdagend, aantrekkelijk en nodigt uit tot gebruik. Kleuters kunnen er ais vanzelf de weg vinden.

Spelletjes op de site zijn interactief, duren maximaal 15 minuten, zijn leuk en goed op niveau.

De site is interactief. De kleuter kan bijvoor­

beeld bij een goede score een spel op een hoger level spelen.

figuur 10.11 My Bee is een browser speciaal geschikt voor kleuters

Net als bij de peuter is ook bij de kleuter het r°Henspel favoriet. Jongste kleuters willen graag

beroepen en functies nadoen die zij in het da­

gelijks leven of in de media tegenkomen. Ze spelen vooral de dingen na die indruk op hen maken.

Oudere kleuters doen dit ook graag, maar kun­

nen ook helemaal opgaan in fantasiespelen.

Denk aan het spelen met legopoppetjes, actie- poppen, barbies en poppenkastspel.

Bij oudere kleuters zie je ook dat ze het graag zo echt mogelijk maken. Als ze met Playmobil een ridderspel spelen, dan moeten het wel ridder- poppetjes zijn die helmen, zwaarden en schilden hebben. En spelen ze een rollenspel, dan willen ze zich niet alleen verkleden, maar willen ze ook graag sieraden om en make-up op

Kleuters zijn meestal dol op poppenkastvoor­

stellingen. Een poppenkastvoorstelling sluit goed aan bij het magisch denken van de kleuter, waarin alles kan. Denk niet te eenvoudig over het maken van een poppenkastvoorstelling. Het is best moeilijk om een goede poppenkastvoor­

stelling te maken. Tips om je op weg te helpen:

Beperk het aantal poppen: speel met twee tot drie poppen.

Houd het verhaal simpel. Beperk je tot één probleem dat moet worden opgelost.

Maak bewegingen, gebaren, emoties en handelingen groter, dat maakt dat het grap­

pig wordt.

Betrek de kleuters erbij, dat maakt het le­

vendiger. Laat ze meedoen, meeroepen, laat ze antwoord geven op een vraag, enzovoort.

Een goede poppenkastvoorstelling is interactief, grappig en spannend. Als Katrijn boos is op Jan Klaassen, pakt ze de (speelgoed)koekenpan en slaat hem op zijn hoofd! Boink, boink, boink.

Natuurlijk roept Jan Klaassen dan heel hard au!

En als Jan Klaassen gevlucht is en Katrijn hem roept, dan roepen ai snel alle kleuters mee: 'JAN KLAASSEN, JAN KLAASSEN!' Doen de kleuters dit niet uit zichzelf, help ze dan op weg: 'Roepen jullie mee?'

(9)

Veel kleuters houden ervan om ook zelf met een poppenkast te spelen. Ze spelen na wat ze jou hebben zien doen of ze willen jou - en andere kleuters - een eigen voorstelling laten zien.

Als je kijkt naar een poppenkastvoorstelling van kleuters, valt je waarschijnlijk op dat er niet veel meer te zien is dan poppen die wat achter elkaar rennen en elkaar op de kop geven. Dat is be­

grijpelijk, het is erg moeilijk om een goede poppenkastvoorstelling te bedenken, uit te wer­

ken met de poppen en te laten zien. Stel dus niet te hoge eisen aan een poppenkastvoorstel­

ling van kleuters en reageer niet negatief op de voorstelling die ze geven.

Wat je wel kunt doen, is vooraf afspreken hoe lang de voorstelling mag duren (en dus: hoe lang jij komt kijken) en de kinderen tijdens de voor­

stelling op weg helpen. Stel bijvoorbeeld een vraag aan een poppenkastpop. Stel één vraag tegelijk. Denk aan vragen als: 'Wie ben je?' 'Wie zoek je?' 'Wat ga je doen?' Op deze manier kan er alsnog een klein verhaaltje ontstaan.

Vrij spel is vooral op de bso aan de orde. De reden daarvoor is dat buitenschoolse opvang plaatsvindt in de vrije tijd van kinderen. Vrij kie­

zen wat je gaat spelen en met wie, hoort bij vrije tijd. Vrij spel kan natuurlijk ook betekenen dat je ervoor kiest alleen te spelen.

Kinderen houden ervan om vrij te spelen. Maar ze houden er ook van om mee te doen aan ge­

organiseerde activiteiten. Om die reden biedt een bso beide aan.

Op de basisschool zijn veel activiteiten van kleuters doelgericht. Toch is het goed als de kleuters ook daar ruimte krijgen om vrij te spe­

len. Die is er bijvoorbeeld tijdens het buiten spelen. Op veel scholen mogen kleuters boven­

dien op vrijdagmiddag hun eigen speelgoed meenemen. Soms mag dit iedere week, soms mag dit een keer per maand.

Kleuters spelen op de basisschool iedere dag buiten, tenzij het erg slecht weer is. Ook op de bso spelen kleuters vaak buiten. Belangrijk, want kinderen hebben beweging en frisse lucht nodig.

Wanneer er een uitdagend speelterrein is, ver­

maken kleuters zich vaak vanzelf. Jij hoeft ze niet aan te moedigen of bezig te houden. Ze gaan uit zichzelf bezig met de materialen die beschikbaar zijn. Een uitdagende buitenruimte is kindvrien­

delijk, uitnodigend, veilig en toch avontuurlijk.

De ruimte nodigt uit tot fietsen, rennen, spelen en ontmoeten. Uitnodigend wil zeggen: niet saai.

De aanwezigheid van groen (dus: bloemen, planten of struiken) en kleur (speeltoestellen en speelmaterialen) zijn van belang.

Buiten spelen is: contact met de natuur. Door dit contact krijgt een kind meer oog voor beestjes en planten. Hij raakt er meer mee vertrouwd (vindt beestjes minder snel eng) en zal zich er meer betrokken bij voelen. Op latere leeftijd kan deze betrokkenheid vandalisme en vernieling van de buitenruimte voorkomen.

Contact met de natuur is er ook als de buiten­

ruimte betegeld is. Er is altijd de rand waar de tegels ophouden en waar van alles groeit. De natuur prikkelt de nieuwsgierigheid van de kleu­

ter. Als een kleuter een pissebed, spinnetje, lie­

veheersbeestje of vlinder ziet, volgen er al snel allerlei vragen en opmerkingen, zoals: 'Wat is dat voor beestje, ik vind 'm eng, waarom heet het zo?, hoeveel pootjes heeft hij?'

Kleuters kunnen meer vragen stellen dan jij kunt beantwoorden. Geef antwoorden die passen bij het niveau van de kleuter. Wees eerlijk als je iets niet weet, zoek het antwoord op en kom er later op terug. Kies daarvoor een geschikt moment.

Kleuters spelen graag met andere kinderen. Ze doen andere kinderen bovendien graag na. Ook daarvoor is buiten spelen heel geschikt. Het is fijn om samen met andere kinderen van de glij­

baan te gaan, in de zandbak te spelen of met de bal te spelen. Samen bewegen nodigt uit tot meer bewegen. Kleuters dagen elkaar uit: ze rennen achter elkaar aan, ze willen net als de ander tot bovenin het klimrek klimmen en als de een hard op een driewieler rijdt, doen de ande­

ren dat al gauw ook.

Figuur 10.12 Samen bewegen nodigt uit tot meer bewegen

Al dat bewegen is belangrijk voor de kleuter.

Bewegen heeft veel positieve effecten op de ontwikkeling, de gezondheid én het welbevin­

den. Uit onderzoek blijft bovendien dat kinderen die in hun jeugd veel bewegen, ook als volwas­

sene veel bewegen.

Veel scholen organiseren in groep 1 en 2 regel­

matig een speelgoedmiddag. De kinderen mo­

gen dan eigen speelgoed meenemen van huis.

Kleuters vinden dat fijn, ze verheugen zich er op dat ze op school iets kunnen laten zien van thuis.

Adviseer ouders en kleuters om duur en kwets­

baar speelgoed thuis te laten.

Het is belangrijk dat er regels zijn over wat kin­

deren wel en niet mogen meenemen. Mogen kinderen geweren, pistolen en zwaarden mee­

nemen, of mag dat niet? En zijn iPads, tablets toegestaan? Het moet voor ouders/verzorgers duidelijk zijn dat het voor eigen risico is wanneer speelgoed kapot gaat.

Sommige scholen geven per middag aan welk soort speelgoed meegenomen mag worden. De

ene keer mogen kinderen verkleedkleren mee­

brengen, een andere keer gezelschapsspelletjes en weer een andere keer poppen en auto's.

Naarmate ze ouder worden, kunnen kleuters steeds langer stilzitten en ook hun concentratie neemt toe. Ze kunnen dus steeds langer met iets bezig zijn. Mede hierdoor kan een kleuter moeilijkere uitdagingen aan dan een peuter.

Denk aan: moeilijker puzzels of spelen met moeilijker constructiemateriaal, zoals LEGO of K'NEX.

Kleuters verschillen hier wel onderling in. Voor sommige vierjarige kleuters is een puzzel van 40 stukjes nog te moeilijk, andere kleuters kunnen al overweg met een puzzel van 100 stukjes. Dat­

zelfde geldt voor constructiemateriaal. Sommige vierjarige kleuters kunnen nog niets met moeilij­

ker constructiemateriaal, andere zijn op die leef­

tijd in staat om bouwtekeningen na te bouwen.

Ook al kunnen kleuters langer stilzitten dan peuters, het bewegingsspel blijft ook bij kleuters favoriet. Kleuters houden ervan te bewegen.

Gelukkig maar, want bewegen is belangrijk voor de ontwikkeling, gezondheid en welbevinden. Er moet dus volop mogelijkheid tot bewegen zijn.

In het bewegingsspel gaat de kleuter steeds meer samenwerken met andere kinderen. Met een kleuter kun je nog niet voetballen. Hij snapt waarschijnlijk niets van de regels. Hij zal de bal met de zijn handjes willen vastpakken en dat hij de bal alleen maar in het ene doel moet schop­

pen - en niet in het andere! - dat begrijpt hij waarschijnlijk niet.

Een kleuter kan wel regels volgen. Samenwerken is wel nog moeilijk voor hem. Bij een spel als voetbal zie je alle kleuters enthousiast achter de bal aanhollen over het hele veld. Overspelen, samenwerken en positiespel, daar kan een kleu­

ter nog niks mee.

(10)

Figuur 10.13 Bewegen is belangrijk voor ontwikkeling, ge­

zondheid en welbevinden

Kleuters houden van duidelijkheid en van her­

haling. Die elementen komen terug in allerlei spelen. Ze kiezen bijvoorbeeld keer op keer voor dezelfde puzzel, spelen telkens weer in de zandbak en maken dan iedere keer dezelfde zandballen of -taarten.

Kleuters vinden het prettig als er duidelijkheid is:

wat gaan we doen en wat zijn de regels? Ze zullen spelregels niet ter discussie stellen. Die zijn er gewoon. Meer nog: spelregels maken het juist echt én spannend. Eenvoudige gezel­

schapsspelen speelt een kleuter graag. Denk aan: Lotto, Memory of Mikado. Er zijn ook talloze junior-varianten van gezelschapsspelen: Mono­

poly junior, Rummikub junior en Stratego junior.

Sommige kleuters vinden het moeilijk een spel­

letje te verliezen, maar de meeste kleuters zijn het verlies ook zo weer vergeten.

Spelen levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van een kleuter.

* Door spel werkt een kleuter aan een verbe­

tering van de grove en fijne motoriek. Zijn coördinatie en evenwicht worden beter. Ook zijn motorische vaardigheden breiden zich uit.

Door spel werk een aan zijn cognitieve ont­

wikkeling. Door spel leert hij veel over de wereld en dingen in de wereld. Door spel gaat een kleuter zich ook steeds beter uit­

drukken. Spel vergroot zijn taalvaardigheden en zijn vermogen om zich beeldend uit te drukken.

Door spel leert de kleuter rekening houden met anderen, spel versterkt zijn sociale ge­

drag.

Door spel ontwikkelt de kleuter zijn zelfbeeld.

Hij ontdekt wat hij goed en wat hij minder goed kan. Hij merkt ook wat anderen wel en niet in hem waarderen.

10,4.2. Si.;*2wru.wiidiC:i<;ij stimuleren

Kleuters hoefje nauwelijks te stimuleren om te gaan spelen. Verveling komt bij kleuters nauwe­

lijks voor, tenzij ze gewend zijn dat anderen hen vermaken. In dat geval is het belangrijk dat een kleuter stapje voor stapje leert zichzelf te ver­

maken. Help de kleuter op weg. Als je investeert in het starten met spelen en de kleuter gaat op in zijn spel, kun jij jezelf terugtrekken. Bij het stimuleren van de spelontwikkeling let je op de volgende aandachtspunten:

Zet plezier en gezelligheid centraal.

-• Bied vrijheid en grenzen.

Dwing een kleuter niet mee te doen.

Houd samenspel eenvoudig.

Heb aandacht voor eindresultaten.

Richt je binnen de bso vooral op spel en ontspanning.

Leg bij samenspel de nadruk op plezier en ge­

zelligheid en niet op winnen en verliezen. Be­

noem wat het kind goed doet. Bijvoorbeeld:

'Wat heb jij goed je best gedaan!' of 'Ik zag dat je probeerde de bal naar Tjitske te gooien.' Geef niet alleen aandacht aan de winnaars en moedig kleuters aan om door te zetten. Geef ze ver­

trouwen. 'Ik zie dat je het best een beetje eng vind, maar ik weet ook dat jij het kunt.'

Geef een kleuter de ruimte om tot eigen spel te kunnen komen. Voorkom dus een overgeorgani­

seerde dagindeling met maar heel korte perio­

den vrij spel. In korte perioden komt een kleuter niet tot verdiepend spel. Geef kleuters de gele­

genheid om te experimenteren en bied activi­

teiten aan die de creativiteit stimuleren.

Zorg evengoed voor duidelijke regels, maar geef kleuters daarbinnen veel ruimte om zelf te be­

palen hoe en waarmee ze spelen. Onderbreek het spel daarbij niet telkens.

Wil een kleuter niet meedoen met een spel?

Dwing hem dan niet, maar blijf hem wel stimu­

leren om mee te doen. Vraag je ook af waarom hij niet wil meespelen. Vindt hij het niet leuk, te moeilijk? Of is hij bang dat anderen hem uitla­

chen?

Een kleuter vragen waarom hij niet wil meespe­

len, levert meestal weinig op. Observeer zijn gedrag, dat vertelt je meestal meer. Hoe kijkt hij naar de kinderen die wel spelen?

Kleuters kunnen nog niet overweg met een spel met veel spelregels. Spelregels moeten boven­

dien eenvoudig zijn. Dat verhoogt het spelple- zier. Zo nodig pas jij spelregels aan. De kleuters kunnen zich dan richten op het spel in plaats van op de spelregels.

Geef tijdig aan dat de kleuter moet opruimen.

Help hem daar zo nodig bij. Ruim in principe alles op, maar maak ook eens een uitzondering.

Een kleuter kan echt verdrietig zijn als hij een mooi bouwwerk meteen weer moet afbreken.

Leg eindresultaten ook eens vast op foto of op video. Zo kunnen ook ouders zien wat kinderen maken.

De bso moet juist lijken op de thuissituatie. Een kind moet op de bso kunnen spelen en zich ontspannen.

Spelmaterialen voor kleuters moeten uitnodigen om te spelen, alleen of samen met anderen. De kwaliteit van het speelgoed moet goed zijn, dat wil zeggen: stevig én veilig.

Als kleuters erg voorzichtig moeten zijn met speelgoed komen ze niet tot verdiepend spel. Ze moeten dan te veel opletten en kunnen zich in het spel niet laten gaan.

Spelmaterialen voor kleuters moeten passen bij hun brede ontwikkeling. Alle materiaal tezamen moet de ontwikkeling van de kleuter op alle ontwikkelingsgebieden stimuleren.

Kleuters vinden het leuk om te knutselen. Basis­

materialen die je nodig hebt, zijn:

« verschillende soorten papier, zoals sitspapier, vliegerpapier, inpakpapier en karton;

* vouwblaadjes in verschillende kleuren en vormen (vierkant en rond) en grootte;

repen papier;

tijdschriften;

diverse materialen als plaksel, lijm, lijmkwas- ten en kinderscharen;

teken en verfmaterialen: potloden, kleurpot­

loden, gum, stiften, kwasten, plakkaatverf en vingerverf;

kurken, doppen, wc-rolletjes;

doosjes en bakjes in allerlei soorten en ma­

ten;

kralen en knopen;

wol, garen en touw;

- watten, stro en ander vulmateriaal;

folie, karton en verpakkingsmateriaal.

Wees terughoudend met het aanbieden van ontwikkelingsgerichte materialen op de bso. Op die manier gaat de bso te veel lijken op school.

(11)

verschillende soorten en maten ballen kar, step, driewieler

klimtoestellen

tent, wigwam of speelhuisje zandbak en/of zand-watertafel met zandbakspeelgoed

magnetische balletjes en staafjes verschillende bordspelen geschikt voor kleuters

puzzels van 40 tot 100 stukjes computerspelletjes

constructiemateriaal (Lego, K'nex, bouwblokken, Kapla)

Figuur 10.14 Voorbeelden van geschikt spelmateriaal voor

poppen in verschillende soorten en maten

poppenkast en poppenkastpoppen creativiteitsmaterialen

materialen voor rollenspel (bijvoorbeeld gereedschap, potten, pannen, verkieed- kleren en toebehoren)

cd's en boekjes met liedjes en verhalen, muziekinstrumenten

Playmobil

sjoelbak, dambord en damstenen vlieger

Gender-identiteit Het voortdurend aanwezige besef of je man of vrouw, jongen of meisje bent.

Genderspecifiek gedrag Gedrag dat kenmerkend is voor een jongen of meisje.

Getalbegrip Het vermogen om de waarde van getallen en hun onderlinge relaties te begrijpen.

Intrinsieke motivatie Alles wat van binnenuit komt en iemand motiveert tot een be­

paald gedrag.

Koppoter Tekening door een peuter of kleuter van een menselijke figuur, waarbij de romp ontbreekt en voeten (soms ook handen) meteen aan het hoofd worden verbonden.

Pengreep De manier waarop iemand zijn pen vasthoudt.

Zelfbeeld Beeld dat iemand van zichzelf heeft opgebouwd door alles wat hij heeft waargenomen en ervaren. Dit beeld kan meer positief en meer negatief zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Klap de klankgroepen en laat de kinderen raden welk woord erbij hoort. Woorden

En toch is het een schitterend boek, waar sommige kinderen van zullen smullen. „Met zo'n boek moet je gaan

In het kader van de Warmste Week schen- ken ze de opbrengsten van de eetavond weg aan De Stappaert, een lokale vzw die zich inzet voor kansar- me jongeren en jonge al-

Kleuters hebben geen doktersattest nodig wanneer ze niet naar school kunnen komen. Wij vragen u toch om de school te verwittigen

Nadien wordt ze in de boekenhoek geplaatst zodat de kleuters gedurende heel het schooljaar kunnen terugblikken naar de thema’s die aan bod geko- men zijn.. Op die manier wordt

• Stimuleer je kind om zelf oplossingen te zoeken voor kleine conflicten.

Naar aanleiding van deze literatuurstudie wil ik onderzoeken wat mijn collega’s nodig hebben om door middel van ervaringsgerichte dialoog beter aan te kunnen sluiten bij de zone

Tijd voor fruit/koek en een drankje Speelse activiteit (bij voorkeur buiten) Gezamenlijk slotmoment in de belevingstent Avondopvang door onze kleutersportlesgevers