De geschiedenis van onze vlasnijverheid
C. Wyffels, Algemeen Rijksarchivaris1
Inleiding
In Europa stonden de Nederlanden, sedert de Middel
eeuwen, bekend als een gebied van bloeiende textielnij
verheid. In de Middeleeuwen was het de wolnijverheid die de voorspoed en grootheid van de Vlaamse en Bra
bantse steden heeft geschraagd. Hun fijne lakens wer
den geïmporteerd over gans Europa. In de 14de en 15de eeuw kwam de voor de export producerende vlasnijver
heid tot bloei, eerst in Henegouwen en weldra ook in Vlaanderen, dat in de 16de eeuw Henegouwen over
vleugelde, terwijl de nieuwe draperie in de kleine Vlaamse steden en op het platteland de plaats had inge
nomen van de sedert de 14de eeuw in verval geraakte stedelijke lakennijverheid. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw kwam de katoenverwerking vlug tot hoge ontwikkeling. De textiel is nog immer een van onze grote, nu in krisis verkerende nationale sektoren van werkverschaffing.
Het past, op de dag van de plechtige opening van het Nationaal Vlasmuseum, meer specifiek de rol van het vlas en de vlasverwerking in onze geschiedenis te belichten. Dit zal hier uiteraard slechts in vogelvlucht kunnen geschieden door het uitstippelen van de grote lijnen en het plaatsen van enkele accenten.
Van vroege geschiedenis tot grootindustrie
Het vlas dat in onze gewesten reeds vroeg werd ver
werkt is een kultuurplant die reeds duizenden jaren voor Kristus in het nabije Oosten werd gekweekt. In de Romeinse tijd omringden uitgestrekte vlasvelden de stad Terwanen en de kwaliteit van het linnen, geweven in de streek van Boulogne en leper, werd door Romein
se schrijvers opgemerkt. Op de Karolingische domei
nen (7e-9e eeuw), met hun gesloten ekonomie, werd vlas geteeld en geweven voor eigen gebruik, echter meer in Henegouwen dan in Vlaanderen.
Van de 11e tot de 13e eeuw vindt men de linnenin- dustrie — in vergelijking met de lakennijverheid op een bescheiden wijze — gevestigd in een groot aantal ste
den, eveneens voorzien van een linnenmarkt. Die ste
den zijn meestal centra van linnenweverij gebleven. De voornaamste onder hen waren Bergen en Valencijn, Ka
merijk, Doornik, Douai, Rijsel en Sint-Omaars, Gent, leper, Poperinge en Kortrijk. De Henegouwse steden waren belangrijker dan de Vlaamse, op Kortrijk na, dat, te oordelen naar de opbrengst van de lijnwaadtol aldaar in 1296, de Henegouwse steden evenaarde, ook wat de fijnheid van de produktie, namelijk tafellinnen en ser
vetten betrof. In de 13de eeuw exporteerden Frans- Vlaamse steden linnen naar Italië, Frankrijk en Enge
land.
De Zuidnederlandse grootlinnenindustrie heeft haar ontstaan te danken, op het eind van de 14de eeuw en in het begin van de 15e eeuw, aan de ondergang, ten gevolge van de 100-jarige oorlog (1337-1453), van de Franse vlasindustrie in Champagne, die sedert de 12de eeuw en tot in de 14de eeuw, een vooraanstaande plaats innam op de Europese markten. Het Zuidnederlandse linnen verving weldra het linnen uit Champagne op de Franse en Engelse markten. Wijlen Etienne Sabbe, de historicus van de Belgische vlasindustrie, heeft dit aan
getoond in 1943 en meteen, met slaande argumenten, de totnogtoe gangbare stelling weerlegd dat er een oor
zakelijk verband zou hebben bestaan tussen het verval van de lakennijverheid en het ontstaan van de linnenin- dustrie. Deze nieuwe grootindustrie ontstond in Hene
gouwen en het aangrenzende Nijvel en in de streek van Kamerijk-Valencijn, waar de kwaliteit en fijnheid van het vlas het mogelijk maakten het beroemde Cham- pagne-linnen te evenaren.
De linnenweverij was essentieel een plattelandsbe- drijf, maar Henegouwen bezat ook een bloeiende stadslinnenweverij. Centra waren er Bergen, Valencijn, Ath, Edingen, Lessen, Zinnik en ’s-Gravenbrakel. Ken
merkend voor de Henegouwse lijnwaadindustrie was haar artificiële centralisatie van de produkten van de huis- en lokale linnenweverij op de stedelijke linnen- markten, waardoor de landelijke bedrijvigheid uitgroei
de tot exportnijverheid. Het Henegouws linnen werd vooral uitgevoerd naar Frankrijk en naar Engeland en Duitsland over de haven van Antwerpen en de jaar
markten van Antwerpen en Bergen-op-Zoom.
De Vlaamse linnenweverij ving haar overgang naar grootindustrie eveneens aan op het eind van de 14de en in het begin van de 15de eeuw. Een eerste teken van die evolutie was het verschijnen van Vlaams lijnwaad in de internationale handel, o.m. in Frankrijk en Duitsland.
In de steden nam de linnenweverij uitbreiding en aan de produktie van tijk werd bijzondere aandacht besteed.
Het vlasverbruik steeg, zodat de steden hun grondstof uit verder afgelegen teeltgebieden moesten betrekken en zelfs uit den vreemde invoeren.
Op het eind van de 14de eeuw was de landelijke lin
nenweverij in Vlaanderen het meest ontwikkeld in het Land van Aalst, de Brugse polders, het land van Waas, het Land van Dendermonde en in de Mandelvallei, alle gewesten die tot in de 19de eeuw het Vlaamse vlasnij- verheidsgebied zouden blijven uitmaken. In de 14de eeuw ontbrak alleen de Leiestreek nog in dat geogra
fisch kader. Inderdaad, toen bestond de vlasnijverheid
(1) Tekst voorgedragen naar aanleiding van de officiële opening van het Nationaal Vlasmuseum te Kortrijk op 3 april
1982. 18
Een kijkje in de zwingelarij. Zeer realistisch tafereel in het Nationaal Vlasmuseum te Kortrijk.
in de onmiddellijke nabijheid van de Leie omzeggens nog niet. Het zou duren tot het tweede derde van de 15de eeuw vooraleer de vlasteelt er zich uitbreidde.
De Vlaamse linnenindustrie bleef echter gedurende de ganse 15de eeuw de mindere van de Henegouwse, omdat de Vlaamse weverij, in tegenstelling tot de Hene
gouwse, verstoken bleef van een algemene marktkon- trole in verband met de kwaliteit en de afmetingen van de produktie. De stedelijke lijnwaadmarkten speelden in dat opzicht in Vlaanderen een onbeduidende rol.
Bloei en afgang in de 16de eeuw
In het begin van de 16de eeuw brak voor de Zuidneder- landse vlasindustrie een tijdperk van buitengewone bloei aan, terwijl het zwaartepunt van die industrie zich tevens verplaatste van Henegouwen naar Vlaanderen.
Een paar cijfers illustreren dit: in 1553 voerde Vlaande
ren 87.000 stuks lijnwaad uit naar Spanje (het voor
naamste afzetgebied van de Zuidelijke Nederlanden), terwijl Henegouwen er slechts 10 a 15.000 (dus 9 a 6 maal minder) exporteerde.
De cijfers van de opbrengst van de lijnwaadaccijn- zen in de steden wijzen op een geweldige stijging van de produktie van de linnenindustrie, die na de ontdekking van Amerika een ruim afzetgebied vond in Spanje, dat er o.m. zijn handel met de Nieuwe Wereld mee voedde.
De voortbrengselen van de Zuidnederlandse vlasin
dustrie in de 16de eeuw waren, naast de courante, min
der fijne soorten wit of blauw lijnwaad en tijk, de fijne
re soorten weefsels van Kamerijk en Valencijn, en het tafellinnen waarin Doornik en Kortrijk waren gespecia
liseerd en waaruit, te Kortrijk, in de loop van de 15de eeuw de damastweverij was ontstaan. Aanvankelijk werkte deze alleen op geometrische motieven, hoogstens op afbeelding van bloemen, maar tegen het midden van de 16de eeuw was zij zover gevorderd dat zij zich aan figuurmotieven kon wagen. De omzet van fijn z.g. 'Hollands’ linnen was groot. Het ging in feite om Zuidnederlands linnen dat in Holland was gebleekt.
In de 16de eeuw volstonden de blekerijen in het Zuiden immers niet meer en dienden de linnen weefsels aan blekerijen in Brabant en vooral in Holland te worden toevertrouwd. Een bloeiende tak van de vlasnijverheid in de 16de eeuw was de twijnderij. Garen werd in grote hoeveelheden uitgevoerd. Het belangrijkste centrum van de twijnderij was Oudenaarde. Tenslotte dient ver
meld dat om het midden van de eeuw reeds kleine hoe
veelheden kant werden uitgevoerd, wat er op wijst dat de kantwerkerij, die pas in het begin van de 17de eeuw tot grote bloei zou komen, zich toen reeds tot een in
dustrie aan het ontwikkelen was.
In Vlaanderen had de bloei van de linnenweverij tij
dens de 16de eeuw alleen op het platteland plaats, niet in de steden. Deze laatste bevorderden die industrie niet, maar poogden, zonder meer, de oude lakennijver
heid nieuw leven in te blazen. Daarentegen streefden de steden ernaar, evenals vroeger in Henegouwen, de lin
nenhandel binnen hun muren te koncentreren, aldus een monopolie van de linnenhandel op te richten ter vervanging van de uitgestorven lakenhandel. Zo wer
den, naast de vroeger spontaan ontstane linnenmarkten van Oudenaarde, Eeklo, Gent, Brugge en Izegem (deze laatste markt was eigenlijk een plattelandsmarkt), tus
sen 1550 en 1574, artificieel lijnwaadmarkten opgericht, achtereenvolgens te Roeselare, Deinze, Tielt, Geraards- bergen, Menen en Kortrijk. Er dient evenwel opge
merkt dat die koncentratie van de linnenhandel in de steden, in Vlaanderen niet heeft geleid, zoals in Hene
gouwen, tot een algemeen marktstatuut en verplichte
stapel: het platteland behield een deel van de linnen
handel, zoals het geval van Izegem aantoont.
Van de 16de eeuw af maakten de vlasnijver- heidsprodukten de belangrijkste exportartikelen van de Zuidelijke Nederlanden uit. De grootste afnemer was, zoals gezegd, Spanje. Daarop volgden Engeland, Portu
gal, Italië, Duitsland. De handel met Frankrijk echter stagneerde omwille van de langdurige oorlogstoestand tussen Spanje en dat land. De wereldhaven Antwerpen was het centrum van de uitvoer van linnen.
Het derde kwart van de 16de eeuw betekende voor de Zuidnederlandse ekonomie een tijdperk van verval.
Voor de vlasnijverheid lag het dieptepunt in het decen
nium 1580-1590, waarna een schuchtere heropleving be
gon.
Hernieuwde maar wisselvallige handelsrelaties In het begin van de 17de eeuw slaagden de Aartsherto
gen Albrecht en Isabella erin het land uit de ekonomi- sche isolatie te halen waarin Filips II het had gestort. De herneming van de handelsrelaties met den vreemde be
vorderden de definitieve heropleving van de linnenin
dustrie, zodat de produktiecijfers uit de beste jaren van de 16de eeuw, rond 1630 opnieuw werden bereikt en nadien nog gestadig stegen.
Het grootste deel van de linnenproduktie werd in de eerste helft van de 17de eeuw uitgevoerd naar Spanje en zijn Amerikaanse kolonies. Frankrijk was wegens het Spaans-Frans konflikt tijdens de Dertigjarige oorlog (1618-1648) van die handel uitgesloten. De Vrede van Munster (1648) betekende een gevoelige teruggang van de linnenhandel van de Zuidelijke Nederlanden op Spanje, omdat het verdrag het Franse linnen opnieuw toeliet in Spanje en de direkte handel van Frankrijk, Engeland en Nederland met de Spaanse kolonies moge
lijk maakte. Ook heeft de ekonomische politiek van Colbert (het Colbertisme) die tot doel had de import in Frankrijk te reduceren en de uitvoer te bevorderen, in de tweede helft van de 17de eeuw, een ongunstige in
vloed uitgeoefend op de Vlaamse vlasindustrie. Te meer omdat Colbert de ontwikkeling van de Franse vlasnij
verheid, zowel die van het linnen als van de kant, sti
muleerde, door belangrijke investeringen en het aan
trekken van werkkrachten uit de Zuidelijke Nederlan
den. Zijn ronselaars slaagden er bvb. in 500 Brusselse kantwerksters te rekruteren.
Sedert het konflikt van Filips II met de Engelse ko
ningin Elisabeth (1588) ging de linnenexport van de Spaanse Nederlanden naar Engeland achteruit, ten voordele van Duits linnen. Alleen Zuidnederlandse kant werd nog regelmatig door de Engelsen aange
kocht. De Hollanders gaven eveneens de voorkeur aan Duits linnen.
Tijdens de 17de eeuw werden grote kwantiteiten linnen en garen toevertrouwd aan blekerijen te Haar
lem, grootgemaakt in de vorige eeuw door Vlaamse uit
wijkelingen, te Gestel en Eindhoven. De Kortrijkse lin-
nennijverheid deed beroep op de Haarlemse blekerijen.
Met de oprichting te Borgerhout van een perfekt uitge
ruste blekerij met 400 werklieden werd, op het eind van de eeuw, de eerste stap gezet naar het opheffen van de afhankelijkheid van onze linnenindustrie van de Hol
landse blekerijen.
De 18de eeuw: opbloei en moeilijkheden
In de 18de eeuw was de vlasindustrie nog de enige nij
verheid in Vlaanderen en zij was bijna geheel op het platteland gevestigd. In 1765 schatte de Gentse ma
gistraat de totale lijnwaadproduktie in Vlaanderen op 100.000 stuks (vermoedelijk een te laag cijfer). Ander
zijds geven de douanestatistieken precieze exportcijfers voor de Zuidelijke Nederlanden: 167.723 stuks in 1762 en 273.423 in 1785. De uitvoer en dus ook de produktie gingen vooruit.
De vlasprodukten waren nog nagenoeg dezelfde als in de vorige eeuw, doch de overvloedige dokumentatie laat ze beter kennen in hun variëteit. Het gewoon lin
nen, bestemd voor Spanje, werd geweven in de omge
ving van Gent, Aalst en Brugge; het fijne linnen, uitge
voerd naar Frankrijk, in het Kortrijkse. Brugge, Gent, Kortrijk en Turnhout fabriceerden ook gestreept en ge
damd linnen en tijk. Naar Spanje en Frankrijk ging het grijs linnen dat, evenals het gewoon linnen, met klod
den was geweven in de dorpen tussen Oudenaarde en Geraardsbergen. De jaarlijkse produktie van damasten bereikte te Kortrijk 11.000 stuks. Het zwaartepunt van de twijnderij verhuisde naar het Zuiden van Vlaanderen
rond de steden leper, Roeselare en Poperinge, waar zij werk verschafte aan 5 a 6.000 twijnders en spinsters, waarvan de produktie naar Frankrijk werd uitgevoerd.
De kantnijverheid werd beoefend op het platteland en in de steden. De drie grote stedelijke centra waren Brus
sel, Mechelen en Antwerpen die samen 25.000 kant
werksters telden in 1764 en 500 kanthandelaars. Op het platteland rond Aalst, Geraardsbergen, Menen en Kort
rijk werd veel grovere kant vervaardigd bestemd voor de Spaanse koloniën.
Na de oprichting van de blekerij van Borgerhout nam de eigen blekerij grote uitbreiding en maakte haar volledig onafhankelijk van de Hollandse. In Vlaande
ren waren de grote centra Kortrijk, Brugge en Gent; in Brabant: Turnhout, Lier, Oelegem, Vilvoorde en Brus
sel. Eerst in de 18de eeuw begon men vlas te roten in water van de Leie, d.w.z. niet in het stromend water van de rivier, maar in rootgrachten gevuld met Leiewa- ter en met dammen van de rivier afgezonderd. Voor
dien, sedert de middeleeuwen en tot in volle 19de eeuw, is het immer verboden geweest in stromend water vlas te roten wegens de vissterfte die het teweegbracht. Het roten geschiedde in poelen en broeken. Het voordeel van de rootgrachten langs de Leie bestond erin dat het water eenmaal per jaar, na het rootseizoen, werd ver
nieuwd. Toen in de 19de eeuw het vlas massaal in het stromend water van de Leie werd geroot ontstond de legende, die nog in de schoolboeken van de ouderen on
der ons voorkwam, n.l. dat het Leiewater bijzondere chemische eigenschappen bezat die het roten bevorder-
; ta
Investeer nu in uw eigen bedrijf en betaal straks minder
belastingen.
Als u niet over voldoende eigen middelen beschikt, kunnen wij u helpen.
Bel ons voor een afspraak. Wij komen u graag uitgebreid informeren over het nieuwe systeem van investeringsaftrek en over de kredietvorm die het interessantst is voor uw investeringen.
Komt u in aanmerking voor een rentetoelage dan zullen wij uw dossier samenstellen en inleiden bij de bevoegde instanties.
KREDIETBANK
Service begint bij het betere onthaal.
21
den en dat de Zuidnederlandse vlasnijverheid om die reden ontstaan was langs de oevers van de ’Golden River’, zoals de Engelsen ze noemden.
Tijdens de 18de eeuw was Frankrijk de grootste af
nemer van onze vlasprodukten: men schat dat in 1784 zeven achtsten van de Belgische linnenproduktie naar dit land werd uitgevoerd. Nochtans was in Frankrijk de eigen vlasnijverheid in volle opgang en de overheid poogde ze te beschermen door hoge invoerrechten. De
ze protektionistische maatregelen werden evenwel om- zeild door de sluikhandel van vlas en linnen, die onge
hoorde afmetingen heeft aangenomen. De scheiding van de Zuidelijke Nederlanden van Spanje in 1713 deed de uitvoer van linnen naar dit land geen goed, maar de Spaanse markt bleef toch belangrijk voor de Vlaamse vlasindustrie gedurende de ganse 18de eeuw. Zoals tij
dens de 17de eeuw bleef Engeland een zwakke klant.
Daarenboven vond de Belgische vlasindustrie op de vreemde markten een sterke konkurrent in de opko
mende Engelse vlasnijverheid.
Er dient tenslotte vermeld dat, na het verval van Antwerpen, de regulerende rol van de linnenuitvoer vooral overgenomen werd door de groothandelaars van Gent, Kortrijk en Brugge, die er, in 1770, respektieve- lijk 39, 33 en 13 telden. De Gentenaars voerden vooral uit naar Spanje; 3/4 van de Kortrijkse uitvoer ging naar Frankrijk. Die handelaars waren geen fabrikanten; zij kochten het lijnwaad grotendeels rechtstreeks van de wevers. Zij hebben gepoogd de kutsers, d.w.z. de lin- nenhandelaars die sedert de 16de eeuw, na de centralisa
tie van de linnenhandel in de steden, talrijk op het plat
teland bedrijvig gebleven waren, uit te schakelen als tus
senpersonen tussen de wevers en de stedelijke markt, doch tevergeefs.
Blokkade en verval
Tijdens de Franse overheersing zette het verval in van de Belgische vlasindustrie. De gevolgen van de annexa
tie bij Frankrijk (1794) halveerde in enkele jaren tijd de linnenproduktie in het Leiedepartement. De in 1806 door Napoleon tegen Engeland afgekondigde handels
blokkade desorganizeerde de Franse ekonomie. De Vlaamse linnenproduktie viel tot 1/ 10e terug. In die pe
riode legden de Engelsen de grondslag van hun wereld
handel die zij in de 19de eeuw zouden uitbouwen.
De toestand verbeterde niet tijdens de Hollandse periode. Koning Willem I slaagde erin de Gentse ka
toenindustrie en de Waalse metaalnijverheid tot bloei te brengen, maar hij kon geen maatregelen nemen ten gunste van onze vlasindustrie, wegens de tegenstand van de Handelskamers in de grote Hollandse steden, die uit waren op bescherming van de Hollandse handel van Duits linnen op Engeland.
Na de krisis van 1830 kwam er een zekere herople
ving van de vlasindustrie, waarvan bijna gans de pro- duktie naar Frankrijk werd uitgevoerd. Na 1837 ver
laagden de Fransen de invoerrechten op het linnen voor ons land, maar ook voor de Engelsen, met het ge
volg dat deze laatsten de Franse markt met hun produk- tie overspoelden, wat een ernstige krisis in de Franse en Belgische vlasindustrie veroorzaakte.
Anderzijds waren de Engelsen overgestapt op het mechanisch spinnen van vlasgaren, dat rond 1840 ge
volgd werd door het mechanisch weven van linnen. In tegenstelling tot Frankrijk, geloofde men in ons land niet aan de toekomst van mechanische vlasspinnerijen en linnenweverijen en men richtte ze slechts schoor
voetend en in gering aantal op, zodat de achterstand op onze konkurrenten, Engeland en Frankrijk, vergroot
te. In 1864 bevond de mechanisering van de linnenwe
verij zich hier nog in een beginstadium. Intussen ver
wekte de geringer wordende vraag naar Belgisch vlas vanwege de Engelsen en Fransen, ingevolge de invoer van o.m. goedkoper Russisch vlas, een krisis in de vlasteelt. Zelfs voerde men in ons land hoe langer hoe meer vreemd vlas in.
De overheid poogde vergeefs de armoede, die de achteruitgang van de vlasnijverheid met zich bracht, te lenigen door vanaf 1840 de oude huisnijverheid te on
dersteunen met subsidies.
Het uitblijven van mechanisering had de verplaat
sing tot gevolg van de vlasindustrie naar het Noorder- departement. Na 1848 is de vlasnijverheid ten onder ge
gaan aan een gebrek aan moed en aan kapitalen om ze te moderniseren en aldus het hoofd te bieden aan de buitenlandse konkurrentie.
Van het eeuwenoude vlasbedrijf bleef hoe langer hoe meer alleen de vlasvezelbereiding over, die door het invoeren van het mechanisch zwingelen een grote verspreiding kende. Van 1896 tot 1901 groeide het aan
tal vlaszwingelfabrieken in het Kortrijkse van 98 tot 121. Na 1856 kwam het roten in de Leie in zwang. In 1897 waren 12.000 werklieden in het Belgisch rootbe- drijf werkzaam. In dat jaar waren in de Leievallei 227 roterijen gevestigd, die vlas bereidden ten behoeve van Engelse, Franse en Hollandse spinnerijen.
Tot besluit
Dit overzicht, hoe schetsmatig ook, heeft als bedoeling een idee te geven van de belangrijke plaats die de vlasteelt, de vlasnijverheid en de linnenhandel in onze geschiedenis heeft bekleed. Het zal nuttig mogen die
nen als achtergrondinformatie voor het bezoek aan het Museum.
In de loop van deze uiteenzetting werden Kortrijk en het Kortrijkse, vanaf de 13de eeuw, verschillende malen vermeld. Dit gebeurde, gedeeltelijk met opzet, om aan te tonen dat Kortrijk als produktie- en handels
centrum van fijn lijnwaad (tafellinnen, servetten, da
mast) en van kant, als vestigingsplaats van belangrijke blekerijen, als zetel van grote handelshuizen voor lin- nenexport en als centrum van een streek van intense vlasvezelbereiding een aangewezen plaats was voor de oprichting van een Nationaal Museum van het Vlas.
22