• No results found

Schadevergoedingsmaatregel en voeging: De civielrechtelijke invalshoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schadevergoedingsmaatregel en voeging: De civielrechtelijke invalshoek"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Schadevergoedingsmaatregel en voeging

Groenhuijsen, M.S.; van Dijk, J.J.M.

Published in:

Nederlands Juristenblad

Publication date: 1993

Document Version Peer reviewed version

Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Groenhuijsen, M. S., & van Dijk, J. J. M. (1993). Schadevergoedingsmaatregel en voeging: De civielrechtelijke invalshoek. Nederlands Juristenblad, 68(5), 163-167.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

(2)

prof. dr. J.J.M. van Dijk prof. mr. M.S. Groenhuijsen

Schadevergoedingsmaatregel en voeging: de civielrechtelijke invalshoek

1. Aanleiding

In de afgelopen jaren is er veel energie besteed aan de her-waardering van de positie van slachtoffers van misdrijven in het strafrechtelijk systeem. Een ambtelijke werkgroep en een adviescommissie van de regering kwamen tot de conclusie dat de benadeelden veel tekort komen in het huidige stelsel. Om aan de gebleken defecten tegemoet te komen werden er maatregelen genomen in de beleidsmatige sfeer en op wetgevend niveau.1 Dat ging natuurlijk niet zonder slag of stoot. Een enigszins ingrijpende heroriëntatie in de strafrechtspleging kan alleen slagen wanneer daarvoor een breed draagvlak bestaat. Meer in het bijzonder is noodzakelijk dat de verschillende (beroeps-)groepen die met de beoogde veranderingen te maken krijgen, doordrongen zijn van de noodzaak daartoe. Een tastbare verbe-tering van de positie van slachtoffers van delicten in het strafprocesrecht kon dan ook alleen worden voorgesteld na een intensief debat tussen alle betrokkenen over de wenselijkheid daarvan. De neerslag van dat debat is te vinden in een over-vloedige hoeveelheid literatuur, waarin zo ongeveer alle juridische haken en ogen van deze materie uitvoerig zijn besproken. De meesters in de rechten kregen bij deze onderne-ming bovendien steun van een nieuwe discipline, de victimolo-gie. Dit vakgebied is er o.a. op gericht om met behulp van sociaal-wetenschappelijke methoden en technieken te achterhalen of er inderdaad een empirische basis is voor allerlei ideeën die er leven omtrent slachtoffers van misdrijven. Zo wordt door victimologen systematisch onderzocht welke wensen deze gedupeerden hebben, welke prioriteit zij aan hun verschillende behoeften toekennen, en in hoeverre het rechtsstelsel er in slaagt daaraan tegemoet te komen. Een gelukkige bijkomstigheid was dat het victimologische onderzoek ondubbelzinnig bevestigde dat de inspanningen van juristen ten gunste van slachtoffers in het strafrechtelijk systeem inderdaad dringend noodzakelijk waren. Kortom: deze koerscorrectie is jarenlang degelijk voorbereid en sluit aan op een groot volume van juridische en victimologische onderzoeksresultaten.

Tegen deze achtergrond is het interessant dat onlangs vanuit civielrechtelijke hoek kritiek werd geuit op een be-langrijk onderdeel van het zgn. wetsontwerp-Terwee. In zijn Groningse oratie komt W.H.M. Reehuis namelijk tot de verstrek-kende conclusie dat de Eerste Kamer zich alsnog zou moeten keren tegen het opnemen van de schadevergoedingsmaatregel in de

(3)

wet.2 Deze slotsom prikkelt de belangstelling van ieder die zich bij het onderwerp betrokken voelt. Wellicht hebben de vooral strafrechtelijk gespecialiseerde juristen die het wetsontwerp hebben voorbereid een civielrechtelijke finesse over het hoofd gezien, die de gekozen constructie onhoudbaar maakt. En misschien is er wel veel af te dingen op al dat victimologische onderzoeksmateriaal waaruit de noodzaak tot verandering zo duidelijk leek te volgen.

In deze bijdrage willen we kort ingaan op deze kwesties. Ter voorkoming van misverstand leggen we ons eindoordeel nu vast in alle klaarheid op tafel. Reehuis biedt geen nieuwe inzichten die anderen over het hoofd hebben gezien. Integen-deel. Hij negeert de achtergrond en de wetenschappelijke omlijsting van het wetsontwerp-Terwee. Tegenover de jarenlange discussies over dit onderwerp, stelt hij gemeenplaatsen uit het burgerlijk recht die zelfs niet-civilisten nergens verrassen. Dit zou niet zo bezwaarlijk zijn als het resultaat enkel een teken van intellectuele luiheid zou zijn. Maar er is méér aan de hand. Door het wetsontwerp in een kwade reuk te stellen en de Eerste Kamer op te roepen niet accoord te gaan, dreigt Reehuis een grote groep ontredderde burgers voordelen te onthouden waarop ze al zo lang tevergeefs aanspraak hebben gemaakt. Dan is de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de wetenschapper in geding.

Het probandum is gegeven. Nu de bewijsvoering. 2. Het aap-noot-mies van het civielrecht

De vraag die Reehuis in zijn oratie centraal stelt, luidt: "Is de schadevergoedingsmaatregel vanuit civielrechtelijk perspec-tief een verbetering?" (p. 5). Dat is eigenlijk een merkwaar-dige vraag. Zo is niet direct duidelijk waar de rede op is gericht. Een verbetering ten opzichte waarvan? Gaat de spreker na of de schadevergoedingsmaatregel een verbetering van het strafrecht inhoudt, die vervolgens vanuit civielrechtelijk perspectief wordt gewaardeerd? Of is het onderzoek gericht op de vraag of de voorgestelde maatregel méér of minder mogelijk-heden biedt dan het burgerlijke recht? Dat laatste blijkt in hoofdzaak het geval te zijn. En daar zit dan direct het eerste probleem in het betoog. Reehuis presenteert de civiele rechts-gang als een volstrekt onproblematisch terrein, als een van-zelfsprekende maatstaf waaraan voorgenomen strafrechtelijke hervormingen uit de aard van de zaak getoetst kunnen worden. De veronderstelling van de auteur is dat het burgerlijke recht een fraaie regeling biedt waaraan geen afbreuk mag worden gedaan in een strafrechtelijke regeling. Door die aanname wordt de gedachtengang echter van meet af aan in de verkeerde sleutel gezet. Want laten we niet vergeten dat het civiele aansprakelijkheidsrecht annex het bijbehorende procesrecht nu juist de oorzaak is van veel ellende voor slachtoffers van misdrijven. Te lang is er in het strafrecht nauwelijks omgeke-ken naar de benadeelden met een beroep op het bestaan van de

(4)

civiele rechtsgang. Penalisten hebben dit alibi tot op het bot geëxploiteerd, met steun vanuit civilistische hoek. Grote delen van de othodoxe dogmatiek zijn ook gericht op het prononceren van de verschillen tussen de twee 'zuilen' van rechtspraak. Straf zou een zaak zijn tussen de verdachte burger en de overheid; schadevergoeding een kwestie tussen twee burgers. De straf houdt alleen maar een nadeel in; schadevergoeding leidt ook nog tot een begunstigde. Straf is uitvloeisel van een discretionaire bevoegdheid van de rechter; schadevergoeding berust rechtstreeks op de wet. Straf is een beoogde leedtoevoeging; schadevergoeding niet. Dit zijn de klassieke denkbeelden waarmee generaties juristen zijn opgevoed, en die in de oratie van Reehuis allemaal weer worden opgedist. Maar in de afgelopen anderhalve eeuw heeft de tijd waarachtig niet stilgestaan. Ten eerste is voor iedereen zichtbaar gebleken - en later door empirisch onderzoek bevestigd - dat het systeem in het geheel niet werkt zoals het verondersteld wordt te werken. En ten tweede is aangetoond dat de uitgangspunten van dit twee-zuilen-stelsel ten koste gaan van de belangen en de wensen van slachtoffers van misdrijven, hetgeen structureel leidt tot secundaire victimisatie.3 Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat de maatstaf die Reehuis aanlegt bij de beoordeling van de schadevergoedingsmaatregel al op voorhand ondeugdelijk is. Maar laten we bezien hoe hij vervolgens te werk gaat.

3. Drie problemen

De schrijver spitst zijn betoog toe op drie problemen bij de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel (p. 7 e.v.).

Het eerste probleem heeft betrekking op de hoogte van de veroordeling tot schadevergoeding. Zoals bekend zal met de invoering van de wet-Terwee een eind worden gemaakt aan het bestaan van de gefixeerde limieten in artt. 44 en 56 RO (thans maximaal f 600,- bij de kantonrechter, f 1500,- bij de recht-bank). Volgens de commissie Terwee zou de rechter in het nieuwe systeem bij het opleggen van een schadevergoedingsstraf o.a. rekening moeten houden met de ernst van het feit, de verwijtbaarheid van het gedrag en de draagkracht van de dader. Reehuis prijst de wetgever, die op deze punten van het advies van de commissie is afgeweken, want er zou anders een misken-ning dreigen van het civielrechtelijke uitgangspunt dat op de pleger van een onrechtmatige daad de verplichting rust om de door hem veroorzaakte schade in zijn geheel te vergoeden. Hij geeft een voorbeeld: "Een veroordeling van een bulldozermachi-nist, die overmand door liefdesverdriet met zijn bulldozer een vernietigend spoor van autowrakken en beschadigde huizen heeft achtergelaten tot betaling van f 250.000,-, zal strafrechtelijk als een disproportionele reactie worden gezien, ook al beliep de schade dat bedrag. Daarnaast loopt bij het opleggen van te hoge bedragen het strafrechtelijk systeem spaak." (p.9). Commentaar: Natuurlijk wordt de schadevergoedingsmaatregel niet ingevoerd om in dit soort gevallen veroordelingen tot enkele tonnen op te leveren. Het gaat daarentegen eerst en vooral om

(5)

de grote groep van delicten waarin particulieren nadeel hebben ondervonden, dat doorgaans een omvang heeft van enkele honderden tot enkele duizenden guldens.4 Die mensen vallen thans veelvuldig buiten de boot, hetgeen onder het regiem van de nieuwe wet kan worden verbeterd. Als dat zou lukken, heeft dat zeer gunstige gevolgen, en niet alleen in financieel opzicht. Wanneer schadevergoeding daadwerkelijk door de dader wordt betaald, blijkt dat de emotionele verwerking van het delict gunstig te beïnvloeden. Daarbij is vooral van belang dat onderzoek heeft uitgewezen dat de hoogte van het uitgekeerde bedrag van ondergeschikt belang is bij het bewerkstelligen van dit gunstige effect.5 Het opvoeren van een teleurgestelde minnaar die met zijn bulldozer een wagenpark verbouwt is dus eigenlijk een doorzichtig retorisch snufje. Dat neemt echter niet weg dat de regeling ook voor dergelijke omvangrijke zaken adequaat dient te zijn (zie daarover ook 4 hieronder). Dit leidt tot het tweede door Reehuis besproken probleem, te weten de invloed van de strafrechtelijke veroordeling op de civielrechtelijke verplichtingen van de dader.

De spreker komt op dit punt met ferme kritiek. Hij stelt dat een schadevergoedingsmaatregel die lager uitvalt dan het bedrag van het totale nadeel tot gevolg heeft dat de 'meer-schade' daarna niet meer via de civiele rechter zou kunnen worden verhaald. Dus: "Civielrechtelijk bezien zou de dader ten koste van het slachtoffer het proces beter uitkomen dan hij erin is gegaan." (p.11). Dat is nogal wat. Maar er klopt niets van. Wat is er dan wèl aan de hand? Onder het huidige recht moet het slachtoffer kiezen tussen de civiele en de strafrechtelijke weg. Hij kan niet eerst een deel van zijn schade door de voeging ex art. 332 e.v. Sv verhalen, en daarna een eventuele restschade via de burgerlijke rechter opeisen.6 Het wetsontwerp-Terwee biedt in dit opzicht juist een belang-rijke verbetering: het wordt nu mogelijk om een partiële restitutie langs strafrechtelijke weg te bewerkstelligen, waarna het restant in civilibus aan de orde kan komen. Dit is vooral van belang als een deel van de schade makkelijk te bewijzen is, maar een ander part erg gecompliceerd is; het biedt ook voordelen wanneer sommige schadeposten al vast staan (b.v. zaaksbeschadiging) terwijl andere posten nog niet te begroten zijn (b.v. letsel als er nog geen medische eindtoe-stand is ingetreden). Kortom: het door Reehuis opgeworpen probleem bestaat niet. Hij geeft dat op p. 12 en 13 ook zelf aan, waar hij correct uit de wetgevingsstukken citeert dat de schadevergoedingsmaatregel slechts maakt dat de vordering voor het bedrag dat bij de maatregel is opgelegd strafrechtelijk kan worden afgedwongen, maar de civielrechtelijke verplichting tot betaling van de gehele schade onverlet laat.

4Zie o.a. M. Junger, T. van Hecke, Schadevergoeding binnen het strafrecht, ’s-Gravenhage 1988, p. 47, met als conclusie van sociaal-wetenschappelijk onderzoek dat natuurlijke personen ’relatief zelden’ meer dan f 1500,- schade leiden.

5

(6)

Het derde probleem. Reehuis maakt bezwaar tegen het onderdeel van de wet-Terwee waarin de inning van de schadever-goedingsmaatregel wordt opgedragen aan het Openbaar Ministerie, omdat aan de effectiviteit van dit orgaan als incassobureau nogal wat hapert (p. 15). Hij staaft deze bewering met verwijzing naar het jaarverslag van het OM over 1990. Wij tekenen hierbij aan dat er een schat aan empirisch materiaal bestaat op grond waarvan precies de tegenovergestelde conclusie aannemelijk is. De executie blijkt namelijk de bottleneck te zijn van ieder juridisch systeem dat is gericht op genoeg-doening voor (particuliere) slachtoffers van misdrijven. De ervaring in binnen- en buitenland leert dat het in de praktijk nog wel wil lukken om bij de strafrechter een veroordeling van de dader jegens het slachtoffer te verkrijgen. Maar dan begin-nen de problemen pas. De begunstigde moet zelf een deurwaarder inschakelen (en kosten maken !), met een, zacht gezegd, onze-kere kans op succes. Zelfs in het Franse recht, dat voor de partie civile zoveel vriendelijker is dan het onze, is gebleken dat de in het gelijk gestelde benadeelde in niet meer dan ca. 20% van de gevallen er in slaagde om ook daadwerkelijk restitutie te ontvangen.7 Nog onlangs is ook in Nederland aangetoond hoe moeilijk het is om als eenling een rechterlijk vonnis te (doen) executeren tegen een veelal onwillige veroor-deelde.8 Daar tegenover staat de ondervinding die in Engeland is opgedaan met de zgn. compensation order, het equivalent van onze schadevergoedingsmaatregel. Daar is gebleken dat juist het inschakelen van de overheid bij de executie heeft geleid tot een onvergelijkbaar hoger percentage van uitgevoerde rechter-lijke vonnissen.9 Ook op dit punt negeert Reehuis een overvloed aan victimologische bevindingen. Waar de Memorie van Toelich-ting stelt dat een bijkomend voordeel van de executie van overheidswege is gelegen in de omstandigheid dat daardoor een directe confrontatie tussen dader en slachtoffer wordt verme-den, meent Reehuis dat dit voordeel voor een belangrijk deel slechts ’schijn’ is, omdat het slachtoffer de zaak verder aan een advocaat of deurwaarder kan overlaten (p. 14). Wij vragen ons dan af of Reehuis wel eens een slachtoffer heeft gesproken. Binnen de Landelijke Organisatie Slachtofferhulp worden inmiddels meer dan 50.000 gedupeerden per jaar bijgestaan. De veelal diep treurige verhalen van deze mensen maken duidelijk welke traumatische gevolgen verbonden zijn aan een systeem waarin veroordeelde misdadigers in de executiefase kunnen traineren, chicaneren, en hun slachtoffers opnieuw kunnen gaan treiteren, sarren, bedreigen en intimideren. Reehuis weet daar allemaal niets van. Hij kijkt in de wet en stelt de burgers op basis daarvan gerust.

4. Voeging en schadestaatprocedure

7

8P.J. van Koppen, M. Malsch, Hoe de verliezer wint. Executie van civiele vonnissen, NJB 1992, p. 1101-1104.

(7)

Reehuis zegt geen tegenstander te zijn van een veroordeling tot schadevergoeding in een strafrechtelijke procedure, maar het moet dan wel een civielrechtelijke veroordeling zijn, waarbij louter civielrechtelijke maatstaven worden aangelegd (p. 17). Daarom heeft hij een voorkeur voor de voegingsprocedure van art. 332 e.v. Sv boven de schadevergoedingsmaatregel. Als er complicaties ontstaan in verband met het begroten van de omvang van de schade, zou de strafrechter een veroordeling moeten kunnen uitspreken tot schadevergoeding nader op te maken bij staat (p. 20).

De argumenten voor een aparte schadestaatprocedure zijn op zichzelf geldig. Maar opnieuw vragen wij aandacht voor de rechtswerkelijkheid in de overgrote meerderheid van strafzaken. Doorgaans gaat het om relatief kleine bedragen. Wanneer de schade veel groter en/of gecompliceerder is - we hebben het dan over bijzondere gevallen - zijn er twee mogelijkheden. a. De dader biedt verhaal. Dit is wederom, met afstand, de kleinste groep. Voor deze situaties heeft de wetgever gemeend dat het goed is om in het strafrecht een relatief snelle en goedkope deeloplossing te moeten aanbieden, waarbij een restant van de vordering via de burgerlijke rechter kan worden afgewikkeld. Dat lijkt ons zeer verdedigbaar. b. De dader biedt geen, of weinig verhaal. Dit is de gebruikelijke toestand. De kerngedachte van de wet-Terwee is om dan nog zo veel als mogelijk is te doen voor het slachtoffer. Enig redres is beter dan geen redres. De inbedding in de strafprocedure verschaft het slachtoffer bovendien extra genoegdoening, omdat het falen van de dader in een publiekrechtelijke context aan de kaak wordt gesteld. Maar deze aandacht voor het slachtoffer mag niet contra-productief worden. En dat is het voorspelbare gevolg van een handelswijze waardoor bij het slachtoffer verwachtingen worden gewekt waaraan later niet kan worden voldaan. Daarom zijn wij tegen toewijzing van enorme schadeclaims in het strafgeding tegen daders die evident niet aan zo’n vonnis kunnen voldoen. Anders dan Reehuis hebben slachtoffers namelijk geen behoefte aan een rechterlijke uitspraak ten laste van een bulldozermachinist ad f 250.000,-, omdat zo’n beslissing een belofte schept die nooit kan worden ingelost en dan tot nieuwe (tertiaire) victimisatie leidt.10 Reehuis doet deze kwestie af met de mededeling: "Dat de schuldenaar niet altijd verhaal zal bieden is een geheel andere zaak. In het privaatrecht is het niet uitzonderlijk dat iemand meer schulden heeft dan hij kan betalen. De regeling van het verhaal is daarop ingesteld." (p. 10) Dit is opnieuw het gelijk van de jurist die een paar regeltjes kent, maar die geen notie heeft van de financiële en emotionele problemen van grote groepen slachtoffers van misdrijven.

(8)

5. Conclusies

Reehuis miskent de strekking van de wet-Terwee. Voor hem blijft alles bij het oude. Penalisten zijn er voor straf, civilisten zijn er voor schade. Het strafproces is in principe een zaak tussen de overheid en de verdachte, het slachtoffer is daarin geen partij (p. 6, p. 18). Fout! De wet-Terwee beoogt nu juist aan deze achterhaalde inzichten een eind te maken. Er wordt een nieuwe afdeling toegevoegd aan het wetboek van strafvordering, waarin de benadeelde partij wordt erkend als een volwaardige deelnemer aan het geding. De symbolische betekenis - in de gunstige betekenis van het woord11 - van die erkenning is groot. En ook de feitelijke consequenties daarvan zullen ingrijpend zijn, nu al vaker is aangetoond dat de onvrede van slachtoffers met de rechtspleging voor een belangrijk deel wordt gevoed door het gevoel dat zij niet serieus worden genomen.12

Slachtoffers van misdrijven zijn lange tijd de dupe geweest van ongelukkige juridische structuren. Klachten daar-over zijn vaak afgewimpeld door de law in the books ook echt te geloven, terwijl de law in action slechts een flauwe af-spiegeling vormt van de vertrouwde dogmatiek van het recht. Daarbij is te lang over het hoofd gezien dat de juristen hun werkelijkheidsbeeld niet kunnen of mogen opleggen aan de mensen waarover zij uitspraken doen. De herziening van de positie van slachtoffers in het strafrecht is niet een gevolg van een soort expansiezucht van criminalisten, maar een reactie op het empirisch vastgestelde echec van de traditionele - in zekere zin verkokerde - rechtsbedeling. De vastgestelde werkelijke behoeften van slachtoffers van misdrijven zijn in deze operatie maatgevend geweest. Het is jammer dat Reehuis deze ontwik-kelingen negeert, en zonder enige argumentatie terugvalt op orthodoxe denkbeelden waarvan de tekortkomingen nu juist aanleiding hebben gegeven tot heroverweging. Ons grootste probleem met de oratie van Reehuis is dus niet dat hij kritiek heeft op het wetsontwerp-Terwee13 of dat hij tot verkeerde conclusies komt. Het kernbezwaar luidt dat in deze rede geen enkele denkprestatie wordt geleverd die de moeite waard is, omdat zonder enige verantwoording wordt voorbij gegaan aan reeksen van overwegingen die in de strafrechtswetenschap en de victimologie zijn ontwikkeld om een ander standpunt dan het zijne te funderen.14 In de wetenschap moeten we op elkaars schouders staan, wordt wel gezegd.15 Reehuis probeert het allemaal helemaal alleen. Dan kom je niet ver.

11Zie W.J. Witteveen e.a. (red.), Wat maakt de wet symbolisch?, Zwolle 1991. 12

13Uiteraard is er ook in strafrechtelijke kring scherpe kritiek op het wetsontwerp geuit; discussie daarover kan de inhoud alleen maar aan kwaliteit doen winnen.

14In deze bijdrage hebben wij ons bewust gematigd in het vermelden van relevante juridische literatuur, aangezien die bekend en algemeen toegankelijk is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sylvia Verschueren en Stef Mermuys Bij deze Afzettingen is een enquête over excursies en web-..

I n de gemeente Wageningen wordt jaarlijks circa 1,6 miljoen kilo eten weggegooid.. Gebutst fruit, kliekjes van maaltijden of brood dat niet meer

Uit deze test moet de conclusie worden getrokken dat de waargenomen symptomen zeer waarschijnlijk niet van parasitaire oorsprong zijn en zeker niet door een schimmel

Zonder inclusie in de ketenveldnorm zou Amir mogelijk nog steeds niet in beeld zijn van de gemeente, terwijl er sinds de inclusie actief door de gemeente gezocht wordt naar

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Ik voeg daar aan toe, dat de kritiek die zij op onderdelen van het beleid ongetwijfeld zouden houden, voor de kiezers duidelijk maakt, hoe het beleid in onze richting zou

De werkingscoëfficiënten voor stikstof uit organische producten variëren van 0% voor veen, 10% voor compost tot 60% voor drijfmest.. De stikstofgebruiksnorm is sterk beperkend voor

Responsgroepen voor de gevoeligheid van soorten voor klimaatverandering 33 4.1 Afbakening analyse responsgroepen 33 4.2 Temperatuurstijging leidt tot areaalverschuivingen 34