• No results found

Vergelijking van de maatregelen in de personenbelasting (PB) die verschillen in de drie gewesten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vergelijking van de maatregelen in de personenbelasting (PB) die verschillen in de drie gewesten"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Vergelijking van de maatregelen in de personenbelasting (PB) die verschillen in de drie gewesten

p. 7/ Hervorming ondernemingsrecht op

kruissnelheid : de ‘kooplieden’ zijn weldra voltooid verleden tijd

p. 11/ Nieuw in de aangifte

vennootschapsbelasting aj. 2018

Vergelijking van de maatregelen in de personenbelasting (PB) die verschillen in de drie gewesten

De gewestelijke fiscale autonomie inzake perso- nenbelasting (PB) werd ten uitvoer gelegd door de zesde Staatshervorming die werd ingevoerd door de Bijzondere financieringswet van 6 januari 2014 (BFW). Die fiscale autonomie komt tot uiting in de mogelijkheid voor de Gewesten om opcentiemen te heffen op een deel van de PB, belastingverminderin- gen en belastingvermeerderingen toe te passen op de gewestelijke opcentiemen en terugbetaalbare be- lastingkredieten toe te staan (art. 5/1 van de BFW).

De ontvangsten van het Gewest worden voortaan geïnd via de opcentiemen in de PB die ze vrij via de- creet of ordonnantie kunnen vaststellen. De grond- slag van die opcentiemen is de PB die wordt bere- kend volgens de federale regels (Belasting Staat), verminderd met een ‘autonomiefactor’ die voor het aanslagjaar 2018 werd vastgesteld op 24,957 % (art. 5/2 van de BFW en KB van 19 december 2017).

We herinneren kort hoe het gedeelte van de belas- ting wordt berekend waarvoor de Gewesten over hun nieuwe autonomie beschikken en analyseren vervolgens de verschillende keuzes die de Gewes- ten hebben gemaakt in de belastingvoordelen die ze toekennen aan de belastingplichtigen die op hun grondgebied wonen.

I. Berekeningswijze van de federale belasting en van de gewestelijke belasting

De basisbelasting wordt berekend op de verschillen- de categorieën van netto-inkomsten (beroepsinkom- sten, onroerende, roerende en diverse inkomsten) die worden opgeteld om het gezamenlijk belastbaar netto-inkomen (GBNI) te verkrijgen waarop de pro- gressieve tarieven worden toegepast. De federale staat mag geen nieuw belastingvoordeel meer in- voeren in de vorm van een aftrek van het totaal van de netto-inkomsten. De onderhoudsuitkeringen vormen daar een uitzondering op. De federale staat mag die belastingaftrekken echter wel vervangen door belastingverminderingen. Hij behoudt ook de mogelijkheid om aftrekken toe te kennen die op de bruto-inkomsten worden toegepast.

Van de basisbelasting wordt de belastingvrije som in mindering gebracht. Vervolgens worden de belas- tingverminderingen voor vervangingsinkomsten, pensioenen en inkomsten van buitenlandse oor- sprong afgetrokken. Het resultaat is de hoofdsom.

Vervolgens wordt de belasting op de afzonderlijk belaste inkomsten vastgesteld, die bij de hoofdsom

(2)

wordt opgeteld. Van dat bedrag wordt de belasting die betrekking heeft op de dividenden, interesten, royalty’s, loten van effecten van leningen en meer- waarden op roerende waarden en titels afgetrok- ken, waarna men de Belasting Staat verkrijgt.

De gereduceerde Belasting Staat waarop de ge- westelijke opcentiemen worden toegepast, wordt berekend door de Belasting Staat te vermenigvul- digen met de autonomiefactor 24,957 % voor het aanslagjaar 2018.

De federale PB is de gereduceerde Belasting Staat vermeerderd met de belasting die betrekking heeft op de dividenden, interesten, royalty’s, loten van effecten van leningen en meerwaarden op roerende waarden en titels.

Op die belasting kan de federale staat nog belas- tingverminderingen toepassen.

De gewestelijke PB is gelijk aan de opcentiemen die werden toegepast op de gereduceerde Belasting Staat na toepassing van de gewestelijke belasting- verminderingen en vermeerderingen (art. 5/4 BFW).

De gewestelijke opcentiemen moeten proportioneel zijn. Het bedrag van de opcentiemen werd door de BFW voorlopig vastgesteld op 35,117 %. De Gewes- ten beschikken echter over de mogelijkheid om per belastingschijf gedifferentieerde opcentiemen toe te passen op voorwaarde dat ze het progressivi- teitsprincipe in acht nemen.

Voor het aanslagjaar 2018 werden de gewestelijke opcentiemen in Wallonië en in Vlaanderen vastge- steld op 33,257 %. Voor zover wij weten heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog geen ordon- nantie aangenomen om het percentage van de op- centiemen vast te stellen.

II. De gewestelijke belastingvoordelen

Aan de Gewesten werd de exclusieve bevoegdheid verleend om belastingvoordelen toe te kennen die verband houden met hun materiële bevoegdheden.

Ze kunnen belastingverminderingen of belasting- kredieten toekennen, maar geen belastingaftrekken.

Hun materiële bevoegdheden betreffen :

– uitgaven voor het verwerven of het behouden van de eigen woning;

– uitgaven ter beveiliging van woningen tegen in- braak of brand;

– uitgaven voor onderhoud en restauratie van be- schermde monumenten en landschappen;

– uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijkewerkgelegenheidsagentschappen en voor prestaties betaald met dienstencheques an- dere dan sociale dienstencheques;

– energiebesparende uitgaven in een woning;

– uitgaven voor vernieuwing van woningen gele- gen in een zone voor positief grootstedelijk beleid;

– uitgaven voor vernieuwing van tegen een rede- lijke huurprijs in huur gegeven woningen.

Het ziet ernaar uit dat de Gewesten drastisch heb- ben opgetreden. Ze hebben slechts enkele kleine voordelen behouden die steeds verder afnemen.

Bijgevolg zal de belasting in de PB wellicht geen invloed meer hebben wanneer een belastingplich- tige zijn woonplaats kiest.

We kunnen deze voordelen in enkele punten sa- menvatten. De analyse van de woonbonus bespre- ken we in het laatste deel, aangezien dat het be- langrijkste deel van de analyse uitmaakt.

II.1. Dienstencheques (art. 145/23 WIB/92)

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft de be- lastingplichtige recht op een belastingvermindering van 15 % op de gedane uitgaven, beperkt tot € 1.470, zodat een dienstencheque van € 9 een gebruiker bin- nen de vermelde beperking slechts € 7,65 kost.

In het Vlaams Gewest is de belastingvermin- dering vastgesteld op 30 % voor uitgaven die tot

€ 1.470 zijn beperkt, zodat een dienstencheque van

€ 9 in werkelijkheid slechts € 6,30 kost.

Het Waals Gewest past een complexer systeem toe : de eerste 400 cheques worden tegen de prijs van €  9 per cheque verkocht, en de volgende te- gen €  10. De Waalse belastingadministratie stelt een vereenvoudigde berekening voor waarbij de volgende formule wordt toegepast : €  3 x aantal aangekochte cheques, met een maximum van 150 cheques.

De belastingplichtige heeft in de drie Gewesten de mogelijkheid om de belastingvermindering voor dienstencheques die hij niet geniet om te zetten in een terugbetaalbaar belastingkrediet, op voor-

(3)

waarde voor het Vlaams en Waals Gewest, dat de inkomsten van die belastingplichtige een bepaalde grens niet overschrijden (€  27.030 voor het aan- slagjaar 2018). Het Brussels Hoofdstedelijk Ge- west legt geen inkomstengrens meer op voor deze omzetting (art. 145/23 WIB/92).

II.2. Belastingverminderingen voor uitgaven voor dakisolatie (art. 145/47 WIB/92)

Enkel het Waals Gewest behoudt nog de mogelijk- heid om deze belastingvermindering te verkrijgen.

Ze bedraagt 30 % van de uitgaven die in aanmer- king komen, inclusief btw, met een maximum van

€ 3.200 per woning die sinds vijf jaar of meer in gebruik is genomen, waarvan de belastingplich- tige die de uitgave doet eigenaar, vruchtgebruiker, bezitter, erfpachthouder, opstalhouder of huurder was op 31 december van het jaar waarin de werk- zaamheden zijn gestart.

Het Vlaams Gewest had deze vermindering tot het aanslagjaar 2017 behouden en heeft een over- gangsregeling aangenomen waardoor uitgaven die uiterlijk op 31  december 2017 daadwerkelijk zijn betaald recht geven op een belastingverminde- ring van 30 % van de in aanmerking komende uit- gaven, met een maximum van € 3.130. Het Vlaams Gewest legt daarvoor twee voorwaarden op : de uitgaven moeten zijn gedaan in het kader van een overeenkomst die uiterlijk op 31  december 2016 werd gesloten en er moet vóór 31 december 2016 een voorschot zijn betaald in uitvoering van deze overeenkomst.

II.3. Belastingvermindering voor uitgaven gedaan voor vernieuwing van woningen die tegen een redelijke huurprijs in huur worden gegeven via een sociaal vastgoedkantoor (art. 145/30 WIB/92)

Deze vermindering wordt door het Waals Gewest en het Vlaams Gewest toegekend voor werken aan een huis dat op het tijdstip van de werken ten min- ste vijftien jaar eerder in gebruik werd genomen, waarvan de kostprijs ten minste € 11.990 bedraagt (aanslagjaar 2018) en die niet als werkelijke be- roepskosten in rekening worden gebracht.

Deze vermindering wordt toegekend gedurende negen opeenvolgende belastbare tijdperken ten be-

lope van 5 % van de werkelijk uitgevoerde werken, met een jaarlijks maximum van € 1.200, zolang de woning binnen de opgelegde voorwaarden in huur wordt gegeven.

II.4. Belastingverminderingen voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen (art. 145/36 WIB/92)

Voor het gedeelte dat niet door subsidies wordt gedekt, kennen het Waals Gewest en het Vlaams Gewest een vermindering toe voor de werken die worden uitgevoerd aan een monument of land- schap dat toegankelijk is voor het publiek, en dit ten belope van 30 % van de helft van de uitgaven die werkelijk werden betaald tijdens het belastbaar tijdperk, zonder dat €  39.980 per belastbaar tijd- perk mag worden overschreden.

Het Brussels Gewest kent deze belastingvermin- dering niet meer toe sinds het aanslagjaar 2016.

II.5. Verminderingen van de onroerende voorheffing

II.5.1. Vermindering voor kinderen ten laste In het Vlaams Gewest zijn de verminderingen voor kinderen ten laste als volgt (art. 2.1.5.0.1, § 1, 2° Vlaamse Codex Fiscaliteit) :

Aantal kinderen dat in aanmerking komt

Totaalbedrag van de vermindering in euro

2 12,68

3 20,07

4 28,10

5 36,83

6 46,19

7 56,26

8 67,03

9 78,44

10 90,61

Het Vlaams Gewest kent bovendien een verminde- ring van 25 % van de onroerende voorheffing (OV) toe voor de woning waar de belastingplichtige vol- gens het bevolkingsregister op 1  januari van het aanslagjaar zijn hoofdverblijfplaats heeft wanneer het kadastraal inkomen van al zijn onroerende goederen die in het Vlaams Gewest zijn gelegen niet meer bedraagt dan 745 euro.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de vermindering voor kinderen ten laste toegekend vanaf twee kinderen of een kind met een handicap

(4)

in de zin van artikel  135, 1e lid van het WIB/92 en stemt overeen met 10 % van de voorheffing per kind of 20 % van de voorheffing per persoon met een handicap.

De vermindering wordt toegekend aan de eigenaar van het gebouw, zelfs als ze door de huurder van het gebouw wordt gevraagd.

In het Waals Gewest wordt de vermindering en- kel toegekend aan de eigenaar die het gebouw zelf betrekt.

II.5.2. Vermindering wegens

improductiviteit (art. 15, § 1, 1° WIB/92) In het Waals Gewest wordt een proportionele ver- mindering van de OV toegekend wanneer het goed gedurende ten minste 180 dagen in de loop van het jaar onvrijwillig improductief is geweest : het tege- lijk te koop en te huur stellen is niet voldoende om de onvrijwillige aard te bewijzen.

Na een jaar van improductiviteit wordt dit voordeel niet langer toegekend, tenzij de belastingplichtige aantoont dat hij zijn rechten op het onroerend goed niet kan uitoefenen wegens een ramp, overmacht of een onderzoek.

Het Vlaams Gewest kent een proportionele ver- mindering van de OV toe wanneer het goed ten minste 90 dagen in de loop van het jaar improduc- tief is gebleven.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt de proportionele vermindering sinds het aanslagjaar 2017 niet langer toegekend.

II.6. De woonbonus (art. 5/5 BFW)

Sinds de inwerkingtreding van de BFW is elk Ge- west exclusief bevoegd voor het toekennen van een belastingvoordeel voor de uitgaven die worden ge- maakt voor het verwerven of het behouden van de eigen woning.

Bij de analyse maken we een onderscheid naarge- lang van de datum waarop de lening werd aange- gaan.

II.6.1. Leningen die tussen 1 januari 2005 en 31 december 2014 werden aangegaan Die leningen moeten vanaf 1 januari 2005 zijn aan- gegaan bij een instelling gevestigd in de Europese

Economische Ruimte en specifiek hebben gediend voor het verwerven of behouden van een enige woning, gewaarborgd zijn door een hypothecaire inschrijving (een louter mandaat volstaat niet) en een looptijd hebben van ten minste tien jaar.

Als aan die voorwaarden is voldaan, kan de belas- tingplichtige een aftrek vragen die ‘fiscale korf’

wordt genoemd en bestaat uit interesten, kapitaal- aflossingen en levensverzekeringspremies.

Als meerdere belastingplichtigen de lening zijn aangegaan, mag elke belastingplichtige enkel de betaalde interesten en kapitaalaflossingen aftrek- ken voor het deel dat hij in volle eigendom heeft.

De belastingplichtige kan dan de in het kader van deze lening gemaakte uitgaven aftrekken ten belo- pe van een vast bedrag. Deze ‘fiscale korf’ bedraagt

€  2.280 (Vlaams Gewest en Brussels Hoofdstede- lijk Gewest) en € 2.290 (Waals Gewest), en wordt verhoogd met €  760 (Vlaams Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest) of €  770 (Waals Gewest) voor de eerste tien jaar van de lening en met € 80 extra als de belastingplichtige op 1 januari van het jaar dat volgt op het sluiten van de lening drie kin- deren ten laste heeft.

II.6.2. Leningen die tussen 1 januari 2015 en 31 december 2015 werden afgesloten Het Vlaams Gewest voorziet in een vermindering van het basisbedrag van de fiscale korf tot € 1.520 en de belastingvermindering wordt nog slechts tot het vaste maximum van 40 % toegekend.

Voor leningen die uitsluitend in 2015 werden aan- gegaan staat het Vlaams Gewest bovendien de ge- wone aftrek toe van interesten die betaald werden op het deel van de lening dat niet door een hypo- thecaire inschrijving is gedekt. Deze situatie geldt niet voor de latere jaren.

Het Waals Gewest heeft beslist om de indexering vanaf het aanslagjaar 2016 permanent te bevriezen en om de belastingvermindering te beperken tot een vast percentage van 40 %. Het Gewest wenste in het kader van deze beslissingen die ongunstig zijn voor de ontlener te vermijden dat Waalse be- lastingplichtigen een lopende lening zouden her- financieren om de vroegere fiscale voordelen te blijven genieten en heeft de looptijd van de lening daarom bevroren op 1 november 2015.

(5)

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het enige gewest dat de woonbonus voor dat jaar niet heeft gewijzigd.

II.6.3. Leningen die tussen 1 januari 2016 en 31 december 2016 werden afgesloten In het Vlaams Gewest voert het Vlaams decreet van 18 december 2015 de ‘geïntegreerde woon bonus’ in.

Die geldt niet enkel voor de enige woning, maar kan ook gebruikt worden voor een tweede ‘eigen’

woning. Daarbij mag het belastingvoordeel van een tweede woning niet hoger zijn dan het belas- tingvoordeel voor de eerste woning.

Het decreet behoudt hetzelfde aftrekmaximum op

€ 1.520 en een vast verminderingspercentage van 40 %.

De belastingplichtigen kunnen het oude en het nieuwe systeem tijdens eenzelfde jaar niet combine- ren. Zo moeten belastingplichtigen die bijvoorbeeld in 2014 een hypothecaire lening zijn aangegaan en die in 2018 een nieuwe lening willen aangaan om hun woning te renoveren voor de belastingrege- ling van hun voorkeur opteren. De oude regeling is daarbij de voordeligste.

Het Waals Gewest heeft ervoor gekozen om de fis- cale stimuli voor de aankoop van een eigen en eni- ge woning te behouden door per belastingplichtige een chèque habitat in te voeren.

Dit is een belastingvermindering die wordt toege- kend vanaf het inkomstenjaar waarin de lening werd aangegaan en die kan worden omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. Het Waals Decreet van 20  juli 2016 legt een loongrens van

€ 81.000 op om in aanmerking te komen voor de chèque habitat.

Dezelfde voorwaarden als voor leningen die vanaf 2005 werden aangegaan zijn van toepassing : hy- pothecaire inschrijving, minimumlooptijd van tien jaar en zelf de woning betrekken.

De voorwaarde van enige woning wordt als zijnde vervuld beschouwd als de belastingplichtige ten gevolge van een schenking mede-eigenaar, vrucht- gebruiker of naakte eigenaar wordt. De voorwaar- de van enige woning wordt ook als zijnde vervuld beschouwd als de belastingplichtige daarnaast ei- genaar is van andere woningen die hij verhuurt via een sociaal vastgoedkantoor of een openbare huisvestingsmaatschappij.

De belastingvermindering wordt enkel toegekend voor leningen met betrekking tot de aankoop van een woning. Ze geldt bijgevolg niet langer voor le- ningen die worden aangegaan voor renovatiewer- ken, behalve voor leningen die worden aangegaan om een woning te kopen én te renoveren.

De belastingvermindering die door de chèque ha- bitat wordt toegekend bedraagt 100 % tijdens de eerste tien jaar en 50 % de volgende tien jaar. Voor een tweede woning is de vermindering zelfs voor de eerste tien jaar gelijk aan 50 %.

Het bedrag van de chèque habitat bestaat uit twee delen.

Het eerste deel is een variabel gedeelte dat afhangt van het belastbaar inkomen. Het tweede deel is een vast of forfaitair gedeelte dat afhangt van de ge- zinstoestand : € 125 per kind ten laste op 1 januari van het aanslagjaar.

Het variabel gedeelte wordt als volgt berekend :

Inkomen Voordeel

< € 21.000 € 1.520 van € 21.000 tot

€ 81.000 € 1.520 – (netto belastbaar inkomen –

€ 21.000) x 1,275 %

> € 81.000 € 0

Aangezien het belastingvoordeel nauw samen- hangt met de hoogte van de inkomsten is deze be- nadering socialer dan de vroegere.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft voor leningen die in 2016 zijn aangegaan de regeling behouden die tussen 2005 en 2016 werd toegepast.

II.6.4. Leningen die na 1 januari 2017 werden afgesloten

De regelingen van het Vlaams Gewest en van het Waals Gewest werden niet gewijzigd.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft daar- entegen zijn benadering volledig omgegooid door de woonbonus vanaf 1  januari 2017 gewoon te schrappen.

De woonbonus werd vervangen door een extra abattement op de registratierechten die verschul- digd zijn bij de aankoop van een eerste woning die de belastingplichtige zelf betrekt. Het abattement werd van € 60.000 op € 175.000 gebracht : de koper betaalt geen registratierechten meer op de eerste

(6)

schijf van € 175.000 van de aankoop van zijn pand, wat neerkomt op een besparing van € 21.875.

Tot dan toe kende het Brussels Hoofdstedelijk Gewest al onder de volgende voorwaarden een abattement van €  60.000 toe op de registratie- rechten :

– de aankoop betreft een tot bewoning aangewend of bestemd onroerend goed, dat in Brussel wordt aangekocht door een natuurlijke persoon;

– de woning is een geheelheid in volle eigendom;

– de koper mag op datum van de overeenkomst geen andere woning voor de geheelheid in volle eigendom bezitten;

– de woning wordt door de koper bestemd als hoofdverblijfplaats binnen de 2 jaar na de aan- koop of binnen de 3 jaar bij een aankoop van een woning op plan;

– de verkrijger moet gedurende een ononderbro- ken periode van 5 jaar zijn hoofdverblijfplaats behouden in de woning waarvoor hij het abat- tement heeft verkregen.

Dezelfde voorwaarden moeten zijn vervuld om recht te hebben op het bijkomend abattement. De verhoging van het abattement is enkel van toepas- sing op woningen waarvan de verkoopprijs niet hoger is dan € 500.000.

Als de aankoop betrekking heeft op een bouw- grond bedraagt het abattement de helft van het abattement voor de aankoop van een woning, d.i. €  87.500. Het abattement wordt alleen toege- kend als de prijs van de grond niet hoger was dan

€ 250.000.

Conclusie

Het is moeilijk om te bepalen in welk Gewest het fiscaal het voordeligst is om te gaan wonen.

We proberen dit te verduidelijken aan de hand van een cijfervoorbeeld. Het geldt echter enkel voor de beschreven situatie, aangezien het Waalse voordeel afhangt van het bedrag van het inkomen.

Een gezin heeft drie kinderen en koopt in 2018 een woning voor de prijs van € 400.000 waarvoor het een lening over twintig jaar aangaat.

De man heeft een jaarinkomen van € 50.000 en de vrouw van € 30.000.

Gewest Belastingvoordeel Registratie- rechten Vlaams Eerste 10 jaar :

(1.520 + 760 + 80) x 40 % = € 9.440 Volgende 10 jaar :

(1.520 + 80) x 40 % = € 6.400 Totaal voordeel bedraagt € 15.840 per belastingplichtige, dus

€ 31.680

10 % registra- tierechten met een abattement van € 25.000 =

€ 37.500 Voordeel van

€ 2.500 Waals Variabele van de man eerste 10

jaar en vermindering met de helft voor de volgende 10 jaar :

1.520 – (50.000 – 21.000) x 1,275 % = € 17.253,75 Variabele van de vrouw : 1.520 – (30.000 – 21.000) x 1,275 % = € 21.078,75

Forfait kind ten laste (met de helft verminderd voor de laatste 10 jaar) : 3 x € 125/jaar = € 5.625 Het totaal fiscaal voordeel bedraagt € 43.957,50

Recht van 12,5 % :

€ 50.000

Brussels Hoofd- stedelijk Gewest

12,5 % van

€ 225.000 (400.000 – 175.000) : 28.125 Voordeel van

€ 21.875

Op basis van de analyse van de belastingvoordelen die de drie Gewesten toekennen kan niet duidelijk worden bepaald in welk Gewest men vanuit fiscaal oogpunt het voordeligst woont.

De fiscale stimuli zetten de gezinnen aan om geld te besteden, wat het plaatselijk economisch weefsel aan- zwengelt en voordelig is voor het betrokken Gewest.

Momenteel is er eerder een tendens om de stimuli af te bouwen, wat mensen niet aanzet om energie- besparende of milieuvriendelijke investeringen te doen en de gezinnen op hun honger laat.

De regionalisering stopt echter niet bij de PB. On- danks de verminderde voordelen in de drie Gewesten kan de onderlinge fiscale concurrentie nog gunstig uitvallen voor de belastingplichtige, met name op het gebied van de successie- of schenkingsrechten.

Ideaal zou zijn om een onroerend goed aan te ko- pen in een gewest, te schenken in een ander gewest en te sterven in een derde gewest, of omgekeerd.

Anne-Thérèse DESFOSSES Advocaat, Advocatenkantoor HERVE

(7)

Hervorming ondernemingsrecht op kruissnelheid : de ‘kooplieden’ zijn weldra voltooid verleden tijd

Het ondernemingsrecht is volop in beweging. Op 1  januari 2018 trad de nieuwe Pandwet1 en het nationaal Pandregister2 eindelijk in werking. Op 1  mei 2018 was het de beurt aan de nieuwe In- solventiewet (Boek XX. WER).3 Begin 2018 lan- ceerde de regering een ontwerp van Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen. De voorgeno- men wijziging van het vennootschapsrecht is op vele vlakken fundamenteel : vennootschapsvor- men zoals de CVOA en Comm.VA zouden verdwij- nen; het kapitaal in de BV(BA) wordt afgeschaft;

vele vennootschappen zullen hun statuten moe- ten aanpassen, enz. Ook het Burgerlijk Wetboek wordt hervormd m.b.t. het zakenrecht, het ver- bintenissenrecht en het bewijsrecht. In het kader van deze hervormingen, verscheen op 27  april 2018 de «Wet van 15 april 2018 houdende hervor- ming van het ondernemingsrecht» in het Belgisch Staatsblad. De krachtlijnen ervan zijn de volgen- de.

1) Einde voor het Wetboek van

«Koophandel»

Een eerste krachtlijn bestaat uit de verdere ont- manteling van het Wetboek van Koophandel. In 1807 kregen de ‘kooplieden’ hun eigen wetboek.

Van dit wetboek blijft echter nog maar weinig over.

Bij het ontstaan en de ontwikkeling van wat thans het ‘handels- en economisch recht’ mag heten, heeft het duidelijk de boot gemist. Eigenlijk liep het bij de aanvang al mis. Zo bleven de intellectuele eigendomsrechten buiten beschouwing.

1 Wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot ophef- fing van diverse bepalingen ter zake (BS 8 augustus 2013).

2 KB van 14 september 2017 tot uitvoering van de artikelen van titel XVII van boek III van het Burgerlijk Wetboek, die het ge- bruik van het Nationaal Pandregister betreffen (BS 26 september 2017).

3 Wet van 11 augustus 2017 houdende invoeging van het Boek XX

«Insolventie van ondernemingen», in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht (BS 11 september 2017).

Daarna boette het wetboek steeds meer aan belang in. Een aantal bepalingen werden opgeheven en overgeheveld, zoals deze inzake ‘Handelsbeurzen, wisselagenten en makelaars’4, ‘Handelsvennoot- schappen’5 en inzake faillissement. Andere voor de

‘kooplieden’ nochtans essentiële bepalingen inge- voerd na 1807, werden door de wetgever bewust niet geïncorporeerd in het Wetboek van Koophan- del. Te denken valt dan aan het (Belgisch) mede- dingingsrecht6, de regelgeving inzake consumen- tenbescherming en handelspraktijken7 en de Wet Continuïteit Ondernemingen8. Het feit dat de Euro- pese regelgever een andere aanknopingspunt han- teerde dan het (Franse) ‘handelaarsbegrip’, was hier zeker niet vreemd aan.

Het wetsontwerp is hierin (slechts) de meest recen- te (en laatste) stap. Daarbij gaat het in hoofdzaak om de regels met betrekking tot :

1) de wisselbrief en het orderbriefje, de protesten en de cheque. Deze worden toegevoegd aan Boek VII. WER (Betalings- en kredietdiensten) onder een nieuwe Titel 6/1 (Waardepapieren);

2) de vervoerovereenkomst. Deze vinden een plaats achteraan Boek X. WER, na de veelal dwingende bepalingen inzake handelsagentuur, commerci- ele samenwerking (franchising) en verkoopcon- cessies;

3) bewijs door en tegen ‘ondernemingen’ (nieuw art. 1348bis BW).

Er zijn weinig inhoudelijke wijzigingen. Enkel het bewijsrecht wordt wat bijgestuurd. Zo geldt een aanvaarde factuur niet enkel meer als bewijs voor een koop-verkoop; zij geldt voor allerlei overeen- komsten. Bovendien worden deze bewijsregels van toepassing op ‘ondernemingen’ (zie verder).

4 Oud Titel V. W.Kh.

5 Oud Titel IX. W.Kh.

6 Nu Boek IV. WER.

7 Nu Boek VI. WER.

8 Wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de onderne- mingen (BS 9 februari 2009), zoals nu geïncorporeerd in Boek XX.

WER.

(8)

Na deze ontmanteling krijgt het Wetboek van Koophandel een ander opschrift : «Wetboek voor de zeevaart, binnenvaart en houdende diverse bepalin- gen».

2) Herijken «ondernemingsbegrip»

Terwijl zijn wetboek aan belang inboette, bleef het handelsbegrip wel een belangrijk aanknopings- punt. Te denken valt dan aan de Wet Pand Han- delszaak uit 1919 (handelszaak)9 en de Handels- huurwet van 30 april 1951 (kleinhandel of bedrijf van een ambachtsman). Ook de meeste bepalingen van de Wet Handelspraktijken10 waren nog van toepassing op de ‘handelaar en ambachtsman’.

Vooral onder invloed van het Europese recht, werd echter steeds nadrukkelijker gepleit voor de introductie van een breed en functioneel onderne- mingsbegrip.

Pas met de WMPC van 6  april 201011, werd de

‘onderneming’ ook het aanknopingspunt voor de toepassing van de regels inzake de eerlijke mede- dinging. Met betrekking tot de vrije mededinging, was dit al eerder het geval.12 Zo ook inzake de toe- gang tot het mededingingsspel.13 Dit begrip werd ook de kern bij de invoering van het Wetboek van economisch recht in 2013. Het ging dan om «elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duur- zame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen.» (huidig art. I.1° WER).

Een tweede krachtlijn van de huidige hervorming bestaat erin dat dit ondernemingsbegrip opnieuw wordt herzien. Met de nieuwe Insolventiewet (boek XX. WER) werd een bijzonder ruim ondernemings- begrip geïntroduceerd. Dit begrip wordt nu het algemeen geldende begrip, en dit zowel voor het WER als voor het Burgerlijk Wetboek en Gerech- telijk Wetboek. Het klassieke handelaarsbegrip, dat zoals gezegd al veel aan belang had ingeboet, verdwijnt nu ook formeel uit de rechtsorde. In die

9 Wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de han- delszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen (BS 5 november 1919).

10 Wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken (BS 30 juli 1971).

11 Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumenten- bescherming (BS 12 april 2010).

12 Huidig artikel 101-102 VWEU en oud artikel 2-3 WBEM.

13 Artikel 2, 3° Wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruis- puntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handels- register, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en hou- dende diverse bepalingen (BS 5 februari 2003), thans geïncorporeerd in Boek III. WER.

lijn wordt ook het onderscheid tussen de handels- vennootschap en de burgerlijke vennootschap af- geschaft (art.  2 W.Venn.). De woorden «tijdelijke handelsvennootschap» en «stille handelsvennoot- schap» worden vervangen door «tijdelijke vennoot- schap», resp. «stille vennootschap». Zo ook de on- derscheidde functie van ondernemingsnummer als handelsregisternummer, resp. inschrijvingsnum- mer als ambachtsman (art.III.24 WER), en andere verwijzingen naar «handels- of ambachtsonderne- ming».

De nieuwe definitie gebruikt meer formele in plaats van materiële criteria. De volgende drie ca- tegorieën worden daarbij als onderneming gekwa- lificeerd :

1) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent, met inbegrip dus van de beoefenaars van een vrij beroep. Dit geldt in principe ook voor bestuurders van vennoot- schappen.

2) iedere rechtspersoon, ongeacht haar statutaire of feitelijke activiteit. Wel worden bepaalde pu- bliekrechtelijke entiteiten (bv. Federale Staat) uitgesloten, evenals «iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een markt.» Dit laatste is alvast een afwijking van de uitzondering zoals ingevoerd met Boek XX. («iedere publiekrechtelijke rechts- persoon»). Die hield in dat bepaalde overheidsbe- drijven (bv. Belgacom of NMBS) uitgesloten ble- ven, hoewel deze onmiskenbaar een economische activiteit voeren.

3) iedere andere organisatie zonder rechtspersoon- lijkheid, tenzij die geen uitkeringsoogmerk heeft en ook in feite geen uitkeringen verricht.

Concreet betekent dit dus dat maatschappen en andere vennootschappen zonder rechtspersoon- lijkheid wel onder het toepassingsgebied ressor- teren, maar de zgn. feitelijke verenigingen niet.

Te denken valt aan sommige sportclubs of buurt- verenigingen.

Het ene en het andere zou de rechtszekerheid moe- ten verhogen. De toekomst zal dit uitwijzen. De Raad van State merkte al op dat het begrip ‘be- roepsactiviteit’ nergens wordt gedefinieerd. Daar- naast kunnen verenigingen waarbij er in feite toch verdoken uitkeringen gebeuren alsnog als onder- neming worden gekwalificeerd.

Tot eenvormigheid komt het alleszins niet. Voor belangrijke onderdelen blijft het bestaande aan-

(9)

knopingspunt (economische activiteit). Dit geldt m.n. voor Boek III., titel 3 (Informatie, transparan- tie en niet-discriminatie), Boek IV. (Bescherming van de mededinging), Boek V. (De mededinging en de prijsevoluties) en Boek VI. (Marktpraktij- ken en consumentenbescherming), evenals Boek XV., XVI. en XVII. (Handhaving en procedures).

Voor een aantal andere onderdelen is het onder- nemingsbegrip niet relevant (bv. Boek X. Han- delsagentuurovereenkomsten, commerciële samen- werkingsovereenkomsten en verkoopconcessies) of wordt daarnaast nog steeds gebruik gemaakt van eigen begrippen (bv. geregistreerde entiteit, inschrijvingsplichtige, resp. boekhoudplichtige onderneming – Boek III. De Wet Betalingsachter- stand14 hanteert nog een ander ondernemingsbe- grip15.

3) Verruimde inschrijvingsplicht Kruispuntbank van

Ondernemingen

Een derde krachtlijn betreft de hervorming van de Kruispuntbank van Ondernemingen en houdt on- der meer een verruimde inschrijvingsplicht in voor iedere rechtspersoon (incl. vzw’s) én alle vennoot- schappen zonder rechtspersoonlijkheid (gewijzigd art.III.49, §  1 WER). Een aantal uitzonderingen blijven wel overeind, zoals de onbeperkt aanspra- kelijke vennoten van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een VOF of een gewone commanditaire vennootschap, beroepsverenigin- gen, VME’s en bestuurders van vennootschappen (gewijzigd art.III.49, § 2 WER). Daarnaast worden bepaalde categorieën, zoals de vzw’s en stichtin- gen, vrijgesteld van het betalen van het inschrij- vingsrecht voor de KBO (gewijzigd art.III.50, § 2 WER).

De sanctie ingeval van een ontbrekende inschrij- ving wordt wel gematigd. In plaats van de vorde- ring meteen onontvankelijk te verklaren, zal de rechtbank een termijn kunnen voorzien waarin de onderneming zich alsnog kan inschrijven (ge- wijzigd art. III.26, §  1 WER). Deze mogelijkheid tot remediëring werd echter niet uitgebreid tot de

14 Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalings- achterstand bij handelstransacties (BS 7 augustus 2002).

15 Artikel 2,2 : «elke organisatie, met uitsluiting van overheidsinstanties, die handelt in het kader van haar zelfstandige economische of beroeps- matige activiteit, ook wanneer deze door slechts één persoon wordt uitgeoefend».

hypothese van een onvolledige inschrijving (gewij- zigd art.III.26, § 2 WER).

Het verruimde ondernemingsbegrip wordt even- min volledig doorgetrokken in Hoofdstuk 2 van Boek III. (Boekhouding van de onderneming). Waar artikel III.82 WER thans stelt dat elke «onderne- ming» een «passende boekhouding» voert, wordt deze bepaling aangevuld met een complexe oplijs- ting van welke ondernemingen al of niet «boek- houdplichtig» zijn (gewijzigd art.III.82 WER). Ook hier geldt een bijzondere regeling voor bepaalde ondernemingen, waaronder vzw’s en stichtingen, bv. wat de jaarrekeningen betreft (gewijzigd art.

III.90, § 2 WER).

4) De «Ondernemingsrechtbank»

Een vierde krachtlijn heeft betrekking op de her- vorming van de rechtbank van koophandel. De materiële bevoegdheid van deze rechtbank voor

‘handelaars’ was al eerder uitgebreid naar (ge- schillen tussen) ‘ondernemingen’, zijnde perso- nen met een economisch doel (incl. vrijeberoeps- beoefenaars). Dit worden nu ondernemingen in de verruimde betekenis. Als sluitstuk van deze evolutie wordt de naam van deze rechtbank ge- wijzigd in «Ondernemingsrechtbank». Hieruit volgen een aantal terminologische wijzigingen in het Gerechtelijk Wetboek en in het WER, zoals de

«rechter in ondernemingszaken» (i.p.v. handels- zaken).

5) Reparatie nieuwe Insolventiewet (Boek XX. WER)

De nieuwe Insolventiewet van 11  augustus 2017 (Boek XX. WER) trad in werking op 1 mei 2018.

De wetgever greep deze nieuwe wet inhoudend hervorming van het ondernemingsrecht al aan om deze reeds voor inwerkingtreding bij te stu- ren.

Een aantal wijzigingen zijn logisch. Zo werd het verruimde ondernemingsbegrip specifiek inge- voerd voor Boek XX. verplaatst naar de algemene definities uit Boek I. WER. Als gevolg hiervan dienden een aantal kruisverwijzingen aangepast.

Hierbij werd het bijzonder regime voor de vrije be- roepen (gewijzigd art.XX.1, § 2 WER)16 en bepaal-

16 Dit bijzonder regime werd inmiddels nader uitgewerkt in het KB van 26 april 2018 houdende uitvoering van artikel XX.1, § 1, laatste lid,

(10)

de financiële instellingen behouden (gewijzigd art.

XX.1, § 2 WER). Vermits deze bepalingen op 1 mei 2018 in werking treden en het nieuwe onderne- mingsbegrip pas op 1 november 2018, betekent dit wel dat de insolventieprocedures onder boek XX.

WER in afwachting enkel openstaan voor «onder- nemingen» die aan de huidige definitie daarvan voldoen (economisch doel). Het praktische gevolg daarvan mag echter niet overschat worden. Zo lijdt het geen twijfel dat ook vrijeberoepsbeoefenaars als onderneming in deze zin moeten worden be- schouwd en dus vanaf 1 mei 2018 failliet kunnen worden verklaard.

Daarnaast zijn er een aantal verduidelijkingen, zo- als de uitdrukkelijke bevestiging dat het openen van een insolventieprocedure ten aanzien van een onderneming waarvan de vennoten onbeperkt aan- sprakelijk zijn, niet noodzakelijk de opening van eenzelfde insolventieprocedure ten aanzien van de onbeperkt aansprakelijke vennoten inhoudt (ge- wijzigd art.XX.14, lid 2 WER). Zo is het mogelijk dat de vennootschap de boeken neerlegt en de ven- noten een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie indienen.

Tot slot zijn er een aantal eerdere technische aan- passingen, zoals de publicatie van de lijst met cu- ratoren in het register (RegSol) i.p.v. het Belgisch Staatsblad (art.XX.122, § 1, lid 4 WER) en een her- verdeling van publicatieverplichtingen (en -kosten) tussen de curator en griffie (bv. art.XX.171-173, 176 en 242 WER), en de correctie van enkele ma- teriële vergissingen, zoals de verwijzing naar ‘ver- zoeker’ i.p.v. ‘schuldenaar’ in art.XX.88, § 3, lid 2 WER.

6) Opheffing van Boek XIV. WER

Tot slot is er de opheffing van Boek XIV. WER (Marktpraktijken en consumentenbescherming

van het Wetboek van economisch recht wat betreft de toepassing van boek XX. van het Wetboek van economisch recht op de beoefenaars van een vrij beroep (BS 27 april 2018). Het KB betreft onder meer de kennisgeving aan en adviezen van de Ordes en Instituten, waaronder het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren (sommige kennisge- vingen : Instituut van de Bedrijfsrevisoren), het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten en het Instituut van de Accoun- tants en de Belastingconsulenten, alsook de zgn. mede- insolventie- functionarissen. Dit KB trad eveneens in werking op 1 mei 2018.

betreffende beoefenaars van een vrij beroep) en de corresponderende handhavingsbepalingen uit Boek XV. en XVII. WER. Wel worden enkele ele- menten overgeheveld en behouden, bv. inzake de vrijwaring van het beroepsgeheim ingeval van een onderzoeksmaatregel ten aanzien van de be- oefenaar van een vrij beroep (nieuw art. XV.10/1 WER). Voor het overige wijken de zgn. specifieke bepalingen voor de vrijeberoepsbeoefenaars in- houdelijk niet af van de algemeen geldende. De praktische impact van de opheffing ervan is dan ook verwaarloosbaar.

7) Inwerkingtreding en overgangsmaatregelen

Deze wet treedt in werking op 1 november 2018.

De Koning kan voor iedere bepaling ervan een eer- dere datum van inwerkingtreding bepalen. Wat be- treft vzw’s, treedt de verruimde inschrijvingplicht (KBO) in werking op een door de Koning te be- palen datum. De wijzigingen van Boek XX. WER traden echter meteen in werking op 1 mei 2018 en gelden voor insolventieprocedures geopend na die datum.

Ondernemingen die plots wél als inschrijvings- plichtige worden beschouwd, beschikken over een termijn van zes maanden om zich in regel te stel- len, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wet, om zich in die hoedanigheid bij een onderne- mingsloket van hun keuze te laten inschrijven (art. 257). Voor nieuwe boekhoudkundige onderne- mingen gaan de regels in vanaf het eerste volledig boekjaar dat aanvangt na het verstrijken van een periode van zes maanden (art. 258).

Dave MERTENS Advocaat, Schoups Universiteit Antwerpen

(11)

Nieuw in de aangifte

vennootschapsbelasting aj. 2018

Het model van het aangifteformulier in de vennoot- schapsbelasting voor het aanslagjaar 2018 (inkom- sten 2017) verscheen in het Belgisch Staatsblad van 28 mei 2018. Deze aangifte heeft betrekking op de boekjaren die op 31 december 2017 of in 2018 vóór 31 december zijn afgesloten. De Ven.B.-aangiftes voor het aj. 2018 moeten, net als vorig jaar, ingediend zijn tegen 27 september 2018. Zoals gewoonlijk krij- gen vennootschappen met een gebroken boekjaar en een late algemene vergadering uitstel. De Ven.B.- aangifte voor het aj. 2018 verschilt op enkele punten van deze van vorig jaar.

1. Verplichte indiening via Biztax

Wie namens een vennootschap de Ven.B.-aangifte voor het aj. 2018 wil indienen, moet dat verplicht elektronisch doen via Biztax. U ontvangt dus geen papieren aangifte.

Alleen als u of uw mandataris (boekhouder, accoun- tant, fiscalist, belastingadviseur, …) niet over de no- dige informaticamiddelen beschikt om deze verplich- ting na te leven, kan u vrijgesteld worden van de verplichting tot elektronische indiening. In dat ge- val moet u elk jaar opnieuw een ondertekende schrif- telijke verklaring indienen bij uw belastingkantoor, dat u dan een papieren aangifte zal opsturen.

De indieningstermijn van de aangifte wordt daar- door niet verlengd.

Via Biztax kunt u ofwel één aangifte per keer ma- nueel ingeven, ofwel maximum 25 aangiftes per keer indienen via een bestand aangemaakt door externe software. De ingediende aangiftes zijn con- sulteerbaar. Inloggen kan met een digitaal certi- ficaat klasse 3 of met de elektronische identiteits- kaart.

Opgelet! De FOD Financiën meldt dat u zich via Edge (Windows 10) niet kunt aanmelden bij hun e-services met uw eID (via kaartlezer) of uw certifi- caat klasse 3. Ze raadt aan om een andere webbrow- ser te gebruiken zoals Mozilla Firefox, Internet Ex- plorer of Google Chrome.

Mandatarissen die de Ven.B.-aangifte invullen voor een vennootschap, moeten kunnen aantonen dat ze gemachtigd zijn om de aangifte in naam van die vennootschap in te dienen als het controlekantoor daarnaar vraagt. Biztax vereist geen voorafgaande registratie van de volmachten. De gebruikelijke pa- pieren volmacht volstaat. Er is ook geen specifieke software nodig om Biztax te gebruiken.

Biztax zal vanaf 6 juni 2018 beschikbaar zijn voor het indienen van de aangiftes voor aanslagjaar 2018.

2. Overzicht belangrijkste wijzigingen

Vak ‘Reserves’: Belastbare gereserveerde winst

In dit vak moet onder de nieuwe code 1059 het be- drag van de ‘Definitieve vrijstelling tax shelter er- kende podiumwerken’ genoteerd worden.

Vak ‘Verworpen uitgaven’

In dit vak wordt nu het bedrag van de ‘Werknemers- participatie en winstpremies’ genoteerd onder de nieuwe code 1233.

Het bedrag van de ‘werknemersparticipatie’ werd voordien genoteerd onder de ‘oude’ code 1219, die nu in dit vak niet meer voorkomt.

Vak ‘Uiteenzetting van de winst’

In dit vak moet bij de ‘Bestanddelen van het resultaat waarop de aftrekbeperking van toepassing is’ onder de nieuwe code (1233) nu het bedrag van de ‘Werk- nemersparticipatie en winstpremies’ genoteerd wor- den. Voordien werd het bedrag van de ‘werknemers- participatie’ hier genoteerd onder de ‘oude’ code (1219), die nu in dit vak niet meer voorkomt.

Bij de winst die ‘Belastbaar is tegen het gewoon ta- rief’ moet onder de nieuwe code (1233) nu ook het bedrag van de ‘Werknemersparticipatie en winst- premies’ genoteerd worden.

(12)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Voordien werd het bedrag van de ‘werknemers- participatie’ hier genoteerd onder de ‘oude’ code (1219), die nu in dit vak niet meer voorkomt.

De winst die ‘belastbaar is tegen het exit tax tarief, voor de vóór 1 januari 2018 gedane verrichtingen’

wordt hier nu genoteerd onder de nieuwe code 1471.

De winst die ‘belastbaar is tegen het exit tax tarief, voor de vanaf 1 januari 2018 gedane verrichtingen’

wordt hier nu genoteerd onder de nieuwe code 1472.

Voordien werd het bedrag van de winst die ‘belast- baar is tegen het exit tax tarief van 16,5 %’ geno- teerd onder de ‘oude’ code 1470, die niet meer voor- komt in dit vak.

Vak ‘Terugbetaling van voorheen

verleend belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling’

Dit vak is nieuw in de Ven.B.-aangifte. Hier moet onder de code 1532 het bedrag van de ‘terugbeta- ling van voorheen verleend belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling’ vermeld worden.

Voordien werd dit bedrag (eveneens onder code 1532) vermeld in het vak ‘Aanvullende heffing erkende di- amanthandelaars, terugbetaling van voorheen ver- leend belastingkrediet voor onderzoek en ontwikke- ling en afzonderlijke aanslag op de voorzieningen gevormd in uitvoering van aanvullende individuele pensioentoezeggingen’. Dit vak werd geschrapt.

Vak ‘Niet-belastbare bestanddelen’

In dit vak moet nu ook het bedrag van de ‘vrijstel- ling van gewestelijke inkomenscompensatiever- goedingen bij openbare werken’ vermeld worden (nieuwe code 1606).

Vak ‘Aftrek voor innovatie-inkomsten’ (in het kader van de gegevensuitwisseling met de OESO te verzamelen informatie)

Dit vak is nieuw op de Ven.B-aangifte. In dit vak moet onder de nieuwe code 1867 het bedrag geno-

teerd worden van het “in de rubriek ‘Aftrek voor innovatie-inkomsten’ begrepen bedrag dat werd vastgesteld door de afzonderlijk bepaalde innova- tie-inkomsten te vermenigvuldigen met een breuk die wordt bepaald op basis van de verhouding van de toegevoegde waarde van de door de vennoot- schap zelf uitgevoerde activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling in verhouding tot het geheel van activiteiten voor onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot een bepaald intellectueel eigen- domsrecht”.

Vak ‘Diverse bescheiden en opgaven’

Een vennootschap die aanspraak wil maken op de toepassing van de desbetreffende wettelijke bepa- lingen, moet nu ook volgende opgaven bij haar aangifte voegen:

– opgave 274 APT – 8;

– opgave 275 LF ‘Lokaal dossier verrekenprijzen’, met een verklaring dat de vennootschap heeft voldaan of zal voldoen aan de wettelijke verplich- ting om het lokaal dossier 275 LF volgens het reglementair vastgesteld model in te dienen bin- nen de termijn vastgelegd voor het indienen van de Ven.B.-aangifte, en dat dit lokaal dossier is in- gediend of zal worden ingediend langs elektro- nische weg via MyMinfinPro, of op papier indien de toestemming werd verkregen om de Ven.B.- aangifte op papier in te dienen.

3. Verbeterende aangifte

Wilt u de Ven.B.-aangifte die u voor het aj. 2018 hebt ingediend, verbeteren?

Dan kan dat één keer, via Biztax, en dit vóór het verstrijken van de aangiftetermijn (en op voor- waarde dat de aangifte nog niet ingekohierd is).

U krijgt dan een nieuw ontvangstbewijs voor deze verbeterende aangifte. Beide aangiftes blijven raadpleegbaar in Biztax.

Christine VAN GEEL

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,

C1 De houder van een rijbewijs C1 mag andere voertuigen dan die van de categorieën D of D1 besturen, met een MTM* van meer dan 3.500 kg en ten hoogste 7.500 kg en die zijn

C1 De houder van een rijbewijs C1 mag andere voertuigen dan die van de categorieën D of D1 besturen, met een MTM* van meer dan 3.500 kg en ten hoogste 7.500 kg en die zijn

In rubriek 121 beoordeelt de woningcontroleur gebreken aan ramen en deuren. Alle invullingen van gevelopeningen met materialen verschillend van de gevelmaterialen worden hier

Na afloop van deze periode van 9 jaar kunnen de huurder en de verhuurder elk het contract beëindigen, en dit zonder motief en zonder een vergoeding te

(tijdelijke) markeringen Rijstroken mogen slechts weer voor het verkeer worden vrij gegeven indien deze voorzien zijn van een markering, desnoods een tijdelijke (in de vorm van