• No results found

Planvorming met behulp van agrarische evaluatie kriteria van de Werkgroep Help : een toepassing op het reconstructiegebied Midden-Delfland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Planvorming met behulp van agrarische evaluatie kriteria van de Werkgroep Help : een toepassing op het reconstructiegebied Midden-Delfland"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JL

NOTA 1231 oktober 1980

I n s t i t u u t voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

NN31545.1231 Wageningen

BIBLIOTHEEK

6XABINGGEBOUW

PLANVORMING MET BEHULP VAN AGRARISCHE EVALUATIE KRITERIA

VAN DE WERKGROEP HELP

Een toepassing op het reconstructiegebied Midden-Delfland

C R . Jürgens (LD) J. van Rheenen (ICW) M. Meeuwse (LD)

Nota's van het Instituut zijn in principe interne

communicatiemidde-len, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een een-voudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie

van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afge-sloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking

(2)

I N H O U D

b i z .

1. INLEIDING 1

1.1. Evaluatie van landinrichtingsplannen 1 1.2. Planvorming met behulp van agrarische

évaluâtiekriteria 2 1.3. Midden-Delfland 4 2. METHODE EN TOEPASSING 6 2.1. Methode 6 2.2. De toepassing 10 3. BEDRIJFSECONOMISCHE UITGANGSPUNTEN 13 4. UITKOMSTEN EN INTERPRETATIES VAN DE

EVALUATIE-BEREKENINGEN 15 5. SLOTBESCHOUWING 17

(3)

1. INLEIDING

1 . 1 . E v a l u a t i e v a n l a n d i n r i c h t i n g s-p l a n n e n

De evaluatie van inrichtingsplannen krijgt steeds meer

aandacht. Door de Werkgroep HELP* (1979) is onlangs een rapport uitgebracht waarin een methode wordt gepresenteerd voor de

integra-le afweging van landinrichtingsplannen. Opzet is deze methode regu-lier onderdeel te maken van de voorbereiding van landinrichtings-projecten. Als zodanig wordt de methode ook genoemd in de Ontwerp--Landinrichtingswet. Ter toetsing van de evaluatiemethode vindt, onder begeleiding van een daartoe ingestelde subcommissie van de CCC, toepassing plaats in een aantal ruilverkavelingen: o.a. Velden (L),

Sauwerd (Gr) en Eemland (U). De met deze evaluaties verkregen erva-ring kan zonodig leiden tot aanpassing en aanvulling van de door de werkgroep beschreven methode.

De evaluatie van inrichtingsplannen is van betekenis voor in het bijzonder twee aspecten. Een eerste aspect is dat een wezenlijke ver-antwoording wordt gegeven van inrichtingsplannen, zowel met betrekking tot de materiële (o.a. financiën) en de immateriële (o.a. effecten op natuur en landschap) kant ervan als met betrekking tot de voorlichting en inspraak. Het tweede aspect behelst de betekenis voor de planvorming zelf. Immers op grond van de evaluatieresultaten kan worden overgegaan tot het uitbouwen of beperken van planonderdelen. Deze optie wordt ook wel het 'evaluerend ontwerpen' genoemd.

*Werkgroep Herziening Evaluatie van Landinrichtingsplannen, 1979, Methode voor de evaluatie van Landinrichtingsplannen, LD Utrecht

(4)

1 . 2 . P l a n v o r m i n g m e t b e h u l p v a n a g r a r i s c h e e v a l u a t i e k r i t e r i a

De evaluatiemethode voor landinrichtingsalternatieven zoals voor-gesteld door de Werkgroep HELP geeft een waardering (zoveel mogelijk

in gld/ha) van alternatieve plannen, met als doel daaruit een beste alternatief te kunnen selecteren. Impliciet wordt er daarbij van uitgegaan dat:

1. verschillende zinvolle planalternatieven voorhanden zijn en er derhalve sprake is van een keuze

2. in de te evalueren planalternatieven ook 'daadwerkelijk het optimale alternatief aanwezig is.

Beide vooronderstellingen zullen naarmate er meer planalterna-tieven ter beoordeling liggen ook juister zijn. Niettemin is het niet logisch alle mogelijke combinaties van keuze-beslissingen in planalternatieven uit te werken en vervolgens te evalueren. Eerder

is men dan geneigd - en zo gaat het ook in de praktijk - om al in een vroegtijdig stadium een selectie te maken van zinvolle, van

elkaar verschillende, alternatieven en alleen deze tot planalterna-tieven uit te werken. Een en ander impliceert een continue evaluatie binnen het planvormingsproces, een proces van 'evaluerend ontwerpen'.

Samengevat houdt bovenstaande een pleidooi in om in plaats van 'zoek het beste plan uit' te stellen: 'genereer de meest zinvolle zich van elkaar onderscheidende planalternatieven'.

Nu de evaluatiemethode van de Werkgroep HELP een regulier onder-deel gaat vormen voor de afweging van landinrichtingsplannen (par.

1.1.) is het erg nuttig geworden na te gaan of delen van deze methode bruikbaar zijn in het eerdere stadium van genereren van planalterna-tieven.

In deze nota wordt een werkwijze voorgesteld waarmee inhoud wordt gegeven aan het 'evaluerend ontwerpen'. De voorgestelde werkwijze houdt, globaal gesteld, het volgende in. In het plangebied, onderverdeeld in deelgebieden, worden naast de aanwezige inrichtingssituatie twee

(5)

betreffen alleen de landbouwkundige inrichting, uitgedrukt in cultuur-technische kengetallen. Met behulp van de agrarische evaluatiekriteria en batenberekeningsmethode van de Werkgroep HELP worden de drie in-richtingssituaties geëvalueerd. Dit leidt tot verschillen in baten van de ene situatie ten opzichte van de andere uitgedrukt in gld/ha/jr, onderverdeeld naar de baten van acht landbouwkundige inrichtings-maatregelen.

Door de juiste keuze van de twee indicatieve inrichtingssituaties wordt aldus inzicht verkregen in:

- de relatieve achterstand in cultuurtechnische inrichtingsniveau's van de verschillende binnen het plangebied gelegen deelgebieden

ten opzichte van elkaar voor wat betreft de huidige situatie - de mate waarin het inrichtingsniveau van een deelgebied verbeterd

kan worden om het in een nieuwe situatie gelijkwaardig te doen zijn aan die van andere deelgebieden (c.q. acceptabel te doen zijn)

- de mate waarin afzonderlijke landbouwkundige inrichtingsmaatregelen aan deze verbetering bijdragen.

Deze met evaluatie verkregen inzichten kunnen een belangrijke rol gaan spelen bij het opstellen (ontwerpen) van concrete integrale landinrichtingsplanalternatieven. Immers er kan worden aangegeven welke landbouwkundige inrichtingsmaatregelen wenselijk lijken (de bij-behorende kosten zijn nog niet bepaald!) en hoe belangrijk in termen

van baten in gld/ha/jr de hiermee aan te brengen verbeteringen zijn. Als zodanig is de voorgestelde werkwijze slechts een stap binnen het ontwerpproces, immers:

a. het kostenaspect van de wenselijk geachte landbouwkundige ingrepen ontbreekt nog

b. een confrontatie met andere functies van het landelijk gebied is nog niet uitgevoerd.

Ad a. Toepassing van eenvoudige kostennormen zal een eerste indicatie mogelijk maken van het rendement van de voorgestelde verbeteringen. Dit kan leiden tot zowel herziening van voor te stellen verbete-ringen als tot een objectieve basis voor de landbouwkundige inbreng in de integrale landinrichtingsplanalternatieven.

(6)

Ad b. Juist door het in een vroegtijdig stadium onderkennen van land-bouwkundig wenselijke inrichtingsmaatregelen - en dit gedif-ferentieerd ner deelgebied - wordt een gerichte analyse van effecten op andere punten mogelijk en worden gunstige condities geschapen om deze resultaten medebepalend te doen zijn voor de op te stellen inrichtingsplannen.

De in par. 2,1 nader beschreven werkwijze kan aldus een zinvolle plaats innemen in de voorbereiding van landinrichtingsplannen. In de daarvoor bestaande planningsprocedure kan deze werkwijze een plaats gedacht worden tussen het verschijnen van de zogenaamde deel-adviezen (landbouw, recreatie, natuur en landschap) en het schets-ontwerp. In die positie kunnen aan de voorgestelde werkwijze de

volgende praktische èn methodische eigenschappen worden toegekend: 1. door toepassing van dezelfde agrarische evaluatiekriteria en

batenberekeningsmethode als in de evaluatie van de schetsontwerp-alternatieven behoeven geen extra gegevens te worden verzameld. 2. vroegtijdige toepassing van de landbouwkundige batenberekening

oefent de gebruiker in dit deel van de HELP methode (en vormt

als zodanig een concrete uitwerking van 'evaluerend ontwerpen'). 3. hantering van eenzelfde waarderingssysteem bij het opstellen

(voorgestelde werkwijze) èn evalueren (schetsontwerp) van plannen draagt bij aan de interne consistentie van de gehele plannings-procedure.

In deze nota wordt de voorgestelde werkwijze geïllustreerd aan een toepassing op het Reconstructiegebied Midden-Delfland.

1.3. M i d d e n - D e l f l a n d

Het gebied Midden-Delfland ligt tussen de Waterwegsteden, de rijksweg Al3 (Rotterdam-Delft), Delft en het Westland. Het circa 6600 ha grote gebied maakt deel uit van het hollands klei-veenweide-gebied.

(7)

Op 1 januari 1979 is de Reconstructiewet Midden-Delfland van kracht geworden. Deze wet maakt herinrichting van het gebied mogelijk. De wet belast de Reconstructiecommissie Midden-Delfland met de leiding en uitvoering van de reconstructie.

De Reconstructiecommissie heeft opdracht gegeven tot het opstellen van vier deeladviezen:

- het landbouwstructuuradvies - het recreatie advies

- het advies landschapsbouw

- het advies van de Natuurwetenschappelijke Commissie

Deze deeladviezen dienden vervolgens te worden geïntegreerd tot een zogenoemde structuurschets. De structuurschets kwam oktober 1979 gereed. Juni 1980 werd de structuurschets vastgesteld.

De structuurschets gaat niet verder dan een indeling van Midden--Delfland in deelgebieden en het aangeven per deelgebied van in aan-merking komende hoofd- en nevenfuncties. Eveneens wijst ze op con-flictsituaties en mogelijke oplossingen daarvoor.

Om te komen tot een inrichtingsplan is een verdere uitwerking per deelgebied nodig. De structuurschets geeft hiervoor aan:

- het weergeven van inrichtingswensen en daaraan gekoppelde inrich-tingsmaatregelen per deelgebied

- het aangeven van realiseringsmogelijkheden daar waar meer func-ties in aanmerking komen: keuze uit verweving, scheiding of uit-sluiting van functies

- het aangeven van relaties tussen deelgebieden - de presentatie van een of meer inrichtingsschetsen

De onderhavige nota geeft een bijdrage aan vooral de le en 2e stap, namelijk door een onderbouwing van een keuze uit mogelijke

landbouwkundige inrichtingsmaatregelen. De nota beperkt zich tot een analyse van de rundveehouderij* daar ca. 90% van de totale

oppervlak-te cultuurgrond als grasland wordt gebruikt (ca. 4400 ha).

Deelgebie-*Hoofdberoepsbedrijven met > 60% van de s.b.e.'s in de bedrijfstak rundveehouderij

(8)

den met één of geen bedrijf met rundveehouderij zijn buiten beschou-wing gebleven (9, 14, 15, 23, 24). Deelgebied 27 is eveneens buiten beschouwing gebleven omdat vooral de ontwikkelingen van de tuinbouw daar bepalend zullen zijn.

K a a r t 1 geeft de ligging van de beschouwde deelgebieden weer. Tevens staan hierop de in de structuurschets aangegeven hoofd- en nevenfuncties .

2. METHODE EN TOEPASSING

2 . 1 . M e t h o d e

Zoals gesteld in par. 1.2 wordt gebruik gemaakt van de agrarische batenberekeningsmethode deel uitmakend van de evaluatiemethode van

landinrichtingsalternatieven zoals deze is voorgesteld door de werk-groep HELP. Deze batenberekeningsmethode geeft een waardering (gld/ ha/jr) van een plan ten opzichte van een ander plan. In de hier

voorgestelde werkwijze vinden twee s a m e n h a n g e n d e evalua-ties plaats van drie door cultuurtechnische kengetallen beschreven indicatieve inrichtingssituaties :

HS - een h u i d i g e i n r i c h t i n g s s i t u a t i e . Per onderscheiden deelgebied kan de huidige inrichtingssituatie worden beschreven aan de hand van te inventariseren

cultuur-technische kengetallen (Cl)

US - een vrij extreem te kiezen voor alle deelgebieden gelijke

u n i f o r m e i n r i c h t i n g s s i t u a t i e . Deze als zodanig niet realiseerbaar te achten situatie, welke bijvoorbeeld is op te bouwen uit de optimale waarden in het

betreffende gebied van de verschillende cultuurtechnische fac-toren, dient als referentieniveau voor met name de huidige

inrichtingssituatie. Het hanteren van één uniform (hoog) inrichtingsniveau maakt het mogelijk de per deelgebied aanwezige verschillen in het huidige inrichtingsniveau in relatieve zin te geven.

(9)

NS - een per deelgebied te kiezen reëel haalbaar te achten inrichtings-situatie, een zogenaamde n o r m s i t u a t i e . Deze per deelgebied duidelijk als indicatief te beschouwen inrichtings-situatie dient opgebouwd te worden uit reëel haalbaar geachte verbeteringen ten opzichte van de huidige inrichtingssituatie

in het deelgebied. 'Reëel haalbaar' is hierbij een subjectief begrip, dat wellicht het beste kan worden ingevuld door ter plaatse of met vergelijkbare gebieden bekende personen.

Enerzijds speelt het kostenaspect een rol, te hoge investerings-kosten maken een beoogde verbetering niet 'haalbaar', anderszijds speelt hierin ook de relatie met andere functies van het gebied al een rol. Alhoewel het risico aanwezig is dat te vroeg wordt stilgestaan bij datgene wat met eigen ervaring al bekend is, is de methode van het 'gezond verstand' hier duidelijk op zijn plaats.

De twee samenhangende evaluaties betreffen nu:

US-HS - de verschillen (aan baten in gld/ha/jr) tussen de voor het gehele gebied uniforme situatie (US) en de huidige in-richtingssituatie per deelgebied (HS)

NS-HS - de verschillen(aan baten in gld/ha/jr) tussen de reëel haal-baar geachte inrichtingssituatie (NS) en de huidige

inrich-tingssituatie (HS) (per deelgebied).

De samenhang tussen beide evaluaties is deze dat de eerste vooral bepalend is voor de waardering van het inrichtingsniveau van de huidige situatie per deelgebied (de relatieve cultuurtechnische achterstand) en dat de tweede vanuit dit niveau reëel te achten

verbeteringsmogelijkheden aangeeft,waaruit zal blijken of de beoogde verbeteringen in een deelgebied ook leiden tot een acceptabel

in-richtingsniveau (t.o.v. andere deelgebieden en t.o.v. de uitgangs-situatie) .

(10)

Ter toelichting het volgende voorbeeld US-NS4 HS„ Y4 HS5 ^N S6 HSa 09 « £ U M •o « a

US uniforme situatie (voor alle deelgebieden gelijk)

x. _ , : in geld uitgedrukt verschil HS-US in deelgebied 4, 5 en 6 4, 5, o

HS. c ,. niveau van huidige situatie ten opzichte van US in deelge-bied 4, 5 en 6

Y. , , : in geld uitgedrukt verschil HS-NS in deelgebied 4, 5 en 6 4, 5, o

NS, ,. ,: niveau van normsituatie ten opzichte van HS in deelgebied 4, 5, 6

4, 5 en 6

De eerste waardering (HS-US) maakt duidelijk dat deelgebied 6 rela-tief verder van het uniforme niveau is gelegen, ofwel het inrichtings-niveau in deelgebied 6 in de huidige toestand is slechter dan in de gebieden 4 en 5.

De tweede waardering (HS-NS) maakt duidelijk dat in deelgebied 5 nog slechts relatief geringe verbeteringen zijn te bereiken: in deelge-bied 4 meer en in deelgedeelge-bied 6 nog meer.

Uit het voorbeeld blijkt, dat niet alleen een indicatie wordt gegeven van de omvang (=waarde) van de eventuele verbeteringen

(Y,, Y5, Y , ) , maar ook tot uitdrukking wordt gebracht tot welk

inrichtingsniveau dit leidt. De planontwerper kan uit het gegeven voorbeeld aflezen dat na het doorvoeren van de reëel mogelijk ge-achte verbeteringen (NS), welke per deelgebied nogal verschillen, uiteindelijk de cultuurtechnische inrichtingsniveau's op een gelijk-waardig niveau komen te liggen. Is dit het oogmerk dan kan hij staande

(11)

dienen te worden doorgevoerd dan in het andere deelgebied. Veelal echter zal hij constateren dat zijn 'reëel geachte verbeteringen', althans in een aantal deelgebieden, nadere aandacht behoeven.

De verschillen in baten (gld/ha/jr) tussen twee inrichtings-situaties zijn in het gegeven voorbeeld weergegeven als gesommeerde verschillen, deze zijn echter ook onder te verdelen naar verschillen in baten van acht afzonderlijke verbeteringsmaatregelen. Deze zijn: 1. toename perceelsoppervlakte

2. afname aantal kavels per bedrijf

3. schijnbare afstand tot de kavels op de veldbedrijfskavel 4. verbetering 60% criterium

5. verbetering waterhuishouding 6. landwinst

7. vermindering % oppervlakte van de huisbedrijfskavel dieper dan 1200 m

8. vermindering onderhoud greppels

Vanzelfsprekend levert met name deze onderverdeling adequate informatie omtrent aan te bevelen inrichtingsmaatregelen.

Hier blijkt eveneens waarom het werken met de batenberekenings-methode van de Werkgroep HELP tot een verdergaand inzicht leidt dan alleen uit de vergelijking van de cultuurtechnische kengetallen zou blijken. Immers er zou gesteld kunnen worden dat per cultuurtechnisch aspect eveneens een achterstand/voorsprong kan worden geconstateerd op basis van de kengetallen, namelijk door te relateren aan een norm-waarde. Deze mogelijkheid is er danook zeker. In de voorgestelde werkwijze wordt een achterstand/voorsprong echter direct vertaald naar een economische noemer. Hierdoor wordt enerzijds de ernst van

de achterstand c.q. het voordeel van de voorsprong zichtbaar, anderszijds wordt de onderlinge afweging van bijvoorbeeld achterstanden binnen een aantal cultuurtechnische aspecten vereenvoudigd tot het optellen van verschillen in baten. Juist hierdoor kan vervolgens ook een oordeel gevormd worden over het relatieve niveau van de cultuurtechnische

inrichtingssituatie zowel voor als na bepaalde ingrepen en kan de planontwerper, door eenvoudige kostennormen toe te passen, een

(12)

Doordat per verbeteringsmaatregel de economische betekenis (baten-verschil ten opzichte van huidige situatie) wordt aangegeven en hierin per deelgebied verschillen duidelijk worden, is een gerichte analyse van effecten van deze maatregelen op andere functies van het

lande-lijke gebied mogelijk (zie ook par. 1.2.).

2.2. D e t o e p a s s i n g

De hierboven omschreven methode is toegepast op 19 deelgebieden van het Reconstructiegebied Midden-Delfland. Deze deelgebieden zijn ge-ëvalueerd naar hun betekenis voor alleen de rundveehouderij aangezien deze bedrijfstak ca. 90% van de totale oppervlakte cultuurgrond ge-bruikt .

Ten aanzien van de deelgebieden geldt dat is gebruik gemaakt van de gebiedsindeling van de structuurschets (zie kaart 1).

In verband met de zeer sterke samenhang tussen de in de schets ge-noemde deelgebieden 17, 18 en 19 (Lickebaert), worden deze als één deelgebied (18) verwerkt. Deelgebied 3 (Kerkpolder) omvat in de toe-komstige situatie dusdanig weinig rundveehouderij dat dit gebied alleen is geanalyseerd voor wat betreft de huidige situatie. Voor ieder deelgebied zijn drie situaties bekeken. Deze zijn:

- huidige situatie (HS) - uniforme situatie (US) - normsituatie (NS)

Voor al deze drie situaties dienden de cultuurtechnische kengetallen te worden bepaald.

(13)

2.2.1. De kengetallen met betrekking tot de huidige situatie

Veel basisgegevens zijn ontleend aan de Cultuurtechnische Inven-tarisatie (ICW, 1978) en aan de bodem- en grondwatertrappenkaart

1:10 000 (STIBOKA, 1971). Voorts zijn door de afdeling Onderzoek Landinrichtingsdienst Zuid-Holland een aantal gegevens in het veld bepaald, onder andere de afstand tussen greppels, slootbreedte, danwei vanaf kaarten gemeten.

Een belangrijk aantal kengetallen is verkregen met behulp van een op de evaluatiemethode gerichte computermatige bewerking van het CI-inputbestand (JÜRGENS, 1979)*.

Bij deze bewerking worden computermatig vanuit het databestand van de Cultuurtechnische Inventarisatie die rundveehouderijbedrijven geanalyseerd welke de huiskavel binnen het te analyseren deelgebied hebben liggen.

Deze bedrijven hebben zowel grond binnen het deelgebied liggen als daarbuiten. Aangenomen wordt dat de kengetalsituatie, gevormd door a l l e g r o n d v a n d e z e bedrijven, representatief is voor het desbetreffende deelgebied. De juistheid van deze aanname verschilt van gebied tot gebied. Een indicatie wordt gegeven door het dekkings-' percentage**(zie tabel ' ) • Naarmate dit dekkingspercentage lager is, is een voorzichtiger interpretatie van de uitkomsten noodzakelijk. De cultuurtechnische kengetallen van elk deelgebied zijn eveneens weergegeven in tabel 1. De kengetallen welke de waterhuishouding en de bodem typeren staan vermeld in tabel 2.

Bijlage Al geeft de berekeningswijze van het aantal meters greppel per ha weer. Bijlage A2 geeft een verantwoording van de omzetting van de bodemeenheden-legenda van STIBOKA naar die van de Werkgroep HELP.

•JÜRGENS, C.R., 1979. Toelevering van ruilverkavelingskenmerken uit de Cl ten behoeve van agrarische batenberekening in de

landinrich-ting. Landinrichtingsdienst, Utrecht

**De verhouding tussen het oppervlak van deze bedrijven en de opper-vlakte cultuurgrond binnen het deelgebied

(14)

Dn voor de evaluatiemethode noodzakelijke oppervlaktebepaling van bodemeenheden en grondwatertrappen (in % per deelgebied), vormde een omvangrijke en vooral tijdrovende bewerking. Deze bewerking werd uitgevoerd door de afdeling Onderzoek Landinrichtingsdienst Zuid--Holland.

2.2.2. De kengetallen met betrekking tot de uniforme situatie

Ten einde de relatieve waardering van deelgebieden ten opzichte van elkaar aan te kunnen tonen, wordt gebruik gemaakt van een zoge-naamde uniforme situatie. Deze bestaat uit de invoering van een identieke kengetalsituatie voor elk deelgebied.

Hiervoor zijn die cultuurtechnische kengetallen gekozen welke op een enkele uitzondering na*beter of gelijk zijn aan de 'beste' ken-getallen in de huidige situatie. Alhoewel de uniforme situatie hier-door geen onrealistisch beeld voor het Midden-Delflandgebied biedt, is deze situatie althans voor een aantal deelgebieden extreem.

Tabel 3 geeft een verantwoording van de keuze van de uniforme ken-getalsituatie met betrekking tot de cultuurtechnische aspecten (zie ook tabel 1 laatste kolom).

Voor de bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie is een voor alle deelgebieden gelijke situatie uitgesloten, enerzijds van-wege de niet te veranderen bodemkundige verschillen en anderzijds door de relatie met de waterhuishouding. Als uniforme situatie is daarom per deelgebied een eigen situatie aangegeven en wel die water-huishoudkundige situatie welke gegeven de bodemkundige toestand in een deelgebied de laagste oogstdepressie kent*t

Voor elk bodemtype is dit grondwatertrap IV. Hiervan kan zonder meer gesteld worden dat dit een extreme en ook onrealistische situatie is. Vooralsnog biedt deze keuze echter toch het meest geëigende referen-tiekader voor de onderlinge vergelijking van deelgebieden.

*Dit als gevolg van de onderlinge samenhang van bepaalde kengetallen **Zie tabel bijlage 6 rapport Werkgroep HELP

(15)

2.2.3. De kengetallen met betrekking tot de normsituatie per deelge-bied

Per deelgebied is uitgaande van de huidige situatie nagegaan wel-ke verbeteringen in de cultuurtechnische en waterhuishoudkundige wel- ken-getallen 'reëel haalbaar' worden geacht (zie par. 2.1). Deze subjec-tieve, grotendeels op ervaring en inzicht berustende exercitie is

verricht door de afdeling Onderzoek Landinrichtingsdienst Zuid-Holland en het Bureau van Uitvoering Midden-Delfland.

De kengetallen met betrekking tot de normsituatie per deelgebied zijn weergegeven in tabel 4.

Bijlagen BI tot en met B26 (nummering overeenkomstig de deelgebieden) geven per deelgebied een overzicht van onder andere alle invoergege-vens, terwijl voorts een korte toelichting op de normsituatie wordt gegeven.

3. BEDRIJFSECONOMISCHE UITGANGSPUNTEN

In de in deze nota beschreven toepassing wordt slechts het op de landbouw gerichte deel van de evaluatiemethode van de Werkgroep HELP gebruikt, namelijk dat deel dat de verbeteringen voor de rund-veehouderij bestrijkt. Dit deel geeft een globale batenberekening van de verschillen tussen planalternatieven. De berekening draagt een globaal karakter omdat enerzijds om praktische redenen niet tot een berekening per bedrijf kan worden overgegaan en dus gemiddelde kengetallen voor (deel)gebieden dienen te worden ingevoerd, ander-zijds moet echter ook aan de berekening zelf een globaal karakter

worden toegekend (zie WERKGROEP HELP, 1979). De batenberekening* is

voor een aanzienlijk deel gebaseerd op normen welke zijn ontleend aan bedrijfsmodelstudies, taaktijdenprogramma's van het IMAG en op-brengstdepressietabellen voor de verschillende bodemtypen en grond-water trappen.

*Naast de hier gebruikte Variant I kan voor de batenberekening ook Variant II (uitgaande van het AGREVAL systeem van het ICW) worden

(16)

Daar voor elk van de 19 in beschouwing genomen deelgebieden twee evaluaties plaatsvinden, namelijk uniforme situatie ten opzichte van huidige situatie en normsituatie per deelgebied ten opzichte van huidige situatie per deelgebied is sprake van 38 evaluaties. Voor de invoer van deze in totaal 38 evaluaties is een conversatio-neel computerprogramma*opgesteld (Jürgens) welke een snelle en een-voudige toepassing mogelijk maakt. Dit programma is algemeen toepas-baar voor de batenberekening voor rundveehouderij.

Voor de toepassing op Midden-Delfland zijn de volgende uitgangspun-ten en normen gehanteerd**:

. per bespaard uur wordt ƒ 20,- opgenomen, opgebouwd uit: 80% eigen werk x ƒ 10,- (variabele werktuigkosten) 20% loonwerk x ƒ

60,-. besparing op eigen arbeid wordt niet gewaardeerd

. vermindering van het aantal kavels per bedrijf levert aan arbeids-opbrengsten ƒ 25,-/ha op voor de gehele bedrij fsoppervlakte bij elke kavel minder.

. Verbetering van hèt percentage grond bij huis (60% kriterium)***

geeft baten van f 150,-/ha voor bedrijven < 18 ha en ƒ 200,-/ha

voor bedrijven > 18 ha voor het gehele bedrijf (% verschil x be-drag)

2

. per m landwinst (minder greppels, sloten en paden) wordt f 0,35

baten gerekend

. vermindering van het greppelonderhoud levert per strekkende meter greppel minder / 0,15 op

. vermindering van het percentage huisbedrijfskavel > 1200 m levert ƒ 80,-/ha op afstand gelegen grond op

. verbetering van de waterhuishoudkundige situatie levert voor elke

procent depressie minder f 45,- op

*Het conversationeel invoeren van kengetallen voor taaktijden en batenberekeningen in de rundveehouderij, Landinrichtingsdienst **Geleverd door de Afdeling Landbouweconomisch onderzoek, Centrale

Directie

***In Midden-Delfland wordt een 80% kriterium gehanteerd

(17)

De resultaten van de batenberekening worden uitgedrukt in positieve of negatieve baten in gld/ha voor de deelaspecten:

- toename perceelsoppervlak - afname aantal kavels per bedrijf

- vermindering van de afstand tot de kavels op de veldbedrijfskavels - verbetering van het 60% kriterium

- verbetering van de waterhuishouding - landwinst

- vermindering % oppervlakte van de huisbedrijfskavel dieper dan

- vermindering onderhoud greppels m

In verband met het ontbreken van kostenindicaties kunnen hoge baten nog niets zeggen over de rentabiliteit van de betreffende ingreep. Zij duiden er alleen op dat met betrekking tot het betreffende as-pect een achterstandssituatie bestaat en dat het zinvol is na te gaan of deze is op te heffen (par. 1.2).

Verbetering van aspecten welke slechts tot geringe baten leiden kan

dan bij voorbaat worden uitgesloten (andere dan economische motieven

daargelaten)

4. UITKOMSTEN EN INTERPRETATIES VAN DE EVALUATIEBEREKENINGEN

De resultaten van de evaluatieberekeningen per deelgebied worden in absolute bedragen weergegeven in tabel 5 en als fracties van de totale baten per deelgebied in tabel 6 (totale baten = som der neg. en pos. baten).

De tabellen tonen aanzienlijke verschillen tussen de diverse inrich-tingsaspecten, tussen de deelgebieden en tussen de beide uitgevoerde evaluaties.

De uitwerking van de basisresultaten in staafdiagrammen per inrich-tingsaspect, zoals in de fig. 1 tot en met 8, geeft deze

ver-schillen nog duidelijker aan (opm.: fig. 5 heeft andere schaal). In de bijlagen BI tot en met B26 (nummering volgens de deelgebieden) wordt per deelgebied een overzicht gegeven van alle

(18)

De per deelgebied uitgevoerde evaluaties dienen in samenhang geïnterpreteerd te worden (zie hfdst. 2). De evaluatie ÙS-HS is vooral bepalend voor de waardering van het inrichtingsniveau in de huidige situatie. Een en ander maakt een relatieve onderlinge ver-gelijking van de deelgebieden mogelijk.

Per deelgebied geeft de evaluatie NS-HS inzicht in de reële verbe-teringsmogelijkheden ten opzichte van het huidige niveau.

In de fig. 9, 10 en 11 wordt een en ander geïllustreerd. Fig. 9 geeft een beeld van de actuele en potentiële inrichtingsniveaus met betrekking tot de verkavelingsaspecten en landwinst, #ig. 10 hetzelf-de beeld met betrekking tot alleen hetzelf-de waterhuishoudkundige aspecten en fig. 11 laat de actuele en potentiële niveaus zien als gevolg van alle aspecten te zamen (4^duidt het actuele inrichtingsniveau aan (HS). f duidt het potentiële inrichtingsniveau aan (NS)).

De drie figuren laten belangrijke verschillen zien met betrekking tot het actuele inrichtingsniveau. Deelgebieden met een relatief laag inrichtingsniveau zijn:

verkavelingsaspecten en landwinst: 3, 4, 11, 16, 18, 21 en 22 waterhuishoudkundige aspecten : 3, 4, 7, 8, 10, 11, 13 en 21 alle aspecten te zamen : 3, 4, 7, 8, 10, 11, 18 en 21

De figuren tonen voorts aan dat de verschillen in actueel inrich-tingsniveau in belangrijke mate worden genivelleerd door realisering van de inrichtingsvoorstellen per deelgebied (NS). De deelgebieden

1, 2, 25 en 26 blijven weliswaar de 'beste' deelgebieden, maar juist de 'mindere' hebben hun relatieve achterstand ingelopen.

Deze constatering houdt in dat met deze potentiële situatie een rede-lijk evenwichtige verdeling is bereikt van verbeteringen over het gebied.

Een nadere analyse in samenhang met de aan de verbeteringen verbon-den kosten en een confrontatie met de andere te overwegen functies van

het gebied (bijv. weidevogelgebied) zal moeten aantonen of de verbeterings-voorstellen vervat in de normsituatie per deelgebied aanpassing behoeven.

(19)

Kvenzo kan worden gekozen voor een inrichtingsplan met een ander uitgangspunt, bijvoorbeeld met een blijvend hoger inrichtingsniveau

in een aantal deelgebieden (ten opzichte van andere deelgebieden). De resultaten van de toepassing op de 19 beschouwde deelgebieden bin-nen Midden-Delfland, zoals deze worden gepresenteerd in de tabellen 5 en 6 en in de fig. 1 t/m 11, maakt voor deze deelgebieden een gedetailleerde

in-terpretatie mogelijk. Deze inin-terpretatie kan het beste worden overge-laten aan de in het gebied deskundige personen. Om deze reden zal in dit hoofdstuk niet worden overgegaan tot het presenteren van een interpretatie per deelgebied.

Als voorbeeld van een eerste benaderingswijze kan het volgende dienen:

deelgebied : Lage Abtswoudsepolder Midden + Oost actueel inrichtingsniveau : relatief gunstig door relatief goede

waterhuishouding

potentieel inrichtingsniveau: gunstig te bereiken door verbeteringen in:

- perceelsoppervlak - afstand tot veldkavels - 60% kriterium

- waterhuishouding

te treffen maatregelen : dempen van enige sloten, kavelruil/

kavelconcentratie relatief zeer geringe ingrepen in de waterhuishouding

5. SLOTBESCHOUWING

Toepassing van een deel van de HELP evaluatiemethode zoals be-schreven in deze nota leent zich voor het onderbouwen c.q. vinden van zinvolle planalternatieven door het expliciet maken van de betekenis van landbouwkundige inrichtingsmaatregelen. Dit geschiedt door het

tot uitdrukking komen van:

+ de relatieve cultuurtechnische achterstandsituatie van deelgebieden in de huidige situatie ten opzichte van een geïdealiseerde situatie

(20)

+ de mate waarin eventuele hierop inspelende planalternatieven een vooruitgang kunnen betekenen voor de betreffende deelgebieden

+ de mate waarin afzonderlijke landbouwkundige inrichtingsmaatregelen bijdragen in de verbetering

+ de richting waarin volgende c.q. concrete planalternatieven dienen te worden gezocht (evaluerend ontwerpen)

Als zodanig vormt de voorgestelde werkwijze een uitwerking van het evaluerend ontwerpen. In de voorbereiding van een landinrichtings-project zou deze werkwijze een zinvolle plaats kunnen innemen nä het verschijnen van de zogenaamde deeladviezen en vóór het zogenaamde

schetsontwerp. Doordat gebruik wordt gemaakt van dezelfde evaluatie-methode als in de fase van het schetsontwerp is een éénduidige

interpretatie van uitkomsten mogelijk en kan in de schetsontwerp-fase gebruik worden gemaakt van de ten behoeve van deze werkwijze al verzamelde en bewerkte gegevens.

Belangrijk is voorts dat de toepassing van de batenberekenings-tilethode van de HELP evaluatie op Midden-Delfland heeft bijgedragen aan de totstandkoming van twee computerprogramma's welke een prak-tischer gebruik van de HELP-methode mogelijk maken. (CI-bewerking; conversationeel inputprogramma voor de batenberekening).

Opgemerkt dient te worden, dat bij de gehanteerde batenbereke-ningsmethode de onderscheiden deelaspecten op tal van manieren

samenhangen en dus niet geheel en al los van elkaar zijn te beschouwen. Niettemin is een globale kwantificering van deelaspecten mogelijk. Zie hiervoor ook de nota van de Werkgroep HELP.

De in deze nota gegeven toepassing laat het kostenaspect van de verschillende verbeteringsmaatregelen nog buiten beschouwing. Als zodanig is de voorgestelde werkwijze slechts een stap binnen het ontwerpproces. Zinvolle volgende stappen zijn een analyse van de kostenaspecten en een confrontatie met andere functies van het gebied.

(21)

-<-N H Ü **S c 0) p . P. ctj M u u CU 4-1 cd & X" ß O M 00 ß CU • - N H PQ ^ ß CU p , >. u

i

•o o Xi e ca > •o a> • r i JO 01 00 1-1 a> ai XJ M <u p , en 0) 00 cd 4J ß CU o u eu P , eu •u M cd t - i > u CU p-a o rM r-l CU X I cd H •o o C l v O < f l O CTv CN < t CM CM CO CM 0 0 CM — a\ CM v£> CM O CO CM - * CO 00 - * — ~tf v£> VO CM *— — <—i CO 0 0 — v D CM v O — CO CM — CTv — r-» <t o — — CN CM 0 0 «tf CM — i 1 ^ . v O CM -~ \o m oo —, U I -tf O CM v t CT\ O »—1 co r-. CM CM CM O CO CO — — r-~ CM /•—\ cd £. s^* X I e o u 00 u 3 XJ 3 CU 4-1 • r l r-l j a 3 <u o

eel

g

kt

e

T3 cd 1-1 M > (U t-i S <u § p< 3 o.

z o

* * p . cd r i u u CU 4-J cd » t 3 Ci O U O * 0) p . 4J

S

X> O PQ — CO 0 0 sO CM «tf f-. CO «3- —. CO & m — , — • vO m vo m CO r», CM -* r^ <!• CM CM - , CM vO <r> r». v O — CM v O i n u-l — « r-, —• co CO vO 00 <r o •—• < t CO —• —i co — co co e i co — —• m —. — —. •^ CM v O CM r r cy, o> oo —, CM —• (T\ - , m — —, O co —, — » —, o * oo - i « <J\ -tf •—1 r «Ti CT> v O O " " " • ' ' co m CM oo « * -, o CM CM —, m —, CM m CM CM t~-<r o co — , CO —t CO m m a\ a> — m m o CM — — co vo r~ o — CM CO — c o C M c o e r , r-» CM CM CM o> — —. CM v O v O v O — — CM <Ti -J" -<t —, r , —i u-i vO -d-- , < J —• CM CM CM - , ^ r O •—t — co »—< o r--i - r — CO - * v£> 0 0 CO CO CO CO CO oo — o m —. co co — — i «—l ^ r • ï f l i r i N r _ M — • m — — co •—I — 1 " - — — CM - , PO S CO N CM 00 00 CM VO 00 < f CM - r — , - , oo co i n — CM —. CO <• CM CO 00 —, vO CM <J-vO —, CM CO CO CM CM co <r - , CO <|- vO 0 0 i n u-i i n i n i n o o o o o o o o ~^ o o —, o o —, o o *—, o o —, o o o o — » o o o o r r o o — 4 o o t—, o o —. o o — » o o — • o o —, o o —, &^ r-l cd cd 4-1 o H CM < CU 00 cd i n r-l > • 1 - 1 ••-1 « £> 0 0 CU • H •> N > cd il X ) e vo <u 60 -0) * r-l M M

ä

M O II PQ M <r H CO •• H Ö 0 M ß H • H 4-1 II 4-1 CU co N S " O H r-l u O II o > — rv • # « PH PH r J r J W W Ä ffi eu P . eu ai o o u u 00 00 ^ i 4<J r i r< OJ eu &• s CD C0 ß ß eu eu 00 00 rH r-l o o > > OO 00 ß ß • r i - r i r i M (U eu X ) TJ o o a u * * *

(22)

Tabel 3. Verantwoording kengetallen Uniforme Situatie

Omschrijving kengetallen Variatie

binnen HS Normkeuze

1.

2.

3.

4.

5.

Perceelsopp. - L/B verhouding - opp. per grasperceël - aantal grasperceel/kavel - % begreppeld

- aantal m greppel/ha begr. - breedte greppel in m

- afstand tussen greppels in m - breedte kopakker in m

- % onregelm. Afstand

- afstand tot 'veldkavel' (schijnb.) - diepte 'huiskavel' (werkelijk) - op grond met 'huiskavel'>

- % 'veldkavel'

- diepe 'veldkavel' in m Aantal kavels/bedrij f % grond bij bedr. > 60% bij Sloten en heggen - aantal m sloot/ha - gem. slootbreedte - m2 pad overpad 1200 m huis

2,

1.

1,

96

508

11

400

377

0

4

375

2,

36

128

2,

23

5 - 11, 27- 2, 8 - 4, - 100 - 676

0,5

- 15

8

0

-3456 -1083 - 45 - 63 -1091 5 - 5, - 100 - 205 5 - 3, - 169

8

55

9

1

5

2,5

2,6

4,4

96

571

0,5

15

8

0

1000

560

0

31

380

1,6

100

128

3,5

22

N.B.: 'huiskavel': kavels behorende bij de huisbedrijfskavel

'veldkavel': veldkavéls niet behorende bij huisbedrijfskavel

(23)

o vceo m \© CI «M O Ov O irt OO o — — — »A a > * * Û m O ,-t o i n <*•» »n m m n » r J C * J \ D f * i o c - i e o r> »* m m o «o — — m O ty, —. y> O * — — * O •& "O i n O © o* m N N N O O O - e O oo o1» m m m CT> i n m O 00 oo m O m -» m \ O c * i n o i n o p " > c o O r~ o m \C CM r-. m o . M r j o 4 o r i œ O CM —• — sO o o o m o —• CM o m — oo O O O O O — CM O — — r -o m -o -o -o *• i ""> -o O O r i — 00 O O O O m — CM o O S M - 00 m oo r-» o o o m i n — <M m o o o - \ p co in vo r-O r-O r-O r-O r-O • O <n — o» O O O O O — m i n o O m — NO ON CM r». m i n m o m o m m — O oo — r * ON sO »tf o in o o m -O v -O CM — O \0 ••o o o o o o — O * 0 CM CM O m m O O O O O • or*» CM CM m vo s O O o m o • o *a- — m (Ovo m o m o o o <N O CM CM CM V U S ND o o o o o ( O ON CM \£> NO m m o m o m i o i** ' O r% r o o o o o • o o — m m r - - * c xz Q) • > > . * «o « h e • * • B O A 01 b « £ « t e o _< 0) > « h 41 CL C 41 •-4 4) 0» o <D b O 4) H a * o a> tn p. a 0) b i - < tt) a V u 00 's <U B Xi w 5 " w b a P " - v <u o. B a c oi w * H M •-< M U 01 r-t Ol a at c M P . a » j i ai p . to tu b oi to p . oo b 3 o ÖD u M « w a s M oo--* « • 44 0) b oO 01 ai T ) « r-4 u c 4J m <o « -o i j a> ai •o C (S u • H / - . O 42 44 O O " - » ( M m > H — 01 A » 4rf ^ U •-* ai at ai > » > « >-' « 4* - M • a i-i fH 01 • Ol > b > « T ) - M Xi W (0 4 J •<-) - i - l O 3 3 4J 42 42 •O e ai • « u *a u p . • 01 > 3 •a • - * ai /-v " - t 4<! ' H • r-| b • H t 3 •-< ai ai x> i- . W b ai ai 3 °" » 0) t-i ^-t oi ai > £ nt m M M • o . £ • 0 > ai 4) •-• 4J nt P. 4J I M • H h • a ai X I h 01 P. ai > ttj ^ ta 4J NO A s G V > "-> • H b •o ai • H X> •a G o b to • H 3 Ä C 0 ) td •o C 01 00 00 ai j = c ai a ai 4J ai 4 J ta i s 4= 01 01 U b 4) « a u o 4J 0 0 . - I O CO m ai • o S ^ 0) c ai H - O - O ta -o •U ' H R) • H J3 A ai Xi 41 0 ai 41 ••-• U G a Xi m 41 r-< 40 ai > « rt i-i 4^ a» ta > ^ m u 4<! > ai ai > >

(24)

kl Ol a to g O Z tu 60 3 33 U <0 3 B » I ai ai 00 B CS > CD s: —. T J » H es 6 u u> u ai ai 4J at • o ai • a B •i-l JÜ "-» • H 1-4 ai 0 0 u ai > TJ ai • H XI ai en i - i ai ai T> ai Si en H <8 0 H "S .3 'S &

^ s*

a i S.B

" 8

ai " "

1*

u U l B • H 3 TJ B 10 • J B3 1 ' * u J? * « os • * . H 3 rS

3

• H » ! U o ai SO 4J • H u X r H • a ai B > a u al t l o ^ (0 4J TJ •M r-l < ai > r ^ " ^ • " 5 H . H Aa n kav e bed r i </>

It

01 (X. t o z 33 en a t o Z 1 3 1 tO X t o z 1 t o t o s 1 t o 10 z 1 t o 9B t o O 1 (O S t o z 1 t o t o i t o 35 t o z 1 t o s t o 3 I t o s t o z 1 t o 33 t o 3 1 t o 33 t o Z 1 t o 33 t o 3 i t o 33 t o Z 1 t o 33 t o 3 1 t o 33 c * oo ro co * o — o o m — o . » CM — r». r » co . * — e s t » » i - » - » - » o o r - » t y i c o © — v r c M C M O o o — CM « * r n . o c o u i i n i n i n s o m i / i ^ O s O i n r ^ r o — co c * v o r - » 3 > ' * O t N f M r « . o o o o o o o i r t r > » r " i a » > < l O r ~ . » r o u " > i n i r ( O r - » c M t n i / i « » t ) O c o © o o - » o o e j > f ^ r - C M C M O O O C M — — C M a \ 0 © r M © t N O " < u 1 * © — o I oo tr> < t u-> CM f » O CM O O — I I I I I I I I I c M O s t r ^ o O M S o o r o i r t ^ r r ^ r ^ c M r ^ i n c M r ^ C M M t ) — _ _ — CM — — — — | | O O O O O O O O O M Î O v D c O O O v O co C M O O v O O C ^ O O O O O O O v O O v O C O O O v O ro 00 e s CM co • • I m en • » - t o 4 - r-* — > * CM i i i T "" T i i i i > O C M C M O C M 0 0 v O C T s r » - » \ O — 0 0 > ï 00 — N N N c M 0 0 \ O t y » f * * i n u i i n — * O C M o \ «o m \ 0 4 n e i O M D ^ ^ l O ' î N > t c ^ ' O « n ^ l f l C 0 O N r ^ O r - - N * c M C M i r t O © — t n o c o c M c M c o o o h * n rt < t c M - * i / i m i n i n - 3 - - 3 - e o c o < f - * — CM — tr> »o © a> < r — o — v o o o o o u - > r » v © i / i o o o o c o * e c o © < f \ C r ^ o o o o o c o c o c M — m t n © co ON co v O " " i o o o o " - i r » . o > o o o o o i - ^ e ) o r > . r » r » o o u Y . » i r i © CM ir\ — O C O v O C M O v O O O O O O C M O O — 0 0 CM < r 0 0 O co » * — c o w > . \ o r o o o o o c o o o c o — — © C M — O CO vO CM O — 0 0 © C O C M 0 0 G 0 0 0 C M . ^ 0 0 m — o o ^ o o o m t > v o r - * o o o m c M c M — en - » CM t * . — i n NO o — o o t 3 > r ^ r ^ t * . t n s c o o c o c 3 N u"t CM - * c o * * — co co co < r — O O O O N O N — i - . c M v o c o o c M C T < o o - t f s r i ^ o c o m m m c M c o — C M C M C O N N ^ n -I I I — — — l u " t c o r ^ u " » i n © O i n u i i ^ c M u " t o o o i r i i n CM « - - - ^ ( û i n - N I * l t n c M O © c M i n c M i o o O i n i n r ^ r ^ r ^ © i n r * t n c M C M \ 0 v 4 O < j - c M c M c o u " i t r » i n c o r * . o o c o m M 3 c o c M O C M O O C M C M O v O O ^ C M C M ^ Ï v O v O O O - » s j CM CM - * — CM — — — CO — CM — — n m ^ r t N - ï m - o i ^ o c o o o o c o r " - i A * * r * . — \ o m o t ^ s o c o c T ^ O N O O v o o r ^ o o » A r ^ t n — »n h 01 • o 1-4 o a 01 to TJ 3 O » -14 ai • o t - i o a 4J Si u 01 u Xt f - l 01 00 B d l 0 ) ft) « I - I *i CM h a i T J f - i o a M U ai M co 4J ai 3 ki 01 TJ r H O a 01 to TJ 3 O 3 to 4-1 J3 <! 01 60

2

• * O + s kl ai • o r H 0 a ai ta • o 3 O S to u ja < ai 60 aj • J t o ki Ol •a *-* o a ai to .* ••-> • I - I TJ kl 01 • * je! < M7 O 1 Z • - I ai Si u °i U i TJ V4 O O Z h tu TJ r - l O 0< r^ 3 1 S r H ai j : u ai U 1 •o M O O Z h 01 r H O A4 00 U ai a l 4-1 to ai M o o > u 01 TJ r H O a. i r H 01 Si u "i U i 2 O B ai TJ TJ • H a V. 01 TJ r H O o . tu to s 01 01 > 01 4J 3 O N -4J V) 01 3 »4 01 TJ r H O a . 01 ta B ai 01 > 01 4J 3 O N CM 3 + S 14 01 T J r H O a 01 (0 M 01 o Si u ai • H r H O 33 co r 4 tu TJ r H O a a ai a a o U4 sO 4J VJ ai to Xt ai A i o • H • J 00 h 01 TJ r H 0 a «w • H 3 » O CM 14 01 TJ r H O a to u 3 ai TJ B *3 â B O o CM k l 01 TJ r H O a r * ! •»-» • r 4 a CM CM TJ • H 3 N k l ai r H O a to &

I

u 01 TJ 3 O t r i CM TJ • H 3 N kl ai TJ wi o a (X ki o a CM

(25)

e ai « 3 u •rl e 3 I (U <v 00 c > o o •o 0) •I-I .o 91 Ml r-l 01 01 • o 11 a c 01 JJ «0 £> T3 ai 01 ' H r-l J3 n oi U 00 o ^ u 01 ai ai -o ai «1 ai H u • r i U cd 3 O u ïfl »ri kl 0) m g ai o •O SS I C Ol « - r l S> u a

s?

•M ai r-l 00 ai * H oo -o u .i-l ai s > SB vO ai r - l td ta H i

1"

•§8.

•S s*

o>

Z*

.2°

•a ° 01

1"

4U ta C • H » •O e a i - i 00 c 1 *r*

i-1

3 J= S 3 • H »4 14 o ai VO 4 J • r i U M i - l T3 ai C > « 4-1 m u 0 M 10 U 73 1 « r-l <ti ai > Aanta l Havels / bedrij f i to r-4 . ai l t o a: u> W X CO 2 ; 1

g

V ) i 93 w 1 co S oo Ö 1 CO 33 co as i V I as Vi 3 1 V I 33 Vi 5= 1 t o SB 00 1 V I sa V ) Ï 5 1 CO ss co » t V ) 33 v> sa i 00 S CO » 1 CO 33 CO SS i CO 35 CO a i V ) 3 ! V ) S3 1 CO 33 CO » 1 33 O O O co O — o o o o o o — o o o o o I I I I CM CM CM O — O — I O CM O c n O O O O O O O vO O — O O O CM o — o o — o o o o o o o n o — o o o — < f O O O — — — CN m CM o — o - * — I I I I I I I I co — i / i r ^ o o t n s l - u " » c M i n c r i O c 7 v u ~ t v o u " i * j - v o i n v o — — c N o o o t n i r t — C M O O C - C T — O v o o m o o o o r ^ r ~ r — c f v o v o o o o o o o o v c m o o v o c ! r - » o o i r t c M v o r ^ r - - - 4 - c M t n o o — r^ o> vo — m r o r ^ m o o o o ^ v O v O v o r ^ o o o o r * ~ r ^ r ^ r - ~ v O v o r - ~ v o u " i a o r ^ N n i r j O 0 0 C N O v 0 a v C M r ^ - 0 - | - 3 - v 0 C M — C M v C — — — _ C S 4 r - c M r » o o r > » o o — O " i o o v o r ~ . o o < 3 v v o o c r i m i / " i n co e o v o o o — o u " i o o < r ~ v o c M r ^ — — c o c o CM CM m O — m < r co -d- — C M c M c n o — — O C M C M C M C M I I I — — — I o o - c j - c M — — m c M — r o r o o o o c o ^ ï o o - t f — r o c o u - i u - i i o c M c M c n < t < r v O r n r ^ r ^ < t < t i ^ v o c o O < f v O v o u o r ^ c M o " i c M O r o c N t n c M < r < i - r ^ < r CM ov — co oo vo — o o o o r ^ v o o v o r - . i n v o v o c M a o u 01 • o r - l 0 a 01 to •a 3 O » u ai T3 T - l 0 a 4J JS o 01 u £i 1-4 ai 00 a W CO n) CD r - l u M 01 •o r - l O eu M r i ai te! 4-1 10 ai 5s r i ai •a r - l O a ai 10 •a 3 O s <o 4-1 43 < 41 00 m r J o + s u 01 •o r - l O o. ai to T> 3 O » CO 4-1 Xi < Ol 00 m r J r i ai •a T-H o CA. Ol CO M • I - I • r i •a U 01 r * «^ < o 1 z 1—1 01 - C u 01 a 1 •a r l o o S3 M 01 •o r - l O 04 S 1 S3 i-H 01 J3 4J 01 v: i •o u o 0 z r l 01 •o r - l O CM r l 01 cd 4J CO ai j<i o 0 > r l 01 T3 i-H O a i r H 01 •c 4-1 ai « i S3 e ai •a •o • r l S VJ 01 • o t - l o ex CJ co C ai Ol > ai 4-1 3 O t-J 4J co 01 3 r l 01 •a r - l O a. 01 co C 01 01 > Ol 4J 3 O c-0 3 + S M Ol TJ r - l O O. 01 co -a ai o J3 r l 01 • r l r - l O s u 01 • a r H O Q. G 01 o. CU 0 Pu 4J r l 01 cd X> 01 X o • H r J r l 01 •o t-H O Cu CM • r l 3 Q u 01 •o t~* O CU to r l 3 01 •o c cd g § o U r l 01 • o r - l O CU Ja "-> • r l Q TJ •rt 3 N U 01 •a r - l 0 Cu co Cu £3 Cd o 01 "O 3 O • a • H 3 CM U 01 •o r - l O a eu r l o a

(26)

* f~!~!HTITTTTTTTTT2

O •o B> 2 ui

s

8

o

z a UI t -tu

a

a in > > < z UJ < CD a D D O i l

HM M U h s ^

a 2 ai O u.

y T X T T T T ~ r i r T T T T T 2

2 Ol UI > < SC z < < UI •s. < z < Ci < z Ul < CD «s a

6

T T T T T T T T s T

o .c

(27)

i E

58

S N Q *" UIA a

x

l

SS

ft Q z o X UI « z u. < «r O O o z UI CD ce 3 <0 a e a

: t

' S

•ï

• -o § 8 8 2 o c 2 O) ui o. o. ui cc O z UI o 3 O X K UI O z o UI CE UI Q z > o. < z UI t -< co co cc 3 3 u. o z a O I w 3 I Ct UI

I

UI o z o z UI I -U l m ce ui > < z UI I -< m ce 3 3

I § J § 8 §8 I 8„

2 a z a z < > o z U l < CO a; 3 5 a £ i ^ 3 t f > « n a 2

(28)

c co 0» 3 •o . o CM 0) O) 2Î ^ •o ai <N E E c CN O 00 (O CO <N CO CO in 00 CM t o CO Z X / t I f s X

-=52

h*-> * • r H -*^ - < '

£=à

ÄÄ.

H*-!*•» *»*• / / o o o o i CO >' 6 O O a O) c o ai T -O ca a • r l !> •a c c<t i - t CS <u e CU 4 J o a> a to at CO 60 C • r l r-4 > cd ^ u <u > CU •o 4-1 .o e co r g cd 0) > • H c co 00 «3 • r l 4-> o •H M a • r l • « -0) l - l :at • r l 4 J e 0) 4 J O o. ö 0) - r a> r - l <U 3 4 J U < c CD J J •O Ci •i-I •o « •l-l •o <u 00 r - l 0) <u •o w ai o. co !=> > * o J J • - s M • • - i •^ cd X •o r - l 60 s_^ CO S 1 co 23 <u • r l •M cd 3

5

0) •«-1 » co se i £ ö 0) •r-l U cd 3 r - l cd > a> K CU •rl •U cd 3 •u •r-l CO 0) 60 • r l T3 • r l 3 PB II co « • * T i <u • r l 0) 60 r - l a> a> • Ö (-1 ai o. <u • r l •u cd 3 4 J • r l co

g

O •z II co 5= • ft CU • r l 4 J cd 3 •U • r l CO <D

e

o 14-4 • r l C Ö H CO P 60 •rl Cu 28

(29)

C l/> T3 at J Q a> en at ai • o OT E E 3 C 73 (O <N in (N CN IN <N O CM eo to en CM ( O in oo < N co to

x

v * *

i \

-*H / / ^ </ > 7 * -^ < ) < -^ </ • > ^ N W<- ^ ^ ~ ^

v-<-

^ . > < -/ / / — f / / = * = < H

^ ?

—< N N ^ CO o o o sz O ) c o O O O T 3 CU • i-I XI <D 0 0 i - l CU <u T 3 M 0) tx OC e • H T 3 O • C co •1-1 J = VJ CU 4-1 CO & CU •o e ca * 3 cd cu > • H e co 00 e xi o •H IJ c o e cu cu 3 u o <! 0 0 •1-1 Pu CA 4 J M e CU cd oo « 3 CU 4J cd ja co BB I CO SB CU •1-1 4 J cd 3 1-1 cd > cu co « l co & . cu • i - I 4-1 cd 3 t - 1 cd > cu cd 3 4-1 • i 4 CO CU 00 3 as co SC 1 3 CU • H . O CU 0 0 1-1 cu CU 73 U CU P -CU •1-1 4-1 cd 3 4 J • i - I CO o S3 CO 53 4-1 cd 3 4-1 • H CO o «4-1 • i H e CO

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Auteurs: Ans Mouton, David Buysse, Maarten Stevens, Tom Van den Neucker, Emilie Gelaude, Raf Baeyens, Seth Martens, Yves Jacobs & Johan Coeck Instituut voor Natuur- en

Based on the literature study, case study and the conceptual model, various scenarios of speciation, weathering and mixing models were simulated to study the current

Conform de afspraken levert Caiway dus nog niet haar Basic TV pakket (dat in de rest van haar verzorgingsgebied wordt aangeboden) met daarin standaard de 21 HD-zenders en is

Indien uw college een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt de raad de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel;. Uw college heeft

Als gevolg van historische winning (niet boring) in de Bergen concessie is er veel data beschikbaar over de ondergrond rondom Bergen (via www.nlog.nl op te vragen) waar gebruik

In 2014 was het basisbedrag € 221,25 en voor de eerste 100 m2 extra, € 221,25 verhoogd met € 136,45 en vervolgens voor elke m2 een bedrag (staffel). (zie

[r]

De hoogte van de vloeistofspiegel ten opzichte van de bodem van de tank wordt hierin met h aangegeven (in meters).. 3p 12 † Bereken de bijbehorende waarde