Grensvlakpolymerisatie
1 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
∆E = – ( –1,105·10
5) + ( –2,23·10
5) = –1,13·10
5(J mol
–1).
(De reactie is dus exotherm / Er komt dus energie vrij.) De reactor moet worden gekoeld.
• juiste verwerking van de vormingswarmtes van fosgeen
–2,23·10
5(J mol
–1) en van koolstofmonoöxide (via Binas-tabel 57A):
– ( –1,105·10
5) (J mol
–1)
1• rest van de berekening en conclusie
1Indien in een overigens juist antwoord de factor 10
5niet is opgenomen
1Indien in een overigens juist antwoord alle plus- en mintekens zijn
verwisseld
1Indien in een overigens juist antwoord één plus- of minteken is verwisseld
1Opmerking
Wanneer een berekening is gegeven als
∆E = – ( –1,105) + ( –2,23) = –1,13·10
5(J mol
–1), dit goed rekenen.
2 maximumscore 3
n COCl
2+ n C
15H
16O
2+ 2n OH
–→ (C
16H
14O
3)
n+ 2n Cl
–+ 2n H
2O
• voor de pijl uitsluitend COCl
2en C
15H
16O
2en OH
– 1• na de pijl (C
16H
14O
3)
nen H
2O
1• na de pijl Cl
–en juiste coëfficiënten
1Indien een antwoord is gegeven als
2n COCl
2+ n C
15H
16O
2+ 2n NaOH → (C
16H
14O
3)
n+ 2n NaCl + 2n H
2O
Indien een antwoord is gegeven als
2n COCl
2+ n C
15H
16O
2+ 2n OH
–→ (C
16H
14O
3)
n+ n Cl
2+ 2n e
–+ 2n H
2O
Indien in een overigens juist antwoord structuurformules zijn gegeven voor
de organische stoffen
23 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
254,3 10
262,45(%)
(98,91 2 40,00 228,3)
×
=
+ × +
• berekening van de molaire massa van natriumhydroxide, fosgeen en de repeterende eenheid van lexaan (bijvoorbeeld via Binas-tabel 99):
respectievelijk 40,00 (g mol
–1), 98,91 (g mol
–1) en 254,3 (g mol
–1)
1• juiste verwerking van de coëfficiënt 2 voor natriumhydroxide en
uitwerking van de berekening
1Opmerking
Wanneer een onjuist antwoord op vraag 3 het consequente gevolg is van een onjuist antwoord op vraag 2, het antwoord op vraag 3 goed rekenen.
4 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Een molecuul 1,3,5-benzeentriol heeft drie plaatsen waar een koppeling met fosgeen plaats kan vinden. Als een molecuul 1,3,5-benzeentriol in een keten wordt opgenomen, kan een zijketen worden gevormd. (Omdat in de
zijketens ook 1,3,5-benzeentriol ingebouwd kan worden, zal een netwerk ontstaan.)
• notie dat 1,3,5-benzeentriol drie plaatsen heeft waar het kan reageren
1• notie dat zijketens worden gevormd (die leiden tot een
netwerkpolymeer)
15 maximumscore 4
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
• instroom van 2 en 5 in R1 en uitstroom van 4 en 5 naar S1 en recycling
van 5 naar R1
1• instroom van 1 en 7 (boven) in R2 en 3 (onder) in R2 en instroom van 4
uit S1 in R2
1• instroom van 8 in S2 en uitstroom van 1, 7, 8 en 9 uit S2 naar buiten
1• uitstroom van 3 en 6 uit S2 naar S3 en recycling van 3 uit S3 naar R2
1Opmerkingen
− Wanneer een antwoord is gegeven als
dit goed rekenen.
− Wanneer in een overigens juist antwoord in de uitstroom uit S2 naar buiten 8 niet is aangegeven, dit goed rekenen.
− Wanneer in het antwoord op vraag 2 rechts van de pijl Cl
2voorkomt,
met als gevolg dat in vraag 5 de uitstroom van 2 in plaats van 9 uit S2
is aangegeven, dit niet aanrekenen.
Water zuiveren met aerogel
6 maximumscore 2
SiO
32–+ 2 H
3O
+→
Si(OH)
4+ H
2O
• SiO
32–, H
3O
+voor de pijl en Si(OH)
4en H
2O na de pijl
1• elementenbalans juist
1Opmerking
Wanneer een antwoord is gegeven als:
„Na
2SiO
3+ 2 H
3O
+→ Si(OH)
4+ H
2O + 2 Na
+”, dit goed rekenen.
7 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Als de molverhouding RSi(OH)
3: Si(OH)
4stijgt, zullen zich aan het oppervlak van de (zich ontwikkelende) nanodeeltjes meer R groepen bevinden. Verdere groei wordt hierdoor gehinderd (omdat R groepen niet met elkaar of met OH groepen kunnen reageren. Hierdoor zullen de nanodeeltjes kleiner zijn.)
• als de molverhouding RSi(OH)
3: Si(OH)
4stijgt, zullen zich aan het oppervlak van de (zich ontwikkelende) nanodeeltjes meer R groepen
bevinden
1• notie dat de groei van een nanodeeltje hierdoor wordt gehinderd
(en conclusie)
18 maximumscore 3
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
2 moleculen RSi(OH)
3en 1 molecuul Si(OH)
4vormen R
2Si
3H
10O
10. Alle H atomen vormen water, dus er ontstaat 5 H
2O. De formule van de aerogel is dan R
2Si
3O
5. (Dus x = 2, y = 3 en z = 5.)
of
2 RSi(OH)
3+ Si(OH)
4→ R
2Si
3O
5+ 5 H
2O (dus x = 2, y = 3 en z = 5).
• notie dat alle H atomen in H
2O terecht komen
1• R en Si balans juist
1• O en H balans juist (en conclusie)
19 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De NH binding is polair, zodat het N atoom een kleine negatieve lading heeft. Positieve metaalionen worden aangetrokken door het (licht negatieve) N atoom.
• notie dat de NH binding polair is, zodat het N atoom een kleine
negatieve lading heeft
1• positieve metaalionen worden aangetrokken door het (licht negatieve)
N atoom
1Indien een antwoord is gegeven dat is gebaseerd op een reactie tussen
gehydrateerde metaalionen als zuur en ~NH
2groepen als base
010 maximumscore 3
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De NH
2groep reageert als een (zwakke) base. Bij pH = 7 is een deel van de NH
2groepen omgezet tot NH
3+groepen. Bij lagere pH zijn meer NH
3+groepen aanwezig. Deze stoten de (positieve) metaalionen af, zodat de binding van metaalionen bij lagere pH minder goed zal zijn.
• notie dat de NH
2groep reageert als een (zwakke) base
1• notie dat (bij pH = 7 een deel van de NH
2groepen is omgezet tot NH
3+groepen en dat) bij lagere pH meer NH
3+groepen aanwezig zijn
1• conclusie
111 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De molaire massa van koper is (ongeveer) drie keer zo klein als die van kwik. Dus als een even grote massa koper als kwik wordt gebonden, zijn er ongeveer drie keer zo veel koper- als kwikionen aanwezig. (Dus is er
driemaal zoveel aerogel nodig voor het verwijderen van alle koperionen per mL oplossing als voor het verwijderen van alle kwikionen.)
• notie dat de molaire massa van koper (ongeveer) drie keer zo klein is
als die van kwik
1• rest van de uitleg
1• H
2O na de pijl en RSi(OH)
3en Si(OH)
4voor de pijl
1• R en Si balans juist
1•
O en H balans juist (en conclusie)
112 maximumscore 4
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
3 3
2 3
50 10 1,0 10 2
200,6 10 25(%)
0,60 10 299,5
− −
−
× × × ×
× =
×
• berekening van het totaal aantal mol mercaptopropylgroepen in de gebruikte hoeveelheid aerogel: 0,60 (mg) vermenigvuldigen met 10
–3(g mg
–1) en delen door de molaire massa van de aerogel
(bijvoorbeeld via Binas-tabel 99: 299,5 g mol
–1)
1• berekening van het aantal gram kwik(II)ionen in 1,0 mL oplossing:
50 (mg L
–1) vermenigvuldigen met 10
–3(g mg
–1) en met 1,0 (mL) en
met 10
–3(L mL
–1)
1• berekening van het aantal mol door kwik(II)ionen bezette mercapto- propylgroepen: het aantal gram kwik(II)ionen in 1,0 mL oplossing delen door de molaire massa van kwik (bijvoorbeeld via Binas-tabel 99:
200,6 g mol
–1) en vermenigvuldigen met 2
1• berekening van het percentage bezette mercaptopropylgroepen: het aantal mol bezette mercaptopropylgroepen delen door het totaal aantal
mol mercaptopropylgroepen en vermenigvuldigen met 10
2(%)
1Chloordioxide
13 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Je moet op chromatografiepapier / een TLC-plaat een druppel van het (gezuiverde) water en een druppel (zuiver) 2-chloorbenzenol opbrengen.
(Breng het geheel in een geschikte loopvloeistof.) Wanneer in het
chromatogram van het water een vlek voorkomt op dezelfde hoogte / met dezelfde R
fwaarde als 2-chloorbenzenol, bevat het water 2-chloorbenzenol.
• behalve van het (gezuiverde) water moet ook een chromatogram worden opgenomen van (zuiver) 2-chloorbenzenol / van een mengsel van het
water met daaraan toegevoegd (zuiver) 2-chloorbenzenol
1• vermelding van de waarneming waaruit blijkt dat in het water
2-chloorbenzenol voorkomt
114 maximumscore 4
Een juist antwoord kan als volgt zijn weergegeven:
• juiste structuurformules van benzenol, buteendizuur en ethaandizuur
1• benzenol voor de pijl, buteendizuur en ethaandizuur na de pijl
1• voor de pijl H
2O, na de pijl H
+en O balans juist
1• H balans en ladingsbalans juist
1Indien in een overigens juist antwoord 14 e
–voor de pijl is genoteerd
315 maximumscore 3
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
2 8
4 7 00
2 4
[HPO ] 6 2 10 0 62
[H PO ] 10
,, ,
− −
− −
= ⋅ = . Dus de verhouding
monowaterstoffosfaat : diwaterstoffosfaat = 0,62 : 1,0 / 1,0 : 1,6.
• berekening van de [H
3O
+]: 10
–pH 1• juiste formule voor de evenwichtsvoorwaarde:
3 + 42 z 2 4[H O ][HPO ] [H PO ]
− −= K
(eventueel reeds gedeeltelijk ingevuld)
1• rest van de berekening
116 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Er wordt een beetje zetmeeloplossing toegevoegd. Bij het bereiken van het eindpunt zal de kleur veranderen van
(donker)blauw/groen/paarsviolet/bruin/zwart naar kleurloos.
• zetmeeloplossing
1• de kleur verandert van (donker)blauw/groen/paarsviolet/bruin/zwart
naar kleurloos
117 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
17,1 0,050 67,45=2,3 25,0 × ×
(g L
–1)
• berekening van het aantal mmol S
2O
32–dat is toegevoegd (is gelijk aan het aantal mmol ClO
2in 25,0 mL): 17,1 (mL) vermenigvuldigen met
0,050 (mmol mL
–1)
1• berekening van het aantal gram ClO
2per L oplossing:
het aantal mmol ClO
2in 25,0 mL delen door 25,0 (mL) en
vermenigvuldigen met de molaire massa van ClO
2(bijvoorbeeld via
Binas-tabel 99: 67,45 g mol
–1)
1Nanomotors
18 maximumscore 2
• ring van vijf koolstofatomen
1• twee C=C bindingen weergegeven met een C–C binding ertussen
1Indien de volgende structuurformule is gegeven
1Indien de volgende structuurformule is gegeven
019 maximumscore 3
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
• twee cyclopentaanringen weergegeven
1• juiste weergave van het gedeelte tussen beide cyclopentaanringen
1• begin en einde weergegeven met haken door de C=C bindingen
of met ~, • , – of met ≈
1Indien een schematische structuurformule is gegeven als
1Indien een schematische structuurformule is gegeven als
1Indien een schematische structuurformule is gegeven als
020 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
2 4
94,15 3,6 10
× ⋅
= 3,4 10 ⋅ (u)
• berekening van de molecuulmassa van een monomeereenheid
(bijvoorbeeld via Binas-tabel 99: 94,15 u)
1• berekening van de gemiddelde molecuulmassa van de polymeerketens:
3,6·10
2vermenigvuldigen met de molecuulmassa van een
monomeereenheid
1Opmerking
Wanneer een onjuist antwoord op vraag 20 het consequente gevolg is van een onjuist antwoord op vraag 19, het antwoord op vraag 20 goed rekenen.
21 maximumscore 3
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
8 10 23 2
2 7
2,90 10 50 1,0 10 6,02214 10 3,6 10
10 1,3 10
25
− −
⋅ × × ⋅ × ⋅ × ⋅
= ⋅
(moleculen norborneen per nanomotor per seconde)
• berekening van het met katalysatormoleculen bezette deel van het oppervlak van 1 nanodeeltje: 2,90·10
–8(cm
2) vermenigvuldigen met
50(%) en delen door 10
2(%)
1• berekening van het aantal katalysatormoleculen aanwezig op een nanomotor: het bezette oppervlak vermenigvuldigen met 1,0·10
–10(mol cm
–2) en met N
A(via Binas-tabel 7: 6,02214·10
23deeltjes mol
–1)
1• berekening van de omzettingsfrequentie: het aantal katalysatormoleculen vermenigvuldigen met
3,6·10
2(moleculen norborneen per katalysator) en delen door 25 (s)
1Afbraak van vetzuren
22 maximumscore 3
• juiste structuurformule van glyceryltripalmitaat voor de pijl en juiste
structuurformule van palmitinezuur na de pijl
1• H
2O voor de pijl en juiste structuurformule van glycerol na de pijl
1• juiste coëfficiënten
1Indien in een overigens juist antwoord het palmitinezuur na de pijl is
weergegeven als C
15H
31COOH
2Opmerkingen
− Wanneer in een overigens juist antwoord de restgroep van de vetzuren wordt weergegeven met , dit goed rekenen.
− Wanneer in een overigens juist antwoord een evenwichtsteken is
gebruikt in plaats van een reactiepijl, dit goed rekenen.
23 maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− In de experimenten 3 en 4 worden de vetzuurmoleculen twee
koolstofatomen korter en in experiment 5 vier. In de experimenten 1 en 2 wordt de koolstofketen niet korter: er kan niet een afbraak van maar één koolstofatoom optreden. Dit is in overeenstemming met de hypothese van Knoop.
− Als tussen de benzeenring en de carbonzuurgroep een even aantal koolstofatomen zit, dan kan de koolstofketen twee of vier C atomen korter worden. Als er een oneven aantal koolstofatomen zit, blijft er altijd één koolstofatoom over. Dit is in overeenstemming met de hypothese van Knoop.
• notie dat in experiment 3/4/5 de koolstofketens van de
vetzuurmoleculen twee koolstofatomen of een veelvoud van twee
koolstofatomen korter worden
1• rest van de uitleg en conclusie
124 maximumscore 1
25 maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Het watermolecuul kan op twee manieren worden geaddeerd, waarbij de OH groep aan twee verschillende C atomen gehecht kan worden.
In beide gevallen ontstaat een C atoom met vier verschillende
atomen/atoomgroepen / een asymmetrisch C atoom. (Dus kunnen er in principe
2 2 × = 4/ vier reactieproducten ontstaan.)
• een watermolecuul kan op twee manieren worden geaddeerd, waarbij de OH groep aan twee verschillende C atomen gehecht kan worden
1• in beide gevallen ontstaat een C atoom met vier verschillende
atomen/atoomgroepen / een asymmetrisch C atoom
126 maximumscore 1
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De reactie wordt door een enzym gekatalyseerd. Omdat enzymen (vaak) een
stereospecifieke werking hebben, ontstaat slechts één reactieproduct.
27 maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− Bij de omzetting van L-hydroxyacyl-CoA tot ketoacyl-CoA ontstaan (twee) H
+ionen. Dus moeten er ook (twee) elektronen ontstaan.
L-hydroxyacyl-CoA is dus reductor in deze omzetting.
− De vergelijking van de halfreactie van L-hydroxyacyl-Coa is:
Dus is L-hydroxyacyl-CoA reductor in deze reactie.
− Bij de reactie wordt een (secundair) alcohol omgezet tot een keton.
Hiervoor is een oxidator nodig. L-hydroxyacyl-CoA is dus zelf een reductor.
• bij de omzetting van L-hydroxyacyl-CoA tot ketoacyl-CoA ontstaan (twee) H
+ionen, dus moeten er ook (twee) elektronen ontstaan / juiste vergelijking van de halfreactie / het is de omzetting van een (secundair)
alcohol tot een keton
1• conclusie
1Indien slechts een antwoord is gegeven als: „L-hydroxyacyl-CoA reageert
als een reductor, want het staat elektronen af.”
028 maximumscore 4
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
(
7 (2 3) 8 12 × + + ×)
− 2 = 129• notie dat de cyclus per molecuul palmitinezuur 7 keer wordt doorlopen en dat per molecuul palmitinezuur aan het eind van die 7 cycli
8 moleculen acetyl-CoA zijn ontstaan
1• omrekening van het aantal ATP-eenheden dat ontstaat wanneer een molecuul acyl-CoA de cyclus doorloopt naar het totale aantal
ATP-eenheden dat ontstaat, wanneer het acyl-CoA dat wordt gevormd uit een molecuul palmitinezuur volledig wordt afgebroken tot
acetyl-CoA: 2 optellen bij 3 (eventueel impliciet) en vermenigvuldigen met het aantal keren dat de cyclus wordt doorlopen
1• berekening van het totaal aantal ATP-eenheden dat ontstaat uit de afbraak van de totale hoeveelheid acetyl-CoA dat wordt gevormd uit 1 molecuul palmitinezuur: 12 vermenigvuldigen met het aantal
moleculen acetyl-CoA dat per molecuul palmitinezuur kan ontstaan
1• berekening van het totaal aantal ATP-eenheden dat per molecuul palmitinezuur kan ontstaan: het totale aantal ATP-eenheden dat gevormd wordt uit de totale afbraak van acyl-CoA tot acetyl-CoA vermeerderd met het totaal aantal ATP-eenheden dat gevormd wordt bij de totale afbraak van acetyl-CoA en verminderd met 2 ATP-eenheden
(voor de vorming van acetyl-CoA uit het vetzuur)
1Indien in een overigens juiste berekening is uitgegaan van 7 cycli waarbij
7 moleculen acetyl-CoA ontstaan
3Bij vraag 28 moeten altijd 4 scorepunten worden toegekend, ongeacht of er wel of geen antwoord gegeven is, en ongeacht het gegeven antwoord.
Toelichting
Alle punten moeten worden toegekend omdat de vraag niet eenduidig is en het late moment van publiceren van deze aanvulling het opnieuw corrigeren van deze vraag onwenselijk maakt.