• No results found

Richtlijnen voor het nageslacht? Hoofts taal en taalreflectie na 1647

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Richtlijnen voor het nageslacht? Hoofts taal en taalreflectie na 1647"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zeven

111aal

Hooft

Lezingen ter gelegenheid van de 350ste sterfdag van P,e.Hooft, uitgesproken op het herdenkingscongres

in de Amsterdamse Agnietenkapel op21mei 1997

onder redactie van J eroen Jansen

(2)
(3)

7

Richtlijnen voor het

nageslacht~

Hoofts taal en taalreflectie na

1647

Marijke J.van der Wal

INLEIDING

Bij het bepalen van mijn precieze onderwerp voor dit Hooftcongres ben ik ervan uitgegaan dat het voor u als hoofdzakelijk niet-taalkundigen minder aantrekke-lijk zou zijn om in detail in te gaan op kenmerken van Hoofts taalgebruik en op de finesses van taalkwesties waarover hij zijn mening heeft gegeven. Ik heb er daarom voor gekozen om te onderzoeken wat Hoofts doorwerking na zijn dood en met name in de eerste decennia van de achttiende eeuw is geweest. Waren zijn taalgebruik en zijn taalopvattingen nog belangrijk voor het nageslacht?

Eerst ter introductie enkele gegevens die u, als in Hooft geïnteresseerden, bekend zullen zijn. U bent vanzelfsprekend op de hoogte van de meest opval-lende kenmerken van Hoofts taal: de purismen, die in veel van zijn teksten zijn te vinden en die soms ook onderwerp van discussie in zijn correspondentie zijn; de nauwgezette naamvalsonderscheidingen en de latinistische syntactische con-structies, die vooral in zijn proza, frequent worden aangetroffen. U weet waar-schijnlijk ook dat Hooft zich al omstreeks 1622-1623met taalkwesties bezighield, toen hij met Vondel, Reaal en De Hubert bijeenkwam voor de zo geheten let-terkunstige

(=

grammaricale) vergaderingen. Wat Hooft toen over allerlei taal-problemen dacht, heeft hij niet op papier gezet: Hij deed dit wel jaren later, in de periode 1635-1641,toen hij voor zichzelf diverse taalobservaties en opmerkin-gen over taalkwesties onder het kopje Waernemingen op de Hollandsche Tael noteerde. In die genummerde opmerkingen nemen vooral buigingszaken een grote plaats in.' De Waernemingen, die pas lang na zijn dood zijn uitgegeven, vor-men een interessante informatiebron voor Hoofts mening over bepaalde taal-problemen.

(4)

zaken (Amours uitgaven voor boeken, tekenlessen en dergelijke), wijst hij er zijn zoon op dat diens spelling niet correct is. Ook de naamvalsuitgangen hanteert hij verkeerd en Hooft geeft corrigerend de juiste naamvalsvormen van het door Amour gebruikte'onderdaanighste zoon'. De taalkundige excurs in de brief wordt vervolgens besloten met de zinsnede: 'Dit vermaan ik op dat ghij ook beneir-stight uwe moederlijke taal wel te schrijven en te spreeken: waar toe u dienstigh zijn zal, bij wijlen, wat in mijne Historien te leezen.' Het is een duidelijk advies: in mijn Historien kun je het voorbeeld voor goed schrijven en spreken vinden.

In Hoofts eigen ogen kon zijn taalgebruik dus als een richtlijn dienen. De vraag die ik aan de orde wil stellen is of het nageslacht ook die mening was toe-gedaan en zo ja, in welk opzicht Hoofts taal en taalreflectie dan na 1647 van belang zijn geweest.

DRIE INVLOEDRIJKE ACHTTIENDE-EEUWSE WERKEN

Om een antwoord op die vraag te krijgen zou veel en heel divers materiaal onderzocht kunnen worden. Opmerkingen over Hoofts 'voorbeeldige' taal kun-nen immers gemaakt worden door een ieder die de pen hanteert en zich daar-voor verantwoordt. Dergelijke getuigenissen kunnen we dus in principe aantreffen in correspondenties, in tijdschriften, in gedichten en in voorwoorden. We moeten een beperking aanbrengen en doen dit door ons op een bepaalde categorie geschriften te richten, de taalkundige werken die in de eerste helft van de achttiende eeuw toonaangevend waren. Dat wil zeggen veel gebruikte gram-matica's en andere taalwijzers, waarin taalgebruikers die zich aan de taalregels en taalnormen van hun tijd willen houden, te rade gaan. Als in die werken Hoofts taalgebruik en taalreflectie nog een rol spelen, dan zegt dat niet alleen iets over zijn invloed op de auteurs van die geschriften, maar ook iets over zijn indirecte invloed op de grote kring van de betreffende lezers en gebruikers. We moeten ons gezien de beschikbare tijd nog verder beperken en nemen daarom drie invloedrijke taalkundige werken onder de loep. Het zijn David van Hoogstratens lijst met de geslachten van zelfstandige naamwoorden uit 1700,

het stijl- en grammaticawerkje van Jacobus Nyläe uit 1703 en de uitvoerige grammatica van Amold Moonen uit 1706. Alledrie de werken zijn vele malen herdrukt, tot ver in de tweede helft van de achttiende eeuw.

(5)

HOOFTS TAAL EN TAALREFLECTIE NA 1647 125

bijvoorbeeld de verkeerde mannelijke vormen des hels, des ziels, des zonsin plaats van de correcte vrouwelijke vormen der helle, der ziele, der zonne.' David van Hoogstraten (1658-1724) probeerde orde op zaken te stellen in zijn Aen-merkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700), een lijst, waarin een groot aantal zelfstandige naamwoorden voorzien is van een genusaandui-ding.' Wellicht komt nu direct de vraag bij u op, hoe Van Hoogstraren het juis-te geslacht van een zelfstandig naamwoord kon bepalen. Die vraag wordt beantwoord, wanneer we zijn werk ter hand nemen en constateren dat de alfa-betisch geordende woorden zijn voorzien van een geslachtsaanduiding die geba-seerd is op citaten uit de werken van Hooft en Vondel. Die citaten staan bij het betreffende woord vermeld. In zijn voorrede illustreert Van Hoogstraten het nut ervan in de volgende bewoordingen: 'By voorbeelt, als Hooft zegt, Na de daedt, blykt aenstonds dat dit woordt vrouwelyk is. En als Vondel zegt,zig t'ontslaen van den bant,dat dit mannelyk is: daer men anders zoude zeggenNa den daedt,envan de ban!'.'

Hooft en Vondel, die de Nederlandse taal hebben opgebouwd en die gery-peerd worden als 'de twee beste schryvers onzer eewe', blijken dus richtingge-vend voor Van Hoogstraten.' Ook wanneer hij nog diverse geschriften ter lezing aanbeveelt, ontbreekt de naam van Vondel niet en merkt hij op dat men nooit de 'overheerlyke schriften van den Ridder en Drost Hooft' moet verwaarlozen.'

Het advies om Hooft en Vondel te lezen, is ook te vinden in deAanleiding tot de Nederduitsche taal, een soort 'schrijfwijzer' van de hand van Jacobus Nylöe

(6)

126 RICHTLIJNEN VOOR HET NAGESLACHT,

Hoe is nu de praktijk2 Spelen in Nyläe's boekje de aangevoerde autoriteiten, speelt met name Hooft een zichtbare ro12We stellen vast dat - buiten de voor-rede - in acht passages van het kleine (43 paginás tellende) boekje naar Hooft wordt gerefereerd; naar Vondel overigens - dit terzijde - elf keer." Aantallen ver-wijzingen of citaten zeggen op zichzelf niet alles; een naam kan immers in posi-tieve of in negaposi-tieve zin worden genoemd. Nyläe blijkt het in één passage met Hooft oneens te zijn. Het betreft het naamvalsgebruik in voorbeelden alsdes meester worden; hij gaf het der gemeente over; het is der moeite waardig. Nyläe keurt dat gebruik af: 'want in goedt Neerduitsch (==Nederlands) zegt men, ik ben dit

of dat meester geworden (...) hy gaf het de gemeente over; het is de moeite waar-dig'. Hij merkt daarbij op dat de gewraakte voorbeelden weliswaar vaak bij Hooft voorkomen, maar dat andere taalkenners niet zonder reden menen dat Hooft hierin niet gevolgd dient te worden." In de overige zeven passages wordt het taalgebruik van alleen Hooft of dat van Hooft en anderen als voorbeeld van goede en zuivere taal of als bewijs voor een taal- of spellingregel aangevoerd."

Nyläe's werkje is geen uitvoerige grammatica, maar meer een hulp, zoals hij het zelf ziet, om onbedrevenen voor struikelen te behoeden. De behoefte aan een uitgebreide grammatica werd wel gevoeld en net als Van Hoogstraten in

1700 meldt Nyläe drie jaar later dat Arnold Moonen de uitgave van een gram-matica voorbereidt. In1706is het zo ver: Moonens Nederduitsche spraekkunst

ver-schijnt.14 De auteur vermeldt in zijn voorrede welke Nederlandse en buitenlandse bronnen hem van nut zijn geweest en noemt daaronder Hoofts Waernemingen op de Hollantsche tael.I5 Hij spreekt over 'de geschreeve Aen-merkingen of Waerneemingen op de Hollantsche tael' van Hooft en heeft dus kennelijk Hoofts manuscript of een afschrift ervan in handen gehad. Ook Van Hoogstraten beschikte daar trouwens over, want hij had in zijn werk van1700

een klein gedeelte van Hoofts Waernemingen opgenomen, die daarmee voor het eerst, gedeeltelijk gepubliceerd werden. Voor Moonen is Hooft echter niet de hoogste autoriteit: hij heeft zich in zijn grammatica vooral op Vondel gebaseerd, die hij beschouwt als de wijste en nauwkeurigste van de overleden Nederlandse schrijvers.I6 Tussen haakjes voegt hij wel aan dat oordeel toe: 'anderen en zelfs den Drossaert Hooft, die als een arent in de wolken zweeft, niet te na gesprooken'.17

(7)

HOOFTS TAAL EN TAALREFLECTIE NA 1647 127

van het onbepaalde lidwoord eenaf in gevallen alsMaria Stuart van Schot/ant, Vorstin, voor wie ...(i.p.v.eene Vorstinofdie eene Vorstin was). Ook staat hij niet aan de kant van Hooft in de discussie over de dubbele vocaalspelling in open lettet-grepen (bijvoorbeeld de dubbele aaete. invaader, vreede, kooning), een spelling die Hooft hanteerde, maar waartegen Vondel zich had verzet. In de resterende tien gevallen wordt Hoofts taalgebruik in positieve of in neutrale zin aangevoerd.20

Bij alle voorkeur die Moonen voor Vondel heeft, blijkt het taalgebruik van Hooft dus toch herhaaldelijk een vermelding of een discussie waard te zijn.

We kunnen niet anders dan concluderen dat in de drie besproken vroeg-acht-tiende-eeuwse werken Hooft samen met Vondel als evidente autoriteit wordt opgevoerd. Voor de auteurs van deze geschriften kan Hoofts taaL het ene aspect, ruim vijftig jaar na zijn dood nog als voorbeeld en richtlijn dienen. Zijn taalre-flectie, het andere aspect, in de vorm van zijnWaernemingen op de Hollandsche Tael heeft de aandacht van Van Hoogstraten en Moonen getrokken, maar niet alleen van hen, ook van de belangrijkste Nederlandse taalkundige van de achttiende eeuw, Lambert ten Kate (1674-1731).

LAMBERT TEN KATE EN HOOFTS WAERNEMINGEN

Hoofts Waernemingen op de Hollandsche Taelhebben aanvankelijk in manuscript-vorm onder belangstellenden gerouleerd. Door het ontbreken van een gedrukte uitgave zal de invloed ervan in eerste instantie beperkt zijn gebleven. De volle-dige tekst verschijnt pas in1723in druk, en wel als bijlage in Lambert ten Kate's Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake (1723), een volumineus en uiterst belangwekkend werk, waarin taalvergelijking - met name ook van oudere stadia van talen - en wetenschappelijk verantwoorde etymolo-gie belangrijke bestanddelen zijn." Ten Kate, die niet tevreden was met de taal-kundige activiteiten van zijn tijd, trachtte door vergelijking van oudere taal stadia en door goede observatie van de eigentijdse taalvariëteiten regels te ontdekken en vast te stellen. Het is opmerkelijk dat iemand als hij de publicatie van de Waernemingen op de Hollandsche Tael zesenzeventig jaar na de dood van Hooft nog de moeite waard vond.u

(8)

128 RICHTLIJNEN VOOR HET NAGESLACHT,

afwijkende mening te geven. Een voorbeeld van zo'n kritische kanttekening is een opmerking bij de buiging van het adjectief. Hooft overwoog diverse moge-lijkheden en Ten Kate tekent daarbij aan: 'Hier zoekt men Tael te maken, en niet te vinden. En zo welEEN JONG ZOON enz.: alsHET GROOT HUIS enz.: klinken elk even Walsch en vreemd in de ooren, vermits gantsch strijdig tegen 't Gebruik'." De kritiek is typerend voor Ten Kate: hij wilde geen taalregels beden-ken ('mabeden-ken), maar ontdekbeden-ken ('vinden'). Zijn kritiek is echter, zo merkt hij zelf op, geen geringschatting van Hooft, die hij als de vorst onder de literatoren beschouwt. IntegendeeL het is een bewijs van hoogachting: Hooft is het waard om bekritiseerd te worden." Dat is al met al veel lof uit de mond van Ten Kate. Hoe hoog hij Hooft wel niet schatte, is ook af te lezen uit de titelpagina van zijn Aenleiding. Op de voorgrond verscheurt een engeltje een stuk papier met het opschrift'Daer is geen regel zonder exceprie [= uitzondering]'. Daarmee is Ten Kate's positie getypeerd: hij wilde ook voor uitzonderingen regels opsrellen. Zijn stelregel 'qui quaerit invenit' [= wie zoekt die vindt] is eveneens op het plaatje, links beneden, te vinden. De eervolle plaats boven de ritel van her boek wordt ingenomen door een borsrbeeld met het gelauwerde hoofd van P.C.H(ooft)!

TENSLOTTE: AFRONDING EN CONCLUSIES

Voordat we tot een conclusie komen, is nog een enkele relarivering op zijn plaats. We hebben slechts vier, hoewel zeker niet willekeurige, achttiende-eeuw-se werken op de doorwerking van Hooft onderzocht. Ook kunnen we, wanneer we een larere druk van de besproken werken bekijken, soms constateren dat naast Hooft en Vondel in toenemende mate ook andere autoriteiten worden genoemd. Daarmee wordt het zware accent, dat op de twee groten lag, in later jaren dus minder sterk.

(9)

HOOFTS TAAL EN TAALREFLECTIE NA 1647 129

zult het als Hooftliefhebbers zeker eens zijn met die algemene, waarderende typering van Hoofts werk en 'het frisse' ervan hebben wij vandaag nog eens kun-nen ervaren in de vertolking van zijn liederen. Wat het taalkundige aspect betreft, moeten wij echter constateren dat zijn taalgebruik niet meer als een na te volgen voorbeeld wordt gepresenteerd en dat zijn taalbeschouwingen voor taalkundigen voorgoed historie zijn geworden. Al heeft zijn taal nu niet meer enig praktisch taalbeheersingsnut en al speelt zijn taalbeschouwing geen rol meer in enige taalkundige discussie, ze zijn nog altijd wel objecten van weten-schappelijk onderzoek. En ... is er meer wa[ een auteur zich kan wensen na350

(10)

130 RICHTLIJNEN VOOR HET NAGESLACHT!

noten

]. Wel wordt algemeen aangenomen dat de opmerkingen die De Hubert in zijn 'Noo-dige Waarschouwinge', de voorrede bij zijn psalmvertaling De psalmen des propheeten Davids (Leiden 1624), maakte, het standpunt van de deelnemers aan de letterkunstige vergaderingen weergeven.

2. Van de 126 opmerkingen gaan er 73 over buiging, waarvan 37 speciaal over de buiging van het adjectief. Volgens EL. Zwaan (Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst.

Groningen ete. 1939, p. 109) heeft Hooft her grootsre gedeelte van zijn waarnemingen geschreven toen hij tussen 1635 en 1638 bezig was met het herzien van zijn Henrik de Gróte voor de derde druk. H.W. van Tricht neemt daarentegen een sterker verband met de eerste druk van deNederlandsche Historien aan en komt daarmee op een latere date-ring ('De dativus hum bij Hooft', in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 68

(1951),p. 313-316).

3. Zie De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft, ed. H.W. van Tricht, 3 din. Culem-borg 1976-1979, br. 1319.

4. Zo signaleert onder meer ]oannes Vollenhove in zijn gedicht Äan de Nederduitsche schryvers' (1686) deze wanorde. Zie voor de betreffende passage G.R.W. Dibbets,

Vondels zoon en Vondels taal.Amsterdam 1991,p. 70, vss. 43-50.

5. Dit werk voorzag duidelijk in een behoefte: het heeft in de achttiende eeuw vijf steeds weer uitgebreide en verbeterde herdrukken gekend (171O!I711, 1723, 1733, 1759, 1783), vanaf 1723onder de titelLyst der gebruikelykste zelfstandige naemwoorden, betekent door hunne geslachten.

6. D. van Hoogstraten, Aenmerkingen over de geslachten der zelfstandige naemwoorden (1700), p. *4r-*4v. De voorrede is recent opnieuw uitgegeven in R.].G. de Bonth

&

G.R.W. Dibbets, Voor rede vatbaar. Tien voorredes uit het grammaticale werk van Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen, Sewel, Ten Kate, Huydecoper (1700-1730). Amsterdam ete. 1995.De betreffen-de passage is hier te vinbetreffen-den op p. 5-6.

7. Van Hoogstraten, a.w., p. **2[; De Bonth

&

Dibbets, a.w., p. 12.Volgens De Bonth

&

Dibbets, p.I,zou Van Hoogstraten, wanneer Hooft en Vondel niet met elkaar overeen-stemden in het geslacht van een bepaald woord, zich vaker naar Vondel dan naar Hooft richten.

8. Zie Van Hoogstraten, a.w.,p.**3v-**4v; De Bonth

&

Dibbets, a.w.,p. 14-15.Hier wor-den onder meer Vondels Aenleidinge en zijn opdrachten en voorredes bij zijn treurspelen, maar ook]oannes Vollenhove's leerdicht Äen de Nederduitsche schryvers' genoemd. 9. Het werkje was in 1703 anoniem verschenen; het beleefde in de achttiende eeuw maar liefst zeven herdrukken (1707, 1711,1723 (twee keer), 1746, 1751,1779).

10. De in deze alinea gegeven citaten zijn te vinden in Nylöe, a.w., p. +3v-4r of De Bonth &Dibbets, a.w., p. 24-25.

11. De betreffende passages zijn eenvoudig te localiseren met B.J.P. Salemans &EA.M. Schaars, Alfabetische concordantie van vroegnieuwnederlandse grammaticale geschriften, deelHI:

(11)

HOOFTSTAALEN TAALREFLECTIENA 1647 131

13. Zie p. 3 voor de passage over goer en zuiver Duirsch (=Nederlands]'. Hooft wordt twee keer naast anderen genoemd bij een specifiek punt, te weten in verband met het geslacht van het woord spiegel(p. 40) en voor het onderscheid russen de indicatief en subjunctief 3e persoon singularis dat in acht genomen wordt door 'Hooft, Vondel, Vollenhove, Monen, Brandt, en andere taalkenners'(p. 34). Drie keer is Hooft de enige autoriteit: voor bewijsplaatsen van onzijdige namen van steden (p. 37:'het rampzalig Haarlem Hooft', voor het spellingverschil versieren (ornare) enverzieren (flngere) (p. II) en voor de verbuiging van zelfstandig gebruikte acljectieven (p. 38). In dat laatste geval verwijst Nylöe naar een van Hoofts Waernemingen: 'Dit is een van den Ridder Hoofts aanmerkingen, uir zyne ongedrukre schriften getrokken door den Hr. Hoogstraten'. 14. Naast herdrukken uit 1719,1740 en 1751is er ook een zonder vermelding van jaar ver-schenen.

15. Moonen, a.w., p. *4V; De Bonth

&

Dibbers, a.w., p. 35.

16. Buiren de voorrede meldr Moonen ook dat hij Clen schryfsryl van Vondel, als den naeukeurigsten' her liefst heeft willen volgen (Moonen, a.w., p. 283).

17. Moonen, a.w., p. *8v; De Bonth

&

Dibbets, a.w., p. 41.

18. De getallen betreffen de passages buiten de voorrede, die zijn opgespoord met gebruikmaking van B.J.P Salemans

&

EA.M. Schaars, Alfabetische concordantie van vroeg-nieuwnederlandse grammaticale geschriften, deel I: Nederduitsche Spraekkunst (1706) van Arnold Moonen (1644-1711),Wijhe 1987.

19. Moonen a.w., respectievelijk p. 332 en p. 23-24.

20. Het betreft drie keer een spellingkwestie (de spelling insieraetetc. p. 5; de z-spelling p. 16; deaa-danwel ae-spelling in gesloten letrergreep op p. 21), twee keer een geslachts-aanduiding van een woord (p. 67 en 68), een keer het weglaten van een prefix (haegen; doogen etc. p. 351-352), een keer een naamval (p. 343) en twee keet een woordvolgorde. Moonen keurt de volgordeHet huis Godts ete. in plaats vanGodts huis af, maar voegt eraan toe: 'hoewel de Drost Hooft den troon Jupyns kan goet keuren, als men gehoor of aenzien maeken wil; gelyk hy ook spreekt van de zienlyke hant Goods in de Opdragt zyner Nederlantsche Historiën'(p. 285). Naar aanleiding van Van Adams Wege; Van vaders of moeders Zyde metkt Moonen op dar Hoofrs volgorde Van Wege 5 Konings van Spanje; Van Wege der Engelsche Koninginne; Van wege haerer aJkomste, geboorte en opvoedinge in zijn His-torien juist is, omdat de 'overvloet van zoo veele Naemwoorden in een enkel zinslor geene andere woortvoeging gevoeglyk toelaer' (p. 290).

21. Zie p. 712-743 voor de bijlage mer de editie van de Waernemingen. De meest recente uitgave, Zwaan, a.w., p. 107-II9, 235-256, 360-389, is gebaseerd op Ten Kate's editie. 22. Ten Kate vermeldt in zijn Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Neder-duitsche sprake (1723) (I, p. 713-715) hoe hij aan een onvolledig origineel en verschillende afschriften van de Waernemingen kwam. Zie ook Zwaan, a.w., p. 1I2-II3.

23. Ten Kate, a.w., p. 713.

24· Ten Kate, a.w., p. 722. Over hetzelfde is ook een opmerking te vinden op p. 736-7. 25. Zie Ten Kare, a.w., p. 713 en 714.

(12)

achtriende-eeuw-132 RICHTLIJNEN VOOR HET NAGESLACHT!

se publicaties gaan prevaleren. Dat is bijvoorbeeld het geval in Petrus Weilands

Nederduitsche spraakkunst van 1805,waar ik slechts een enkele verwijzing naar Hooft (of Vondel) heb aangetroffen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De eerste voorzichtige plannen voor de Regionale Infrastructuur Werk & Inkomen Rivierenland zijn gemaakt in 2011, als voorbereiding op de komst van wat toen nog de Wet

“Er zijn goede stappen voorwaarts gemaakt. Dat begon in Nederland met het opheffen van de aftrek- baarheid voor de belastingen van omkooppremies. De OESO-conventie verplicht landen

Historicus Guy Van- themsche spreekt zowaar van „an- nexatie” van Congo door de Belgi- sche staat, aanhechting dus.. En dat terwijl de Belgische bevolking vol- strekt niet warmliep

Wat het publiek echter niet weet, is dat Cindy Rosseel de vol- gende vierentwintig uur nog twee keer achter een klavier zal plaatsnemen. Niet in een sport- hal zoals

WISSEL V ANPLAATS MET EEN ANDE RE PION GA TWEE STAPPEN VOORUIT. GOOI NOG

Voor meer informatie over deze dag kunt u contact opnemen met Liza Ronde van Stichting Wel- zijn Velsen, buurtsportcoach voor volwassenen in IJmuiden via

Ze heeft een nieuwe broek, een nieuw T-shirt een nieuwe trui en een nieuwe muts nodig... Vul de getallen die je gooit in de vakjes in en los jouw eigen

Na rust bleef Argon de controle over de wedstrijd houden en na tien mi- nuten spelen in de tweede helft kreeg Argon een goede mogelijk- heid toen een vrije trap vanaf de