• No results found

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Gaswet.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Gaswet. "

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pagin a 1 /20

Muzenstraat 41 | 2511 WB Den HaagPostbus 16326 | 2500 BH Den Haag

T 070 722 20 00 | F 070 722 23 55info @acm.nl | www.acm.nl | www.consuwijzer.nl

Ons kenmerk: ACM/DE/2016/203642_OV Zaaknummer: 15.0287.30

BESLUIT

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Gaswet.

(2)

2 /20

Inhoudsopgave

1 Inleiding en leeswijzer ... 3

2 Procedure van totstandkoming van dit besluit ... 4

3 Wettelijk kader ... 5

4 Relevante feiten en omstandigheden ... 8

4.1 Beschrijving van gesloten distributiesysteem ... 8

4.2 Eisen aan aanvrager ... 9

4.3 Ontheffingsgronden ... 10

5 Beoordeling van de ontheffingsaanvraag ... 11

5.1 Definitie van gesloten distributiesysteem ... 11

6 Dictum ... 14

Bijlage 1 – Geografische afbakening van de locatie waarop het Gastransportnet is gelegen .. 15

Bijlage 2 – Reactie op ontvangen zienswijzen ... 16

(3)

3 /20

1 Inleiding en leeswijzer

1. Met dit besluit geeft de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) uitvoering aan artikel 2a, eerste lid, van de Gaswet. Op grond hiervan kan de eigenaar van een gesloten

distributiesysteem (hierna: GDS) een aanvraag bij ACM indienen tot verlening van een ontheffing van de verplichting tot het aanwijzen van een netbeheerder (hierna: de ontheffing).

2. ACM geeft met dit besluit haar oordeel op de aanvraag van Stichting ZZG Zorggroep (hierna:

aanvrager) van 8 april 2015 voor een ontheffing op grond van artikel 2a, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet voor het gastransportnet dat ligt op de percelen die kadastraal bekend staan als F906, F950, F1008 en F1011 te Groesbeek.

3. De indeling van dit besluit is als volgt. Hoofdstuk 2 van dit besluit bevat de gevolgde procedure. Hoofdstuk 3 bevat het wettelijk kader. Het feitencomplex en andere relevante omstandigheden, zoals die bij ACM bekend zijn, zijn samengevat in hoofdstuk 4. ACM beschrijft haar beoordeling van de aanvraag in hoofdstuk 5. ACM eindigt haar besluit met het dictum (hoofdstuk 6).

4. ACM heeft twee bijlagen toegevoegd aan het besluit. Deze bijlagen zijn onderdeel van onderhavig besluit. Bijlage 1 bevat een kadastrale kaart van het terrein waarop het gasnet staat afgebeeld. Bijlage 2 bevat een reactie op de ontvangen zienswijzen op het

ontwerpbesluit.

(4)

4 /20

2 Procedure van totstandkoming van dit besluit

5. In dit hoofdstuk beschrijft ACM de procedure die zij heeft gevolgd bij de totstandkoming van dit besluit. ACM heeft de procedure bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet

bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing verklaard op de voorbereiding van dit besluit.

6. Op 8 april 2015

1

heeft ACM van aanvrager een aanvraag tot verlening van een ontheffing in de zin van artikel 2a, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet ontvangen. De beslistermijn voor de behandeling van de aanvraag bedraagt zes maanden ingevolge artikel 2a, tweede lid, van de Gaswet.

7. Bij brief van 6 mei 2015

2

is aanvrager verzocht om de aanvraag aan te vullen. In zijn brief van 25 juni 2015, ontvangen op 30 juni 2015,

3

heeft aanvrager aanvullende informatie

aangeleverd.

8. Als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft ACM op

17 december 2015 het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage gelegd. ACM heeft hiervan in de Staatscourant van 17 december 2015 kennis gegeven.

Bovendien heeft ACM het ontwerpbesluit aan aanvrager toegezonden

4

en op haar internetpagina gepubliceerd.

9. Op 22 januari 2016 had ACM een hoorzitting gepland. ACM heeft geen aanmeldingen voor spreektijd ontvangen. Daarom is deze hoorzitting geannuleerd. Hiervan is per brief van 20 januari 2016

5

mededeling gedaan aan aanvrager en andere belanghebbenden.

10. ACM heeft schriftelijke zienswijzen ontvangen van aanvrager en van Liander NV (hierna:

Liander). Deze zienswijzen zijn gepubliceerd op de internetpagina van ACM. In bijlage 2 bij dit besluit heeft ACM haar reactie op de ingebrachte zienswijzen gegeven. Indien een zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit, dan heeft ACM dat duidelijk in het besluit aangegeven.

11. ACM heeft de zienswijzen van Liander toegezonden aan aanvrager.

6

Hierop heeft ACM van aanvrager geen reactie ontvangen.

1 Met kenmerk ACM/DE/2015/101095.

2 Met kenmerk ACM/DE/2015/202347.

3 Met kenmerk ACM/DE/2054/101749.

4 Brief van 16 december 2015 met kenmerk ACM/DE/2015/207638

5 Met kenmerk ACM/DE/2015/200371 en kenmerk ACM/DE/2015/200372

(5)

5 /20

3 Wettelijk kader

12. In dit hoofdstuk beschrijft ACM de bepalingen die gezamenlijk het wettelijk kader vormen voor dit besluit.

13. Artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c, d, k, m, n, o, am, an en as, van de Gaswet luiden:

“b. gas:

1°. aardgas dat bij een temperatuur van 15° Celsius en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert en in hoofdzaak bestaat uit methaan of een andere stof die vanwege haar eigenschappen aan methaan gelijkwaardig is en

2°. stof die:

- is opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen of

- is opgewekt in een hybride productie-installatie die gebruik maakt van zowel hernieuwbare als fossiele energiebronnen en

- bij een temperatuur van 15° Celsius en bij een druk van 1,01325 bar in gasvormige toestand verkeert en in hoofdzaak bestaat uit methaan of een andere stof die vanwege haar eigenschappen aan methaan gelijkwaardig is voor zover het mogelijk en veilig is deze stof overeenkomstig hoofdstuk 2 te transporteren.

c. gasproductienet: een of meer pijpleidingen die onderdeel uitmaken van een olie- of gaswinningsproject of die worden gebruikt voor het transport van gas rechtstreeks van een gaswinningsproject naar een verwerkingsinstallatie, een opslagplaats of een

aanlandingsplaats

d. gastransportnet: niet tot een gasproductienet behorende, met elkaar verbonden leidingen of hulpmiddelen bestemd of gebruikt voor het transport van gas, met inbegrip van

hulpmiddelen en installaties waarmee ondersteunende diensten voor dat transport worden verricht behoudens voor zover deze leidingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of gelegen zijn binnen de installatie van de afnemer.

k. verwant bedrijf: verbonden onderneming in de zin van artikel 41 van de zevende richtlijn nr. 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, derde lid, sub g, van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening of een geassocieerde onderneming in de zin van artikel 33, eerste lid, daarvan of een onderneming die aan dezelfde aandeelhouders toebehoort;

m. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een gastransportnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder begrepen één of meer verbindingen tussen een gastransportnet dat

6 Met kenmerk ACM/DE/2016/201093

(6)

6 /20

wordt beheerd door een netbeheerder en een gastransportnet dat beheerd wordt door een ander dan die netbeheerder;

n. landelijk gastransportnet: een gastransportnet dat uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is of wordt gebruikt voor het op landelijk niveau transporteren van gas;

o. afnemer: een persoon met een aansluiting op een gastransportnet;

am. gesloten distributiesysteem: een net, niet zijnde het landelijk gastransportnet:

1. dat ligt binnen een geografisch afgebakende industriële locatie, commerciële locatie of locatie met gedeelde diensten,

2. waarop minder dan 500 afnemers zijn aangesloten en

3. dat alleen niet-huishoudelijke afnemers van gas voorziet, tenzij er sprake is van incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke afnemer die werkzaam is of vergelijkbare betrekkingen heeft met de eigenaar van het gesloten distributiesysteem.

an. directe lijn: een of meer leidingen voor het transport van gas, behoudens voor zover die gelegen is binnen een installatie, die:

1°. niet is verbonden met een gastransportnet of een andere leiding voor het transport van gas en die een geïsoleerde productie-installatie van een producent rechtstreeks verbindt met een geïsoleerde verbruiker van gas, niet zijnde de producent, of

2°. ten hoogste via de installatie van één aangeslotene op de leiding is verbonden met een gastransportnet of een andere leiding voor het transport van gas en die een productie- installatie van een producent met tussenkomst van een leverancier rechtstreeks verbindt met één of meer verbruikers van gas, niet zijnde de producent of in hoofdzaak

huishoudelijke verbruikers, teneinde te voorzien in de gasbehoefte van deze verbruikers;

as. gas uit hernieuwbare energiebronnen: een stof die is opgewekt in een productie-installatie die uitsluitend gebruik maakt van hernieuwbare energiebronnen of is opgewekt met hernieuwbare energiebronnen in een hybride productie-installatie die ook gebruik maakt van fossiele energiebronnen;”.

14. Artikel 2a van de Gaswet luidt:

“1. De Autoriteit Consument en Markt kan op diens aanvraag ontheffing verlenen aan een eigenaar van een gesloten distributiesysteem van het gebod van artikel 2, achtste lid, indien:

a. de bedrijfs- of productieproces van de gebruikers van een gesloten distributiesysteem om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is of

b. het gesloten distributiesysteem primair gas transporteert voor de eigenaar van dat systeem of de daarmee verwante bedrijven en

c. de aanvrager geen netbeheerder is en niet in een groepsmaatschappij met een netbeheerder verbonden is.

2. De Autoriteit Consument en Markt neemt het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes

maanden na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste zes

maanden worden verlengd. De Autoriteit Consument en Markt kan aan een ontheffing

voorschriften en beperkingen verbinden.

(7)

7 /20

3. De Autoriteit Consument en Markt kan een ontheffing intrekken indien degene aan wie de ontheffing is verleend:

a. niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid;

b. in strijd handelt met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het tweede lid en het bepaalde bij of krachtens het vierde tot en met het zevende lid;

c. bij de aanvraag om een ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.

4. Indien een ontheffing is verleend, zijn uitsluitend het vijfde en zesde lid van toepassing op de eigenaar van een gesloten distributiesysteem.

5. De eigenaar van een gesloten distributiesysteem beheert het gesloten distributiesysteem.

6. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1g, 1h, 10, eerste lid, tweede lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel b, vijfde en zesde lid, 14, 17a, 19, 35d, 35e, eerste lid, 42, 42b, 42c, 52b, negende lid, en 81d, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing voor de eigenaar van een gesloten distributiesysteem, met dien verstande dat:

a. artikel 10, zesde lid, uitsluitend geldt voor zover er na aansluiting sprake is van een afnemer binnen het geografisch gebied waarbinnen het gesloten distributiesysteem ligt en deze aansluiting past bij het karakter van het gesloten distributiesysteem, b. niet aan de verplichtingen, bedoeld in de in artikel 14, eerste lid, genoemde artikelen

behoeft te worden voldaan;

c. dat in de artikelen 1g en 1h in plaats van «gasbedrijf» wordt gelezen «eigenaar van een gesloten distributiesysteem».

7. De Autoriteit Consument en Markt keurt op verzoek van een aangeslotene op een gesloten distributiesysteem de van kracht zijnde methode voor de berekening van de tarieven goed.

8. Indien een verzoek als bedoeld in het zevende lid is ontvangen, overlegt de eigenaar van een gesloten distributiesysteem binnen drie maanden na de datum waarop de raad van bestuur de eigenaar van een gesloten distributiesysteem over het verzoek heeft

geïnformeerd, aan de raad van bestuur informatie over het aan het verzoek voorafgaande kalenderjaar die relevant is voor de beoordeling van het verzoek, met daarbij een

toerekening van de kosten en opbrengsten aan activiteiten die verband houden met de aanleg en het beheer van het gesloten distributiesysteem in overeenstemming met het daadwerkelijk gebruik van financiële of andere middelen voor die activiteiten.

9. Een besluit als bedoeld in het zevende lid, wordt genomen binnen zes maanden nadat de

informatie, bedoeld in het achtste lid door de raad van bestuur is ontvangen. Deze termijn

kan eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verlengd.”

(8)

8 /20

4 Relevante feiten en omstandigheden

15. In dit hoofdstuk geeft ACM een samenvatting van de bij haar bekende feiten en

omstandigheden met betrekking tot de ontheffingsaanvraag. Deze feiten en omstandigheden zijn ontleend aan de ontheffingsaanvraag en aanvullende informatie die van aanvrager is ontvangen. Op basis van deze informatie stelt ACM de hiernavolgende feiten en

omstandigheden met betrekking tot het GDS (paragraaf 4.1), de eigenaar van het GDS (paragraaf 4.2) en de ontheffingsgronden (paragraaf 4.3) vast.

4.1 Beschrijving van gesloten distributiesysteem

16. Aanvrager is van oordeel dat er sprake is van een gastransportnet op het perceel dat kadastraal bekend staat als F963 te Groesbeek. Hij motiveert dit door middel van een omschrijving, tekeningen van ondergrondse leidingen opgesteld door OPG Landscape BV en een kadastrale kaart. Dit betreft een locatie met gedeelde diensten, aldus aanvrager.

17. Het gastransportnet opereert op een drukniveau van 100 mbar en is, volgens aanvrager, geen onderdeel van het landelijk gastransportnet. Het gastransportnet is aangesloten op het gastransportnet van Liander.

18. Op het gastransportnet zijn volgens aanvrager 26 afnemers aangesloten. Een overzicht van deze afnemers staat in Tabel 1.

7

Tabel 1 Overzicht van de afnemers op het gastransportnet

Nr. Naam afnemer Adres op locatie

1. Particulier Nijmeegsebaan 17

2. Particulier Nijmeegsebaan 19

3. Gemeente Groesbeek Nijmeegsebaan 21a

4. Staat leeg Nijmeegsebaan 23

5. Helen Downling Instituut Nijmeegsebaan 27 6. Stichting ZZG Zorggroep (De

Kentering en dertien eenkamer appartementen)

Nijmeegsebaan 29

7 Aanvrager merkt hierbij de dertien eenkamerappartementen als aparte afnemers aan. In de tabel zijn deze als één afnemer opgenomen (nummer 6). Daarnaast geeft de tabel Stichting ZZG Zorggroep meerdere malen weer als afnemer, omdat deze in meerdere onroerende zaken is gevestigd. Zij telt echter slechts één keer als afnemer. Als gevolg hiervan geeft de tabel een totaal van 21 onroerende zaken aan, waarin volgens aanvrager 26 verschillende afnemers zijn gevestigd.

(9)

9 /20

7. Stichting Onderwijscentrum Zuid- Gelderland

Nijmeegsebaan 29, School

8. Centrum voor Chronische Ziekten Dekkerswald B.V.

Nijmeegsebaan 31

9. Particulier Nijmeegsebaan 41

10. Particulier Nijmeegsebaan 43

11. Particulier Het Erf 1

12. Particulier Het Laar 3

13. Staat leeg Het Laar 4

14. Particulier Het Laar 5

15. Particulier Het Laar 6

16. Staat leeg Parklaan 6

17. Staat leeg (kantoorvilla) Parklaan 70

18. Stichting ZZG Zorggroep Parklaan 21 t/m 163 19. Stichting ZZG Zorggroep Parklaan 273 20. Stichting ZZG Zorggroep Parklaan 156 21. Stichting ZZG Zorggroep Parklaan 158

19. Op het gastransportnet zijn volgens aanvrager 21 huishoudelijke afnemers aangesloten. Dit betreft de nummers 1, 2, 6, 9, 10, 11, 12, 14 en 15 uit Tabel 1. Twee van deze huishoudelijke afnemers staan in een dienstbetrekking tot de eigenaar van het gasnet. Aanvrager heeft echter geen documenten aangeleverd om dit te onderbouwen. De overige huishoudelijke afnemers staan niet in dienstbetrekking of een vergelijkbare betrekking tot de eigenaar van het gasnet.

20. Op het gastransportnet is geen productie-installatie aangesloten.

4.2 Eisen aan aanvrager

21. Aanvrager betoogt dat hij eigenaar is van dit gastransportnet. Aanvrager heeft dit aangetoond door het overleggen van facturen met betrekking tot de uitbreiding en onderhoud van het gastransportnet, de kadastrale kaart en tekeningen van de ondergrondse kabels door OPG Landscape B.V. Bovendien heeft aanvrager een WOZ-beschikking infrastructuur overlegd.

22. Aanvrager heeft verklaard geen netbeheerder in de zin van de Gaswet te zijn. Aanvrager heeft

eveneens verklaard dat hij geen deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van

boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) waarvan ook een netbeheerder in de zin van

de Gaswet onderdeel uitmaakt. Hij heeft dit aangetoond door middel van het overleggen van

(10)

10 /20

de Statuten van Stichting ZZG Zorggroep, een uittreksel van Kamer van Koophandel, en een organisatiestructuur.

4.3 Ontheffingsgronden

23. Aanvrager verzoekt om een ontheffing op grond van artikel 2a, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet. Hij licht dit als volgt toe.

24. Op het gastransportnet zijn volgens aanvrager geen aan aanvrager verwante bedrijven aangesloten. Aanvrager gebruikte in het jaar 2014 meer dan 40% van het getransporteerde gas.

25. Aanvrager licht in aanvulling hierop toe dat het terrein waarop het gasnet is gelegen, een privaat terrein is, dat bekend staat als terrein Dekkerswald. De ontstaansgeschiedenis van dit terrein gaat terug tot de oprichting de tuberculosekliniek Dekkerswald in het begin van de twintigste eeuw. In de loop van de tijd zijn op het terrein bij de kliniek een sanatorium en een ziekenhuis geopend. Op den duur is zo een zorgterrein ontwikkeld dat in hoge mate

zelfvoorzienend was. In de jaren zeventig zijn er twee verpleeghuizen gebouwd en was het terrein bekend onder de naam Medisch Centrum Dekkerswald. Na de fusie van stichting Habicura met andere zorgcentra en Thuiszorg Zuid-Gelderland is het terrein in eigendom van aanvrager gekomen. In het begin van de 21

ste

eeuw is het terrein gemoderniseerd. Op dit moment is aanvrager nog bezig met renovatie van het terrein.

26. Aanvrager geeft aan de kwaliteit en veiligheid op het gastransportnet op de volgende wijze te

borgen. Aanvrager heeft een storingsplan Procedure Storingsmeldingen. Binnen kantoortijden

is aanvrager zelf verantwoordelijk voor het oplossen van storingen. Buiten kantoortijden zijn

hiervoor externe bedrijven aangewezen.

(11)

11 /20

5 Beoordeling van de ontheffingsaanvraag

27. In dit hoofdstuk licht ACM toe hoe zij de ontheffingsaanvraag heeft beoordeeld. De

beoordeling valt uiteen in drie delen. Ten eerste beoordeelt ACM of er sprake is van een GDS in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel am, van de Gaswet (paragraaf 5.1). Als er sprake is van een GDS, beoordeelt ACM ten tweede of aanvrager voldoet aan de eisen die aan hem zijn gesteld in artikel 2a, eerste lid, van de Gaswet. Als er sprake is van een GDS én

aanvrager voldoet aan de wettelijke eisen, dan beoordeelt ACM op welke grond de ontheffing kan worden verleend.

5.1 Definitie van gesloten distributiesysteem

28. Bij de beoordeling of er sprake is van een GDS gelden de volgende criteria:

a) Er is sprake van een gastransportnet in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet;

b) Het gastransportnet is geen onderdeel van het landelijk gastransportnet conform artikel 1, eerste lid, onderdeel am, van de Gaswet;

c) Het gastransportnet ligt binnen een geografisch afgebakende locatie conform artikel 1, eerste lid, onderdeel am, van de Gaswet;

d) Er worden niet meer dan 500 niet-huishoudelijke afnemers aangesloten, conform artikel 1, eerste lid, onderdeel am, van de Gaswet.

ACM heeft deze criteria beoordeeld op basis van de bij haar bekende feiten en omstandigheden. ACM vat haar beoordeling samen aan het eind van deze paragraaf.

29. Een ontheffing voor een GDS kan alleen worden verleend als er sprake is van een

gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet. Op grond van de in hoofdstuk 4 van dit besluit beschreven feiten en omstandigheden, concludeert ACM dat er sprake is van een stelsel van leidingen dat is aangesloten op het gastransportnet van Liander en gas in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet transporteert.

Om te kunnen spreken van een net moeten er verbindingen zijn tussen meerdere onroerende zaken. Hiervoor moet worden uitgegaan van de WOZ-beschikkingen die door de gemeente zijn afgegeven. Uit de WOZ-beschikkingen die aanvrager overlegd heeft, blijkt dat er sprake is van verbindingen tussen meerdere onroerende zaken.

30. Verder moet er meer dan één aangeslotene op het net zijn. ACM stelt vast dat op het stelsel

van leidingen dertien verschillende afnemers zijn aangesloten. Anders dan aanvrager stelt,

zijn de dertien eenkamerappartementen op het adres Nijmeegsebaan 29 geen aparte

afnemers. De appartementen hebben geen directe aansluiting op het net van aanvrager, en

zijn dus geen afnemer. Aanvrager moet voor dit adres worden als afnemer worden

(12)

12 /20

aangemerkt, omdat aanvrager een aansluiting op het net heeft. Dat afnemer gas doorlevert aan de appartementen, verandert dit niet. ACM concludeert dat er sprake is van een gastransportnet in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet.

31. Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel am, aanhef, van de Gaswet kan geen ontheffing worden verleend betreffende een gastransportnet dat tot het landelijk gastransportnet, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Gaswet, behoort. Uit de feiten en omstandigheden zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 4 van dit besluit maakt ACM op dat het gastransportnet niet wordt gebruikt voor het landelijk transport van gas. ACM concludeert dat het gastransportnet geen onderdeel is van het landelijk gastransportnet.

32. Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel am, van de Gaswet dient het gastransportnet binnen een geografisch afgebakende industriële locatie, commerciële locatie of een locatie met gedeelde diensten te liggen. Binnen die locatie geldt een aansluitplicht voor de

ontheffingshouder. Uit de feiten en omstandigheden zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 4 van dit besluit blijkt dat de geografische afbakening van de locatie waarop het gastransportnet is gelegen de percelen zijn die kadastraal bekend staan als F906, F950, F1008 en F1011.

Anders dan aanvrager aangevoerd heeft, is het perceel dat kadastraal bekend staat als F963 niet de juiste aanduiding voor het perceel waar het gasnet op ligt. Volgens de huidige

kadastrale gegevens, zoals aangegeven in het uittreksel kadastrale kaart dat als bijlage bij de antwoorden op aanvullende vragen is gevoegd, moet dit perceel worden aangeduid als F1011. Bovendien ligt het gasnet op meerdere percelen, die aansluiten op het perceel F1011.

Dit zijn de percelen F906, F950 en F1008. Er is sprake is van een locatie met gedeelde diensten. ACM concludeert dat de aanvraag op dit punt voldoet aan de wet en definieert de geografische afbakening van het gastransportnet als de percelen die kadastraal bekend staan als F906, F950, F1008 en F1011.

33. Om in aanmerking te komen voor een ontheffing moet aanvrager beschikken over een gastransportnet waarop, blijkens artikel 1, eerste lid, onderdeel am, van de Gaswet niet meer dan 500 niet-huishoudelijke afnemers zijn aangesloten. Uit de feiten en omstandigheden zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 4 van dit besluit blijkt dat er vijf niet-huishoudelijke afnemers en acht huishoudelijke afnemers op het gastransportnet zijn aangesloten. Twee huishoudelijke afnemers die op het gastransportnet zijn aangesloten staan volgens aanvrager in een

dienstbetrekking tot aanvrager. De overige zes huishoudelijke afnemers staan volgens

aanvrager niet in dienstbetrekking of een vergelijkbare betrekking tot aanvrager. In de wet

staat dat er geen huishoudelijke afnemers op een gesloten distributiesysteem aangesloten

mogen zijn, tenzij er sprake is van incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke

afnemers dat in dienstverband – of een vergelijkbare betrekking - staat tot aanvrager. Deze

(13)

13 /20

uitzonderingsbepaling is hier niet van toepassing. Zes van de acht huishoudelijke afnemers staan namelijk niet in dienstverband tot aanvrager. Voor de overige twee huishoudelijke afnemers heeft aanvrager wel betoogd, maar niet onderbouwd, dat de woning dienst doet als dienstwoning. Aanvrager heeft bijvoorbeeld geen arbeidsovereenkomst overlegd. Ook gaan de uitzonderingsbepaling van een met ‘werkzaam zijn bij’ vergelijkbare betrekking hier niet op.

Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een gepensioneerde werknemer een vroegere dienstwoning bewoond. Uit de door aanvrager overgelegde stukken blijkt niet dat er van een dergelijke situatie sprake is. Nu er huishoudelijke afnemers op het net zijn aangesloten die niet in dienstbetrekking staan tot aanvrager, concludeert ACM dat de aanvraag niet voldoet aan dit wettelijk vereiste van een GDS.

34. Uit de voorgaande randnummers blijkt dat er sprake is van een gastransportnet in de zin van de Gaswet, het gastransportnet geen onderdeel is van het landelijk gastransportnet, het gastransportnet binnen een geografisch afgebakende locatie met gedeelde diensten ligt, er minder dan 500 afnemers zijn aangesloten, en er acht huishoudelijke afnemers zijn

aangesloten op het gastransportnet, waarvan er twee mogelijk in een dienstbetrekking staan

tot aanvrager. ACM stelt vast dat het gasnet daarom niet kwalificeert als een GDS. Nu het

gastransportnet niet kwalificeert als GDS, wijst ACM de aanvraag af.

(14)

14 /20

6 Dictum

35. De Autoriteit Consument en Markt besluit geen ontheffing te verlenen van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen aan Stichting ZZG Zorggroep voor het gastransportnet gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als F906, F950, F1008 en F1011, te Groesbeek.

36. Van dit besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Voorts publiceert de Autoriteit Consument en Markt dit besluit op de internetpagina van de Autoriteit Consument en Markt.

Den Haag,

Datum: 21 juli 2016

Autoriteit Consument en Markt namens deze,

w.g.

dr. F.J.H. Don bestuurslid

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes

weken na bekendmaking beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus

20021, 2500 EA, ’s-Gravenhage.

(15)

15 /20

Bijlage 1 – Geografische afbakening van de locatie waarop het

Gastransportnet is gelegen

(16)

16 /20

Bijlage 2 – Reactie op ontvangen zienswijzen

1. ACM heeft zienswijzen ontvangen van Stichting ZZG Zorggroep (hierna: aanvrager) en Liander NV (hierna: Liander). ACM heeft de ingebrachte zienswijzen per onderwerp geclusterd,

samengevat en genummerd. Elke zienswijze is voorzien van een reactie van ACM. Ook geeft ACM aan of een zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit. Indien dit het geval is, geeft ACM kort aan wat de wijziging inhoudt.

Zienswijze 1. “ACM heeft een aantal WOZ-beschikkingen niet correct in het besluit opgenomen.”

2. Aanvrager is van oordeel dat ACM bij de beoordeling van het besluit bepaalde correspondentie over aanvullende WOZ-beschikkingen niet heeft meegenomen in haar besluitvorming.

Aanvrager stelt dat zij het zou betreuren als er een onjuiste beeld zou blijven bestaan over de verstrekte informatie.

3. ACM concludeert dat aanvrager terecht heeft opgemerkt dat zij in juli en september 2015 de nog ontbrekende WOZ-beschikkingen heeft overlegd. Het gaat hier om de WOZ-beschikkingen van de adressen Het Laar 5, Het Laar 6, Parklaan 21 tot en met 163, Parklaan 273, Parklaan 156 en Parklaan 158. Hiermee kan ACM vaststellen dat alle op het net aangesloten panden, als onroerende zaak moet worden aangemerkt.

4. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit. In het definitieve besluit merkt ACM niet langer op dat aanvrager voor enkele panden geen WOZ-beschikking heeft overlegd. De wijziging staat beschreven in paragraaf 29 van dit besluit.

Zienswijze 2. “Kosten voor overname net afwikkelen op afnemers is in strijd met het kostenveroorzakingsprincipe.”

5. Liander meent dat de netten van aanvrager waarschijnlijk in een dergelijke staat verkeren, dat bij een (gedwongen) overname van de netten van aanvrager, de bestaande infrastructuur

afgeschreven moet worden, en geheel nieuwe netten moeten worden aangelegd. Volgens Liander is het in strijd met het kostenveroorzakingsprincipe om de kosten die met de aanleg van een nieuw net gemoeid zijn, af te wentelen op afnemers. Volgens Liander moeten deze kosten door de veroorzaker van de kosten, in dit geval dus aanvrager, worden gedragen.

6. ACM constateert dat de E-wet en de Gaswet voorzien in deze situatie. Het volgt uit artikel 41b,

eerste lid, aanhef en onder g van de E-wet en artikel 81b, eerste lid, aanhef en onder f van de

Gaswet dat netbeheerders de extra kosten die zij maken voor het overnemen van bestaande

netten waarvoor nog niet eerder een netbeheerder was aangewezen dienen te verrekenen in de

(17)

17 /20

tarieven. Uit deze bepaling volgt ook dat netbeheerders de kosten voor de investeringen die nodig zijn om die verworven netten aan te passen zodat deze aan de bij of krachtens de E- en Gaswet gestelde eisen wordt voldoen. ACM kan niet van het bepaalde in de E- en Gaswet afwijken. Wel begrijpt ACM dat het aanwijzen van een netbeheerder niet de enige mogelijkheid is om de situatie na afwijzing van de aanvraag op te lossen. Aanvrager kan bijvoorbeeld ook één of meerdere afnemers van het net afkoppelen. Het is aan aanvrager en niet aan ACM om hierin een keuze te maken.

7. Deze zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit. In het definitieve besluit merkt ACM niet op dat aanvrager het net dient over te dragen aan een aangewezen

netbeheerder. Deze wijziging ziet op paragraaf 34 van dit besluit.

Zienswijze 3. “Maatschappelijke kosten ten gevolge van afwijzing ontheffingsaanvraag zijn niet noodzakelijk.”

8. In haar schriftelijke zienswijze voert Liander aan dat de afwijzing van ACM er toe leidt dat Liander ondoelmatige maatschappelijke kosten moet maken, zonder dat daar een goede reden voor is. Volgens Liander ontbreekt een technische noodzaak voor de ontheffingsaanvraag.

Daarnaast is Liander van mening dat de aanvraag om de verkeerde redenen gedaan is, omdat de afnemers op het net niet om een ontheffing verzocht hebben.

9. Het antwoord op de vraag of er een technische noodzaak bestaat voor het aanvragen van een ontheffing en de gevolgen daarvan, is in het toetsingskader dat ACM moet gebruiken niet relevant. Uit artikel 10, negende lid van de E-wet volgt dat degene aan wie een ander net toebehoort dan het landelijk hoogspanningsnet of een landsgrensoverschrijdend net, voor het beheer van dat net een of meer naamloze of besloten vennootschappen als netbeheerder aanwijst. Artikel 15, eerste lid van de E-wet voorziet in een uitzondering op deze verplichting. De verplichting om een netbeheerder aan te wijzen volgt daarmee direct uit de wet en staat los staat van de voorkeur van aangeslotenen of het al dan niet aanwezig zijn van een technische

noodzaak. Een ontheffing dient niet alleen aangevraagd te worden als aangeslotenen dit wensen, of als er een technische noodzaak is.

10. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit.

Zienswijze 4. “ACM gaat voorbij aan mogelijkheid om huishoudelijke afnemers toe te staan op het net.”

11. Verder neemt Liander het standpunt in dat ACM bij de beoordeling van de vraag of er

huishoudelijke afnemers op het net zijn aangesloten geen gebruik heeft gemaakt van de ruimte

die ACM heeft om een klein aantal huishoudelijke afnemers waarvan het verbruik als incidenteel

(18)

18 /20

is aan te merken, toe te staan op een GDS. Hierbij verwijst Liander naar de ontheffingszaken van de Radboud Universiteit en de universiteit Twente.

12. Uit artikel 1, eerste lid, onderdeel aq, van de E-wet en artikel 1, eerste lid, onderdeel am van de Gaswet volgt dat de door Liander genoemde uitzondering alleen geldt voor incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke afnemers dat werkzaam is bij of vergelijkbare betrekkingen heeft met de eigenaar van het gesloten distributiesysteem. De vergelijking met de zaken waarnaar Liander verwijst, gaat niet op. In die zaken waren de huishoudelijke afnemers namelijk werkzaam bij aanvrager of hadden zij een vergelijkbare betrekking. In de onderhavige zaak is dat anders. Niet in geschil is namelijk dat zes van de acht huishoudelijke afnemers niet werkzaam zijn bij aanvrager of een vergelijkbare betrekking hebben. Nog daargelaten of de laatste twee huishoudelijke afnemers wel aan de vereisten voldoen, kan een beroep op de in artikel 1, eerste lid, onderdeel aq, van de E-wet en artikel 1, eerste lid, onderdeel am van de Gaswet genoemde uitzondering voor huishoudelijke afnemers niet slagen.

13. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit.

Zienswijze 5. “Bewoners eenkamerappartementen dienen niet hetzelfde te worden behandeld als bewoners studentencomplex.”

14. Daarnaast stelt Liander dat ACM bewoners van de dertien eenkamerappartementen voor de beoordeling van deze ontheffingsaanvraag niet, onder verwijzing naar de uitspraak van het CBb d.d. 17 juni 2015,

8

gelijk kan stellen aan bewoners van een studentencomplex. In het

ontwerpbesluit merkt ACM de bewoners van de dertien eenkamerappartementen niet aan als afnemers op het net, omdat niet de bewoners zelf, maar ZZG een aansluiting heeft op het net.

Liander is van mening dat de bewoners van de eenkamerappartementen niet dezelfde positie innemen als bewoners van studentenwoningen in de aangehaalde rechterlijke uitspraak.

Hiervoor moet volgens Liander worden bekeken of de eenkamerappartementen als ‘zelfstandig huishouden’ kunnen worden aangemerkt.

15. ACM heeft met verwijzing naar de uitspraak van het CBb d.d. 17 juni 2015 inzake de

studentencomplexen onderbouwd dat zij bij de vraag wie afnemer is op het net, moet kijken naar de natuurlijke of rechtspersoon die daadwerkelijk een aansluiting heeft op het net. Uit de

verwijzing naar de uitspraak kan niet worden afgeleid dat ACM studenten en bewoners van de eenkamerappartementen per definitie hetzelfde behandelt. De vraag of de bewoners van

éénkamerappartementen als huishoudelijke afnemers moeten worden aangemerkt, is in dit geval niet aan de orde gekomen, omdat aanvrager (als aangeslotene) zelf als afnemer op het net moet

8 CBb, d.d. 17 juni 2015, ECLI:NL:CBB:2015:407

(19)

19 /20

worden aangemerkt.

16. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit.

Zienswijze 6. “ACM past b-grond onjuist toe.”

17. Liander is van mening dat ACM het criterium of het GDS elektriciteit of gas primair transporteert voor de eigenaar van dat systeem of daarmee verwante bedrijven onjuist toepast. Liander voert aan dat aan deze voorwaarde ook is voldaan wanneer zich op een afgebakend terrein andere natuurlijke of rechtspersonen hebben gevestigd ten behoeve van zakelijke activiteiten van de eigenaar van het terrein en de netten.

18. ACM is van mening dat het feit dat het landgoed een gesloten terrein betreft, waar diensten worden aangeboden die sterk met elkaar verbonden zijn, niet met zich meebrengt dat de b- grond anders moet worden getoetst. Het verbruik door overige afnemers kan niet meegerekend worden in de beoordeling van het verbruik door eigenaar van het net. Bepalend is of het net primair gas of elektriciteit transporteert voor eigen verbruik, of dat van verwante ondernemingen in de zin van art. 1, eerste lid, onderdeel r van de E- en art. 1, eerste lid, onderdeel k van de Gaswet. Het transport van gas of elektriciteit voor afnemers die activiteiten uitvoeren die sterk verwant zijn met de activiteiten van aanvrager, of voor afnemers die activiteiten uitvoeren die in dienst staan van de functie van het terein als geheel, valt hier niet onder. De Europese

Commissie heeft in haar Interpretative Note benadrukt dat dergelijke gevallen, waarbij de eigenaar van het terrein niet transporteert voor eigen verbruik, zoals winkelcentra en bedrijventerreinen, juist niet onder de b-grond vallen:

“Criterion (2) allows a modified regulatory regime to be put in place where an undertaking has allowed users to connect to a system which was developed for the undertaking's own use.

Generally, this should be understood as excluding, for example, commercial property developments such as office blocks or shopping centres which are not primarily used by the owner or operator of the distribution system (insofar as they can be considered as constituting a distribution system).”

9

19. De situatie op terrein Dekkerswald is sterk vergelijkbaar met die van een winkelcentrum of bedrijvenpark. De eigenaar en beheerder van het terrein heeft als doel om haar terrein te exploiteren als samenhangend functioneel geheel, en transporteert elektriciteit of gas naar afnemers die diensten aanbieden die aansluiten bij de functie van het terrein (winkels of zorgaanbieders). ACM is daarom van mening dat de afnemers op het net van aanvrager niet

9 Interpretative note on directive 2009/72/EG concerning common rules for the internal market in electricity and directive 2009/73/EG concerning common rule for the internal market in natural gas, p. 11.

(20)

20 /20

voor de berekening van het eigen verbruik van aanvrager gelijkgesteld mogen worden met aanvrager. Daarbij wijst ACM erop dat de opvatting van Liander ertoe zou leiden dat het criterium ‘verwante bedrijven’, zoals in de b-grond opgenomen, zijn betekenis verliest. In dat geval zou immers ook het verbruik van afnemers die geen aan aanvrager verwant bedrijf zijn, meetellen voor het verbruik van aanvrager, terwijl de b-grond die mogelijkheid alleen geeft voor afnemers die een verwant bedrijf zijn.

20. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit.

Zienswijze 7. “ACM heeft niet alle mogelijkheden benut om een ontheffing te verlenen.”

21. Tot slot stelt Liander dat ACM niet alles in haar mogelijkheden heeft gedaan om er voor te zorgen dat aan de vereisten voor ontheffing kan worden voldaan. Liander vindt onder meer dat ACM met aanvrager had moeten spreken over mogelijke afkoppeling van één van de afnemers.

22. Bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag is ACM gebonden aan het door de wetgever gemaakte wettelijk kader en de ingediende aanvraag. Het is niet aan ACM om naar aanleiding van een aanvraag verschillende oplossingen aan te dragen aan aanvrager.

23. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het ontwerpbesluit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

artikel 5:20, tweede lid, van het BW stelt aanvrager de bevoegde aanlegger en derhalve de eigenaar van deze netonderdelen te zijn. Artikel 5:20, tweede lid, van het BW bepaalt dat de

d) Er worden niet meer dan 500 niet-huishoudelijke afnemers aangesloten, conform artikel 1, eerste lid, onderdeel am, van de Gaswet. ACM heeft deze criteria beoordeeld op basis

gastransportnet. Uit de overgelegde informatie v en de feiten en omstandigheden zoals die zijn beschreven in hoofdstuk 4 van dit besluit maakt ACM op dat het gastransportnet niet

In tegenstelling tot hetgeen aanvrager heeft aangevoerd en ACM heeft geconcludeerd in het ontwerpbesluit, kan aanvrager niet door middel van een beroep op artikel 5:20, eerste

omstandigheden, zijn er naast aanvrager geen verwante bedrijven aangesloten op het GDS. Daarnaast hebben het industrieterrein en de bijbehorende infrastructuur altijd primair ten

Aanvrager doet, zo blijkt uit de verstrekte informatie, een beroep op de b-grond. ACM heeft dus alleen deze grond beoordeeld. Om in aanmerking te komen voor een ontheffing op

Roosendaal is. Meer specifiek is het gastransportnet gelegen binnen de percelen, kadastraal bekend als, gemeente Roosendaal en Nispen, nummers 4212, 4833, 4837 en 4838. Aanvrager

Interpretative note on Directive 2009/72/EC concerning common rules for the internal market in electricity and Directive 2009/73/EC concerning common rules for the internal market