• No results found

De FARC

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De FARC"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De FARC

Bekeken door de lens van de nieuwe oorlog-theorie en de greed

not grievance-theorie

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Hoofdstuk 1: De nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie 7

1.1 Inleiding 7

1.2 De nieuwe oorlog-theorie 7

1.2.1 Oude oorlogen 8

1.2.2 Nieuwe oorlogen 9

1.3 De greed not grievance-theorie 14

1.4 Conclusie 18

Hoofdstuk 2: De FARC 21

2.1 Inleiding 21

2.2 Opkomst en ontwikkeling van de FARC binnen het Colombiaanse interne conflict

21

2.2.1 Voor de oprichting van de FARC 21 2.2.2 De oprichting en ontwikkeling van de FARC 22

2.2.3 Conclusie 26

2.3 Het politieke project van de FARC onderzocht 27

2.4 De inkomensbronnen van de FARC 33

2.5 Conclusie 41

Hoofdstuk 3: De strijd van de FARC door de lens van de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie

42

3.1 Inleiding 42

3.2 De hypothesen van de nieuwe oorlog-theorie 42

3.3 De hypothesen van de greed not grievance-theorie 60

3.4 Conclusie 68

Conclusie 69

Bronnenlijst 73

(4)

Inleiding

In de tijd van de Koude Oorlog besteedden politieke wetenschappers en de media veel aandacht aan de geopolitieke rivaliteit tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Wanneer interne conflicten werden bestudeerd en verklaard, gebeurde dit vaak vanuit het Koude Oorlog-perspectief. De nadruk lag dan op de strategische dimensies van conflict en de rol van de supermachten in het financieren en het laten voortduren van burgeroorlogen. Daarnaast werden binnenlandse oorlogen in deze periode vaak verklaard door te wijzen op interne historische, politieke en socio-economische factoren die zoveel ontevredenheid voortbrachten dat ze een politieke rebellie tot gevolg hadden. Beide verklaringen uit die tijd hebben gemeenschappelijk dat ze veel nadruk leggen op de politieke en ideologische motieven voor conflict, zowel toegeschreven aan nationale als internationale actoren.1

Na de Koude Oorlog werd het thema intern conflict opeens erg actueel door de crises in verschillende delen van de wereld, zoals in Joegoslavië en Rwanda. Een deel van de theoretici en de massamedia verschoven hun aandacht daarom al snel van de rivaliteit tussen de twee grootmachten naar de nieuwe of oplaaiende burgeroorlogen. Het Koude Oorlog-perspectief voldeed niet meer om deze conflicten te verklaren. Hiervoor waren nieuwe theoretische kaders nodig. Daarmee begon de zoektocht naar een nieuw paradigma om deze conflicten te analyseren.2

Eind jaren negentig maakte de Britse politiek wetenschapper Mary Kaldor een onderscheid tussen de ‘oude oorlogen’ van het Koude Oorlog tijdperk en daarvoor, en de ‘nieuwe oorlogen’ van de jaren negentig.3

De econoom Paul Collier kwam met de greed not grievance-theorie, waarin hij concludeerde dat hedendaagse rebellieën meer om hebzucht en economische mogelijkheden draaien dan om werkelijke onvrede van de bevolking. De twee benaderingen leggen beide respectievelijk in mindere en meerdere mate een sterkere nadruk op de functies van geweld en de economische dimensies van burgeroorlogen. Dit zijn aspecten die voorheen door de traditionele theorieën onderbelicht of genegeerd werden. In een tijd waarin diamanten uit Sierra Leone en cocaïne uit Colombia faam verwierven, wezen deze theorieën op een aantal schijnbaar nieuwe ontwikkelingen in burgeroorlogen. In het bijzonder

1

Cynthia J. Arnson, ‘The political economy of war: situating the debate’ in: Cynthia J. Arnson en I. William Zartman, Rethinking the economics of war. The intersection of need, creed and greed (Washington 2005) 1-22, aldaar 2.

2 Ivan Eckhardt, ‘The Guatemalan civil war: the bipolarisation of an internal conflict’, Perspectives. Central

European review of international affairs 25 (2006) 23.

3

(5)

het zichzelf financierende karakter en de illegale economische activiteiten van rebellengroepen. De benaderingen van Kaldor en Collier hebben veel stof doen opwaaien en heftige kritiek ontvangen. Toch hebben beide theorieën een belangrijke positie verworven in de onderzoekswereld naar interne conflicten en worden de stellingen van Kaldor en Collier vaak als startpunt van discussie gebruikt.4

In Colombia woedt nu al bijna zestig jaar een burgeroorlog en ook dit conflict is in hevigheid toegenomen sinds de jaren negentig. De guerrillabeweging FARC5 is in deze burgeroorlog een belangrijke actor. De rebellengroep bestaat al bijna een halve eeuw en is daarmee de oudste nog actieve guerrillabeweging van Latijns-Amerika. Vanwege de bekende rol van deze beweging binnen de drugshandel lijken economische factoren op het eerste gezicht een belangrijke verklarende waarde te hebben voor de aanhoudende strijd van de FARC. De Colombiaanse autoriteiten hebben het zelfs over narcoterroristen wanneer ze aan de rebellengroep refereren.6 Daarmee rijst de vraag in welke mate de verschillende factoren die de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie aandragen een verklaring vormen voor de voortdurende strijd van de FARC. Dit ga ik onderzoeken aan de hand van de volgende probleemstelling:

In hoeverre bieden de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie elk een verklaring voor de voortduring van de strijd van de FARC?

Dit onderzoek is van belang, omdat de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie andere en meer economische factoren benadrukken dan eerdere traditionele grievance-theorieën. Dit kan een completer beeld opleveren over welke factoren een verklaring vormen voor de hardnekkig voortdurende strijd van de FARC. Begrip van het belang van deze economische factoren en de wisselwerking hiervan met meer politieke verklaringen is cruciaal voor succesvol beleid gericht op conflictresolutie. Wanneer bijvoorbeeld economische middelen een doorslaggevende rol spelen bij de aanhoudende strijd van de FARC, zou een strategie gericht op het afbreken van hun geldstromen een goede optie zijn. Blijken economische

4 Arnson, ‘The political economy of war’, 7. 5

FARC staat voor ‘Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia’ (revolutionaire strijdkrachten van Colombia). In 1982 voegde de guerrillabeweging nog ‘Ejército del Pueblo’ (leger van het volk) toe aan haar naam. Voor de leesbaarheid van deze scriptie zal ik steeds de afkorting FARC gebruiken.

6 International crisis group, ‘War and drugs in Colombia’, http://www.crisisgroup.org/home/index.cfm? id=32

(6)

factoren echter niet relevant te zijn, dan moeten er heel andere beleidskeuzes worden gemaakt.

In dit onderzoek ligt de nadruk op de factoren die de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie aandragen om de aanhoudende strijd van de FARC te verklaren. Andere mogelijk verklarende factoren worden daarom in deze scriptie buiten beschouwing gelaten. De scriptie is als volgt opgebouwd: In het eerste hoofdstuk onderzoek ik welke verklaringen de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie geven voor de voortduring van conflict. In het tweede hoofdstuk komt de FARC aan de orde. Eerst bespreek ik de ontwikkeling van de beweging binnen de context van de Colombiaanse burgeroorlog. Vervolgens analyseer ik of de FARC een politiek project heeft en waar deze dan uit bestaat. Daarna komen de inkomstenbronnen van de rebellengroep aan de orde. In het laatste hoofdstuk onderzoek ik in hoeverre de genoemde factoren in de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie elk een bijdrage leveren aan de verklaring voor de voortduring van de strijd van de FARC. Voor deze scriptie heb ik gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, evenals mondelinge bronnen.

(7)

Hoofdstuk 1: De nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie

1.1 Inleiding

In dit eerste hoofdstuk onderzoek ik wat volgens de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie de voortduring van hedendaagse burgeroorlogen en rebellie veroorzaakt. Dit doe ik aan de hand van de volgende deelvraag: Wat voor verklaringen geven de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie voor de voortduring van hedendaags intern conflict en rebellie?

Het eerste deel van dit hoofdstuk behandelt de nieuwe oorlog-theorie van Kaldor. Daarna komt de greed not grievance-theorie van Collier aan de orde. Tijdens de bespreking van beide theorieën leid ik een aantal hypothesen af over welke factoren volgens deze denkwijzen de voortduring van burgeroorlog verklaren.

1.2 De nieuwe oorlog-theorie

Na de Koude Oorlog reageerde een aantal theoretici op de nieuwe situatie door de kwalitatieve verandering in het karakter van georganiseerd politiek geweld te benadrukken.7 De politicologe Mary Kaldor kwam met het concept nieuwe oorlogen, waarmee ze de fundamentele verschillen aan wilde geven tussen de oorlogen van voor de jaren negentig en die van na de Koude Oorlog. Deze nieuwe oorlogen kunnen volgens haar alleen worden begrepen binnen de context van de toenemende politieke, economische, militaire en culturele globalisering. Kenmerken van deze conflicten zijn dat het onderscheid tussen oorlog en georganiseerde misdaad is vervaagd en dat ze aan de ene kant lokaal zijn, maar tegelijkertijd ook afhankelijk van transnationale connecties. Daarbij onderhouden de nieuwe oorlogen een oorlogseconomie die is gebaseerd op plunderingen, zwarte markt transacties en buitenlandse hulp, en welke gaande wordt gehouden door voortdurend geweld.8 Deze paragraaf behandelt de nieuwe oorlog-theorie. Ik begin met Kaldors beschrijving van de klassieke, conventionele oorlogen uit het moderne tijdperk, de zogenoemde oude oorlogen. Hiermee wil Kaldor het verschil aangeven met het idee van de nieuwe oorlogen die ik daarna bespreek.

7 Eckhardt, ‘The Guatemalan civil war’, 23. 8

(8)

1.2.1 Oude oorlogen

Volgens Kaldor is wat we nu zien als oorlog een verschijnsel dat vorm begon te krijgen tussen de vijftiende en achttiende eeuw. In deze tijd van moderne staatsvorming werden particuliere vormen van bescherming langzaamaan geëlimineerd door het uitbannen en verbieden van struikrovers, kapers en andere private groepen.9 Daarmee kreeg de staat geleidelijk aan het monopolie op het legitieme gebruik van geweld binnen haar territorium, wat fundamenteel was voor de moderne staat.

Onder invloed van het boek On War van Carl von Clausewitz werd staatsbelang de enige legitieme rechtvaardiging voor oorlog. Oorlog werd gezien als de continuering van politiek met andere middelen.10 Doordat staatsbelang de dominante legitimering voor oorlog was geworden, werden claims van een just cause die door niet-statelijke actoren werden nagestreefd met gewelddadige middelen, niet langer geaccepteerd.11

Al aan het einde van de achttiende eeuw was het volgens Kaldor mogelijk om de sociaal georganiseerde activiteit te definiëren die we zien als oorlog. Oorlog kon worden geplaatst binnen de context van een heel aantal nieuwe onderscheidingen dat karakteristiek was voor de zich ontwikkelende staat. Onder deze nieuwe onderscheidingen valt de geleidelijk ontstane onderscheiding tussen staatsactiviteit en niet-statelijke activiteit en tussen wat plaatsvond binnen het duidelijk gedefinieerde territorium van de staat en wat daarbuiten plaatsvond. Nog een onderscheiding die zich in die tijd ontwikkelde is die tussen de legitieme drager van wapens, de soldaat, en de niet-strijder of de crimineel.12

Vanaf de moderniteit maakten oorlogen verschillende fases door. Volgens Kaldor bleef oorlog tot in de twintigste eeuw echter nog wel steeds hetzelfde herkenbare fenomeen.13 In deze oude oorlogen waren door de staat gecontroleerde hiërarchische legers de actoren en de voornaamste methoden waren militaire operaties tegen de legers van vijandelijke staten, oftewel veldslagen. Ook waren dit, zoals Kaldor het noemt, nog Clausewitziaanse oorlogen. Conflicten waarbij het doel was om de vijand te verslaan en zo de juiste politieke omgeving te creëren om het nationaal belang te bevorderen.14 Tevens zijn de hierboven beschreven duidelijke onderscheidingen, zoals die tussen de strijder en de crimineel, volgens Kaldor, een kenmerk van oude oorlogen.

9

Kaldor, New and old wars, 20.

10 Carl von Clausewitz, On war (Londen 1873). 11 Kaldor, New and old wars, 19.

12 Ibidem, 22. 13 Ibidem, 17. 14

(9)

Kaldor denkt dat het noodzakelijk is een onderscheid maken tussen oude en nieuwe oorlogen. Zij stelt namelijk dat het concept oorlog zoals we het nu opvatten eigenlijk uit de tijd is. Oude oorlogen waren een constructie van de gecentraliseerde, gerationaliseerde, hiërarchisch geordende en een territorium bezittende moderne staat. Volgens Kaldor zijn er echter onder invloed van mondiale processen nieuwe staatsvormen en mogelijkheden ontstaan, waardoor de manier waarop we oorlog zien niet meer actueel is. Daarbij stelt ze dat dit achterhaalde ideaalmodel van oude oorlogen wel nog steeds diepgaand ons denken over oorlog beïnvloedt en nog altijd de manier domineert waarop beleidsmakers veiligheid opvatten. Daarom is er een nieuwe manier van analyse nodig over het hoe en waarom van oorlogen.15

1.2.2 Nieuwe oorlogen

In het begin van de jaren negentig vonden er op meerdere plaatsen in de wereld verschillende burgeroorlogen plaats. Kaldor merkte in die tijd op dat deze conflicten een aantal gemeenschappelijke kenmerken hadden die deze conflicten fundamenteel anders maakte dan eerdere oorlogen. Dit leidde tot haar conclusie dat in de laatste decennia van de twintigste eeuw door de mondialisering een nieuw type van georganiseerd geweld is ontstaan. Dit noemt zij ‘nieuwe oorlogen’. De term oorlog wordt gebruikt om de politieke aard van dit nieuwe type van conflict te benadrukken. Toch heeft in deze nieuwe oorlogen wel een vervaging plaatsgevonden tussen het concept oorlog (dat meestal wordt gedefinieerd als geweld tussen staten of georganiseerde politieke groeperingen voor politieke motieven), georganiseerde misdaad (geweld gebruikt door private georganiseerde groepen voor eigen doelen, doorgaans financieel gewin) en grootschalige mensenrechtenschendingen (geweld gebruikt door staten of politiek georganiseerde groepen tegen individuen).16 Daarnaast is er bij deze nieuwe oorlogen vaak een groot aantal transnationale connecties betrokken, waardoor ook het onderscheid tussen intern en extern, en lokaal en mondiaal vervaagt.17

In de nieuwe oorlog-theorie vormt globalisering een belangrijke verklaring voor de verandering in de manier van oorlogsvoering. Volgens Kaldor hebben processen van mondialisering bijgedragen aan zulke elementaire veranderingen in de aard van oorlog, dat we nu kunnen spreken over nieuwe oorlogen. Ze definieert globalisering aan de ene kant als de intensivering van de mondiale onderlinge verbondenheid, zowel politiek, economisch, militair als cultureel, en aan de andere kant als de veranderende aard van politieke autoriteit. Hoewel

15 Kaldor, New and old wars, 17. 16 Ibidem, 1-2.

17

(10)

ze erkent dat globalisering haar oorsprong vindt in de moderniteit, beschouwt ze de globalisering van de jaren tachtig en negentig toch als een kwalitatief nieuw fenomeen. Dit nieuwe verschijnsel is deels een gevolg van de revolutie in informatietechnologie en van de dramatische verbeteringen in communicatie en gegevensverwerking.18 Door globalisering wordt de voor oude oorlogen typerende onderscheiding tussen wat plaatsvond binnen het duidelijk gedefinieerde territorium van de staat en wat daarbuiten plaatsvond geleidelijk aan teniet gedaan.

Kaldor stelt dat de toegenomen globalisering een belangrijke rol speelt in het bevorderen van de doelen van de strijdende partijen. De mogelijkheid om een inkomen te verdienen aan legale en illegale grondstoffen is vaak afhankelijk van grensoverschrijdende en internationale handelsrelaties, inclusief die van een criminele aard.19 De globalisering heeft nieuwe mogelijkheden geopend voor individuele, niet-statelijke actoren binnen zwakke staten om zich aan te sluiten bij mondiale handelsnetwerken en potentiële partners, zonder last te hebben van staatsbemoeienis. De verbeterde communicatietechnologie, de snelle kapitaalbewegingen en de toegenomen deregulering in Westerse economieën hebben de benodigde voorwaarden gecreëerd voor coalities tussen lokale krijgsheren, bedrijven, tussenpersonen en opkomende private veiligheidsbedrijven. Deze groepen profiteren van het gebrek aan staatscontrole op natuurlijke hulpbronnen.20 Kortom, de gedereguleerde transnationale relaties en netwerken die de legale mondiale handel mogelijk maken, kunnen ook worden gebruikt door strijdende partijen om zichzelf te financieren. Een aspect dat ook wel de ‘duistere kant van globalisering’ wordt genoemd.21

De toenemende globalisering is volgens de nieuwe oorlog literatuur de context waarbinnen de nieuwe oorlogen plaatsvinden. Een aantal kenmerken die Kaldor onderscheidt als typerend voor nieuwe oorlogen kunnen een verklaring vormen voor de voortduring van intern conflict en rebellie.

Een belangrijk kenmerk van de nieuwe oorlogen is de ‘gemondialiseerde’ oorlogseconomie. Het concept oorlogseconomie verwijst naar de economische mechanismen die het zowel statelijke als niet-statelijke actoren mogelijk maken oorlog te voeren of in gewelddadige conflicten te participeren.22 In de totale oorlogen van de twintigste eeuw had

18 Kaldor, New and old wars, 4. 19

Arnson, ‘The political economy of war’, 9-10.

20 Jeroen de Zeeuw en Georg Frerks, ‘Proceedings political economy seminar’, Clingendael (22 november 2000)

5.

21 Arnson, ‘The political economy of war’, 10.

22 P.S. Douma, The political economy of internal conflict. A comparative analysis of Angola, Colombia, Sierra

(11)

deze term betrekking op een gecentraliseerd, getotaliseerd en autarkisch systeem.23 De nieuwe oorlogseconomie is bijna totaal het tegenovergestelde. Deze is juist erg gedecentraliseerd en participatie in de oorlog is laag vanwege het gebrek aan legitimiteit dat de strijdende partijen bezitten. In deze conflicten financieren de verschillende strijdende groepen zichzelf met behulp van een eigen oorlogseconomie.24

Vooral dit laatste kenmerk is in deze context belangrijk. Zo kunnen de strijdende partijen zichzelf financieren door plunderingen, gijzelnemingen en door deel te nemen aan de mondiale illegale handel in wapens, drugs of waardevolle grondstoffen, zoals olie en diamanten.25 Door de toegenomen globalisering is deze deelname aan de internationale handel volgens Kaldor de afgelopen decennia een stuk gemakkelijker geworden. Daarnaast verkrijgen de strijdende groeperingen ook inkomen door het heffen van oorlogsbelasting en beschermingsgeld.26 Op deze manier ontstaat er in nieuwe oorlogen een informele schaduweconomie.27 Hoewel nieuwe oorlogen verwoestende effecten hebben voor maatschappijen, kunnen actoren die zich strategisch weten te positioneren in de oorlogseconomie behoorlijke winsten genereren. Vaak ontstaat er een klasse van gewelddadige entrepreneurs die zowel actief betrokken zijn bij de illegale handel als de strijd.28

Al deze financiële bronnen die de verschillende actoren in een conflict buitmaken kunnen alleen worden behouden door voortdurend geweld. Daardoor ontstaat er een nieuwe oorlogslogica, waarbij sommige strijdende groepen meer belang kunnen hebben bij de voortduring van het geweld en de oorlog, dan aan vrede. In een staat van oorlog zijn er namelijk veel meer mogelijkheden voor het maken van winst uit grondstoffen en uit de illegale handel. Van sommige actoren die op deze manier profiteren van conflict kan daarom moeilijk verwacht worden dat ze vrijwillig serieuze stappen zullen ondernemen om tot een beëindiging van het conflict te komen.29 Deze nieuwe oorlogseconomie is zo in tegenstelling tot de oude variant niet productief maar juist destructief en roofzuchtig en kan door de

23 Kaldor, New and old wars, 95. 24 Ibidem.

25

Ibidem, 10.

26 Ibidem, 109.

27 Eckhardt, ‘The Guatemalan civil war’, 28.

28 Vassil Genchev, ‘New wars on the balkans – business as usual’, Centro Argentino de estudios internacionales

http://mpra.ub.uni-muenchen.de/4239/1/MPRA_paper_4239.pdf geraadpleegd op 10 juni 2008, 7.

29

(12)

winsten die hierin door een beperkte groep gemaakt worden, een reden zijn voor de voortduring van geweld.30

Uit het bovenstaande kan de volgende hypothese worden afgeleid: Strijdende groepen financieren zichzelf met behulp van een gemondialiseerde oorlogseconomie die gaande wordt gehouden door voortdurend geweld. Dit kan een nieuwe oorlogslogica creëren. In deze hypothese refereert ‘een nieuwe oorlogslogica’ aan het idee dat sommige strijdende groepen meer belang kunnen hebben bij de voortduring van het geweld en de oorlog, dan aan vrede.

Nog een gevolg van de mogelijkheden die de nieuwe oorlogseconomie en de toestand van oorlog bieden is dat het verschil vervaagt tussen oorlog en georganiseerde misdaad. De onderscheiding die Kaldor in haar verhandeling over oude oorlogen vaststelt tussen de soldaat en de niet-strijder of crimineel wordt volgens haar dan ook minder duidelijk. Het nieuwe oorlog denken legt daarom de nadruk op de criminele dimensies van hedendaagse burgeroorlogen.31

Er zijn verschillende manieren waarop strijdende groeperingen tijdens een conflict betrokken kunnen raken bij georganiseerde misdaad. Zo kunnen rebellengroepen relaties aangaan met internationale criminele ondernemingen. Volgens Thomas Naylor gaat zelfs elke opstandige groep die gebruik maakt van de zwarte markt om haar activiteiten te financieren onvermijdelijk wederzijds winstgevende en vaak zeer blijvende betrekkingen aan met internationale criminele groeperingen.32 Deze ondernemingen verschaffen groeperingen die natuurlijke grondstoffen of illegale industrieën controleren, de noodzakelijke toegang op de mondiale consumentenmarkten. Criminele organisaties kunnen het transport, de distributie en de marketing van producten zoals drugs, hout, waardevolle edelstenen en mineralen uit conflictgebieden verzorgen. Ook kunnen ze goederen zoals wapens leveren aan conflictgebieden.33 Rebellengroepen die hechte en langdurige relaties aanknopen met criminele organisaties raken zo steeds meer betrokken bij het criminele circuit. Op deze manier is de kans groot dat er een bepaalde belangenverstrengeling plaatsvindt waarbij de intentie om de oorlog te winnen concurrentie krijgt van het doel om ook winst te maken. Bovendien: wanneer internationale criminele organisaties winst maken door hun banden met bepaalde strijdende groepen, kunnen zij een gevestigd belang hebben bij de voortduring van

30 Erik Melander, Magnus Öberg ea., ‘The ‘new wars’ debate revisited: an empirical evaluation of the

atrociousness of ‘new wars’, Uppsala peace research papers 9 (2006) 1-42, aldaar 10.

31

Kaldor, New and old wars, 117.

32 R. Thomas Naylor, ‘The insurgent economy: black market operations of guerrilla organizations’, Crime, law

and social change afl.1 (1993) 23.

33 Phil Williams en John T. Picarelli, ‘Combating organized crime in armed conflict’ in: Karen Ballentine en

(13)

geweld. Dit leidt tot de tweede hypothese die de nieuwe oorlog-theorie geeft voor de voortduring van intern conflict en rebellie: Het onderscheid tussen oorlog en georganiseerde misdaad is vervaagd. Strijdende groepen raken steeds meer betrokken bij georganiseerde misdaad.

Nog een ontwikkeling die Kaldor in de nieuwe oorlogen onderscheidt is dat onder invloed van de toegenomen globalisering in een aantal landen de autonomie van de staat vermindert en in sommige extreme gevallen landen uiteenvallen. Het monopolie op het legitieme gebruik van georganiseerd geweld is in dit soort staten verzwakt.34 Dit is een ontwikkeling die vooral in de niet-Europese en niet-westerse gebieden plaatsvindt en is in sterk contrast met de oude oorlogen die juist geassocieerd werden met de opkomst van het moderne statensysteem.35

In dit soort staten wordt het aan de staat toebehorende monopolie op georganiseerd geweld van onderaf aangetast door privatisering. Dit soort landen kan vaak niet de interne orde bewaren, waardoor zich een sfeer van anarchie en onveiligheid ontwikkelt. Hierdoor ontstaat een machtsvacuüm dat uiteindelijk wordt opgevuld door verschillende niet-statelijke of volstrekt antistatelijke private actoren, die mensen veiligheid bieden of hun eigen doelen najagen. Deze private actoren handelen onafhankelijk van of zelfs tegen de verzwakte staat. De staatsstructuren blijven in deze omstandigheid belangrijk en de staatsinstituties zijn nog steeds actieve actoren. Toch eigenen tegelijkertijd particuliere actoren zich een deel van de macht van de staat toe en door de opkomst van deze groepen verliest de staat daarom een deel van haar monopolie op het legitieme gebruik van geweld binnen haar territorium.36 Deze groepen zijn vaak erg gedecentraliseerd en opereren zowel onafhankelijk als in samenwerking met andere groepen, soms zelfs met eenheden van de vijandige zijde.37 De politieke autoriteit raakt op deze manier steeds meer versplinterd, waardoor machtshebbers gemakkelijk worden gegrepen door criminele belangen. Illegale actoren zijn dan in staat om te opereren en winst te maken en vormen allianties met lokale en centrale elites.38

De hypothese die ik uit deze waarnemingen van Kaldor afleid is: In nieuwe oorlogen heeft privatisering van geweld plaatsgevonden. Particuliere actoren eigenen zich een deel van de macht van de staat toe.

34 Kaldor, New and old wars, 5.

35 Melander, ‘The ‘new wars’ debate revisited’, 7. 36 Eckhardt, ‘The Guatemalan civil war’, 25. 37 Kaldor, New and old wars, 9.

38

(14)

Uit de twee eerste hypothesen is gebleken dat Kaldor stelt dat de gemondialiseerde oorlogseconomie waarmee rebellen zichzelf financieren en de criminele dimensies van strijdende groepen een belangrijkere rol zijn gaan spelen in de nieuwe oorlogen. Desondanks gelooft Kaldor wel dat ondanks deze vormen van criminaliteit de oorlogsvoerende eenheden uiteindelijk politieke doelen hebben en criminaliteit dus vooral gebruikt wordt als middel voor andere doeleinden.39 Hieruit leid ik de laatste hypothese van de nieuwe oorlog-theorie af die een verklaring zou kunnen vormen voor de voortduring van burgeroorlog en rebellie: Nieuwe oorlogen hebben een politieke aard en de strijdende partijen hebben politieke doeleinden.

1.3 De greed not grievance-theorie

In dit deel wordt de greed not grievance-theorie van Paul Collier besproken. Collier was van 1998 tot 2003 de directeur van de Development Research Group van de Wereldbank en leidde in deze tijd een onderzoeksproject naar de economische aspecten van burgeroorlogen, misdaad en geweld.40

Collier maakt in zijn theorie voor het verklaren van hedendaagse burgeroorlogen een conceptueel onderscheid tussen greed (hebzucht) en grievance (grieven). Volgens hem kan aan de ene kant extreme rebellie opkomen omdat de rebellen streven naar rijkdom door tijdens de oorlog illegaal middelen buit te maken, dit is de greed-verklaring van intern conflict. Aan de andere kant kan deze rebellie ook opkomen omdat de rebellen het land willen bevrijden van de groep mensen waarmee ze een onrechtvaardig regime identificeren. Dit is de grievance-verklaring voor conflict.41

De simpelste manier om achter de beweegredenen van een rebellengroep te komen is natuurlijk om ze ernaar te vragen. Hierin schuilt echter een probleem. Rebellenorganisaties die succesvol genoeg zijn om opgemerkt te worden, zijn vaak niet zo naïef om hebzucht als hun voornaamste motief op te geven. Voor een succesvolle rebellengroepering is het belangrijk goede relaties te onderhouden met de internationale gemeenschap en verhalen over onvrede worden nu eenmaal beter ontvangen dan verhandelingen over hebzucht. Collier concludeerde dan ook dat het luisteren naar de betogen van rebellengroeperingen niet leidt tot duidelijkheid naar hun werkelijke beweegredenen voor geweld en wilde de verklaringen voor hedendaagse interne conflicten analyseren door middel van statistische tests. Hij nam een

39 Kaldor, New and old wars, 117.

40 The World bank’, ‘The economics of war’, http://econ.worldbank.org/external/default/main?menuPK=4779

71&pagePK=64168176&piPK=64168140&theSitePK=477960 geraadpleegd op 11 juni 2008.

41 Paul Collier, ‘Doing well out of war’ in: Mats Berdal ed., Greed and grievance. Economic agenda’s in civil

(15)

aantal maatstaven waarmee hij mat in hoeverre hebzucht en grieven een oorzaak zijn van intern conflict. Zo las hij hebzucht af aan de mogelijkheden voor handel in primaire goederen en de factor grieven aan bijvoorbeeld de mate van ongelijkheid en politieke rechten in een land. Het resultaat van zijn onderzoek is dat economische agenda’s belangrijker lijken te zijn dan onvrede bij het verklaren van de oorzaken van burgeroorlog. Opvallend is dat Collier naar aanleiding van zijn onderzoek ook concludeert dat ongelijkheid niet belangrijk lijkt te zijn bij het verklaren van intern conflict. Hij stelt dat op grieven gebaseerde verklaringen van burgeroorlog het bij het verkeerde eind hebben, omdat de grieven-theorie van conflict weinig empirische steun vindt in zijn onderzoek.42 Uiteindelijk stelt Collier dat hebzucht de voornaamste oorzaak is van hedendaags conflict en dat oorlogvoerende partijen een economisch belang hebben in zowel het beginnen als het laten voortduren van oorlog.43 Deze laatste conclusie wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten van het programma van de internationale vredesacademie over economische agenda’s in burgeroorlogen. In het kader van dit programma hebben wetenschappers drie jaar onderzoek gedaan naar de economische dimensies van burgeroorlogen. Daarna bevestigden zij dat economische factoren, zoals de toegang tot natuurlijke hulpbronnen en andere bronnen van financiën, interne conflicten kunnen verlengen en intensiveren. Daarbij kan het pogingen om een einde te maken aan burgeroorlogen compliceren.44 Ook stellen zij dat conflicten die gestart zijn als politieke rebellieën over tijd kunnen veranderen, wanneer voor sommige strijders economische overwegingen even belangrijk of zelfs belangrijker worden dan politieke aspiraties.45

Volgens Collier is onvrede niet de verklaring voor rebellie, omdat deze uitleg het belang van het collectieve actieprobleem negeert. Hij stelt dat gerechtigheid, wraak en vermindering van grieven publieke goederen zijn en daarom onderhevig aan het free-riding probleem. Wanneer je bijvoorbeeld erg ontevreden bent over je regering kun je ervoor kiezen om in opstand te komen in plaats van te lijden onder de voortduring van die regering. Echter, of de regering wel of niet omvergeworpen wordt hangt niet af van jouw persoonlijke deelname aan de rebellie. Individueel gezien kan de keuze waar jij je voorkeur aan geeft, zijn dat anderen in opstand komen terwijl jij voordeel haalt uit de gerechtigheid die de rebellie tot stand brengt. Dit standaard free-rider probleem zorgt er volgens Collier voor dat de mogelijkheid van door onvrede gemotiveerde rebellie wordt belemmerd.46

42

Collier, ‘Doing well out of war’, 92-98.

43 Don Hubert, ‘Resources, greed and the persistence of violent conflict’Ploughshares monitor afl. 2 (2000) 13. 44 David M. Malone en Heiko Nitschke, Economic agendas in civil wars. What we know, what we need to know

(Helsinki 2005), 6.

45 Ibidem. 46

(16)

Dit free-rider probleem wordt echter verergerd door twee andere problemen. Om als rebellengroep gerechtigheid tot stand te brengen moet het waarschijnlijk een militaire overwinning behalen. Hiervoor moet de groep groot zijn. Kleine rebellengroepen hebben te maken met alle kosten en risico’s van straf zonder veel kans op het bereiken van de gewenste gerechtigheid. Daarom zullen potentiële door grieven gemotiveerde rebellen zich liever aansluiten bij een grote rebellengroep dan bij een kleine. Uiteraard zullen rebellen klein moeten beginnen voordat ze groot kunnen worden. Het is goed mogelijk dat veel mensen bereid zouden zijn zich bij een grote rebellenbeweging aan te sluiten, maar dat de groep desondanks niet ontstaat omdat maar weinig mensen zich bij een kleine beweging aansluiten, waardoor de groep niet groter wordt. Dit heet het coördinatieprobleem.47

Het tweede probleem dat het free-rider probleem verergert is dat rebellen moeten vechten voordat zij gerechtigheid bereiken. Misschien belooft een rebellenleider de ontevredenheid te verlichten, maar hij kan zodra hij gewonnen heeft een sterke prikkel voelen om zich net zoals de huidige regering te gedragen. De rebellenleider heeft dus een sterkere prikkel om dingen te beloven dan ze vervolgens ook uit te voeren. Omdat potentiële rekruten dit probleem herkennen, zijn ze misschien niet in staat de leider te vertrouwen en kunnen ze daarom beslissen om zich niet bij de groepering aan te sluiten, hoewel deze een verlichting van hun onvrede belooft. Dit staat bekend als het tijdsconsistentie probleem.48

De free-rider-, coördinatie- en de tijdsconsistentie problemen samen werpen enorme obstakels op voor rebellie puur gemotiveerd door grieven. Om deze problemen te overwinnen en toch een grote rebellenbeweging te kunnen vormen zou een strategie voor een rebellenleider kunnen zijn om te gaan steunen op hebzucht. Rebellie gemotiveerd door hebzucht heeft niet te maken met de hierboven genoemde collectieve actieproblemen van door onvrede gemotiveerde rebellie. Er is geen free-rider probleem, want de voordelen van de rebellie beperken zich tot degenen die eraan deelnemen. Er is geen coördinatieprobleem, omdat de groep niet de grootte hoeft te hebben om nationaal te kunnen overwinnen om de controle te verkrijgen over een deel van het territorium en zo roofzuchtig te kunnen zijn in de exporthandel van primaire handelswaren. Wanneer rebellenbewegingen in staat zijn tijdens de rebellie een deel van de winst van de export van de primaire goederen te bemachtigen vervalt bij door hebzucht gemotiveerde rebellie ook het tijdsconsistentie probleem. Dan kunnen de rebellenrekruten namelijk betaald worden tijdens het conflict in plaats van beloftes afhankelijk te zijn. Daarom verwacht Collier dat door grieven gemotiveerde rebellie die

47 Collier, ‘Doing well’, 99. 48

(17)

werkelijk stand houdt, dit doet door het combineren van een bepaalde materiële uitbetaling met grieven.49

Uit het bovenstaande blijkt dat een belangrijk punt in de hebzucht geen grieven-theorie is dat er van een rationele actor die economische belangen nastreeft wordt uitgegaan. Dit is nog één van de redenen dat deze theorie door onderzoekers zo aantrekkelijk wordt gevonden.50

Er zijn verschillende redenen waarom economische exploitatie door strijdende groepen een intern conflict kan laten voortduren. Wanneer conflicten werkelijk meer om hebzucht dan om onvrede draaien, zoals Collier beweert, dan kan dit een belangrijke verklaring zijn voor het aanhouden van een conflict. In burgeroorlogen die vooral om grieven draaien vechten rebellerende groepen voor een verlossing van hun onvrede, zoals een rechtvaardiger systeem. Een conflict kan dan worden beëindigd wanneer dit volgens de rebellerende groepen in voldoende mate bereikt is. Echter, in het andere uiterste geval zoeken strijdende partijen die puur op hebzucht gebaseerd zijn juist een voortduring van de oorlog. Wanneer de inkomsten van rebellen tijdens een conflict hoog zijn, kunnen deze misschien financieel beter af zijn dan voor het conflict en daarom weinig druk voelen om een vredesovereenkomst te bereiken.51 De winstgevende mogelijkheden creëren dan voor sommige strijdende groepen de prikkel om het conflict te laten voortduren. Het risico dat er een nieuwe oorlogslogica ontstaat, is een probleem dat de nieuwe oorlog-theorie ook al onderkende.

Uit het bovenstaande leid ik de eerste hypothese uit de greed not grievance-theorie af: Hebzucht is de voornaamste oorzaak van hedendaags conflict. Oorlogsvoerende partijen zijn rationele actoren die door de winstgevende mogelijkheden die oorlog creëert een economisch belang in het laten voortduren van intern conflict.

Een tweede verklaring voor de voortduring van rebellie is dat economische exploitatie effect kan hebben op het karakter van de strijdende groepen. Wanneer deze toegang hebben tot lucratieve natuurlijke rijkdommen kan dit zorgen voor disciplinaire problemen en minder interne cohesie in een organisatie. Dit kan vervolgens weer leiden tot problemen voor leiders om hun volgelingen zich aan vredesovereenkomsten te laten houden. Deze vermindering van de eenheid en discipline maakt het ook een stuk gecompliceerder om tot een vredesverdrag te

49 Collier, ‘Doing well’, 100.

50 Francisco Gutiérrez Sanín, ‘Criminal rebels? A discussion of civil war and criminality from the Colombian

experience’, Politics and society 32 (2004) 257- 283, aldaar 259.

51 Paul Collier en Anke Hoeffler, ‘On the duration of civil war’, Journal of peace research 41 afl.3 (2004)

(18)

komen.52 Hieruit leid ik de tweede hypothese af: De betrokkenheid van rebellengroepen bij economische exploitatie heeft een negatief effect op de discipline en de interne cohesie van de organisatie. Dit maakt het moeilijker het conflict te beëindigen en tot een duurzame vrede te komen.

Paul Collier heeft zijn theorie in het begin sterk geformuleerd, maar in de loop der jaren aangepast. In de eerste jaren van Colliers onderzoek focuste hij meer op de motieven van de rebellen. Hij is zich later wat meer op de eigenschappen gaan richten die conflict mogelijk en duurzaam maken.53 Zo denkt Collier nu dat rebellie ook gemotiveerd kan worden door niet-economische doelstellingen, maar denkt hij wel dat de financiële en militaire mogelijkheden de voortduring van conflict verklaren. Zo zijn objectieve grieven in veel maatschappijen aanwezig, maar niet al deze landen zijn in staat van oorlog en slechts een paar van deze bezitten de middelen om een rebellie gaande te houden.54 Volgens deze gematigde versie van de theorie van Collier is de beslissende verklarende factor voor conflict dan ook de omstandigheden waaronder mensen zich kunnen verenigen in een organisatie die financieel en militair haalbaar is en zijn andere verklaringen van secundair belang.55 De inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen geven strijdende groeperingen de mogelijkheid om een conflict te laten voortduren. Wanneer ze over meer financiën beschikken kunnen ze hun wapenarsenaal en andere benodigdheden om de oorlog gaande te houden uitbreiden. Ook kunnen ze dan meer strijders aantrekken.56 Hoewel conflicten dan misschien niet gemotiveerd hoeven te zijn door slechts de winst, houden rebellieën alleen stand wanneer deze winstgevend zijn. Oftewel wanneer de inkomsten tijdens een conflict opvallend hoog zijn in vergelijking met de kosten.57 Uit deze gematigde versie van de greed not grievance-theorie leid ik de volgende hypothese af: De financiële en militaire mogelijkheden verklaren de voortduring van conflict en rebellie.

1.4 Conclusie

De nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie hebben naam gemaakt, omdat ze de sterke band tussen interne conflicten en economische criminele activiteiten behandelen. Dit

52 Karen Ballentine, ‘Program on economic agendas in civil wars: principal research findings and policy

recommendations’ International peace academy (New York 2004) 5.

53 Jake Sherman, The economics of war: the intersection of need, creed and greed (Washington D.C. 2002) 28. 54 Paul Collier, Breaking the conflict trap: civil war and development policy (New York 2003) 53.

55 Collier, ‘On the duration of civil war’, 256. 56 Ballentine, ‘Program on economic agendas’, 5. 57

(19)

is een probleem dat in de jaren negentig de aandacht trok van de publieke opinie, maar nog niet goed verklaard werd door academici.58 Een besef van de economische eigenbelangen en mogelijkheden van strijdende actoren tijdens een binnenlandse oorlog corrigeert eerdere en meer simplistische verklaringen van intrastatelijke conflicten in de jaren negentig.59

In dit eerste hoofdstuk heb ik de verklaringen besproken die de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie geven voor de voortduring van intern conflict en rebellie. Door het bestuderen van beide benaderingen ben ik tot een aantal hypothesen gekomen.

Volgens Kaldor is er onder invloed van de toegenomen globalisering een nieuw type van georganiseerd geweld ontstaan. Haar nieuwe oorlog-theorie verklaart de voortduring van conflict met de volgende hypothesen:

 Strijdende groepen financieren zichzelf met behulp van een gemondialiseerde oorlogseconomie die gaande wordt gehouden door voortdurend geweld. Dit kan een nieuwe oorlogslogica creëren.

 Het onderscheid tussen oorlog en georganiseerde misdaad is vervaagd. Strijdende groepen raken steeds meer betrokken bij georganiseerde misdaad.

 In nieuwe oorlogen heeft privatisering van geweld plaatsgevonden. Particuliere actoren eigenen zich een deel van de macht van de staat toe.

 Nieuwe oorlogen hebben een politieke aard en de strijdende partijen hebben politieke doeleinden.

Ook uit de greed not grievance-theorie van Collier heb ik hypothesen afgeleid. Van zowel de eerste strenge versie van deze theorie als de gematigde versie heb ik een hypothese afgeleid:

 Hebzucht is de voornaamste oorzaak van hedendaags conflict. Oorlogsvoerende partijen zijn rationele actoren die door de winstgevende mogelijkheden die oorlog creëert een economisch belang in het laten voortduren van intern conflict.

 De betrokkenheid van rebellengroepen bij economische exploitatie heeft een negatief effect op de discipline en de interne cohesie van de organisatie. Dit maakt het moeilijker het conflict te beëindigen en tot een duurzame vrede te komen.

58 Sanín, ‘Criminal rebels?’, 259. 59

(20)

Gematigde versie van de greed not grievance-theorie:

 De financiële en militaire mogelijkheden verklaren de voortduring van conflict en rebellie.

Uit de afgeleide hypothesen blijkt dat de nieuwe oorlog-theorie aandacht vraagt voor de criminele dimensies van rebellengroepen, maar politieke factoren toch als beslissend beschouwt. Zowel de strenge als de gematigde versie van de greed not grievance-theorie stellen echter dat economische exploitatie en de effecten hiervan doorslaggevend zijn voor het verklaren van de voortduring van rebellie.

(21)

Hoofdstuk 2: De FARC

2.1 Inleiding

Veel mensen kennen de FARC van naam uit het nieuws en associëren deze organisatie met gijzelnemingen en aanslagen. Dit is inderdaad een onderdeel van deze rebellengroep, maar levert toch een te beperkt beeld op. De FARC is een grote en complexe guerrillabeweging die al meer dan veertig jaar bestaat en haar eigen evolutie heeft doorgemaakt. In dit hoofdstuk ga ik dieper in op deze organisatie door te bespreken wat de ontwikkeling van de FARC is. Eerst bespreek ik de ontwikkeling van de beweging binnen de context van het Colombiaanse interne conflict. Vervolgens analyseer ik of de FARC een politiek project heeft en waar deze dan uit bestaat evenals de inkomstenbronnen van de rebellengroep, omdat deze thema’s centraal staan in de nieuwe oorlog-theorie en de greed not grievance-theorie.

2.2 Opkomst en ontwikkeling van de FARC binnen het Colombiaanse interne conflict 2.2.1 Voor de oprichting van de FARC

De geschiedenis van Colombia kent twee gezichten. Het land wordt aan de ene kant gekenmerkt door een uitzonderlijke institutionele en economische stabiliteit. De rechtstaat en democratie zijn nooit omvergeworpen, wat uitzonderlijk is op het Latijns Amerikaanse continent. De conservatieve partij en de liberale partij hebben lange tijd de meerderheid van de bevolking vertegenwoordigd en de macht afgewisseld. Er werd in de twintigste eeuw een orthodox en voorzichtig economisch beleid gevoerd, waardoor Colombia niet te maken kreeg met extreme inflatie zoals haar buurlanden.60

Het andere gezicht van Colombia toont een verleden vol geweld. Vanaf haar onafhankelijkheid in 1810 werd het land geteisterd door vele regionale en nationale conflicten tussen aanhangers van de conservatieve en de liberale partij. Na de Oorlog van Duizend Dagen (1899-1902) die een enorm aantal slachtoffers eiste en waarna Panama zich afscheidde, volgde er een periode van relatieve rust.61

Hoewel Colombia een gewelddadige historie heeft, wordt de periode van La Violencia vaak aangewezen als het begin van de huidige burgeroorlog. Op 9 april 1948 werd de

60 Daniel Pécaut, Las FARC. Una guerrilla sin fin o sin fines? (Bogotá 2008) 15-16. 61

(22)

populaire leider van de liberale partij, Jorge Eliécer Gaitán, vermoord.62 Deze gebeurtenis was de directe aanleiding voor een gewelddadige strijd tussen aanhangers van de liberale en de conservatieve partij die tot 1957 zou duren.63 In deze periode kwamen veel gewapende groepen met verschillende oriëntaties op. Zo vormden zich in landelijke gebieden communistische zelfverdedigingsgroepen van boeren die tegen het regime en de oneerlijke verdeling van gronden streden. In 1958 werd de openlijke strijd tussen de liberalen en conservatieven beëindigd met de formatie van het Nationaal Front. Beide partijen spraken af de presidentiële ambtsperiodes onderling af te wisselen, gelijk vertegenwoordigd te zijn in het congres en de overheidsfuncties onderling evenredig te verdelen. Deze oplossing bracht de machtsstrijd tussen de twee belangrijkste partijen in het land tot bedaren en maakte een einde aan de periode van La Violencia. Dit akkoord leidde niet tot de uitbanning van alle nieuwe gewapende groepen. Bovendien sloot het andere politieke bewegingen uit van elke electorale mogelijkheid toegang tot de macht te verkrijgen.64

2.2.2 De oprichting en ontwikkeling van de FARC

Na de jaren van La Violencia bleven boerenverzetsbewegingen bestaan. Deze groepen kregen verschillende zones van het land onder controle waar zij zogenaamde ‘onafhankelijke republieken’ stichtten en verzet leverden tegen het Colombiaanse leger. In 1966 verenigden diverse van deze boerenverzetsgroepen zich met steun van de communistische partij onder de naam FARC.65

De oprichting van de FARC leidde niet gelijk tot grote veranderingen. De beweging had nog nauwelijks militaire capaciteit en vocht een zogenaamd denkbeeldige oorlog. Slechts zelden waren er confrontaties met het Colombiaanse leger en de FARC was nog weinig actief.66 De beweging breidde haar invloed vooral uit in de dunbevolkte zones van het land met weinig staatsaanwezigheid. In 1978 werd geschat dat de FARC uit 900 strijders bestond en slechts een eenvoudige bewapening bezat. Samenvattend kan de periode tot 1980 gezien

62

Pécaut, Las FARC, 27.

63 Alexandra Guáqueta, ‘The Colombian conflict: political and economic dimensions’ in: Karen Ballentine en

Jake Sherman ed., The political economy of armed conflict. Beyond greed and grievance (Colorado 2003) 73-106, aldaar 75.

64 Fabio Sánchez, Ana María Díaz en Michel Formisano, ‘Conflicto, crimen violento y actividad criminal en

Colombia: un analisis espacial’, Documento CEDE 6 (2006) 4-5.

65 Sánchez, ‘Conflicto, crimen violento y actividad criminal’, 9.

66 Francisco Gutiérrez Sanín, ‘Internal conflict, terrorism and crime in Colombia’, Journal of international

(23)

worden als één van stilstand waarin de FARC zich verre van de positie bevond om het regime in gevaar te kunnen brengen.67

Vanaf de jaren tachtig nam de intensiteit van de strijd van de FARC snel toe. De beweging breidde het aantal fronten uit van vijf in 1975 naar vijfentwintig in 1982. Deze fronten vestigden zich vooral in nieuwe strategische grensgebieden. Ook het aantal militaire acties nam toe. Bovendien begon de guerrillabeweging in deze jaren ook de beschikking te krijgen over aanzienlijke financiële middelen die verkregen werden door ontvoering, afpersing en betrokkenheid in de drugseconomie.68

De FARC wijzigde officieel haar tactiek tijdens een FARC-conferentie en daaropvolgende vergaderingen in 1982. Belangrijke leiders besloten een meer aanvallende strategie aan te nemen, omdat er volgens hen een revolutionaire situatie was ontstaan. Het doel was een einde te maken aan het huidige regime en een voorlopige regering te vormen. Als symbool van deze nieuwe oriëntatie voegt de FARC ‘Ejército del Pueblo’ (Leger van het Volk) toe aan haar naam.69

Ondanks deze nieuwe strategie sloot de FARC in 1984 toch een wapenstilstand met de Colombiaanse regering. Tijdens dit proces met de regering zette de guerrillabeweging een belangrijke stap door samen met de Communistische Partij deel te nemen aan de oprichting van een legale politieke partij, de Unión Patriotica (UP). Dit initiatief liep echter uit op een tragedie. Terwijl verschillende kopstukken van de FARC belangrijke functies vervulden in de partij en de UP tijdens verkiezingen gematigd succes had, werden de partijleden een belangrijk doelwit. In vijf jaar tijd werd het grootste deel van de UP-leiding vermoord. De daders van deze operatie waren afkomstig uit tal van verschillende groepen. Zo waren leden van de politie, politici, drugshandelaren, leden van private zelfverdedigingsgroepen en zelfs van de FARC betrokken. Door de uitroeiing van de partij besloten de FARC-kaders die participeerden zich weer in de illegaliteit terug te trekken en concludeerden dat de enige manier om veranderingen door te voeren de militaire strijd was.70

Hoewel de wapenstilstand en de oprichting van een politieke partij belangrijke compromissen vanuit de FARC leken, bracht de wapenstilstand niet de inlevering van hun wapens met zich mee, evenmin als concrete mechanismen om de wapenstilstand te controleren. Op geen enkel moment in deze periode deed de FARC afstand van de gewapende strijd. In 1985 verklaarde de belangrijke FARC-leider Jacobo Arenas zelfs dat de

67 Pécaut, Las FARC, 42-44. 68 Pécaut, Las FARC, 49. 69 Ibidem.

70

(24)

wapenstilstand niets meer was dan een mogelijkheid voordeel te behalen uit de toegang naar de legaliteit, terwijl tegelijkertijd de territoriale expansie van de guerrilla’s en het plan voor de machtsovername werden voortgezet.71

Na 1980 begonnen ook andere guerrillagroepen meer succes te krijgen. Zo was er de ELN (het Leger van de Nationale Bevrijding) die opkwam na de Cubaanse revolutie en haar ideologie daaraan ontleende.72 De M-19 was een meer stedelijke guerrillabeweging die de gewapende strijd naar de steden wilde brengen en het politieke systeem wilde openbreken. Een laatste belangrijke groep in die tijd was de EPL (het Volksbevrijdingsleger), vermoedelijk opgericht door Mao geïnspireerde dissidenten.73 Alle guerrillabewegingen hadden een socialistische inslag. De verhoudingen tussen de verschillende rebellengroepen zijn altijd moeilijk geweest, soms werd er zelfs onderling openlijke strijd geleverd. De FARC was en is de grootste van deze guerrillabewegingen.74

In de jaren tachtig kwamen ook de paramilitaire groeperingen op. Deze bestonden eerst uit kleine groepen van 50 tot 100 man die op het platteland boeren en landeigenaren beschermden tegen de guerrillabewegingen. Deze groepen hadden vaak een rechtse oriëntatie. De goed gefinancierde paramilitaire groepen veranderden hun tactiek al snel in offensieve bescherming75 en raakten nauw betrokken bij de drugshandel.76 De paramilitairen ontwikkelden zich in de daaropvolgende jaren tot een belangrijke en gevreesde actor in het conflict.

Andere opkomende actoren die in deze context niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten zijn de drugshandelaren. Met hun opkomst creëerden ze een ongekende wanorde in de Colombiaanse maatschappij. Sinds 1980 was Colombia een belangrijk knooppunt geworden in de drugshandel afkomstig uit Peru en Bolivia. Deze drugshandelaren zorgden niet alleen voor veel corruptie, maar ook een verschrikkelijk terrorisme in de grote steden nadat de regering haar intentie had uitgesproken hen uit te leveren.77

Toen begin jaren negentig de Berlijnse muur viel, de Sovjet-Unie uit elkaar viel en het verval van veel Centraalamerikaanse guerrillagroepen intrad, leek er een nieuwe context te zijn ontstaan voor de Colombiaanse guerrilla’s en de communistische partij. De M-19 en de

71

Pécaut, Las FARC, 50-52.

72 Sánchez, ‘Conflicto, crimen violento y actividad criminal’, 11.

73 Norman Offstein, ‘An historical review and analysis of Colombian guerrilla movements: FARC, ELN en

EPL’, Desarrollo y sociedad 9 (2003) 99-142, aldaar 105.

74 Pécaut, Las FARC, 50.

75 Alejandro Reyes, ‘La expansión territorial del narcotráfico’ in: Bruce Bagley en Juan G. Tokatlian, Economía

y política del narcotráfico (Bogotá 1990) 117-139.

76 Guáqueta, ‘The Colombian conflict’, 74. 77

(25)

EPL besloten de wapens neer te leggen en zich om te vormen tot legale politieke groeperingen. Daarbij werden in 1991 belangrijke institutionele veranderingen goedgekeurd. Deze wijzigingen bevorderden de rechtsstaat, garandeerden de individuele vrijheden, erkenden het multiculturele karakter van Colombia, en vergemakkelijkten de vorming en participatie van nieuwe partijen.78

De regering probeerde in deze jaren ook tot vredesonderhandelingen met de FARC te komen, maar deze liepen op een mislukking uit. Vanaf dat moment leek een militaire beslissing de enige optie. De FARC gaf de militaire strijd ook de voorrang boven de politieke. Een belangrijke reden hiervoor was de zwakte van de aan hen gelieerde Communistische partij.79 Het overnemen van de macht bleef het doel, al formuleerde de guerrillabeweging het op dat moment concreter als ‘de vorming van een regering van wederopbouw en nationale verzoening’.80

De FARC won in de jaren negentig aan militaire capaciteit. De toename in de acties van de rebellengroep die het hele Colombiaanse territorium begonnen te beslaan, liet de toenemende offensieve kracht van de beweging zien. Eind jaren negentig bleek de FARC tot triomfen over het Colombiaanse leger in staat te zijn die voorheen ondenkbaar waren. De enorme toename van hun financiële middelen uit drugsinkomsten leverde een belangrijke bijdrage aan dit militaire vermogen. Colombia was in die tijd namelijk veranderd van doorvoerland voor drugs in het epicentrum van de cocabladerenteelt.81

Genoodzaakt door de sterkte van de FARC werden er door president Pastrana nieuwe vredesonderhandelingen geopend in 1998. Een zone ter grootte van Zwitserland werd gedemilitariseerd om aan de eisen van de FARC voor besprekingen te voldoen. Ook dit werd een debacle. De vredesbesprekingen gingen eigenlijk nooit van start en de gedemilitariseerde zone werd door de FARC gebruikt als een vrijhaven om gegijzelden onder te brengen, trainingsbases op te zetten en als vertrekpunt voor acties tegen het Colombiaanse leger. Door deze weinig coöperatieve opstelling verloor de rebellengroep veel sympathie onder het Colombiaanse volk.82

Met de belofte het geweld in het land hard aan te pakken werd president Álvaro Uribe vervolgens in 2002 met een absolute meerderheid als president gekozen. In 2005 kwam hij na onderhandelingen met de paramilitairen tot de wet op Recht en Vrede, waarna veel paramilitairen zich demobiliseerden. Deze wet hield en houdt in dat paramilitaire groepen en

78 Pécaut, Las FARC, 55-56. 79 Ibidem, 56-57.

80 Ibidem, 57-58 81 Ibidem, 58-59. 82

(26)

individuele guerrillastrijders in ruil voor hun demobilisatie geen langere straffen dan 8 jaar krijgen, wanneer zij de schade van hun slachtoffers herstellen en al hun misdaden opbiechten. Uribe sprak vanaf zijn aanstelling uit dat hij niet van plan was te onderhandelen met de FARC en voerde een beleid van democratische veiligheid in. Deze politiek was en is nog altijd gericht op het versterken van de krijgsmacht om de guerrilla een beslissende slag toe te brengen. De nieuwe Colombiaanse president karakteriseerde de FARC als een terroristische en criminele organisatie en gelooft niet in wat voor politieke aard dan ook van de guerrillabeweging. Om de FARC effectief aan te pakken namen de militaire uitgaven snel toe en werd het Colombiaanse leger gemoderniseerd. Dit beleid zorgt ervoor dat de rebellengroep de laatste jaren meer onder druk is komen te staan. De omsingeling door de FARC van enkele grote steden is doorbroken. Daarbij neemt het aantal spectaculaire acties van de rebellengroep tegen het Colombiaanse leger af, wordt hun territorium kleiner en deserteren de laatste jaren relatief veel FARC-strijders. Bovendien heeft de FARC de laatste jaren een aantal gevoelige verliezen geleden doordat een aantal leiders in de strijd zijn omgekomen en belangrijke politieke gegijzelden (zoals Ingrid Betancourt) zijn bevrijd. Toch heeft de rebellengroep nog veel invloed in verschillende afgelegen gebieden. De FARC is nog steeds in staat om sporadische aanvallen uit te voeren en de rebellen gaan door met ontvoeringen en aanvallen op energie-infrastructuur, en politie en legerbases.83 De guerrillabeweging lijkt dan ook nog ver verwijderd te zijn van haar ondergang.

2.2.3 Conclusie

De strijd van de FARC duurt nu al meer dan veertig jaar, een feit dat deze rebellengroep vaak met trots aanhaalt. In haar eerste decennium van bestaan had de beweging nog niet veel invloed. Militaire confrontaties waren zeldzaam en van een lage intensiteit. De Bogotaanse elite zag de FARC als een verre en beheersbare bedreiging voor de progressieve economische ontwikkeling en de stabiele politieke instituties. Vanaf de jaren tachtig werd de uitbreiding van de FARC zichtbaar en trad de rebellengroep nationaal meer op de voorgrond. Het aantal FARC-strijders begon te stijgen en de strijd verspreidde zich over het land. De jaren tachtig kunnen als een periode van de expansie van de FARC worden gezien. De jaren negentig worden gekarakteriseerd door het offensief van de groep. Begin 2000 bereikte de guerrillabeweging haar hoogtepunt. De FARC had op dat moment zelfs zoveel macht dat Amerikaanse inlichtingendiensten concludeerden dat wanneer de rebellengroep op deze wijze

83 Website International Crisis Group Colombia, ‘Multimedia presentation: Colombia’s armed conflict’,

(27)

zou blijven groeien, een staatsgreep binnen een aantal jaar mogelijk zou zijn.84 Na 2002 begon er echter weer een periode van teruggang voor de FARC. De laatste jaren is de territoriale presentie, het aantal acties en strijders van de guerrilla’s afgenomen.

De ontwikkeling en intensivering van de strijd van de FARC zijn nog eens duidelijk weergegeven op de figuren in bijlage 1. De eerste vier kaarten geven de ontwikkeling van de territoriale presentie van de FARC in Colombia in het geel aan. De volgende figuur laat zien dat het aantal strijders van de FARC vanaf de jaren tachtig is toegenomen en in 2002 haar hoogtepunt bereikte, maar dat dit aantal vervolgens weer is afgenomen.

2.3 Het politieke project van de FARC onderzocht

Na de ontwikkeling van de FARC te hebben besproken, ga ik nu onderzoeken of de FARC een politiek project heeft en op welke manier deze dan tot uiting is gekomen en zich heeft ontwikkeld.

Wrok tegenover de sociale elites en de zogenaamde oligarchische Colombiaanse maatschappij heeft vanaf het begin ten grondslag gelegen aan de politieke visie van de FARC. Deze wrok komt gedeeltelijk voort uit het gevoel van vernedering dat een deel van de boerenbevolking overhield aan La Violencia. Nadat de liberale en de conservatieve partij het Nationale Front sloten, hield de boerenbevolking het gevoel over dat zij onder elkaar hadden gemoord voor een zaak die niet de hunne was.85 Een andere belangrijke gebeurtenis in het historische geheugen van de FARC is het bombardement van de Colombiaanse regering op de communistische ‘onafhankelijke republiek’ Marquetalia in 1964.86

Dit bombardement en het door de boeren geleverde verzet wordt nog steeds in veel teksten van de FARC aangehaald.87

De FARC kan vanaf haar oprichting gezien worden als een marxistische beweging. Haar uitgebrachte verklaringen hebben een duidelijk marxistisch karakter. Een ander kenmerk van de FARC is dat de beweging vanaf het begin een landelijk karakter had, wat de samenstelling van haar leiders en leden weerspiegelde die veelal landloze boeren waren of kleine boerenbedrijven hadden.88

In 1964 werd het Agrarisch Programma gepresenteerd door het zuidelijk blok van communistische guerrillagroepen, dat de voorloper van de FARC was. In dit programma werd

84

Mondelinge bron medewerker Nederlandse ambassade te Bogotá, Natalia Román, geraadpleegd op 15-1-2009.

85 Pécaut, Las FARC, 154-155. 86 Ibidem, Las FARC, 35.

87 FARC-EP website, http://www.bolivarsomostodos.org/ geraadpleegd op 10 mei 2009.

88 Román D. Ortiz, ‘Insurgent strategies in the post-cold war: the case of the revolutionary armed forces of

(28)

‘de exploitatie van het Colombiaanse volk en haar grondstoffen door een roofzuchtige dominante Colombiaanse klasse en het imperialisme’89

bekritiseerd. De voorstellen die werden gedaan hadden aan de ene kant een hervormingsgezind karakter. Zo hamerde het programma op de herverdeling van de gronden onder de boeren die het bewerkten en op de toekenning van kredieten aan deze boeren. Daarbij pleitte het voor een betere publieke gezondheidszorg en onderwijs. Aan de andere kant bevatte het programma ook revolutionaire elementen, doordat het stelde te strijden voor een regimewisseling. Dit zou de enige garantie zijn voor de vernietiging van het systeem van grootgrondbezit in Colombia. Het regime moest volgens de verklaring worden vervangen door een democratisch regime dat de vrede garandeerde met sociale gerechtigheid, respect voor de mensenrechten en een economische ontwikkeling die het welzijn van alle Colombianen garandeerde.90 Dit programma werd bij de officiële oprichting van de FARC in 1966 overgenomen en diende vervolgens decennialang als politiek project van de FARC.91

Vanaf haar oprichten heeft de FARC een complexe relatie met de Colombiaanse Communistische Partij (PCC). De meningen over de aard van de betrekkingen tussen beide bewegingen lopen in de literatuur uiteen. Hoewel het twee onafhankelijke bewegingen waren, bestonden er zeker banden tussen de FARC en de PCC. De communistische partij nam echter een ambivalente houding aan ten opzichte van de gewapende strijd van de guerrillabeweging. Aan de ene kant stelden PCC-politici soms de FARC als haar militaire arm te beschouwen. Tegelijkertijd weigerde de PCC de ontwikkeling van een gewapende opstand formeel te steunen, omdat nog niet de ideale omstandigheden voor een revolutie zouden bestaan.92 Een andere reden voor deze opstelling is dat een te dichte openbare verwantschap met de FARC de partijbelangen in de legale politieke arena zou kunnen schaden. FARC-commandant Caicedo vertelt over de betrekkingen tussen beide bewegingen dat de PCC aan het begin een sterke invloed had op de FARC, hoewel het formeel gescheiden organisaties waren.93 FARC-commandant Trinidad verklaart dat bij het oprichten van de FARC de PCC al uitgewerkte ideeën had over wat Colombia was en hoe het land veranderd moest worden. De FARC identificeerde zich hiermee en steunde het project van de communistische partij. Daarom nam de rebellengroep volgens Trinidad de politieke benadering van de PCC over en combineerde

89 FARC-EP , ‘Programa agrario de los guerrilleros de las FARC’ , http://bolivarsomostodos.org /index2.php?

option=com_ content&do_pdf=1&id=157 geraadpleegd op 18-5-2009.

90

FARC-EP , ‘Programa agrario de los guerrilleros de las FARC’, http://bolivarsomostodos.org /index2.php? option=com_ content&do_pdf=1&id=157 geraadpleegd op 18-5-2009.

91 Pécaut, Las FARC, 36.

92 Ortiz, ‘Insurgent strategies in the post-cold war’, 132.

93 Juan Guillermo Ferro Medina en Graciela Uribe Ramón, El orden de la Guerra. Las FARC-EP: entre la

(29)

dit met hun militaire organisatie met guerrillatactieken.94 De FARC-leiders theoretiseerden zelf maar heel zeldzaam over de gewapende strijd.95 Het politieke project van de PCC volgde voor een groot deel de ideologie van de Sovjet Communistische partij. De belangrijkste vijanden waren de Verenigde Staten en de uitbuitende klassen. Bovendien streed de partij tegen het huidige regime en het kapitalistische en imperialistische systeem.96

Hoewel de PCC en de FARC onafhankelijke organisaties waren en moeilijk valt vast te stellen hoe nauw de banden tussen beide partijen waren, valt toch te concluderen dat de PCC in de eerste jaren van de FARC een belangrijke ideologische bijdrage leverde aan haar politieke project en de FARC grotendeels de politieke lijn van de partij volgde.

Vanaf de jaren tachtig begon de invloed van de communistische partij af te nemen en kwam er meer afstand tussen de PCC en de FARC. Beide bewegingen benadrukten dat ze sommige politieke opvattingen deelden, maar tegelijkertijd een andere identiteit hadden.97 De FARC nam ook meer afstand van het communisme op zich. Dit blijkt onder andere uit een verklaring in 1983 van FARC-leider Manuel Marulanda waarin hij de actuele ideologische oriëntatie van de FARC verduidelijkte. Hierin stelde hij: ‘binnen onze organisatie is er van alles een beetje. Er zijn ook Marxistische-Leninisten. Maar boven alles is de FARC een gewapende guerrillaorganisatie die haar deuren opent voor alle politieke, filosofische, religieuze en ideologische stromingen, die mensen samenbrengt met het gemeenschappelijke ideaal dit land te bevrijden’.98

In 1984 stuurde de FARC in het kader van de vredesonderhandelingen met de regering van president Bétancourt een brief aan het Colombiaanse parlement waarin het ingrijpende hervormingen voor de Colombiaanse economie en staat voorstelde. Deze brief kan als het toenmalige politieke programma van de FARC worden beschouwd en werd door de guerrilla’s ook expliciet de springplank naar een politieke partij genoemd. Dit programma kwam met haar voorstellen op voor de armere bevolking van Colombia. Een aantal dingen uit het Agrarische Hervormingsprogramma van 1964 werden herhaald. Zo werden verdeling van gronden en beter onderwijs wederom genoemd. Daarnaast was een belangrijk thema het openen van de democratie en electorale hervormingen, zodat kleinere partijen zouden kunnen participeren. Bovendien stelde de FARC te strijden voor een verandering van de grondwet, waarbij de beweging overigens niet verduidelijkte wat er in die nieuwe grondwet zou moeten staan. Het is opvallend dat dit programma een stuk minder revolutionair was dan het

94 Ferro Medina, El orden de la Guerra, 31. 95 Pécaut, Las FARC, 143.

96 Ibidem, 142-143.

97 Ortiz, ‘Insurgent strategies in the post-cold war’, 132. 98

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Men identificeert zich bijvoorbeeld in relatief hoge mate met ouderen (bijvoorbeeld ouders of grootouders). Daarom steunt men het stabiel gebleven beleid met universele en relatief

Responses of 14 students (13%) who set up an appropriate equation but made computation errors → Object-driven use of contextual tool Responses of 59 students (55%) who set up

Door de bol stress te geven door deze te mis- handelen door mechanische schokken of tem- peratuurverhoging (of combinaties hiervan) verwachten we dat eventuele aanwezige Erwi-

On the question of whether the municipality correctly dismissed TCS's appeal as being out of time, the court referred to Clause 49 of the municipality's Procurement

Klassieke argumenten hiertegen, zoals de onnatuurlijkheid van nieuwe technologie en nieuwe familievormen, en dat het niet in het belang van het kind is, worden tegen- gesproken

De voerwinst voor alle groepen met tarwe bijvoeren, zoals weerge- geven in tabel 1, wordt daardoor met 1,4 cent verlaagd.. Op basis van deze cijfers kan be- rekend worden dat

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of