• No results found

VERSCHENEN PROEFSCHRIFT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VERSCHENEN PROEFSCHRIFT"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

40 41 Graus, J. (2018). Student teacher cognitions

on form-focused instruction: An explanato- ry sequential study of Dutch undergraduate and post-graduate EFL student teachers.

Nijmegen: Radboud Universiteit. Isbn 978 94 928 9663 6, 255 blz.

Wie de titel van de recente dissertatie van Johan Graus* ziet, zal begrijpen dat het hier niet om lichte lectuur gaat. Toch zou het jammer zijn als men zich hierdoor liet afschrikken. De dissertatie gaat over een actu- eel onderwerp dat niet alleen voor docenten Engels en hun opleiders van groot belang is, maar ook voor hun collega’s in de andere moderne vreemde talen.

De dissertatie is met meer dan 250 dicht- bedrukte pagina’s een substantieel werk. Vier van de zes hoofdstukken zijn uitgebreidere versies van artikelen die in internationale wetenschappelijke tijdschriften zijn versche- nen. Het eerste hoofdstuk is een inleiding en het laatste hoofdstuk bevat een conclusie. In deze bespreking wil ik mij concentreren op de inleiding en conclusie en slechts beperkt aandacht besteden aan de centrale hoofdstuk- ken. De haastige lezer kan namelijk na lezing van de inleiding de inleidende delen van de centrale hoofdstukken overslaan.

In de inleiding valt de auteur onder het kopje ‘Doelstelling’ direct met de deur in huis:

er zijn veel studies over vormgerichte instruc-

tie, maar helaas bestaat er weinig overeen- stemming over het effect op de taalvaardigheid van leerlingen en studenten. En zelfs als er overeenstemming onder onderzoekers was, is het de vraag of dit van invloed op de onderwijs- praktijk zou zijn. De auteur verwijst daarbij o.a.

naar het recente onderzoek in het Nederlandse voortgezet onderwijs van West en Verspoor (2016), waaruit een beeld van een zeer traditi- oneel, deels op de grammatica-vertaalmethode gebaseerd, talenonderwijs oprijst. Daardoor is het moeilijk voor studenten aan lerarenoplei- dingen moderne vreemde talen om hun eigen positie te bepalen. Met het onderzoek beoogt de auteur: ‘een beter begrip te verkrijgen van en een dieper inzicht te verschaffen in hoe studenten aan een lerarenopleiding wijs wor- den uit de positie van grammatica-instructie in het onderricht van de vreemde talen, hoe zij hun eigen neigingen en praktijken definiëren, ontwikkelen en verfijnen en hoe zij hun weg vinden in een onderzoeks- en pedagogische context die hun nog geen stevige conclusies over de effectiviteit van het onderricht in de grammatica kan verschaffen’ (p. 16; mijn ver- taling). Dit is een loffelijk streven.

Vervolgens worden de centrale begrippen besproken. Het eerste begrip is vormgerichte instructie (form-focused instruction of FFI);

FFI kan op veel aspecten gericht zijn, zoals uitspraak en vocabulaire, maar is in de disser- tatie synoniem aan grammaticaonderricht.

Drie theorieën over de effectiviteit van FFI

komen aan de orde: FFI heeft geen nut (non- interface theory), heeft een beperkt nut (weak interface theory), of is noodzakelijk. Vervolgens worden de Focus on Form (FonF) en de Focus on Forms (FonFs) benaderingen binnen het FFI besproken evenals de expliciete en de impliciete varianten (p. 20). In tegenstelling tot wat men misschien geneigd is te denken verschillen FonF en FonFs radicaal. In de eerste benadering wordt binnen een com- municatieve of taakgerichte les incidenteel aandacht aan vorm besteed, terwijl er in de tweede benadering een systematische bespre- king van de grammatica plaats heeft. Bij de impliciete benadering kunnen docenten bin- nen een communicatieve context bepaalde vormen zo dikwijls aanbieden dat de leer- lingen deze wel moeten opmerken; bij de expliciete benadering worden vormen en hun gebruik verbaal uitgelegd, waarbij men weer kan kiezen tussen de deductieve en inductieve aanpak. Het is duidelijk dat er binnen FFI veel keuzes gemaakt kunnen worden.

Andere centrale begrippen zijn grammati- cale complexiteit, aanleg voor talen en intel- ligentie en ten slotte cognities van docenten (p.

24). Cognitie heeft als eerste betekenis kennis- verwerving, maar kan in de literatuur blijkbaar veel andere betekenissen hebben; een com- binatie van kennis en geloof wordt het meest genoemd. Onder het hoofdje ‘Cognities’ zijn de kennis van docenten, het geloof van docenten en het handelen van docenten bestudeerd en wordt literatuur over de cognities van docenten over het grammaticaonderricht besproken. Bij dat laatste is invloed van de lerarenopleiding een belangrijk onderwerp, waarover onder- zoekers helaas sterk verschillende resultaten melden; sommigen gaan zelfs zo ver dat ze de lerarenopleiding een ‘zwakke interventie’

noemen, terwijl anderen wel degelijk effect op de cognities van docenten vinden. De auteur meldt dat kwantitatief onderzoek dikwijls negatieve resultaten oplevert, terwijl kwali- tatief onderzoek positieve resultaten geeft.

Vervolgens bespreekt de auteur zijn onder- zoeksmethode. Er zijn vier onderzoeksvragen (p. 32).

• Welke cognities hebben 2e- en 1e-graads- studenten in de lerarenopleiding Engels in de opeenvolgende jaren over vormgerichte instructie (FFI)?

• Hoe uiten 2e- en 1e-graadsstudenten in de lerarenopleiding Engels hun cognities over Engels-als-vreemde taal en wat is de onder- liggende rationale van deze cognities?

• Welke rol spelen het niveau van de leerling en de grammaticale moeilijkheidsgraad van bepaalde onderwerpen in de cognities van studenten in de lerarenopleiding Engels?

• Hoe probeert de lerarenopleiding bij te dragen aan de ontwikkeling van de cogni- ties van studenten in de lerarenopleiding en in welke mate, en waarom is dit (niet) effectief ?

Ook definieert de auteur de term docentcog- nities: het is een ineengestrengelde combi- natie van geloof, theorieën, kennis, houdin- gen en aannames van docenten, die ook een affectieve dimensie heeft (p. 33). Gezien de uiteenlopende resultaten die in de literatuur zijn gevonden is het begrijpelijk dat de auteur voor een gemengde onderzoeksmethode heeft gekozen, waarbij er zowel kwantitatieve als kwalitatieve elementen zijn.

Het inleidende hoofdstuk is zeer nuttig.

Lezers die niet op de hoogte zijn van de rele- vante literatuur krijgen snel een overzicht van de sterk verschillende standpunten en van de tegenstrijdige onderzoeksresultaten.

Het hoofdstuk maakt ook duidelijk waarom docenten en zeker toekomstige docenten dik- wijls niet weten wie ze nu moeten geloven.

In het eerste centrale hoofdstuk, ‘Het defi- niëren van grammaticale moeilijkheid’, wordt verslag gedaan van een pilot-onderzoek en een vervolgonderzoek onder 124 resp. 485 studenten aan de tweedegraadsopleidingen en 33 resp. 85 studenten aan de eerstegraad- sopleidingen Engels van zeven hogescholen.

VERSCHENEN PROEFSCHRIFT

(2)

42 43 Levende Talen Tijdschrift Jaargang 20, nummer 1, 2019

Dit zijn indrukwekkende aantallen; hoewel niet duidelijk is hoe de deelnemers zijn bena- derd, kan er weinig twijfel bestaan over de representativiteit van de resultaten. Van de deelnemers worden het studiejaar, de leef- tijd en, in het geval van de studenten aan de eerstegraadsopleidingen, het aantal jaren ervaring gegeven. Het is nuttig te zien welke grammaticale vormen volgens de deelnemers gemakkelijk zijn (bijv. de bezittelijke voor- naamwoorden) en moeilijk (bijv. de voltooid verleden tijd met de ing-vorm), maar ook wat volgens hen de belangrijkste oorzaak van de moeilijkheid is (de moedertaal).

Het tweede centrale hoofdstuk betreft, evenals het eerste, kwantitatief onderzoek, ditmaal naar de cognities over pedagogische grammatica van studenten aan negen eer- ste- en tweedegraads hbo-lerarenopleidingen Engels. Het aantal deelnemers is nog indruk- wekkender dan in het vorige onderzoek: niet minder dan 837. Het betreft een via het inter- net aangeboden enquête; het is niet onmo- gelijk dat deze vorm juist sterker geïnteres- seerde deelnemers aantrekt, maar gezien de enorme respons (meer dan een kwart van alle studenten aan de negen opleidingen) kan er ook hier weinig twijfel bestaan over de repre- sentativiteit. De deelnemers aan de enquête moesten hun mening geven over vier soorten instructie: betekenisgericht tegenover vorm- gericht, FonF tegenover FonFs, impliciet tegenover expliciet en inductief tegenover deductief. De resultaten zijn zeer interes- sant: de deelnemers hebben een duidelijke voorkeur voor vormgerichte instructie, met FonFs en expliciet. Wel neemt deze voorkeur in de hogere jaren wat af, met dien verstande dat de studenten in de eerstegraadsopleiding weer een sterkere voorkeur hebben voor de FonFs en expliciete instructie dan de derde- en vierdejaarsstudenten in de tweedegraads- opleiding.

Bij lezing van het derde en vierde centrale hoofdstuk merkt men hoe gelukkig de keuze

voor een gemengde methode is geweest. De getallen die men in de vorige hoofdstukken zag, komen tot leven in de gesprekken met de studenten. Het derde onderzoek, naar de cognities van studenten aan lerarenopleidin- gen over pedagogische grammatica in een kwalitatief perspectief, betreft de vraag hoe studenten hun cognities over vormgerichte instructie articuleren en welke rol het niveau van de leerlingen en grammaticale moeilijk- heid daarbij spelen. Het gaat weer om een groep studenten aan eerste- en tweedegraads hbo-lerarenopleidingen Engels. Ook hier is men aangenaam verrast door het grote aan- tal deelnemers: 74. Zo’n groot aantal wekt vertrouwen. De uitingen van de studenten vormen boeiende lectuur; duidelijk is dat zij grammaticaonderwijs onmisbaar vinden.

Vermakelijk is dat studenten de verschillen in de behoeften van vmbo- en vwo-leerlin- gen onderkennen, maar dat deze verschillen er niettemin toe leiden dat beide groepen FonFs-instructie krijgen (de zwakkere leerlin- gen omdat ze het nodig hebben en de sterkere omdat dat ze dat gezien hun grote ambitie graag zouden willen).

Het laatste onderzoek naar het beïnvloeden van de cognities over grammaticaonderricht van studenten in lerarenopleidingen is onthul- lend. Het gaat hier om een diepteonderzoek bij een enkele tweedegraads hbo-lerarenoplei- ding Engels. De informatie voor dit onderzoek komt niet uitsluitend van studenten (het ging hier om 16 4e-jaars studenten), zoals in de vorige drie onderzoeken, maar ook van 10 opleiders (die les gaven in de grammatica en de pedagogische grammatica) en 6 school- practicumbegeleiders. Misschien door het beperkte aantal deelnemers was het mogelijk door te vragen, en zo een beeld te krijgen niet alleen van de cognities van de studenten maar ook van hun praktisch handelen. Het beeld van het praktisch handelen verschilt sterk van het beeld van de cognities van vierde- jaarsstudenten dat uit de vorige onderzoeken

naar voren kwam. Terwijl de cognities van de hogerejaarsstudenten duidden op een ontwik- keling in de richting van betekenisgerichte, impliciete instructie binnen een communi- catieve context, ziet men nu in wat over de praktijk gezegd wordt een dominantie van expliciete grammatica-instructie, met veel contextvrije invuloefeningen en zelfs verta- lingen. Terecht wordt door de auteur het ver- moeden uitgesproken dat de studenten in de eerdere onderzoeken uitsluitend lippendienst bewezen aan wat hun door hun opleiders was voorgehouden, maar in de praktijk dikwijls hun eigen ‘grammatica-vertaalgang’ gingen.

Dit hoofdstuk is geen opwekkende lectuur.

Integendeel, het moet zeer deprimerend zijn voor opleiders om te zien dat hun pogingen om het gedrag van hun studenten te beïn- vloeden toch echt een weak intervention zijn geweest. Hoewel het hier om een case study met een beperkt aantal deelnemers ging, zou het mijns inziens niet vanzelfsprekend zijn dat een onderzoek aan andere instellingen een radicaal ander beeld zou opleveren.

In de conclusie komt de auteur terug op de vier onderzoeksvragen en laat hij zien hoe deze zijn beantwoord. Dit is nuttig voor de lezer die in deze lange dissertatie misschien zijn weg is kwijtgeraakt. Vervolgens is er een discussie, waarin een zekere verbittering doorklinkt.

De cognities van studenten aan leraren- opleiding over pedagogische gramma- tica bevatten een diepgeworteld geloof in het belang en de heilzame invloed van expliciete grammaticale instructie…

de onderliggende verwervingsmecha- nismen bleven een zwarte doos voor de studenten die niet gehinderd of beïn- vloed leken door theoretische discus- sies over de potentieel gevaarlijke rol van expliciete instructie (p.186).

Waar in eerder onderzoek docenten externe factoren aanvoerden als excuus om expli- ciet grammatica-onderricht te geven, leken

deze studenten overtuigd van de gunstige effecten van FonFs op hun leerlingen. De auteur noemt een aantal plausibele redenen, waarvan de dominantie van een prescriptieve houding tegenover taal in de meeste samen- levingen overtuigend lijkt. Een remedie tegen deze houding lijkt moeilijk te vinden; in ieder geval is het niet genoeg dat men studenten confronteert met theoretische kennis van de taalkunde of de taalverwerving.

De implicaties van de bevindingen worden besproken (p. 191). Verschillende opvattingen over cognities worden genoemd. Om cog- nitieve verandering te bewerkstelligen moet aan meer soorten kennis gewerkt worden;

het is niet voldoende dat de studenten con- ceptuele kennis hebben, maar ze moeten ook ervaringskennis hebben. De kennis moet een affectieve en sociale dimensie krijgen. Naast oppervlakkige kennis moet er diepgewortelde kennis komen. Om te zorgen dat studenten zulke bredere en dieper gewortelde kennis verwerven, dienen zij zowel in hun eigen scholen, op de stagescholen en op de oplei- ding verschillende modellen van grammati- caonderwijs aangeboden te krijgen. Dit alles klinkt zeer zinnig.

Onder het kopje ‘Beperkingen en aanbe- velingen’ gaat de auteur in op de nadelen van de sequentiële vorm van het onderzoek (p.

195); groei binnen een cohort studenten kon niet aangetoond worden, aangezien het om telkens andere cohorten ging. Ook wijst de auteur op de discrepantie tussen wat de stu- denten over zichzelf meldden in de enquête van het tweede onderzoek en wat de studen- ten na ondervraging mondeling meldden over hun praktijk; ook hier gaat het niet altijd om dezelfde studenten. De auteur beveelt een verder onderzoek aan naar een op language awareness gebaseerde interventie aan de lera- renopleiding

Graus verdient complimenten voor deze grote prestatie, waarop hij cum laude is gepromoveerd. De combinatie van kwanti-

(3)

44

Levende Talen Tijdschrift Jaargang 20, nummer 1, 2019 tatief onderzoek met grote aantallen deelne-

mers en kwalitatief onderzoek (ook met een fors aantal deelnemers) was een gelukkige keuze. Het laatste kwalitatieve onderzoek geeft een geheel nieuw en onverwacht per- spectief op het eerdere onderzoek. Het zou een aanzet moeten zijn voor langdurige (en misschien pijnlijke) reflectie over het gram- maticaonderwijs bij betrokkenen bij de lera- renopleidingen moderne vreemde talen. Het pleidooi voor een op de pedagogische gram- matica gericht interventieonderzoek binnen de lerarenopleiding kan men alleen maar onderschrijven. Te hopen is dat een dergelijk longitudinaal onderzoek zou kunnen aanto- nen dat de lerarenopleiding meer kan zijn dan een zwakke interventie.

Hieronder wil ik toch twee beperkingen noemen die de auteur zelf niet heeft genoemd.

Het onderzoek is nadrukkelijk gericht op de opleidingen voor de lagere klassen van het voortgezet onderwijs (over het mbo wordt niets gezegd); toch namen ook studenten aan de eerstegraadsopleidingen van de hoge- scholen deel, die geacht worden zich voor te bereiden op onderwijs aan de hogere klassen.

Het zou mooi zijn als in een vervolgonder- zoek ook aandacht besteed werd aan studen- ten aan de universitaire lerarenopleidingen.

Terwijl studenten aan de eerstegraadsoplei- dingen van de hogescholen dikwijls tweede- graadsdocenten zijn die zowel actief zijn in de lagere als de hogere klassen, zijn studenten aan de universitaire lerarenopleiding dikwijls niet actief in de tweedegraadssector. Het lijkt alleszins de moeite waard na te gaan of zij qua cognities en qua handelen verschillen van de bestudeerde groep.

Een tweede aspect dat mijns inziens in de dissertatie onderbelicht is gebleven is de rol van de stageschool, de stagebegeleider, de vaksectie en de directe collega’s. Het moet wel een verschil uitmaken of de student een stage volgt op een opleidingsschool die een nauwe band onderhoudt met de lerarenop-

leiding of op een school die het liefst zo min mogelijk met de lerarenopleiding te maken heeft. Al is het maar om te kunnen overleven, moeten stagiaires zich wel aanpassen aan de praktijk van de school en de vakgroep.

Het zou interessant zijn te weten te komen welke invloed de onderwijsvorm op de sta- geschool op de cognities van de studenten heeft; men kan zich bijna niet voorstellen dat een stage op een TTO-school of een school met versterkt Engels niet van invloed is op de cognities en het handelen van de studenten (zie ook West & Verspoor, 2016, die op de TTO-scholen geen enkele op de grammatica- vertaalmethode gebaseerde les aantroffen, terwijl op 45% van de andere scholen volgens de grammatica-vertaalmethode lesgegeven werd). Ook dit aspect zou verder onderzoek verdienen.

Ten slotte zou het nuttig zijn om in een vervolgonderzoek ook andere kenmerken van de deelnemers dan het studiejaar, de leeftijd en het aantal Jaren ervaring mee te nemen, zoals de hogeschool en, in het geval van de studenten aan de tweedegraadsopleiding, het gevolgde traject: al dan niet duaal, voltijd, deeltijd, versneld/verkort programma.

Ton Koet Noot

* Johan Graus was Dudoc-Alfa-promovendus.

Hij is docent Engels aan de lerarenopleiding van de HAN in Nijmegen en coördinator Master Leraar Engels. Een samenvatting van het proefschrift is te vinden op https://dudoc- alfa.vakdidactiekgw.nl/wp-content/uploads/

sites/10/2018/11/Samenvatting-PhD.pdf.

Literatuur

West, L., & Verspoor, M. (2016). An impres- sion of foreign language teaching appro- aches in the Netherlands. Levende Talen Tijdschrift, 17(4), 26–36.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het levert belangrijke opbrengsten voor de onder- wijspraktijk en het vakdidactisch onderzoek, namelijk een effectieve doeltaaldidactiek die bruikbaar is in de reguliere

Nadat de onderzoeker heeft beschreven hoe vakspecifieke genredidactiek in het hbo kan worden vormgegeven, doet ze in twee hoofd- stukken zorgvuldig verslag van de interven- ties

Wat betreft de tweede vraag bleek dat de Nederlandse studenten in het Nederlandstalige traject beduidend hogere cijfers behaalden dan de studenten in de andere groepen,

In het eerste jaar zijn drie casestudies uitgevoerd naar (1) drie ontwerpen van taal- gerichte vakcursussen techniek, natuurkunde en scheikunde, (2) in combinatie met een

De vier instructievor- men, ‘reguliere les’, vormgerichte interactie, taalgerichte interactie en strategiegerichte interactie, waren erop gericht om te onder- zoeken in hoeverre

In haar boek laat Cornelissen zien hoe de ontwikkeling in literaire competentie van bovenbouwleerlingen in het primair onder- wijs in beeld kan worden gebracht en hoe gesprekken

Was het immers niet zo dat de universitaire taalkunde wel erg laat was met haar belangstelling voor het voortgezet onderwijs.. En voedde dat

De leesmotivatie werd dit keer gemeten via reacties van de leerlingen op plaatjes en woorden die al dan niet gerela- teerd waren aan lezen; de leerlingen konden deze