• No results found

EDE BIJ GASLICHT. Ede al eeuwen oud

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "EDE BIJ GASLICHT. Ede al eeuwen oud"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ede al eeuwen oud

Jaartallen zijn er niet exact te geven, maar we kunnen op goede gronden aannemen dat het dorp Ede eeuwen oud is. Er zijn al sporen van bewoning gevonden uit de voorhistorische tijd. Uit de Romeinse tijd zijn resten van een nederzetting aangetroffen op de westelijke helling van de Paasberg. Later, vermoedelijk al voor 500 na Christus, vestigen Germanen zich op de Veluwe. Moe van hun jachtig leven bouwen ze vaste woonplaatsen in een wijde kring om een open stuk land. Ze kiezen met zorg hun woon- en werkplek uit. Op de grens van hoog naar laag. Zij hebben akkers en weidegronden nodig. Grond genoeg op de Veluwe! En die is voortaan van hen. Zij zijn er immers de bewoners en bebouwers van.

Zo moet ook Ede ontstaan zijn. Bebouwing op de hoge rand van de Veluwe. Later uitgebreid naar lager gelegen gronden in de Vallei, toen het waterpeil daar gedaald was.

Boerenhoeven in een kring om een plein: het had alles in zich om een Saksisch brinkdorp te worden.

Met een kerk op de brink in het midden. Heeft die er ook gestaan? Geschreven berichten daarover ontbreken. Wel is er een vermoeden. Evangeliepredikers zijn ook op de Veluwe actief geweest. De heidense bewoners hebben het christelijk geloof aanvaard.

Waar het Christendom ingevoerd wordt, worden kerken gebouwd. Dat eerste kerkje in Ede moeten we ons heel eenvoudig voorstellen. Niet veel meer dan een houten schuur met een strodak.

In de buurt van het kerkje een kolk. Een brinkkolk, passend bij de structuur van een Saksisch brinkdorp. De wegen – zandpaden – in een dergelijk dorp lopen allemaal uit op de brink. Waar is die brink nu?

Uit het stratenpatroon valt dat nog enigszins op te maken. Waar de Grotestraat en de Molenstraat elkaar kruisen, daar waar het huis van de bekende dokter Weijer heeft gestaan, moet de brink ongeveer gesitueerd worden.

‘Een zeker bewijs voor de aanwezigheid van een Brink is het vinden van de vroegere brinkkolk of –vijver. In 1932 werd de riolering aangelegd. Overal in de Grotestraat groef men door wit zand, tot men tegenover het huis van de heer Menger op een taaie, zwarte massa stuitte, waartussen zich veel aardewerkscherven bevonden. Een hoeveelheid ervan werd door de Vereniging “Oud-Ede” naar Wageningen gezonden voor onderzoek. Geantwoord werd, dat het resten waren van vergane planten uit een sloot of vijver. Ongetwijfeld had men hier te doen met de oude Saksische dorpskolk.

Een put voor drinkwater bevond zich op de plaats, waar thans de Bergstraat in de Grotestraat uitkomt. In later tijd ontving de Ambtspomp hieruit haar water. De riolering deed ook hier de afgesloten put voor de dag komen; ze bevatte nog water’.

L.C.Schreuders, 1958,8

(2)

De Franken verdrijven de Saksische boeren. Veel historici denken dat deze Franken niets hebben begrepen van de architectonische bedoelingen van de Saksen.

Ede is dus nooit een brinkdorp geworden. Huizen zijn gebouwd en afgebroken, wegen aangelegd en omgeleid. Hoe dan ook, Ede is een ‘stratendorp’ geworden. En…. gebleven.

Bij opgravingen in februari 2004, na de sloop van het overdekte winkelcentrum ‘Hof van Gelderland’, komen sporen van bewoning aan het licht uit de 13e en 14e eeuw. Boerderijen moeten toen haaks hebben gestaan op de oeroude verbindingsweg tussen de Rijn en de streken rond het latere Barneveld. Men vindt sporen van het kapelletje dat in de buurt van de huidige Oude Kerk aan de Grotestraat stond. De archeologen vinden ook stookplaatsen, water- en beerputten uit de 15e en 16e eeuw met restanten van voedsel en huisraad. Vondsten in de oudste kern van Ede, dat lintvormig bebouwd was.

Het eerste, houten kerkje is waarschijnlijk verbrand. Dat kan haast niet anders als je bedenkt hoe brandbaar het was. Maar even verderop aan de Grotestraat is opnieuw een kerk gebouwd. Een voorganger van de huidige Oude Kerk. Gebouwd op last van de bisschop van Utrecht.

‘Uit de Gothische bouwwijze, met hare gedrukte puntboogvensters, blijkt duidelijk, dat de tegenwoordige kerk reeds in de 14e eeuw gesticht werd, zoodat het gebouw meer dan 500 jaren oud is. Toch was het niet het eerste Godshuis, dat in deze gemeente verrees, want eene eeuw te voren is er reeds in de oude oorkonden van de kerk te Ede sprake. Er heeft dus lang voor 1200 eene (Romaanse, MR) kerk gestaan, die omstreeks 1350 door het tegenwoordige gebouw vervangen werd. Zoo lezen wij ten minste, dat den 5 Februari 1216 Paus Innocentius III de goederen van '‘ kapittel der St.Janskerk te Utrecht in bescherming neemt, waaronder ook genoemd worden: ,,de Edhe ecclesias et decimas”, d.i. de kerk en tienden van Ede”.

Pluim en van Gortel, 1890, 1

En ondanks veel zwaar weer, vernielingen in oorlogen, branden, herbouw, reformatie en restauratie, staat de Oude Kerk er nog altijd, als een markant oriëntatiepunt voor de Edese gemeenschap. Een omhoog wijzend monument, teken van leven en hoop. Uitstijgend boven huizen en gebouwen.

Op weg via Ede

De weg van Arnhem naar Amsterdam slingert zich vanaf 1828 door Ede. In die tijd reist men per postkoets of met eigen paardengerij.

Echt geriefelijk is de postkoets niet. De vering laat veel te wensen over. En de wind waait er dwars doorheen.

De weg voert over eenzame, mulle of modderige zandwegen vol kuilen, dwars over de heidevelden.

De donkere bossen jagen vooral bij avond de reizigers toch wel enige angst aan. Niet zonder reden.

Reiswagens worden nogal eens overvallen door gespuis, dat zich in de bossen schuilhoudt.

Verrassend is daarna vanaf de top van de Paasberg het uitzicht over Ede. Veel schrijvers hebben zich door de eeuwen heen lyrisch daarover uitgelaten.

(3)

François Halma schrijft in zijn ‘Woordenboek’ uit de jaren vijftig in de 18e eeuw over dat panorama het volgende: “Het Dorp Ede leit in eene vermaakelijke landtsdouwe, hoewel meest uit de Heide aangeteelt, die sterk met groenen, voornamelijk met Boekweit, bezaait wordt; ’t geen in den bloeitijdt van de hoogten een verwonderlijk aangenaam gezicht geeft;

vooral wanneer men de oogen laat weiden van eenen kleinen Heuvel, het Paaschbergjen geheeten” (….) “Hiervandaan nu ‘t gezicht wendende ziet men, op den gemelden tijdt, d’

omleggende heuvelen en laagten, van den bloessem der Boekweit, als met een wit lijnwaadt, of zuivere sneeuw bedekt. Het dorp ziet men vandaar in eene valleije gelegen, dat zich heel onderscheidentlijk vertoont. Doorgaans is het Dorp met keijen bestraat en een doortogt, ’s winters en ’s zomers, voor de Postwagens van Amsterdam op Arnhem.”

Schreuders, 1958, 95

De weg door het dorp is met keien bestraat. Een vondst! In de her en der ontstane, onverharde zandwegen over de heide of tussen de akkers en de weilanden laten vooral paard en wagens diepe sporen na. Des te dieper naarmate de karren zwaarder beladen zijn. Het onderhoud van die wegen:

het opvullen van de sporen en het effenen van de oppervlakte van de paden is werk voor de

bewoners zelf. ‘Diensten in natura’. Eeuwenlang is dit een vanzelfsprekendheid geweest. Zij het wel onder enige dwang van de toenmalige buurtmeesters van de buurten Maanen, Doesburg en Ede- Veldhuizen en van de onderschouten.

Voor de weg door het dorp die in de loop der tijd ontstaat bedenkt men een steviger oplossing: een keienbestrating. Stenen genoeg op de zanderige heidegrond. Daarvoor moet men jaarlijks ‘stenen gaan royen na older gewoonte’. De boeren uit Veldhuizen, bezitters van paard en wagen, moeten de stenen halen en brengen. Hand- en spandiensten verrichten. Deze diensten kan men in de 19e eeuw afkopen, een handdienst voor 60 cent en een spandienst voor 2 gulden per keer. Iedereen moet zorgen dat de straat voor zijn deur in orde is. Het stenen rooien is ook een verplichte ‘dienst in natura’, waar sommigen wel onderuit proberen te komen. Die sturen bijvoorbeeld hun vrouw of hun zoon.

Helaas komt er dan niet veel van rooien terecht. De vrouwen maken er een gezellig uitje van en kletsen wat af. De jongens zien meer in het elkaar met steentjes bekogelen. Dit kan niet getolereerd worden. Er moeten ‘bekwame manspersonen’ stenen komen rooien, anders volgt er een boete die op kan lopen tot drie gulden! Dat helpt.

Eind 19e eeuw is de postwagen uit de tijd en de ‘dienst in natura’ in de vorm van keien rooien voor de Dorpsstraat ook. Maar het uitzicht vanaf de Paasberg is gebleven.

‘Met welgevallen blikt ons oog rond van den top des heuvels over de wijde, wijde vlakte; een panorama ontrolt zich hier voor den blik, zoo schoon als er weinige in ons goede land te genieten zijn’ (….) ‘Schilderachtig ligt het dorp Ede zelf daar in het groen verscholen; op den voorgrond staat de kerk; van hieruit kunt ge haar schoone lijnen het best bewonderen Hoog steekt de spits des torens boven ’t geboomte uit, alsof zij zich, evenals wij, verlustigen wilde in ‘t heerlijk uitzicht. Als een bont tapijt

(4)

strekken de golvende bouwakkers zich voor ons uit, getuigenis afleggende van de vlijt en volharding des menschen, die deze schrale, hooge gronden door onverpoosden arbeid in bouwland wist te herscheppen’.

Verbeek Jr. en van Gortel, 1888, 77,78

Tollen

Als na het genieten van het panorama over Ede de reis verder gaat, stuit de reiziger van de 19e eeuw op een rijkstol. Ede is, na de Franse Tijd, geen Ambt meer met Ambtsjonkers en een Schout. Het is uitgegroeid tot een gemeente, met een gemeenteraad en een burgemeester. Die zijn nu

verantwoordelijk voor het onderhouden van de keienstraat door het dorp.

En onderhoud is nodig! Koetsen en karren rijden de keien uit elkaar. Koetsiers en voerlui klagen steen en been over de moeilijk berijdbare weg.

Daarom vraagt de Edese gemeenteraad in januari 1837 toestemming aan koning Willem I om zelf belasting, tol, te mogen heffen. De koning was het immers geweest, die de gemeente Ede in 1828 de opdracht gaf de straatweg, onderdeel van de ‘Grooten weg der eersten classe’, van Arnhem door Ede in de richting van Amsterdam aan te leggen. Dat had de gemeente het voor die tijd formidabele bedrag van f.1000,- gekost. En de gemeentekas was zo goed als leeg….

Het duurt even voordat alles in kannen en kruiken is, maar omstreeks 1850 staan er vier gemeentelijke tolhuisjes tussen Wageningen en Barneveld. Best duur voor een rijtuig dat van Wageningen naar Barneveld rijdt: vier keer tol betalen. Eén tussen de stad aan de Rijn en Ede, de Bennekomse tol, één aan wat later de Stationsweg heet, maar in die tijd Grindweg genoemd wordt.

Het wegdek is grind, wat ’s zomers stof en ’s winters modder betekent. En een tol tussen Ede en Lunteren bij de Goorsteeg. De vierde tussen Lunteren en Barneveld bij de Scharrenburgersteeg.

Tussen haakjes: voetgangers mogen gratis.

De tolgaarder of tollenaar int het geld: een bedrag in centen per paard en wagen. Zijn taak is, naast het onderhouden van de weg, het openen en sluiten van de tolbomen. De ontvangsten moet hij eerlijk verantwoorden, daar legt hij ook een eed voor af. Daar staat tegenover het gratis bewonen van het tolhuisje en een inkomen van enkele guldens per week.

De Tolhuislaan herinnert nog aan het tol heffen aan de Stationsweg. Het tuincentrum ‘De Oude Tol’

ontleent zijn naam aan het tolhuis tussen Bennekom en Wageningen. De tolhuisjes bij de Goorsteeg en Scharrenburgersteeg staan er nog en zijn heel herkenbaar. Ze zijn tamelijk klein en staan vlak aan de weg, wat nodig is voor de tolgaarder om goed te kunnen zien wie en wat er voorbij wil gaan.

Naast die vier gemeentelijke tollen zijn er ook nog twee rijkstollen in de gemeente Ede. Eén op de weg van Ede naar Arnhem, bij de herberg Zuid Ginkel en één bij het begin – of eind, het is maar hoe je het bekijkt – van Ede. Dat is de tol onder aan de Arnhemseweg, waar je, vandaar binnenkomend, Ede rechtsaf binnenrijdt. Links is het Maandereind: het begin van Ede komend uit de buurtschap Maanen.

Die tol daar is een draaitol. Deze is er voor de wagens en karren, met daarnaast een schuiftol voor de voetgangers, gratis. Voor de fietsers wordt het 1 cent. Door de draaitol gaan later ook de auto’s: 10 cent.

(5)

Over die draaitol onderaan de Arnhemseweg staat een leuk verhaal in ‘Ede in grootvaders tijd’, geschreven door de heer H.J. Nijenhuis, die als kleine jongen in Ede opgroeide in het begin van de 20ste eeuw. Hij vertelt:

‘Op een najaarsavond keerde Bart Jansen, rond de eeuwwisseling een bekend stroper, van zijn jacht terug. Tevreden met de vangst, vier konijnen aan een touw, onder de jas rond zijn middel gebonden, slenterde hij de Langenberg af. Plotseling stuitte hij in het schemerdonker op de veldwachter, die bezig was met zijn avondronde. De dienaar der wet begon lastige vragen te stellen en constateerde dat Bart aanmerkelijk dikker was geworden. Bart voelde nattigheid, bedacht zich geen ogenblik en zette de sokken erin.

De veldwachter spurtte hem na en zo ging het de Paasberg af, waarbij de diender, gehinderd door zijn zware uniform, al gauw terrein verloor. Bij het tolhuis gekomen, keek Bart eens achterom, zag in het duister geen veldwachter, maar hoorde wel de dreunende laarzen. Als bij ingeving glipte hij de achterdeur van het tolhuis binnen, gooide de verblufte vrouw, die hij overigens goed kende, een konijntje toe en zei: ‘Die is voor jou, maar dan moeten jullie direct met mij een psalm zingen’. Even later hoorde hij de veldwachter aankomen, waarop Bart met het tolgaardersgezin plechtig inzette: “ ’t Hijgend hert der jacht ontkomen’. De veldwachter bleef staan luisteren, gaf de jacht op de stroper op en mompelde: ‘Wat een godvrezend huishouden is het bij de tolgaarder.'’

Nijenhuis,,1983.

Leuk verhaal of niet, de tolgaarder moet wel zijn werk blijven doen. Maar tol betalen vindt niemand prettig. Er is heel wat over te doen geweest om van die tollen af te komen. De burgerij bestookt keer op keer de gemeenteraad. Eerst zonder resultaat. Maar het komt er tenslotte toch van. In zijn Nieuwjaarstoespraak in 1919 stelt burgemeester Creutz vol trots vast, dat de tollen verdwenen zijn.

Hij maakt in die Nieuwjaarsrede de balans op over het dan afgelopen jaar. Hij noemt dat jaar, 1918, het crisisjaar bij uitnemendheid.

“Alle krachten en tijd der gemeentebesturen werden gedurende dat jaar bijkans alleen door de zorg voor de voorziening in de levensbehoeften in beslag genomen. Niet alleen wij, maar nog meer onze ambtenaren van de Secretarie, van het

Levensmiddelenbedrijf en van de Politie hebben onder het crisisjaar 1918 een zwaren en moeilijken dienst gehad’ (volgt een dankbetuiging aan ambtenaren en plaatselijke hulp-comité’s; toch vond de Raad nog tijd voor andere zaken:) ‘ Men behoeft, om zich daarvan te overtuigen, slechts hier in het dorp rond te wandelen, wanneer men ziet, hoe door U een oplossing is gegeven aan een sedert lang hangend vraagstuk, dat reeds te lang een schande voor onze gemeente was: ik bedoel de periodieke overstroomingen van het dorp Ede.

En wanneer men dan verder wandelt, wordt men herinnerd aan de verdwijning der tollen. En niet alleen van die binnen onze gemeente, maar alle tollen van af

(6)

Wageningen tot Nijkerk werden opgeheven – een maatregel van verre strekking, ten bate van de gansche Neder-Veluwe en die enkel aan het initiatief van den Raad van Ede is te danken’.

Notulen van de Gemeenteraad van Ede, 1919,3

Wie had het over ‘een stilstaand college’ ? Een anonieme schrijver in een Edes krantje meende bij wijze van ‘Nieuwjaarswensch’ de gemeenteraad zo te moeten betitelen. Maar het gemeentebestuur van Ede staat niet stil. Dat is trouwens onmogelijk, want er dienen zich veel nieuwe ontwikkelingen aan.

Wel is er een raadslid, dat in diezelfde eerste raadsvergadering van het jaar 1919 stelt:‘ Ik ben er voor om bij het oude te blijven, wat altijd goed gegaan is’. Nog drie anderen van de zeventien

gemeenteraadsleden zijn het met hem eens. Te weinig om op de rem te trappen….

Ede gaat heus wel, zij het soms schoorvoetend, met z’n tijd mee.

Dwars door Ede

Tol betalen is in de beginjaren van de 20e eeuw geleidelijk aan afgeschaft. Men kan dan ongehinderd de ‘Grooten weg der eerste classe’ volgen om dwars door Ede te reizen. Na het afdalen van de Paaschberg gaat men rechtsaf, de bocht om, de Grootestraat in. De keienstraat is een klinkerstraat geworden, een hele verbetering.

De torenspits van de kerk wijst als vanzelf de weg. We passeren rechts van ons het hotel ‘Hof van Gelderland’, ‘ingericht naar de eischen des tijds’. Van hieruit kan men mooie rijtoeren met het koetsje maken. Bijvoorbeeld deze: ‘Ede – Paaschberg – Edesche Bos – Driesprong – Kernhem (1½ uur). Bij de grote toeren komt er wel extra het voeren van de paarden bij!

Aan de overkant ligt de zogenoemde ‘Overtuin’ van het hotel, ‘Rozenhage’, waar het heerlijk toeven is voor de gasten. Rechts, even voorbij de pastorie van de Hervormde Gemeente, staat bij het hek één van de dorpspompen, met daarnaast het ‘huisje van Staf’ – de boswachter van Kernhem.

Nu staan we voor de Oude Kerk. Ooit is deze kerk gewijd aan Johannes de Doper, ‘Sinte Johannes Baptiste’. De Sint Jan van Ede. Een monument om trots op te zijn en in ere te houden.

Naast de kerk, iets naar achteren gebouwd, staat het brandspuithuisje, voor het opbergen van de brandspuit en de daarbij behorende attributen.

Met een brandspuit omgaan moet je leren. Toen in 1721 in Ede de eerste brandspuit kon worden aangeschaft leerden de spuitgasten de gebruiksaanwijzing van de beroemde uitvinder, Jan van der Heyden kennen. Deze liet daarvoor ‘eene groote Instructie’ drukken.

‘Tot ieder spuijt word altijd vooraf een bequaem getal persoonen of werkluiden gestelt en bescheiden, nabij de spuijt woonende om de Brandspuijt bij den Brand te brengen en te bewerken, uyt welke men drie of vier van de bequaemste en radtste (=vlugste) uytkiest, en aen deselve beveelt men het uytleggen van de spuitslang en ’t voeren daarvan.

(7)

Diegeene die de slang van de spuit afvieren, moeten niet meer bot toe geven, als degene, die de slang uitleggen of ophalen, na haar trekken; tot dat sij klaer sijnde roepen: GAAT JOU GANG! De spuitpijp verplaatst moetende worden, moet de slang, om niet te sleepen, opgenomen en nagedragen worden’ enz.

Pluim en van Gortel,1890, 104

Schuin hiertegenover drijft in het begin van de 20e eeuw, aan de linkerkant van de straat, de heer Theo Menger zijn ‘algemeene boek- en kantoorboekhandel ‘Het Wapen van Ede’, annex

leesbibliotheek en leesinrichting’.

Woningzoekenden kunnen bij boekhandel Menger in die tijd inlichtingen vragen over huisvesting in Ede. Gratis! Bij correspondentie moet wel een postzegel voor antwoord meegestuurd worden. Ter hoogte van deze markante zaak moet dus vroeger de brinkkolk gelegen hebben, die oorspronkelijk voorzag in drinkwater, waswater voor de dieren en bluswater bij brand.

De Grootestraat buigt nu langs Hotel ‘De Roskam’, met aan beide zijden een bakkerij, naar links. Er wordt verteld, dat keizer Napoleon in dit hotel eens overnachtte. Waar of niet waar: op 31 oktober 1811 moesten de Edenaren ter ere van Zijne Majesteit wel een ereboog maken en de weg moest ‘in den best mogelijken staat’ worden gebracht. Is dat ook gebeurd?

‘Wij vertrouwen het wel, want de dwang der Fransche ‘vrijheid’ deed veel; met zekerheid echter kunnen wij meedeelen, dat de bewoners van Ede dien dag een eereboog oprichtten, waarvoor P.Schuurman later 80 gulden in rekening bracht.

Men vond die nota te hoog en verminderde ze tot op de helft. Ook werd door een herbergier eene rekening van 14 gulden ingediend, ‘voor Genever door de arbeiders bij het maken van den eereboog te Ede gebruikt’, maar de Municipale Raad vond, ‘dat zulks niet te pas komt, omdat de werklieden hun dagloon hebben berekend’ en dus hunne verteringen niet uitbetaald behoefden te worden’.

Pluim en van Gortel 1890, 147

Rechts staat het imposante huis van dokter Weijer. Een pomp en gaslantaarn bij het hek ervoor. Bij zijn huis begint de Boschpoortstraat. De toegangsweg naar het Edese Bos.

De Boschpoortstraat is een straat met een eigen karakter en een hechte gemeenschap van Edenaren, van grote betekenis voor het centrum van Ede. Er is een grote verscheidenheid aan winkels en bedrijven.

We laten de Boschpoortstraat even rechts liggen. Op de hoek met de Grootestraat staat het pand van de zwaargebouwde smid Lambertus Geels, bekend om zijn gedegen vakmanschap.

Aan de linkerkant van dit stukje Grootestraat nodigen ‘Het goedkope verkoophuis’ van Nestelroy en

‘De goedkope winkel’ van Van Wijhe – later ‘ ’t Ouwe Huus’ genoemd – uit om er voordelig allerhande zaken te doen in deze winkels in galanterieën. Er staat aan weerskanten van de straat nog een aantal woonwinkelpanden, karakteristiek voor die tijd. Gebouwd rond de eeuwwisseling. In de volksmond

(8)

wordt dit gedeelte van de Grootestraat wel de ‘Lord van Wijhestraat’, op z’n Edes ‘Lord van Wiejestraat’, genoemd, naar de populaire Gerrit van Wijhe van ‘’t Ouwe Huus’, bijgenaamd ‘lord’

omdat hij enkele jaren in Amsterdam gewoond heeft. Een eersteklas gangmaker bij dorpsfeesten.

Als nu de Grootestraat of Lord van Wijhestraat naar rechts buigt, is daar op de hoek de bekende manufacturenzaak van Theo de Jong, ‘De Faam’, volop in beeld. Een goed beklante zaak met een zeer joviale eigenaar, altijd vol grappen.

De hoek om links ligt een limonadefabriek en bierhandel met de veelzeggende naam ‘Zeldenrust’.

Specialiteit: de kogelflesjes met limonadegazeuses. De eigenaar, IJsseldijk, bedient zijn vele klanten waaronder café’s en hotels, met paard en wagen. Later rijdt hij als één van de eersten in Ede trots rond in een Ford bestelwagen.

We bevinden ons nu duidelijk in centraal Ede. Grootestraat heet het nog steeds. Sommigen noemen dit deel van de Grootestraat Posthoornstraat, of, - later - Notaris Fischerstraat. Waarom dat zo is zal straks blijken.

We brengen nu eerst een bezoek aan het pand naast de firma IJsseldijk, het kruidenierswinkeltje van Aal Busser.

‘Een helder klinkende bel, met een krulveer aan de winkeldeur bevestigd, kondigt de komst van een klant aan. Dan verschijnt Aal door de tussendeur en wordt eerst een babbeltje opgezet over de dorpsnieuwtjes, waarna het gewenste wordt opgegeven. Aal Busser is zeer populair bij de mensen, maar slechts weinigen kennen haar werkelijke naam, Aaltje Bakkenes. Zij is al jong, in 1874, als hulp in de huishouding in dienst gekomen bij de eigenaar van de zaak, de heer Busser. Deze had geen opvolger en na zijn overlijden in 1910 zette zij zelfstandig de winkel voort. De naam is echter zo ingeburgerd, dat de klanten haar nooit anders noemen dan Aal Busser. Op

maandagmorgen, de marktdag, staat de winkel vol boerinnen, die bij haar voor de hele week inkopen doen en in de achterkamer onthaald worden op koffie met koek. Maar Aal doet nog meer voor de buitenmensen; bij haar kunnen zij hun stoven, hoeden of

kerkboeken in bewaring geven, zodat deze attributen niet elke zondag meegesjouwd behoeven te worden. In de winterdag zorgt zij zelfs voor een kooltje vuur in elke stoof, zodat de eigenares met warme voeten in de kerk zit, een uitkomst in de grote holle ruimte. Bovendien is Aal een specialiste in het wassen, strijken en plooien van de veel gedragen knipmutsen, waarvoor zij klanten zowel in het dorp als van buitenaf bezit’.

Nijenhuis ,1983.,42-44 (bewerkt)

De geuren. Je ruikt ze op straat. De fijne geur van bewerkt hout bij de timmermanswerkplaats. De scherpe verflucht uit de schilderswinkel. De geur van gebrand ijzer bij de smederij en die van vers gebakken brood bij de warme bakkers.

Aal Busser kan elke dag die heerlijke geur opsnuiven bij haar buurman, bakker Hansman, bekend om zijn prima brood en banket.

(9)

Pal tegenover hem heeft bakker Werner zijn bedrijf. ’t Kan niet op! Naast het bedrijf van Hansman loopt een steegje, waarop je de smalste overweg van Nederland kunt oversteken. Langs het Boschpoortgebied loopt vanaf 1903 de spoorlijn van Ede naar Nijkerk met overwegen op diverse plaatsen. Meer daarover straks.

Waarom de Grootestraat soms de naam Posthoornstraat krijgt, wordt wel duidelijk wanneer we voorbij de bakkerij van Hansman voor het aloude café-logement ‘De Posthoorn’ staan. Met daarnaast het koetshuis. Eeuwenlang een trekpleister voor buurtbewoners en reizigers. Eén van de pleisterplaatsen van de postkoetsen uit het verleden. Koetsiers en reizigers kunnen zich in de gelagkamer warmen aan het vuur, eten en drinken, uitrusten en overnachten. Man en paard worden er gastvrij onthaald.

Ook in het begin van de 20e eeuw is het nog een toeristische trekker.

‘De gezonde ligging van het dorp Ede en de schoone omgeving lokken iederen zomer een steeds toenemend aantal vreemdelingen hierheen. De wijd en zijd gunstig bekende

‘Posthoorn’, het Hôtel bij het Station en vooral het goed ingerichte ‘Hof van Gelderland’, bieden eene geschikte gelegenheid om tijdelijk onder dak te komen. Het terrein,

Rozenhage, tegenover laatstgenoemd hôtel en er bij hoorende, is een schoon

wandelpark voor de logeergasten. Lieden van een zwak gestel, die gaarne voor eenige weken het gewoel onzer steden willen ontvluchten, doch zich te zwak gevoelen om verre wandeltochten te maken, vinden hier juist, wat ze nodig hebben: rust, gezonde lucht en een heerlijke natuur’.

Verbeek en van Gortel, 1888, 82

Terug in de tijd

Vaste bezoekers van De Posthoorn zijn tot plm.1800 ook de Ambtsjonkers, de bestuurders van het Ambt Ede. Er is voor hen zelfs een speciale kamer gereserveerd, waar niemand anders in mag vergaderen. Ze betalen daar vijftig gulden huur per jaar voor. De Posthoorn verdient goed aan deze Ambtsjonkers: ze zorgen er bij het uitoefenen van hun ambt wel voor, dat ze geen last krijgen van een droge keel of lege maag. Er is op een gegeven moment sprake van ‘grove verteringen der

Ambtsjonkers waaraan enigszins paal en perk gesteld moet worden’.

Wie zijn zij?

Van adel, grootgrondbezitter, minstens twintig jaar bewoner van het Ambt en van christelijke huize: zij moesten ‘De ware Christelijke Gereformeerde religie omhelzen’. In 1721 wordt ‘den Roomschen edelen’ de bevoegdheid tot het bedienen van dit ambt ontnomen.

Om toegelaten te worden moest men examen doen!

Wat is hun taak?

De ambtsresolutiën (besluiten) handhaven. De belangen van de ingezetenen behartigen. Recht spreken, zonder aanzien des persoons. Gemeentebelasting en de Rijksbelasting mede bepalen. De kerk meebesturen. ( Dit laatste geldt overigens niet voor het kerkdorp Ede. Het bezit zijn grond zelf, is een zogenaamde ‘overoude mark’, uit de tijd voordat er Gelderse graven en hertogen waren. Deze uitzonderingspositie beschouwt Ede als een verkregen recht ).

(10)

‘De werkkring der Amptsjonkers strekte zich nog al ver uit; vooral waar het geldquaesties gold, werd hunne tusschenkomst ingeroepen. En dat men hunne geldelijke hulp vaak noodig had, kan uit het resolutieboek blijken; want er wordt bijna geene vergadering gehouden, of er komt aanvrage om geldelijken steun, nu eens tot herstel van de kerk of pastorie te Bennekom, Lunteren of Otterlo, dan weer voor een schuurtje of oven voor den Predikant. Straks verzoekt een huisman, die door baldadige soldaten van bijna alles beroofd is, om schadevergoeding; dan weer wordt er hulp ingeroepen voor een vondeling. Vaak ook leest men klachten over den slechten toestand der wegen en bruggen met verzoek aan de Amptsjonkers om daarin

verandering te brengen. Wel was eigenlijk het onderhoud van wegen en bruggen aan de betrokken buurtschappen opgedragen, maar in sommige gevallen van algemeen belang, of als de kosten van eene nieuwe brug te hoog liepen, moesten de Jonkeren hulp verleenen’.

Pluim en van Gortel, 1889 , 6

Over ambtsjonkers spreken kan niet zonder de Schout te noemen. In het Ambt Ede is de Schout de voornaamste ambtenaar, aangesteld door ‘hogerhand’. Zijn functie is veelomvattend. Hij is,

vergeleken met de toestand van heden (1939), zo lezen we in ‘Geschiedenis van Ede’ II, Het Ambt en de Gemeente Ede, uitg. Vereniging ‘Oud-Ede’ Arnhem 1980², 5:

- vertegenwoordiger der Overheid (Burgemeester);

- hoofd der politie en hulp-officier van Justitie (Commissaris van Politie);

- leider bij wegverbetering, enz. (Directeur van Gemeentewerken);

- leider bij huis-, bosch- en heidebrand (Opperbrandmeester);

- veelal ontvanger;

- de bevoegde macht voor verkoopingen, acten en contracten (Notaris).

De laatste schout is H.T.Prins, benoemd 10 september 1822. Of moeten we hem op z’n Frans ‘maire’

noemen?

Dat is na de Napoleontische tijd. De Franse Revolutie in 1789 en de daarop volgende Franse

overheersing vanaf 1795 hebben voor het besturen van het niet-patriottische, maar prinsgezinde Ambt Ede grote gevolgen gehad. Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Weg met de ambtsjonkers. In plaats daarvan een gekozen gemeenteraad: een ‘mairie’. Het Ambt Ede heet voortaan Canton Ede. Het Landgericht is roemloos verdwenen. Eeuwenlang heeft het de grote rechtszaken op de Veluwe behandeld. De kleine zaken worden door de buurtrichters opgelost.

Het belangrijke gezelschap heren van het Landgericht, waaronder de ambtsjonkers, komt steeds één keer per jaar naar Ede voor het houden van het gericht in de open lucht. Dit duurt doorgaans wel drie dagen. Ze verblijven dan, op kosten van het Ambt, in De Posthoorn, waar ze het er goed van nemen.

Te goed soms.

(11)

Maar dat schaffen de Fransen af. In plaats van het landgericht komt er in het canton Ede nu een vrederechter. Een Kantonrechter! De gemeenteraad – Mairie – bestuurt de gemeente en de Maire – burgemeester – is voorzitter van de Raad.

In 1813 is de Franse tijd gelukkig voorbij. Maar veel wat in die tijd ontstond gaat mee de nieuwe eeuw in.

‘Napoleon verloor zijn Rijk en Nederland herwon zijn zelfstandigheid. Waren de jaren onder Fransch bewind voor de Gemeentebestuurders niet van de prettigste geweest, de eerstvolgende maanden waren wel zeer moeilijk. Russische en Pruisische troepen marcheerden door Ede en eischten logies en voedsel. De Maire moest zorgen, dat een en ander in orde was op kosten van de Gemeente. Er was een magazijn ingericht, waar de levensmiddelen werden opgeslagen, maar niet steeds was de noodige voorraad op tijd beschikbaar! Voor de inkwartiering werd zeer onvoldoende gezorgd. De commandanten der doortrekkende troepen waren over een en ander vaak zeer slecht te spreken. Het was oorlog en dan is het meest noodzakelijke voor den soldaat: behoorlijk voedsel en behoorlijke rust. Ede was in dezen geen ideale plaats.

De voorhoede van het leger der bevrijders waren de Kozakken, Russische ruiters, ruw en gevreesd. Toen zij Ede bereikten, woei van den toren reeds de Nederlandsche driekleur, door J.G.Esser daar uitgestoken. Zij legerden zich op het grasveld bij den Boschpoort (nu verdwenen) en op een terrein aan den Maanderweg (begrensd door Stationsweg, Maanderweg en Beukenlaan). Er werd gedronken en gegeten, dat het een aard had. Dan trokken zij verder’.

Geschiedenis van Ede II, 1939, 1980², 80

In 1826 staat schout H.Th.Prins te boek als burgemeester van Ede. Dat blijft hij tot 1851. Zijn zoon Th.Prins volgt hem op. Benoemd bij Koninklijk Besluit. Dat wel. Zijn opvolger is jonkheer A.W.van Borssele, benoemd bij K.B. in 1860. Deze bleef Ede’s burgervader tot 1896.

De goede, oude tijd

Als men het in Ede in de beginjaren van de 20e eeuw over de ‘goede, oude tijd’ heeft, denkt men aan de laatste decennia van de voorbije 19e eeuw. Hoe gezellig het toen was en hoe rustig. Hoe talrijk de kudden schapen op de heide waren. Wat was de omgang tussen de dorpsgenoten gemoedelijk. Er waren nog geen garnizoen en fabrieken, die het dorp totaal veranderden. Iedereen kende iedereen en verstond de ‘burenplicht’: het dragen van de overledene naar zijn laatste rustplaats. Heel gezellig waren de winteravonden, wanneer men bij elkaar buurtte, geheimzinnige verhalen vertelde en nieuwtjes uitwisselde.

‘Die Edenaar ( uit het begin van de 20e eeuw ,M.R.) zal U vertellen, hoe fraai het dorp Ede was met den groten ‘overtuin’ van het ‘Hof van Gelderland’, een boschje midden in

(12)

het dorp! Hoe de fraaie beuken van den Arnhemschen weg aansloten bij de

kastanjeboomen bij den tol, waar nu nog slechts één is blijven staan. En de Boschlaan!

Hij zal U vertellen, hoe Burgemeester Van Borssele, op mooie dagen, door het dorp kwam wandelen om op ’t Gemeentehuis spreekuur te houden. Hoe op enkele meters achter hem de veldwachter volgde. Hoe deze af en toe, op een teeken met den wandelstok van den Burgemeester, nader bij hem kwam om een vraag te beantwoorden of inlichtingen te geven’.

Geschiedenis van Ede II, 1939, 1980², 169

Het eerste, echte gemeentehuis van de gemeente Ede staat pal tegenover De Posthoorn. Een voor dat doel verbouwde woning. Mooi in het centrum. In het begin van de jaren 90 van de 19e eeuw blijkt het te klein te zijn geworden. Alle gemeentelijke diensten passen er niet meer in. Is een nieuw onderkomen echt nodig? De Raad is zuinig en wil, zoals altijd, beknibbelen en tegenhouden waar dat maar mogelijk is. Maar de nieuwe burgemeester, jonkheer F.S. Op ten Noort (1896-1905) zet door. Er wordt een nieuw en ruim gemeentehuis gebouwd. Naast het oude. Een mijlpaal in de gemeentelijke geschiedenis.

Bij de opening, in april 1899, spreekt de burgemeester de verwachting uit, dat voor de gemeente een nieuwe tijd zal aanbreken, een tijd van vooruitgang.

‘Drie wenschen werden daarbij uitgesproken:

Moge dit huis een plaats worden, waar men eendrachtig en met toewijding de belangen der gemeente behartigen zal, nu en in de komende tijden!

Moge men er waardeeren, hetgeen vroegere bestuurders dezer gemeente gedaan hebben, en met inachtneming van hetgeen uit hun handelingen valt te leeren de eischen, die de nieuwe tijd stelt niet over het hoofd zien!

Moge God er ons aller werk zegenen en geven dat de gemeente een tijdperk van toenemende bloei tegemoet ga!’

Geschiedenis van Ede II,1939, 1980², 172

Die vooruitgang is ook gekomen, door veel Edenaren met argusogen bekeken.

In 1903 komt even buiten de kern, op de Stompekamp, de Coöperatieve Stoom Zuivelfabriek

‘Concordia’ tot stand. Een fusie tussen twee niet rendabele boterfabriekjes te Wageningen en Ede.

Het is een dubbeltje op z’n kant geweest, die fabriek in Ede. Een fabriek kost toch veel geld?

Machines moeten worden gekocht en personeel betaald. Wat blijft er dan over voor de veeboer, die de melk levert? Tot dan toe is de melkgift van de koe klein. Door het gebruik van kunstmest zal echter de grasopbrengst toenemen. De melkgift dus ook. Daar worden lezingen over gegeven door de Gelderse-Overijsselse Maatschappij van Landbouw. De Edese boeren geloven er niets van. ‘Onzin’, noemen ze het. Niets is toch beter dan stalmest. Die kunstmest? ‘Je kunt net zo goed zand uit het

(13)

Wekeromse Zand over de akkers en weiden strooien’. Maar…. men zal toch z’n mening over kunstmest moeten herzien.

‘Op een vergadering kwam eens een spreker met een boer tot een weddenschap.

Spreker en boer zouden elk een stuk grond bemesten en bezaaien, de één met kunstmest, de ander met stalmest. Het ging er om, wie het meest en het best zou oogsten. Aldus geschiedde en de twee concurrenten gingen aan de slag. Er was natuurlijk danige spanning in de Buurt: wie zou het winnen? Vanzelf was iedere boer overtuigd van het resultaat: de stalmest moest winnen. Velen gingen steelsgewijs de

‘kunstmestakker’ af en toe eens bekijken en zie: de stalmest won niet en het stuk met kunstmest gaf in alle opzichten de grootste en de beste opbrengst. Dus toch! Voor velen was daarmee de zaak beslist: de kunstmest is goed. Maar niet iedereen was nog overtuigd en anderen volgden slechts schoorvoetend, ze moesten nog meer inzicht krijgen en langzamerhand gewonnen worden voor het nieuwe’.

Schreuders, 1958, 107

Er is ook grote achterdocht ten aanzien van de ‘heren’ met hun plannen voor een fabriek. Heren hebben immers altijd de boeren uitgebuit? Toch is de fabriek in Ede er gekomen en later de fusie.

Enkele vooruitziende boeren financieren met behulp van onder andere de heer Mr.A.C.A.Tielkemeijer van ‘Huize Stompekamp’ de zuivelfabriek. Een voortzetting van het boterfabriekje daar, uit 1890, van de heer Knuttel , de vorige bewoner van huize Stompekamp.

Bij de start in 1903 zijn er 196 leden van de coöperatie. Het gaat de fabriek de jaren door heel goed.

Terug bij de Posthoorn

Boeren, stijfhoofdig of niet, doen ook graag De Posthoorn aan. Om een borreltje te drinken en met elkaar hun zienswijze over kunstmest, het vetgehalte van de melk en de kwaliteit van goed zaaizaad door te spreken. Of om aanwezig te zijn bij één van de vele publieke verkopingen die er gehouden worden. De Posthoorn staat er in die tijd om bekend. Om veel meer trouwens. Elke maandag wordt naast het logement markt gehouden. Dat vindt plaats op het pleintje voor het gebouw van het koetshuis, dat iets naar achteren gebouwd is. Daar kunnen paarden, rijtuigen en later ook automobielen gestald worden.

‘Ten alle tijden verkrijgbaar den meest moderne bespanningen en Auto’s’, beleefd aanbevelend’

G.van Laar

Ede, Gelderland, Grootestraat Filiaal Station Ede S.S.

Telefoon intercommunaal N° 3

De communicatie via het telefoonnet gaat in Ede ook tot de mogelijkheden behoren.

(14)

De heer Van Laar, de stalhouder, heeft een filiaal bij het station Staatsspoor. Het station, dat als bijnaam 'De Keet’ krijgt vanwege de eenvoud van het stationsgebouwtje, ligt aan de ‘Rhijnspoorweg’

van Utrecht naar Arnhem, aangelegd in 1845. Het gebouwtje deed eerst dienst als werkkeet voor de spoorwegarbeiders. Wie in het begin van de 20e eeuw uitstapt bij het station Ede-Staatsspoor om een bezoek aan Ede te brengen, kan de Stationsweg, voorheen Grindweg, volgen. Lopend, desnoods midden op de weg. Veel verkeer is er niet. Makkelijker is het om je te laten rijden. Het filiaal Hotel Van Laar heeft een telefoonverbinding met de stalhouderij. Een rijtuigje om je op te halen is in een

ommezien geregeld. Misschien tref je het en wordt er die avond in de muziektent een concert gegeven door de muziekvereniging 'De Heibloem'. Om de muziektent heen staan ‘s zomers gezellige zitjes onder dik bebladerde bomen, waar je in de tuin tussen De Posthoorn en bakker Hansman in alle rust en als je wilt onder het genot van een glas bier, kunt genieten van de muziek. Ook van het vele publiek, dat zoals altijd bij uitvoeringen van ‘De Heibloem’ toegestroomd is. Het is een sfeervolle ontmoetingsplek in het hart van Ede.

‘Onder deze bomen stonden in de eerste mobilisatieweken van 1914-1918 de grote kookpotten voor de opgeroepen militairen, waarin hele rode of witte kolen, al of niet voorzien van rupsen, werden fijngestampt. Achterin de tuin bevond zich een kegelbaan, beter gezegd staat er nog, maar nu als woning ingericht. Heel wat middenstandsmannen waren lid van de kegelclub al was het alleen maar om een avondje uit te zijn’.

Nijenhuis 1983, 45

Het Koetshuis, aan de andere kant van De Posthoorn, heeft dezelfde sociale functie. Er worden pluimveetentoonstellingen gehouden en de gymnastiekvereniging ‘Sparta’ (Anno 1896) geeft daar haar uitvoeringen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) is er een gaarkeuken, waar kinderen van tijd tot tijd gratis een warme maaltijd kunnen krijgen. Al is Nederland niet direct betrokken bij de oorlog, het ondervindt wel de gevolgen ervan, zoals voedselschaarste. Zelfs in Ede, in die tijd nog echt een plattelandsdorp.

Kippenlijn

Een plattelandsdorp, maar vergis je niet. Belangrijk genoeg om een ‘eigen’ spoorlijn te krijgen. Vanaf het station Ede-Staatsspoor -‘De Keet’- wordt een nieuwe spoorlijn aangelegd tussen Ede en Nijkerk.

Het mag wel een wonder genoemd worden dat die lijn er gekomen is. Men heeft er dertig jaren over gepraat, gedacht en getwijfeld. Er moest tegen een groot aantal vooroordelen worden opgebokst.

Veel boeren vinden zo’n stinkende, stampende stoommachine maar niks. Kippen zullen van de leg raken en koeien geen melk meer geven. En een trein, die wellicht ook op zondag gaat rijden, kan dat wel?

‘Niets schijnt veilig voor de eischen van ’t moderne verkeer. Ook daar weer de ijzeren baan die onbarmhartig de velden en landen in tweeën snijdt; de walm van de steenkool die de lucht verpest; het rumoerige gerammel van de harde wielen, het gillen van de

(15)

stoomfluit dat de rust verstoort. Waar vroeger herademing was van het stadsgewoel, in de vredige stilte van dennen en heide, waar een onbedorven menschengeslacht op zijn wijde afgelegen akkers de voren trok, onkundig van de groote ellende die den

grondtoon vormt van de groote stad, daar komt het ijzeren paard de illusie verbreken en onwillekeurig het rustige land betrekken in het groote verkeer met al zijn nasleep van kommer en zorgen…’

‘Langs de nieuwe lijn tusschen Ede en Barneveld’, uit ‘Eigen Haard, 1902, overgenomen in ‘De Zandloper’, 2002,2

En waar moet die spoorlijn precies komen? Vanaf Ede-Station over de Grindweg, vlak langs de kom van Ede en dan richting Lunteren? Veel te gevaarlijk! Terecht. Meer westelijk dan, waar alles nog onbebouwd is? Is dat geen aantasting van het landschap?

‘De trein rijdt om een allée van berken, die een villaweg beschaduwen, heen met een wijden boog naar het westen; hij voert ons door jong dennenbosch tot een oostelijke zwenking ons een blik gunt op het dorp. Hier worden wij verrast door wat rood

pannendak vermag; de vroolijke daken der lage huizen warrelen op elkander tegen den achtergrond van donker groen. Even houdt de trein stil aan het kleine station

Maandereind voor hij breekt door de tuintjes van het dorp zelf. Opnieuw een oponthoud bij de Posthoorn, dan den breeden straatweg over met een bocht al om een nabije spil, achter de Boterfabriek de vlakte in naar het dorp Lunteren, waarvan het spitse torentje reeds opdoemt in ’t verschiet….

En zijn wij dan nu reeds Ede voorbij? Bemerkt gij nu hoe weinig de trein het landschap deert?’

‘De Zandloper’ 2002,2, blz.4

Er is stevig onderhandeld door de spoorwegmaatschappij ‘De Veluwe’, die als derde op rij een poging waagt een spoorlijn Ede-Nijkerk aan te leggen. Notaris Fischer, de buurman van De Posthoorn, wil wel een gedeelte van zijn grond afstaan, maar alleen onder voorwaarde, dat er ook een halte achter zijn huis komt. Echt blij is de maatschappij niet met deze voorwaarde, maar noodgedwongen stemt ze toe.

Halte Ede-Gemeentehuis wordt een feit. Hiermee heeft de tweede notaris Fischer van Ede het dorp van toen een grote dienst bewezen. Petje af voor de notaris. Dat wordt de jongens, die naar de mode van die tijd een pet dragen, al vroeg bijgebracht. Met open mond staan ze te kijken wanneer de familie Fischer in de winter, als er sneeuw ligt, per arreslee vertrekt om een tochtje door de bossen te maken.

De familie bewoont een bijzonder perceel. Het middelste deel van het huis van de Fischers dient als kantoor, links en rechts daarvan is een woonhuis. Men ziet in bescheiden mate motieven uit de klassieke oudheid, zoals het gebogen fronton, een gevelbekroning naar Romeins voorbeeld. De voordeur van het middelste pand wordt geflankeerd door pilasters, geïnspireerd op de Dorische

(16)

bouworde van de Romeinen. De karakteristieke leilinden ervoor geven een bijzonder cachet aan het notarishuis. Ze doen dienst als natuurlijke zonwering.

Vóór de Eerste Wereldoorlog is het Fischershuis verbouwd, naar een ontwerp van een vriend van de familie, prof. Watjes, hoogleraar bouwkunde te Delft.

‘Met haar basaltkeienstoep en palen met kettingen vormt deze villa nog altijd een gaaf geheel. Het huis is vermoedelijk tussen 1760 en 1770 gebouwd en werd in 1818 gekocht door Carl Christiaan Fischer, van beroep translateur, een deftig woord voor vertaler. Deze man, die als tolk optrad in het Russisch en Frans, kocht het huis ten behoeve van zijn zoon Jean Charles Fischer, in 1818 benoemd tot notaris te Lunteren.

Op 17 april 1823 werd hem, om even in ambtelijke taal te spreken, ‘gepermitteerd tot het verplaatsen zijner residentie naar Ede’. Tot 1946 is dit grote pand door drie generaties Fischer, allen notaris, bewoond. Stuk voor stuk zijn zij van grote betekenis geweest voor de Edese dorpsgemeenschap. Daarom heeft men later, niet ten onrechte, deze straat naar de familie Fischer genoemd’.

Nijenhuis, 1983., 45

Wie bij halte Ede-Gemeentehuis uitstapt, loopt tussen De Posthoorn en het Fischershuis door regelrecht naar het gemeentehuis. Voor handelaren en bezoekers van de markt is het ook een prima halte. En wat te denken van de boeren uit de omgeving, die hun kippen en eieren aan de man willen brengen op de donderdagmarkt in Barneveld? Alle vooroordelen zijn vergeten. De kippen leggen nog steeds eieren.

Vooralsnog is er geen wachthuisje bij de halte Ede-Gemeentehuis. Maar geen nood! Veel reizigers wachten onder het genot van een borreltje de komst van de trein af in de gelagkamer van De Posthoorn. Een ‘verklikker’ kondigt op tijd de aankomst van de trein aan!

Ook de heer Tielkemeijer, bewoner van huize ‘De Stompekamp’, tegenover hotel ‘Buitenzorg’, heeft grond afgestaan voor de aanleg van de spoorlijn. Deze wordt al gauw de kippenlijn genoemd. Een halte heeft Tielkemeijer niet bedongen, maar wel dat de trein ter hoogte van zijn villa zou stoppen als hij door het opsteken van zijn hand daar om zou vragen. Meeliften met de trein, een mogelijkheid in de beginjaren van de 20e eeuw! Voor de grootgrondbezitter van de Stompekamp een min of meer

vanzelfsprekende zaak. Hij wordt vaker op zijn wenken bediend. Is de krant er al? Eén van de drie dienstmeisjes – in dit geval het kamermeisje – brengt hem die op een presenteerblaadje. De familie heeft ook een meisje voor de linnenkamer en één voor de keuken. Mijnheer en mevrouw hebben het maar voor ’t zeggen.

De Posthoorn met het koetshuis en het Fischershuis vallen aan de ene kant van de Grootestraat tussen de eenvoudige bebouwing van de ‘middenstand’ op.

Aan de andere kant doet dat om te beginnen de Spaarbank, op de plaats waar het oude

gemeentehuis gestaan heeft. In 1872 is deze bank onder de naam ‘Spaar- en Hulpbank’ opgericht op initiatief van notaris W.F.J.Fischer. Hij ziet de noodzaak ervan in. Tot dan toe is de notaris vaak de

(17)

financier. Het notariaat is daar in feite niet voor bedoeld. Mede daarom vindt notaris Fischer het gewenst, dat er een spaarbank komt. En met hem enige andere vooraanstaande lieden, waaronder dominee W.Kraayenbelt en de heer J.Tulp. De Fischers en de Tulpen blijven tot ver in de 20e eeuw een bestuurlijke rol spelen in de ‘Spaar- Hulpbank’. De bank is vooral bedoeld voor ‘de kleine luyden, de boeren en de dienstmaagden’. Ds.Kraayenbelt is zo doordrongen van het belang van de

spaarbank, dat hij toezegt er ook in de kerk ruchtbaarheid aan te geven. De initiatiefnemers doen zelf al het werk en leggen uit eigen zak een beginsaldo van f.600,- op tafel. Voorlopig kan men op het notariskantoor, op bepaalde zittingsdagen, terecht voor de diensten van de spaarbank. Rond 1900 heeft de spaarbank al 1100 spaarders en een spaartegoed van f.160.000,-. Een nieuw onderkomen is hard nodig en komt er dus ook, op de plaats van het voormalige gemeentehuis.

Naast de spaarbank staat het nieuwe gemeentehuis en de villa ‘Dorpzicht’. Dit voor die tijd royale huis staat ver naar achteren gebouwd en heeft daardoor een grote voortuin. Het heeft verschillende bewoners en bestemmingen gehad, maar er woont gedurende een vrij lange periode een luitenant der cavalerie in deze villa. Iemand met een dubbele achternaam: Van Voorst Evekink. Waar hij bij de bewoners van de straat echter de meeste indruk mee wekt, is zijn auto! Een hele bezienswaardigheid in die tijd. Kleermaker Willem ten Ham en de timmerman Evert Heij – een man met vele functies in het dorpsleven - en de families Foeken en Busser wagen er dikwijls een oogje aan, evenals timmerman De Koning en de gebroeders Van de Weerd, respectievelijk schoenmaker en textielhandelaar aan de andere kant van de straat.

Maar ’t moet natuurlijk niet te gek worden in hun straat, dat gerij en geros van karren, paard en wagens en nu ook van auto’s. Daarom staat er bij bakker Janus Koops, waar de Grootestraat een bocht naar links maakt, een verkeersbord dat duidelijk aangeeft hoe hard (!) er gereden mag worden:

‘Maximum Snelheid 10 km. per uur’.

De gemeenteraad wordt vaak aangesproken op dat te hard rijden. Dat is de jaren door zo gebleven.

Het raadslid Tulp heeft ooit het volgende voorstel aan de Raad voorgelegd:

‘Berijders van motorfietsen zullen daar, waar de kom van het dorp een aanvang neemt, afstijgen en naast hun fiets loopen, tot zij de plaats hebben bereikt, waar de kom eindigt. Bestuurders van automobielen zullen in de kom van het dorp een persoon stapvoets voor hun voertuig doen uitloopen, totdat de andere zijde bereikt is.

Bij mist zal onophoudelijk van hoorn of schel worden gebruik gemaakt en niet harder worden gereden dan 60 meter in de minuut. Buiten de kommen mag niet harder gereden worden dan 15 km. per uur’.

Geschiedenis van Ede II, 1980, 176

Hoewel de gemeenteraad ermee instemt, geven Gedeputeerde Staten er hun goedkeuring niet aan, zodat de regeling op de lange baan geschoven en tenslotte ingetrokken wordt.

Als we dan maar met een gangetje van 10 km. per uur linksaf met de bocht van de Grootestraat meegaan, zien we een torenspits boven de bomen links langs de weg uitsteken. Het is de toren van de nieuwe, gereformeerde Noorderkerk, gebouwd in 1903.. We zien ook het dak van de pastorie. Voor

(18)

we verder gaan, kijken we nog even naar rechts. Ons oog valt op een winkeltje. Een knus dorpswinkeltje. Enig in zijn soort?

Dat is een hoofdstuk apart.

Het Winkeltje

Gebouwd eind 19e eeuw, een zogenaamd woon-winkelhuis, anderhalve bouwlaag hoog, opgetrokken van baksteen met een symmetrische voorgevel, die je als het ware in drieën kunt opdelen. In ’t midden de winkeldeur, erboven een stolpvenster met keperboog. Achter dat venster zullen later twee kamertjes afgetimmerd worden van de zolder voor de beide dochters van Van de Bospoort, de toekomstige bewoners.

Het in 1901 getrouwde echtpaar Lammert Hendrik van de Bospoort en Bartje Christina Klok gaat er na de eeuwwisseling wonen. Ze richten achter het rechtse zesruits schuifvenster hun kruidenierswinkel in en zetten de groene louvreluiken aan weerskanten wijd open, zodat elke voorbijganger de uitgestalde koopwaar op de planken achter het raam goed kan zien. Kijkers worden kopers! Die hebben ze nodig.

Voor het eendere raam links van de deur, met dezelfde mooie, geopende louvreluiken, wordt vitrage opgehangen. Deze kamer daarachter willen ze gaan verhuren. Het huis is groot genoeg. Achter de winkel is de woonkamer, met twee bedsteden. Dat is voorlopig voldoende. De kamer heeft een schuifvenster met platte luiken. Licht genoeg. En anders wordt de petroleumlamp, boven de tafel met de vier stoelen eromheen, aangestoken. Er staat een plattebuiskachel in de schouw tegen de

achterwand van de winkel. Achter de linkerkamer, met ook een raam dat omhooggeschoven kan worden en een zwarte, marmeren schouw heeft, bevindt zich nog een kamer, die als slaapkamer door de huurder gebruikt kan gaan worden. Deze kamer heeft een hoog betralied raampje.

Het derde gedeelte van het huis is het achterhuis. Dat heeft een prachtige, dubbele opgeklampte boogdeur en wordt later in tweeën gedeeld door een houten wand. Links de keuken, met daarin ook weer een schuifvenster en twee trappen. Eén leidt naar de zolder en één naar de kelder. In deze ruimte staat het fornuis.

Rechts is de ‘deel’, met een pomp en een klein aanrecht. De Van de Bospoorten hoeven dus geen gebruik te maken van de in de Bospoort her en der verspreid staande pompen. Zij hebben hun eigen watervoorziening, die in de winter, als het vriest, goed ingepakt moet worden met stro. Veel van de winkelvoorraad wordt hier opgeslagen. Achter de woning is een aanbouw. In deze ruimte wordt de was gedaan en kun je naar het toilet. Hoewel… ‘toilet’ is een te groot woord. ‘Poepdoos’ is een eerlijker benaming. Helemaal niet erg, want de diepe achtertuin kan heel wat mest gebruiken. In de hoek staat een bakstenen oven onder een gietijzeren kookpot om water in te warmen voor de was. De varkens hebben er ook hun onderkomen. Er is zelfs nog plaats voor een geit. Achter de aanbouw de overdekte varkensloop of mestkuil. Bijna iedere bewoner in de Boschpoortwijk, of hij nu een

woonwinkelhuis of een boerderijachtige woning bewoont, houdt varkens. Eén voor de slacht, voor eigen gebruik, en één of meer voor de verkoop. Ook houdt men kippen. Een ei hoort erbij! En de moestuin voorziet de bewoners van aardappelen en groente.

Bij Lammert van de Bospoort gaat het precies zo. Daarin verschilt hij niet van de andere Bospoortbewoners.

(19)

Heeft de familie Van de Bospoort haar naam te danken aan de plek, waar ze woont, de ingang van het Edese Bos? Het bos, waar ’s zomers zoveel mensen van elders graag naar toe komen om er te genieten van alles wat het te bieden heeft aan loof- en dennenbomen, heuvels en dalen,

bodembedekkers en struikgewas, aan sfeer en geheimzinnigheid? Een bos om zuinig op te zijn.

‘Het sierlijkst van de bosschen uit den omtrek is ongetwijfeld het Edesche bosch.

Heerlijk woud, wie zal u naar waarde beschrijven? Er ligt iets onbeschrijfelijks in de koele, schemerende, zwijgende stilte rondom ons; men wenscht er alleen te zijn of met een enkelen vriend, of met wie we nog hooger schatten dan een vriend.

Hier blanke beuken, wier breed uitgeslagen takken geen kreupelhout onder zich dulden; ginds schubbige dennen, in den zomertijd met bleekgroene toppen getooid;

verder laag struikgewas, veilig toevluchtsoord voor ’t schichtig konijn en den rappen haas. Een tapijt van ’t heerlijkst mos dekt den bodem en noodigt u tot rusten uit; den ganschen dag zoudt ge willen toeven in dezen tempel der natuur’(….) ’In vroeger jaren was het bosch bij het dorp door een hek afgesloten; dit deel van het dorp wordt nog “Boschpoort” genoemd.’

Verbeek en van Gortel, 1888, 37v.

Het café ‘De Bospoort’ dankt er zeker zijn naam aan. En Lammert van de Bospoort? De bewoner van

‘Het Winkeltje”?

Laten we eens gaan kijken naar zijn stamboom:

Berend Lammert Hendriksz. (Zelhem 1752)

~ Lubertje van de Berg (Speuld 1774)

|

Lammert (Garderen 1811)

~ Willempje Voskuilen (Leusden 1809)

|

Hendrik (Ede 1839)

~ Hilletje van de Pol ( Ede 1841,† 1874) ~ Hendrika Vonk (Ede 1849)

|

Lammert Hendrik (Ede 1869)

~ Bartje Christina Klok (Ede 1875)

Berend Lammert Hendriksz. komt in de maand november van het jaar 1812, in de Franse tijd, naar Ede en wordt dan, zoals in die tijd verplicht is geworden, bij de burgerlijke stand ingeschreven met een passende achternaam: Van de Bospoort. Er zijn kennelijk al genoeg Hendriksen in Ede! En Berend Lammert Hendriksz. woont vlak bij de poort van het Edese bos. Vandaar!

(Gegevens afkomstig van de heer H.van de Bospoort te Barneveld.)

(20)

Werk

Nu mag je nog zo’n mooie naam gekregen hebben en dicht bij een schitterend bos wonen, er moet wel voor brood op de plank gezorgd worden. Als Lammert Hendrik van de Bospoort samen met zijn vrouw Bartje Christina Klok zijn kruidenierswinkeltje start op het adres Dorp Eª 10 is het hard werken geblazen. Dat is Lammert echter met de paplepel ingegoten. Zijn vader, Hendrik, was ook koopman- winkelier en grootvader Lammert was dagloner.

Zou, om dat te benadrukken, ’s avonds om 9 uur de papklok in de toren van de Oude Kerk luiden?

Bartje zorgt in ieder geval elke avond voor een bord pap voor hen beiden, voordat ze de bedstee opzoeken. Morgen is het weer vroeg dag voor hen. Evenals voor de meeste bewoners van Ede en omgeving. Werken zolang het dag is, net als hun voorouders. Eeuwenlang hebben de boeren stug volgehouden de schrale, onvruchtbare zandgronden te bewerken. Gezaaid en geoogst hebben ze.

Voorspoed en tegenspoed wisselden elkaar af. Het ongewisse stempelde de boeren op de Veluwe.

Ze werden voorzichtig, vasthoudend, argwanend en zuinig.

‘Iedere lente opnieuw werden de bouwakkers gereedgemaakt; als de bidstond voor het gewas de boeren naar het bedehuis samenriep, waren vele harten nog vol goede verwachting, maar dan – in den voorzomer – deed de ongunst der elementen zich gelden: droogte en nachtvorst vernielden de gewassen, de armelijke weiden verbrandden. Dat er een zeker fatalisme groeide in de harten dier zwoegende

zandboeren, al zeiden ze met Job: “De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd!” – het behoeft niemand te verwonderen.

Met dat al bleven de materieele welvaart, de vooruitzichten jaar in jaar uit zeer bedroevend, scherp werd het weinige geld dat door den verkoop van een stuk vee of anderszins binnenkwam, bewaard en bewaakt, het gezin moest zich tevreden stellen met het hoogstnoodige voedsel, de kleeding werd slechts spaarzaam vernieuwd.

Het land en de hof verschaften den leeftocht, ’s winters werd er voor eigen gebruik een varken geslacht, brood bakte men zelf in den primitieven oven en de winkeliers uit de dorpen verdienden slechts een paar stuivers aan de zuinige boeren….’

Gazenbeek, ‘De Veluwenaars’, in Meertens en De Vries, 1938, 105v.

Er op uit

Lammert gaat met zijn kruidenierswaren de boer op. Van de koopkracht van het geringe aantal inwoners van het dorp Ede kun je geen hoge omzet verwachten. Vooral niet omdat Lammert van de Bospoort niet de enige kruidenier is in Ede. Of je nu kruidenier bent of groenteboer, manufacturier of bakker, je zult er op uit moeten in de Bospoort en de buurten om je waren aan de man of vrouw te brengen. Er wordt ook gevent in de Grootestraat en andere wegen zoals de Stationsweg, waar steeds meer villa’s gebouwd worden voor rijke rustzoekers in Ede. De één doet dat met een bakfiets of een transportfiets met mand voorop, de ander met paard en wagen. Ook hondenkarren worden voor dit doel gebruikt. Lammert heeft een geheel eigen manier van productenvervoer. Een kruiwagen! Hij

(21)

vergroot de inhoud daarvan met hoge, opstaande zijplanken - schotten -, geverfd in de opvallende kleur blauw. Zelen, brede banden, lopen gekruist over zijn rug en schouders, naar en van de bomen (handgrepen) van de kruiwagen en maken hem zo het voortduwen van de volgeladen ‘krui’ lichter.

Begrijpelijk dat Lammert van de Bospoort als ‘Lammert met de krui’ door ’t leven gaat. Hij heeft trouwens nog een bijnaam: ‘Lammert bal’.

Als de meisjes Elbertsen uit de Doesburgerbuurt met hun vriendinnetjes naar school gaan, letten ze op woensdagmorgen goed op of ze ‘Lammert bal’ al zien aankomen. Dat is namelijk de ochtend dat Lammert de Doesburgerbuurt ‘doet’. Zodra ze hem zien in zijn blauwe buis en met z’n zwarte petje op, lopend op klompen achter zijn krui, hollen zij, ook op klompen, naar het kruiwagenwinkeltje en kijken Lammert vol verwachting aan. Hij stelt hen niet teleur en geeft ieder een suikerballetje, één van de specialiteiten van ‘Lammert bal’.

Werkweek

In de werkweek van Lammert van de Bospoort zit een vast patroon. De maandagmorgen is voor de Maanderbuurt en de woensdagochtend voor de buurt Doesburg. Op vrijdag vertrekt hij met een mand vol boter, kaas en eieren naar de markt in Arnhem. Per trein vanaf station Ede S.S. De tussenliggende dagen zijn bestemd voor werken in de winkel en de tuin, een lap van 100 m. lang, afgeschermd van het Stompekamperpad door een dichte struiken- en bomenhaag. De moestuin is groot genoeg om er het hele jaar door aardappels en groente van te kunnen eten. ’s Zomers vers uit de tuin en ’s winters uit de weckfles of de inmaakpot. Het onderhoud van een moestuin vraagt wel veel tijd. Ook de varkens en de kippen hebben hun verzorging nodig. Er is geen mestprobleem. De moestuin kan de varkensmest goed gebruiken.

Bijna iedereen in de Bospoort heeft zowel een flinke moestuin als varkens en kippen. Het is een welkome aanvulling op het vaak niet zo bijzonder hoge inkomen dat verkregen wordt uit handel of ambachtelijke arbeid.

Ook voor Lammerts vrouw, Bartje, is er veel werk aan de winkel. En niet te vergeten aan het

woonhuis. Het huishouden vraagt in die tijd veel van een vrouw. Wassen bijvoorbeeld is zwaar werk.

Eerst het water, met de witte was erin, koken in de kookpot. Van het vuur halen en het wasgoed met de wasborstel op het geribbelde wasbord flink schrobben, wringen en in een andere, met water gevulde teil goed spoelen, stevig uitwringen en aan een drooglijn ophangen. ’s Zomers buiten, als zon en wind vrij spel hebben om het wasgoed kraakhelder te drogen. Na de witte was volgt in hetzelfde sop de bonte was, met een gelijke behandeling. In de winter worden de grote stukken op de zolder gedroogd, de kleine op een wasrekje bij het fornuis. Waarna nog het strijken, vouwen en opbergen wacht.

Eten koken is eveneens een bewerkelijke aangelegenheid. Altijd moet het fornuis ervoor opgestookt worden. Daar is veel hout voor nodig. Het hebben van hakhout en een voorraadje sprokkelhout is van groot belang. Bij de Van de Bospoorts kun je ook takkenbosjes en aanmaakhout kopen. Het zijn bijproducten voor de verkoop, die ‘achterom’ verkocht worden. Dat is eveneens het geval met de verkoop van petroleum. Je kunt je kan laten vullen met die onmisbare brandstof voor lampen en oliestellen. En niet te vergeten bier! Ook daarvoor loop je door het klinkersteegje, rechts van de

(22)

winkel, achterom. Je laat merken dat je er bent door het roepen van ‘Volluk!’ en je wordt geholpen. Zie het als klantenservice. Het is buitengewoon belangrijk veel aan klantenbinding te doen. Er zijn

meerdere kruideniers!

De winkelbel

Als het winkelbelletje rinkelt, wat door ’t hele huis te horen is, haast Lammerts vrouw zich naar de winkel. De koerduif in zijn kooi boven de deur naar de kamer heeft zich inmiddels ook laten horen:

‘Roe-koe!’

Die winkel mag er zijn. De toonbank valt op door zijn mooie ossenbloedrode kleur. Deze steekt kleurig af tegen het okergeel, waarin het overige houtwerk is geschilderd en tegen de witgekalkte muren.

Vooraan op de toonbank, meteen rechts bij de winkeldeur, staat een houten hekje, rood geverfd. Het beschermt de weegschaal en de geldla erachter tegen grijpgrage vingers. De in okergeel geverfde grutterskast, die de hele muur achter de toonbank beslaat, staat vol met blikken, bussen en flessen.

De bakken onderin de kast, met een schuine rand naar voren, zijn goed gevuld met grutterswaren als rijst, bonen, erwten, suiker, havermout, vermicelli, sago, boekweitmeel en gort. Groene zeep, stijfsel en stroop worden ‘los’ verkocht.

Boven de toonbank hangt vanaf het plafond een balk met een lang touw er langs gespannen. Er hangen papieren zakjes in verschillende soorten en maten aan. Daar worden straks de grutterswaren of de snoepjes in gedaan en op de weegschaal gewogen. Die staat op de toonbank, achter het hekje.

Op de toonbank staan ook enkele glazen stopflessen met de meest gewilde snoepjes gevuld:

pepermunten, zuurtjes, kussentjes, drop en zoethout. Aan de muur, naast de kamerdeur, zijn planken bevestigd, waarop schoonmaakmiddelen en rookwaren staan uitgestald. Er is ook een plank met spijkers, waar borstels, kwastjes en zeefjes aan hangen.

Klandizie

Wanneer een klant koffie wil, worden de koffiebonen uit het grote ‘Kanis en Gunnink’- blik geschept en in een papieren zak afgewogen. ‘Gemalen graag’, zegt de klant. Dat kan. In de winkel staat een beukenhouten koffiemolen met een koperen trechter en aan de zijkant een grote slinger en daar worden de koffiebonen in gemalen. De pittige geur verspreidt zich in de winkel. Dit is hèt moment voor een gezellig praatje.

De klant heeft nog meer nodig. Boter. Uit een grote Keulse pot onder de toonbank wordt een klont boter geschept op vetvrij papier, daarna gewogen. Vervolgens wordt het papier dichtgevouwen en is het ‘pakje boter’ klaar om mee te nemen in de karbies, de van stof gemaakte of van stro gevlochten boodschappentas.

‘Blieft u anders nog iets?’ Ja, de stroop is op. Er wordt een leeg kannetje op de toonbank gezet, dat nu gevuld moet worden met stroop. De schep wordt in de bruine, stroperige massa gestoken, omhoog gehaald, om en om gedraaid en boven het stroopkannetje gehouden. Met een dikke straal loopt de stroop in het kannetje.

De klant wil contant betalen en niet ‘op de pof’. Er zijn klanten die één keer per week willen afrekenen.

Daarvoor moet het langwerpige kasboek te voorschijn gehaald worden. De aankoop met de prijs erbij

(23)

wordt erin opgeschreven. Dan maar hopen dat dat afrekenen ook echt gebeurt! Sommige vrouwen sturen hun man om dat te doen. Liefst op de zaterdagavond vindt dat plaats. Onder het genot van een kopje koffie en een dikke sigaar!

Vandaag moet het eindbedrag uitgerekend worden. Dat gebeurt op het randje van een krant, zorgvuldig voor dit doel afgescheurd. Wat hergebruik betreft is dit echtpaar zijn tijd ver vooruit!

Voor het overige gaat het zo min mogelijk met de tijd mee. Dat geldt voor Lammert en zijn vrouw Bartje, later ook voor hun twee dochters, Hilletje (geb.1904) en Bartje (geb.1910). Leidraad in hun later leven zal zijn: alles moet blijven zoals vader en moeder het hadden. Van verspilling is nooit sprake. Iets zomaar weggooien is er niet bij. Woorden als ‘vrij’ en ‘vakantie’ komen niet in hun woordenboek voor.

Ede ontplooit zich

Of je wilt of niet, veranderingen zetten zich toch door. Rond de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e eeuw verandert er veel in Ede en omgeving, zowel op maatschappelijk als kerkelijk terrein. Enkele ervan merkten we al op. De coöperatieve zuivelfabriek ‘Concordia’ op de Stompekamp is er gekomen, evenals de Kippenlijn. Allebei in 1903. Daar zal het niet bij blijven. De tijd staat niet stil.

In 1897 is de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer en Plaatselijke belangen opgericht. Op den duur wordt dat bevordering van ’t vreemdelingenverkeer.

Is Ede zo gesteld op ‘vreemd volk’? Met nieuwerwetse ideeën? Eigenlijk niet… Maar het dorp heeft kennelijk aantrekkingskracht. De vreemdelingen komen gewoon. Eerst vooral om

gezondheidsredenen. Ede ligt hoog op het zand. Reumapatiënten hopen op genezing van hun ziekte.

Daarna de vakantiegangers, vooral uit Holland, die ’s zomers van bos en hei willen komen genieten.

Heerlijk gezonde lucht! Vooral die vakantiegangers brengen geld in het laatje. Ook in het winkellaatje.

En daar is ook voor de kat-uit-de-boom-kijkende Edenaar niets mis mee!

Buiten de dorpskern worden steeds meer landhuizen en villa’s gebouwd, omgeven door ruime tuinen.

Hun bewoners zijn meestal goede klanten van de Edese middenstand.

Toeristenplaats zijn heeft z’n voordelen, maar het idee garnizoensplaats te worden staat veel Edenaren allerminst aan. Wat zal de komst van soldaten – ‘ruw volk’ naar men denkt – allemaal teweeg brengen?

Van de buurtschap Maanen koopt het Rijk rond de eeuwwisseling heidegrond ten noorden van het station Ede Staatsspoor voor het bouwen van kazernes. In 1904 worden er twee aanbesteed. De Johan Willem Friso- en de Mauritskazerne. Ede is een garnizoensplaats geworden.

‘Op 1 mei 1906 was het zover. De eerste troepen, bestaande uit militairen van het 11e Regiment Infanterie uit Bergen op Zoom, Utrecht en Arnhem, maakten, met aan het hoofd te paard de regimentscommandant kolonel Hooghamer, hun intocht in ons dorp.

Over het algemeen werden militairen hartelijk ontvangen, al waren er ook inwoners die deze eerste mei als een rouwdag beschouwden en de luiken gesloten hielden toen de troepen voorbij marcheerden. ’s Middags was het feest. Een stafmuziekkorps gaf bij ‘De Posthoorn’ een concert voor de bevolking. In het gemeentehuis daartegenover

(24)

werden de officieren door het gemeentebestuur ontvangen, terwijl onderofficieren, korporaals en manschappen getracteerd werden op drie sigaren de man’.

Nijenhuis, 1979, 93

De komst van het garnizoen heeft Ede geen windeieren gelegd.

Caféhouders en winkeliers pikken ook een graantje mee van de bestedingen van de militairen.

Ede bij gaslicht

Voor de aanleg van gas of elektriciteit en een watervoorziening is het, nu Ede een garnizoen krijgt, de hoogste tijd geworden. Tot dan toe wijst de gemeenteraad de concessieaanvragen daarvoor af.

Enerzijds omdat de Raad deze vernieuwingen voor Ede nog niet nodig acht. Petroleumlampen en – lantaarns zorgen voor de verlichting en er zijn pompen genoeg voor drink- en bluswater. Bovendien, wat zal dat allemaal niet kosten!

Anderzijds wantrouwt men de vergunningaanvragers. Dit niet geheel ten onrechte. Niet alle

concessieaanvragers hebben serieuze plannen tot uitvoering van het aangevraagde. Ze zijn er slechts op uit hun concessie, met winst, te verkopen. En daar wil de Raad van de gemeente Ede niet in trappen. Hij gaat dus bepaald niet over één nacht ijs. Soms moeten er echter wel erg veel nachtjes over geslapen worden voordat het ijs dik genoeg is om besluiten te nemen. Maar als Ede een garnizoensplaats gaat worden, komt de besluitvorming toch versneld tot stand.

Wat de waterleiding betreft gebeurt dat eind 1905. In 1906 starten de werkzaamheden.

‘Het was de firma R.Cruijff te Amsterdam (…..) aan welke het gelukte den Raad van gedachten te doen veranderen. De komst van het garnizoen was daaraan niet vreemd. De concessie welke met 14 tegen 1 stem verleend werd, hield dan ook de voorwaarde in dat de concessionaris binnen den tijd van drie maanden eene overeenkomst moest sluiten met Departement van Oorlog, waarbij dit zich voor minstens 10 jaar verbond tot het afnemen van water voor de militaire gebouwen, bij gebreke waarvan de concessie zou vervallen. Blijkbaar beschouwde men dit als eene noodzakelijke voorwaarde voor de rentabiliteit van eene drinkwaterleiding.

Aanvankelijk werd alleen het dorp Ede in exploitatie genomen. Misschien tegen veler verwachting floreerde de Edesche Waterleidingmaatschappij, zoodat haar net zich langzamerhand uitbreidde’.

Geschiedenis van Ede II, 1939, 1980², 177v.

Gas of elektriciteit? Het gemeentebestuur moet nù kiezen. Het wikken en wegen en het voor zich uitschuiven van de concessieverlening voor één van de twee opties kan niet langer voortduren. De kazernes hebben verlichting en verwarming nodig.

De keuze valt op gas. De gemeente gaat zelf een gasfabriek stichten en exploiteren. De bouw ervan wordt 6 juni 1904 gegund aan de in die tijd bekende Duitse firma Francke te Bremen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Welke kansen ziet u voor een betere samenwerking met het sociaal netwerk en organisaties in de sociale basis. Welke belemmeringen

Argumentatie bij keuze voor variant zijn: 2-richtingen, 30 km/h, snelheidsremmende maatregelen (slinger Schaapsweg), bereikbaarheid, intensiteit auto naar beneden en

Automobilisten laten in die gevallen de auto het kruispunt ‘oprollen’ om voorrang af te dwingen (terwijl ze dat niet hebben) en/of rijden te ver op en stoppen op de

Het toenmalige plan betrof de ontwikkeling van circa 50 woningen in Wekerom Oost en de aanleg van een noordelijke ontsluitingsroute voor deze wijk (in bijlage 1 is indicatief

Projectgroep: Yvonne Kleefkens (ValleiEnergie), Teun van Roekel (Energieloket Ede), Jan Peter Pols (adviesbureau DWA) , Rogier Duijf (adviesbureau DWA), Peter Scholtens

De winkel van ARTBASE Ede biedt een breed ‘arty’ assortiment aan mooie souvenirs, (kunst)ansichtkaarten en boeken over natuur, kunst, design, architectuur, verzamelen,

Evenwichtig wil zeggen dat dingen op een goede manier verdeeld zijn en zo in een logische stabiele situatie verkeren. Voor de bomenstructuur betekent dat in essentie: de juiste

c) Een samenhangende structuur vormt de basis voor een duurzaam gebied. Dit begint bij de belangrijkste groene en blauwe verbindingen tussen de gebieden, de hoofdgroenstructuur