• No results found

Sociale aspecten van het wonen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Sociale aspecten van het wonen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4) vgl. hierover tevens de onderscheidingen, gebruikt in A. Bos, e.a. De stad der toe­

komst — de toekom st der stad. 1946. Ook: W. van Tijen, Enige opmerkingen over wijk- grootte en systematiek van wijkindeling. Tijdschrift v oor volkshuisvesting en stedebouw,

1946.

Gronden en achtergronden van woning en wijk. Uitgave v. d. kerngroep v. d. studiegroep woningarchitectuur v. d. B.N.A. Van Saane, Amsterdam.

Voorts ook : J. A. A. van Doprn, W ijk en stad — reële integratiekaders? Preadviezen Isonevo-congres 1955.

Leo Kuper, et al., Living in towns. London, 1953.

P. H. Vrijhof, De buurt als sociaal gegeven. Mens en Maatschappij, 1958, p. 41-46.

5) Grunfeld, o.c., p. 20-28.

5a) Over deze samenhang kwam mij onlangs een goede studie onder ogen, die ook al wegens haar onbekendheid hier te lande verm elding verdient:

Peter H. Rossi, Why families move. A study in the psychology o f urban residential m obility. The Free Press, Glencoe, 111., 1955.

In deze studie, die het resultaat is van een om vangrijke enquête in 4 w ijken van Philadelphia, w orden de houdingen en waarderingen van de bewoners mede betrokken op de objectieve sociale verhoudingen, zulks in verband overigens met de verhuis- tendenties.

8

) Z ie b.v. ook : P. de Jong, Verw erkelijking van nabij. In: Enige aspecten van sociale w ijkbouw. Isonevo, 1955.

7

) Deuteren, o.c., p. 18.

8

) Grunfeld, o.c., p. 21, 23, 24. »

ö) Z ie het artikel van M ej. Hageraats in dit nummer.

io) Zie hiervoor Sanering als sociaal vraagstuk, Preadviezen Vereniging van directeuren van overheidsorganen voor sociale arbeid. 1957.

ïi) Zie b.v. het jongste rapport van het Geref. Sociol. Inst., Het kerkelijk leven in de grote stad. April 1957.

Dr. P. Smits, K erk en stad. Den Haag, 1952.

Sociale aspecten van het wonen

Impressies van een UNO-congres

R. Kok, ec. drs. '

Van 7 tot 16 oktober 1957 is onder auspiciën van de UNO te Sèvres bij Parijs in het „Centre international d’études pédagogiques” een congres inzake bovenvermeld onderwerp gehouden, waaraan werd deelgenomen door ca.

60 deskundigen, vertegenwoordigende 13 West-Europese landen (w.o. Neder­

land). Aangezien aan dit congres — althans tot nu toe — in ons land weinig of geen publiciteit werd gegeven, is het wellicht van belang, hier enkele impressies van een deelnemer aan deze conferentie weer te geven.

A anleiding tot de conferentie.

Kenmerkend voor de na-oorlogse situatie m.b.t. de volkshuisvesting in alle Europese landen zijn, aldus een UNO-rapport, op grond waarvan tot het houden van dit congres werd besloten, in het bijzonder de beide volgende verschijnselen:

1) Grote woningnood met alle gevolgen van dien;

2) De noodzaak om ter bestrijding van de woningnood zo snel, zo veel en zo goedkoop mogelijk woningen te bouwen.

Dientengevolge staan wel uitvoerige onderzoekingen op technisch, economisch en financieel gebied inzake de woning- en stedebouw ter beschikking, doch bewuste sociale planning — voor zover aanwezig — komt ernstig in het

(2)

gedrang door de haast en de beperktheid der financiën. De praktijk is — vaak noodgedwongen — zodanig, dat weinig aandacht wordt c.q. kan worden besteed aan de sociale implicaties van de snelle, massale woningbouw en stadsuitbreiding.

Gezien deze algemene tendenties in de verschillende landen besloot de UNO, om in het najaar van 1957 voor het eerst een studie-conferentie te wijden aan de sociale aspecten van het wonen in stedelijke cen tra ; de plattelands- problematiek en voorts de zuiver technische, economische en financiële aspecten werden met opzet buiten beschouwing gelaten om de nadruk te kunnen leggen op de sociale zijden van volkshuisvesting en stedebouw. Het doel was om door middel van een onderlinge internationale gedachten- wisseling te komen tot een vergelijking van reeds verkregen resultaten en wensen op dit gebied, teneinde aldus de sociale behoeften te kunnen accen­

tueren en de noodzaak en wijze tot realisatie daarvan via de deelnemers des te krachtiger te doen doordringen in de verschillende landen.

Conferentie-techniek.

In plenaire vergaderingen en werkgroepbijeenkomsten (vier werkgroepen met minstens één vertegenwoordiger uit elk deelnemend land) werden, na algemene inleidingen door pre-adviseurs, de volgende hoofdonderwerpen behandeld:

1) Sociale conceptie van de stedebouw;

2) Sociale conceptie van de woningbouw;

3) Sociale taak van organisaties belast met bouw en beheer van woningen;

4) Verhouding huur — inkomen;

5) Opvoeding tot beter gebruik van woningen.

Het geheel was ten gerieve van de deelnemers, die tijdens het congres kost en inwoning genoten in het reeds genoemde studie-centrum, gelardeerd met enkele recepties op Franse ministeries en bezoeken aan verschillende in het kader van de conferentie interessante nieuwe objecten in Parijs.

Aangezien het in dit korte bestek onmogelijk is de gehele congres-stof in extenso te behandelen, moge hier volstaan worden met enkele grepen uit de besprekingen en conclusies.

Algemene gezichtspunten.

Tijdens de conferentie kwamen, hoe dan ook geformuleerd, in het bijzonder steeds weer drie punten naar voren, die bij de discussies terzake in ons land vaak als volgt aangeduid worden:

a) noodzaak om bij de planning de mens centraal te stellen;

b) noodzaak van integrale planning;

c) noodzaak van coördinatie.

Dat zozeer de nadruk werd gelegd op het toch eigenlijk vanzelfsprekende feit, dat bij de planning moet worden uitgegaan van de mens, hangt samen met de onontkoombaar massale oplossingen, die in de huidige ruimtelijke ordening gekozen moeten worden. Ook vroeger (men denke bv. aan de Biedermeier-tijd) ging men uit van de mens en zijn dagelijkse behoeften, doch thans zou het hanteren van diezelfde normen niet anders zijn dan een vlucht voor de geheel andere eisen van onze eigen tijd. De huidige realiteit,

267

(3)

waarin de mens onvermijdelijk in massa’s leeft en er ieder moment toe behoort, is gezien de buitengewoon sterke onderlinge afhankelijkheid niet te wijzigen in een soort moderne Robinson Crusoe-maatschappij. In deze situatie betekent de roep naar het centraal stellen van de mens bij de plan­

ning niet het toegeven aan kleinburgerlijke geborneerdheid, anderzijds ook niet het gelaten aanvaarden van de massamens; het gaat om de praktische aanvaarding van massificatie en technificatie met de bedoeling om deze dienstbaar te maken aan de mens, de omvatting tegelijk van het massaal grote en het persoonlijk kleine, het gemeenschappelijke en het individuele, het technisch volmaakte en het natuurlijke.

Hoe sterker het overheidsingrijpen en hoe massaler de te krijgen oplossingen wat betreft de ruimtelijke ordening, des te noodzakelijker wordt het, aldus het congres, de mens centraal te stellen. Daaraan werd, teneinde dit geen holle kreet te doen zijn, toegevoegd, dat het daarbij niet gaat om de abstracte mens, maar om de levende, individuele mens in zijn concrete situatie met zijn concrete behoeften, de werker, de huisvrouw, het kind, de bejaarde, de alleenstaande. Alle middelen van de techniek in de ruimste zin des woords mogen en moeten gebruikt worden om het leven van de enkeling zo menselijk mogelijk te maken.

Dit algemene gezichtspunt werd ter conferentie met tal van praktische con­

clusies geadstrueerd.

De gestipuleerde noodzaak van integrale planning en coördinatie vloeien logisch uit het bovenbedoelde anthropocentrische uitgangspunt voort.

Wil de stedebouw één van zijn belangrijkste doeleinden, het scheppen van mogelijkheden tot zelfexpressie, tot vrije ontplooiing van de individuele mens bereiken, dan moeten alle daarbij betrokken ruimtelijke factoren met hun sociale consequenties in hun totale samenhang worden bezien. Dit impliceert zowel bij de planning als bij de uitvoering de wenselijkheid van een ge­

detailleerde coördinatie. Ter conferentie werd vooral aangedrongen op de aanstelling van een coördinator, wiens specifieke taak zou moeten zijn te bewerkstelligen, dat de noodzakelijke sociale voorzieningen in nieuwe wijken (vrijwel) gelijktijdig met de woningen tot stand komen, teneinde het thans nog vaak optredende euvel te vermijden, dat nieuwe wijken geruime tijd woonwoestijnen blijven wegens de veel latere realisering van de sociale voorzieningen.

De noodzaak van synchronisatie van woningbouw en bouw van sociale voor­

zieningen in nieuwe wijken werd vooral betoogd met verwijzing naar de functieveranderingen in het gezin, de ontwikkelingen van het meer gesloten naar het meer open gezinstype, dat juist daardoor in het bijzonder de behoefte heeft om te steunen op bredere sociale verbanden, die op hun beurt weer kunnen steunen op collectieve sociale voorzieningen in blok, buurt en wijk, die in nieuwe stadswijken veel belangrijker zijn dan in oude. Anders gezegd:

woningbouw is niet alleen een kwestie van snel, veel en goedkoop bouwen, maar vooral van infrastructuur van de nieuwe wijken, gezien in hun verband met het stadsgeheel. Het belang van de infrastructuur werd o.a. toegelicht met voorbeelden waaruit bleek, dat er grote gevaren verbonden zijn aan de verplaatsing van gezinnen, die inwonend zijn in wellicht slechte woningen in oudere wijken, die echter goede sociale voorzieningen hebben, naar zelfstan­

dige woningen in vrijwel nieuwe wijken zonder veel sociale voorzieningen.

De wens om de inwonende gezinnen zo spoedig mogelijk van hun samen-

(4)

I

woningsellende te verlossen en de realisering daarvan konden zo tot onver­

wachte sociale repercussies leiden. „De stedebouwer worde socioloog” , luidde één der aanbevelingen in dit veband.

Behalve laatstbedoelde onderwerpen kwam bij de behandeling van de sociale conceptie van de stedebouw ook aan de orde de problematiek rond de wijk- gedachte, culminerend in de vraag, die in het Nederlandse vakjargon dien­

aangaande wel als volgt is geformuleerd: „Zijn wijken en buurten reële integratie-kaders?” De meningen daaromtrent bleken ter conferentie te variëren tussen de opvatting, dat de enthousiast uitgedragen wijkgedachte in staat is echte „Tönnies-Gemeinschaften” te doen ontstaan, en de opvatting, dat dit idee slechts een aangelegenheid voor gefrustreerde middenstanders is.

De meerderheid — de laatste opvatting fel afwijzend, zonder zich nochtans geheel achter de eerste te scharen — was overtuigd dat de wijkgedachte niet, zoals ten onzent wel eens is gesteld, dood is.

Ten bewijze hiervan werden voorbeelden gegeven, die wel overtuigden, dat de individuele wijkbewoner ook in groepsverband in het kader van gemeen­

schappelijke buurt- of wijkactiviteiten tot creatieve zelfexpressie kan komen, waardoor samenbindende tendenties soms onverwachte kansen krijgen.

De moeilijkheid is echter, dat, indien men verder w il gaan dan het entameren van sociaal-culturele manifestaties, het gemeenschappelijk onderhouden van groen, het gezamelijk ijveren voor een wijkgebouw, e.d., en indien men de wijkbevolking ook actief aan het bestuur wil doen deelnemen, — dat dan weinig reële taken, weinig bestuursbevoegdheden (met sancties) in feite aan de wijken gedelegeerd kunnen worden. Gezien de daaraan verbonden moei­

lijkheden en gezien het feit, dat met de instelling van politieke wijkraden met adviserende taak het laatste woord ook zeker nog niet is gesproken, zou nog in een andere richting kunnen worden gezocht, nl. in de uitbreiding van de gemeenteraden met stemhebbende territoriale (wijk)vertegenwoordigers.

Zou deze congres-suggestie ook voor ons land mogelijkheden hebben?

Resumerend: de wijkgedachte voor dood verklaren en daarnaar handelen betekent ongetwijfeld het kind met het badwater weggooien. Wijken zijn tot op zekere hoogte reële integratie-kaders; met name wijs ik in dit verband op de kerken met hun w ijk- c.q. parochie-indeling, voor welke zulks wel degelijk het geval is. Wat de integratie van de totale wijkbevolking betreft zullen echter door zoeken en tasten de mogelijkheden daarvoor moeten w or­

den beproefd.

Aanbevelingen.

Het congres, constaterend dat in het verleden het vrije spel der maatschap­

pelijke krachten en de historische ontwikkeling, in het algemeen gesproken, niet hebben geleid tot sociaal verantwoorde woningen, economisch bereikbaar voor de in aanmerking komende bevolkingsgroepen, en niet tot evenwichtige steden, ontplooiingskansen biedende voor de mens als individu, gezinslid en sociaal wezen, stelde primair een tweeledige aanbeveling, t.w.

1) duidelijke formulering van sociale eisen op stedebouwkundig gebied en woningbouwgebied;

2) ondubbelzinnige aanduiding, in het licht van de sub. 1) bedoelde eisen, van de voorwaarden die vervuld moeten worden, wil van een waarlijk sociale woningpolitiek sprake zijn.

(5)

ad 1). Wat de studie van de sociale eisen op het gebied van het wonen betreft is het van cardinaal belang dat de te kiezen oplossingen niet afhankelijk zijn van de min of meer arbitraire beslissingen van enkele personen, doch be­

rusten op systematisch onderzoek van de behoeften; hierbij wordt met name gedacht aan sociaal-psychologische enquêtes om het milieu, de wensen van de woningbehoevenden en de reacties van bewoners te leren kennen, aan sociaal verantwoorde woningdifferentiatie op basis van de te verwachten gezinsstructuur en demografische ontwikkeling, en aan onderzoekingen inzake de koopkrachtige vraag naar woningen.

Bijzondere aandacht dient in dit verband met het oog op het te voeren beleid te worden besteed aan drempelwaarden voor bebouwings- en inwonerdicht- heden in nieuwe wijken, aan het onderzoek naar een sociale structuur die niet wordt opgelegd maar aanvaard, aan bijzondere voorzieningen en vooral aan een zodanig evenwicht tussen te realiseren etagewoningen en eengezinshuizen dat een reële keuze-vrijheid tussen deze beide woonvormen in het kader van de stedebouwkundige plannen kan worden gegarandeerd.

Wat betreft de studies van het wonen werd ter conferentie speciale aandacht geschonken aan de kwantificering bij de woningdifferentiatie. Als kwantita­

tieve maatstaf werd — in navolging van voorstellen van de „Commission du logement de 1’Union internationale des organismes familiaux” — sterk aan­

bevolen een capaciteitsindex, gevormd door het quotiënt aantal slaapver­

trekken per woning : aantal personen dat normaliter in deze vertrekken kan slapen.

Bovendien werd sterk de invloed beklemtoond van de factor „oppervlakte”

binnen de woning op de gezinsverhoudingen, aan de hand van enquête-resul- taten, waaruit afgeleid kon worden, dat beneden een bepaalde woonopper- vlakte per persoon binnen de woning de gezinsverhoudingen ernstig geschaad worden. De Franse socioloog Chombart de Lauwe heeft op dit terrein baanbrekende drempelwaardestudies verricht.

Bij het congres bleek vrij veel weerstand te bestaan tegen „mastodonten” , hoge woongebouwen (zoals bv. van Le Corbusier in Marseille) omdat deze voor het merendeel der gezinnen te weinig mogelijkheden bieden.

ad 2). Een waarlijk sociale woningpolitiek eist van het begin tot het eind, van het locale tot het nationale programma, in alle stadia een nauwe samen­

werking tussen technici, sociale experts („social engineers” ) en vertegen­

woordigers van de woninggebruikers.

Tendenties tot dirigisme of paternalisme op het gebied van het wonen dienen bestreden te worden door mogelijkheden te scheppen tot actieve deelneming met betrekking tot woningbeheer en gemeenschapsleven. Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor de economisch en sociaal zwakke gezinnen, voor wie bij woningbouw en woningtoewijzing waar mogelijk prioriteitsmaatregelen moeten worden getroffen. Met het oog mede op de, overigens ter conferentie niet aangehaalde, stedebouwkundige en sociale sanering werd voor de probleemgezinnen de oplossing bepleit van „cités de transit, encadrées par un service social approprié” .

Dringend noodzakelijk bij dit alles werd geacht een voortdurende informatie en educatie van toekomstige bewoners der nieuwe wijken inzake de wijze van wonen.

De in dit verband te nemen maatregelen op financieel gebied — die volgens

(6)

het congres bijna alle andere mogelijkheden bepalen — dienen vooral gericht te zijn op geleidelijke vervanging van de ongedifferentieerde financiële hulp, die zonder onderscheid toekomt aan arm en rijk, jong en oud, kinderloze en kinderrijke gezinnen, door een individuele financiële hulp, die niet meer aan de wijk en woning als zodanig, doch aan de bewoners toegekend moet worden, opdat aldus met hun individuele behoeften en financiële mogelijk­

heden rekening kan worden gehouden.

Slotbeschouwing.

Indien men de conferentie zou willen samenvatten naar een enkel „Leit- motiv” , dan zou men het zo kunnen zeggen, dat de discussies zich bewogen tussen twee polen, nl. vrijheid en integratie.

Vrijheid, een essentieel idee op de achtergrond van de planologie, moet leidend beginsel blijven om de mogelijkheden te bieden tot vrije ontplooiing van de mens, ondanks het feit dat bij stadsontwikkeling en woningbouw het fysieke milieu voor lange tijd onveranderbaar wordt vastgelegd.

Integratie, evenzeer een essentieel idee op de achtergrond van de planologie, moet ook richtlijn blijven om uit de veelheid van mogelijke oplossingen die constellatie te kunnen realiseren, waarbij het geheel meer is dan de som der delen en de afzonderlijke functies zinvol op elkaar betrokken zijn, zodanig, dat de prestatie van de ene functie niet (volledig) denkbaar is zonder die van de andere.

RECTIFICATIE:

In de bijdrage van Karl Bednarik op p. 155 van deze jaargang is een regel weggevallen; de auteur maakt ons op dit verzuim attent. De verminkte zin, die op regel 8 begint, m oet luiden:

„Täuschen wir uns nicht: auch in unserer demokratischen W elt drängen die meisten intellektuellen Bemühungen zu totalitären Ideologien hin, wenn sie nicht gerade zur totalen Verneinung neigen wie der pessimistisch eingestellte Existenzialismus. Meine Theorie ist fern vom Pessimismus, aber auch vom kramphaft idealisierenden Optimismus.”

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Huidige technieken, zoals Tele-monitoring, maken het mogelijk dat de patiënt deze zelf thuis kan meten en is het ook mogelijk ze direct door te sturen naar een specialist.. Zo kan

 Ouders  willen  zelf  blijven  afstemmen  met  de  hulpverleners,  zij   willen  deze  taak  niet  bij  de  gemeente  neerleggen  en  ze  willen  ook  niet  dat

Aangemoedigd door het publiek hebben de teams in de eerste ronde van het toernooi hun beste beentje voorgezet om een goede plaats af te dwingen voor de tweede ronde.. In hun eigen

Er wordt hier een opeenvolging van besturende acties binnen het KISS getoetst. Het gaat met name om de keuze van de middelste stap omdat het gaat om een ongebruikelijke situatie. Het

onderzoek is onderzocht op welke wijze de kranten Trouw, De Telegraaf en de Volkskrant het regeringsbeleid ten aanzien van de Molukkers in Nederland tussen 1950 en 1986 ter sprake

Wat betreft het verschil tussen het door het ministerie berekende nadeel van de afspraken voor de rijksbegroting van f 300 miljoen en het door de Rekenkamer geraamde bedrag van f 1

ad a) De ondernemingsraad moet zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid functioneren, heeft Minister Drees bij de totstandkoming van de wet gezegd. Van bovenaf kan

DG IV heeft OPTA gevraagd onderzoek uit te voeren naar eventuele discriminatie door KPN Telecom tussen vaste en mobiele operators bij de vaststelling van de tarieven voor