• No results found

Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kortrijkstraat'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kortrijkstraat'"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeentelijk ruimtelijk

uitvoeringsplan ‘Kortrijkstraat'

Onderzoek tot m.e.r.

Definitief

Gemeente Ingelmunster Oostrozebekestraat 4 8770 Ingelmunster

Grontmij Vlaanderen

Brugge, 22 oktober 2008

(2)

Verantwoording

Titel : Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Kortrijkstraat'

Subtitel : Onderzoek tot m.e.r.

Projectnummer 243206

Referentienummer : P:\243206\4 Inh\BPA_RUP\28_SO

Revisie : 02

Datum : 22 oktober 2008

Auteur(s) : CPI

E-mail adres : Christophe.pieters@grontmij.be

Gecontroleerd door : Karel Vanackere

Paraaf gecontroleerd : Karel Vanackere

Goedgekeurd door : Karel Vanackere

Paraaf goedgekeurd :

Contact : Oostendse Steenweg 146 B-8000 Brugge

T +32 50 45 79 80 F +32 50 45 79 90 brugge@grontmij.be www.grontmij.be

(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding... 4

1.1 Inhoud ... 4

1.2 Initiatiefnemer... 4

2 Situering en beschrijving van het plangebied ... 5

2.1 Fysieke bestaande toestand ... 5

2.2 Juridisch bestaande toestand ... 8

2.2.1 Gewestplan ... 8

2.3 Doelstellingen van de opmaak van RUP ‘Kortrijkstraat’ ... 8

3 Aftoetsing m.e.r.-plicht van rechtswege... 12

3.1 Project-m.e.r.-plicht... 12

3.2 Noodzaak tot passende beoordeling ... 12

3.2.1 Speciale beschermingszones ... 12

3.2.2 Aard van het plan... 12

3.3 Conclusie ... 12

4 Scoping milieu-effecten... 13

4.1 Aard van het plan... 13

4.2 Voorkomen van bijzonder beschermde gebieden ... 13

4.2.1 VEN-gebieden... 14

4.2.2 Ramsar-gebieden ... 14

4.2.3 Beschermde duingebieden ... 14

4.2.4 ‘Ecologische’ gebieden volgens bestemmingsplannen ... 14

4.2.5 Onroerend Erfgoed ... 14

4.2.6 Waterwingebieden ... 14

4.3 Kwetsbaarheid plangebied... 14

4.3.1 Overstromingsgebieden... 15

4.3.2 Bodem... 16

4.3.3 Biologische waarderingskaart ... 17

4.3.4 Landschap: aanwezigheid ankerplaatsen en relictzones ... 17

4.3.5 Inventaris bouwkundig erfgoed ... 17

4.3.6 Centrale Archeologische Inventaris ... 18

4.3.7 Landbouwtyperingskaarten... 18

4.3.8 Herbevestigd agrarisch gebied ... 19

4.3.9 Stiltegebieden ... 19

4.4 Conclusie ... 19

5 Eindconclusie ... 20

(4)

1 Inleiding

1.1 Inhoud

Met de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 is er meer duidelijkheid geschapen omtrent de integratie van milieueffectenrapportage (m.e.r.) in het plan- proces van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP).

Vanaf 1 juni 2008 dient er bij de opmaak van RUP’s formeel rekening gehouden te worden met het onderzoek van milieueffecten die de realisatie van de bestemmingen in dit RUP kunnen te- weegbrengen. In de praktijk betekent dit dat voor elk RUP minimaal een ‘onderzoek tot m.e.r.’

dient uitgevoerd te worden.

De resultaten van het ‘onderzoek tot m.e.r.’ worden aangewend om de ruimtelijke keuzes die in het ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Kortrijkstraat’ gemaakt worden inhoudelijk te versterken en te on- derbouwen.

Het document is opgebouwd uit volgende stappen:

• Situering en beschrijving van het plangebied en de ruimtelijke doelstellingen (ruimtelijk en juridisch-beleidsmatig);

• Aftoetsing plan-MER-plicht van rechtswege

° Project-m.e.r.-plicht expliciet aftoetsen d.m.v. mogelijk relevante rubrieken uit bijlagen 1 en 2;

° Noodzaak passende beoordeling aftoetsen:

− Gelegen in of in de nabijheid van speciale beschermingszones?

− Aard plan: mate van verstoring, versnippering,…;

Indien één van beide van toepassing is, is een plan-MER vereist.

• Scoping milieueffecten: eerste ruwe screening van de kwetsbaarheid van de omgeving en de aard van de milieu-impact van het ruimtelijk uitvoeringsplan. De scoping biedt volgende antwoorden:

° Is de opmaak van een PlanMER toch noodzakelijk?

° Zijn er een bepaalde relevante milieudisciplines die verder uitgewerkt dienen te worden?

• Indien noodzakelijk, diepgaander onderzoek van de relevante milieudiscipline(s) zoals vast- gesteld in de scoping;

• Eindconclusie

1.2 Initiatiefnemer

De initiatiefnemer voor het plan waarop dit onderzoek betrekking heeft is:

Gemeente Ingelmunster Oostrozebekestraat 4 8770 Ingelmunster

(5)

2 Situering en beschrijving van het plange- bied

2.1 Fysieke bestaande toestand

Het ruimtelijk uitvoeringsplan ligt tussen het begin van de Kortrijkstraat en de bovenlokale spoorweglijn Brugge-Roeselare-Kortrijk, in de vorm van een spie, oostelijke en westelijk be- grensd door beide lineaire verkeersstructuren. Ten westen ligt de Vierbunderwijk, gescheiden met het plangebied door de spoorweglijn en ten oosten is de Europawijk gelegen, gescheiden door het woon-handelslint langsheen de Kortrijkstraat. Het noordelijke grenspunt is gelegen aan het verkeerskruispunt van de N50d (Kortrijkstraat), de N357 (Izegemstraat), de Gentstraat en het Stationsplein. De zuidelijke grens is minder uitgesproken en loopt tussen de Hoevewijk en de onderliggende akkerlanden in. Het volledige plangebied omvat een oppervlakte van ca 15 ha.

Situering plangebied op stratenplan (bron: streetnet)

(6)

Situering en beschrijving van het plangebied

Het plangebied maakt deel uit van het zuidwestelijk woongebied ten zuiden van het Kanaaal Roeselare-Leie.

Het plangebied bestaat min of meer uit 2 delen. Een noordelijk deel met gemengd woon- handelslint, langsheen de Kortrijkstraat, en een zuidelijker deel dat vooral verkavelingen omvat in en rondom de Hoevewijk en woningen langsheen de Heirweg-Zuid.

Deze twee deelstructuren worden gescheiden door de oude spoorwegbedding die zich afsplitst van de huidige spoorwegbedding aan de Heirweg-Zuid. Behalve als een groene lijnstructuur, vervuld deze geen functioneel structurende functie binnen het plangebied.

Het noordelijk deel bevat hoofzakelijk bebouwing die zich concentreert langsheen de Kortrijkstraat, in de vorm van gesloten woningbouw met hoofdzakelijk 2 bouwlagen + 1 in het zadeldak en handelgebouwen. Ook de kerk OLV Onbevlekt Ontvangen maakt deel uit van de lintbebouwing langsheen de verkeersas.

Rondom de oude spoorwegbedding resteert nog ruim 1 ha onbebouwd gebied, in de vorm van weiland en private tuinen.

In het zuidelijke deel vinden we open en gesloten woonbebouwing langsheen de Heirweg-Zuid, afwisselend 1 en 2 bouwlagen met zadeldak. De zuidelijke gelegen Hoevewijk omvat 2 entiteiten waarvan 1 bebouwd met sociale woningen, in de vorm van gesloten bebouwing met 2 bouwlagen en zadeldak. Het resterende deel van de Hoevewijk is bebouwd met villas (open bebouwing met vooral 1 bouwlaag + 1 in zadeldak).

In het uiterste zuiden van het plangebied sluiten nog enkele akkerlandpercelen, die deel uitmaken van het groter landbouwgebied, het projectgebied af.

Topografische kaart met afbakening plangebied

Foto 1 Kortrijkstraat

Foto 2 Hoevewijk (Klaverstraat) Foto 3 Heirweg Zuid

(7)

Luchtfoto met afbakening plangebied (bron: Agiv)

(8)

Situering en beschrijving van het plangebied

2.2 Juridisch bestaande toestand 2.2.1 Gewestplan

De planologische context in het plangebied wordt gevormd door het gewestplan Roeselare-Tielt (KB 17 -12-1979). Met uitzondering van de bestemmingen binnen het BPA Heirweg-Zuid (KB 22/07/1987) betreft het enkel ‘woongebied’ volgens het gewestplan.

Afbakening plangebied binnen gewestplan Roeselare-Tielt

2.3 Doelstellingen van de opmaak van RUP ‘Kortrijkstraat’

• Ruimtelijk, verantwoorde en aangepaste invulling en ontwikkeling van het ingesloten woon- gebied achter het lint van de Kortrijkstraat. Deze moet afgewogen worden tegenover de mo- gelijke uitbreiding van het garage Vandekerckhove/VDKmobile.

(9)

Voor de invulling van het binnengebied wordt uitgegaan van de vooropgestelde dichtheid van minimaal 25 wooneenheden per hectare. Gezien de oppervlakte van het gebied minder be- draagt dan 1 ha gelden de verplichtingen met betrekking tot sociale huisvesting, zoals opgeno- men in het provinciaal structuurplan van West-Vlaanderen, niet.

Gezien de specifieke ligging van het gebiid wordt ervoor geopteerd om een mengvorm van be- bouwing te voorzien, met name deels grondgebonden eengezinswoningen en deels duplexwo- ningen en/of meergezinswoningen. Gezien de specifieke vorm van het perceel kan een ruimte voor een collectieve parking, eventueel onder de vorm van een tent- of shelterconstructie wor- den gerealiseerd. Deze ruimte kan dan tevens dienen voor buurtactiviteiten.

De publieke ruimte wordt zodanig georganiseerd dat deze optimaal collectief kan benut worden.

Aansluitend op de oude spoorwegbedding wordt de groenstructuur versterkt gekoppeld aan een semipubliek of publiek groen.

• Volgens de huidige voorschriften van het BPA Heirweg-Zuid geldt in de zone langs de Kort- rijkstraat een 70/30-verhouding tussen hoofdbestemming wonen en nevenbestemming waaronder handelsactiviteiten. Onder andere voor de gebouwen op de hoek van de Kort- rijkstraat/ Heirweg-Zuid vormt deze verhouding een probleem. De mogelijkheden voor de handel moeten voor dit deel van het centrumgebied afgestemd worden op de effectieve no- den waarbij handel ook de hoofdbestemming moet kunnen zijn met het wonen als nevenbe- stemming. Het definiëren van een centrumgebied met mogelijkheid tot verweven van func- ties is hier aangewezen.

(10)

1. Nr 6 Gentstraat (17/07/1969) donkergroen 2. Nr 8 Ketenstraat (31/01/1983) lichtgroen 3. Heirweg-Zuid (KB 22/07/1987) geel 4. Nr 8 Ketenstraat (30/04/1992) blauw

Nr 6 Gentstraat Zuid (17/07/1969)

De zone langsheen de Kortrijkstraat heeft verschillende bestemmingen waarvan da grotere op- pervlaktes bestemd zijn als zone voor woningbouw (eengezinswoningbouw met open en half- open bebouwing, zone voor halfopen en aaneengesloten bebouwing, al dan niet met uitsluiting van meergezinswoningen) We vinden er, centraal gelegen langs de Kortrijkstraat ook een zone voor ambachtelijke activiteiten en handelsactiviteiten. De percelen of perceelsdelen binnen de- ze zone gelegen zijn bestemd voor ambachtelijke bedrijvigheid en nijverheid, stapelplaatsen en bergplaatsen, handelsactiviteiten en kantoren, voor zover de ruimtelijke draagkracht van de (woon)omgeving niet wordt overschreden, de activiteit verenigbaar is met zijn (woon)omgeving en de aard van het bedrijf en de ermee gepaard gaande activiteiten geen abnormale hinder en/of risico's met zich meebrengen.

(11)

Heirweg-Zuid (KB 22/07/1987)

Binnen dit vigerende BPA geldt voor de zones langsheen de Kortrijkstraat een 30/70 verhou- ding, d.w.z. dat er 70% van de bebouwbare oppervlakte bestemd is voor de hoofdbestemming, zijnde woningen en tuinzones in dit geval, en 30% voor de nevenbestemming. Gezien het be- lang van de straat en de wens om deze als handelsas te laten functioneren is het aangewezen om deze zones te herbestemmen en af te toetsen aan de vorm en inhoud van het RUP Gen- straat Zuid zodoende er meer potentieel komt voor dynamiek en leefbaarheid.

• Het woonblok dat loopt vanaf de pastorij tot aan de hoek van de Kortrijkstraat/Heirweg-Zuid, moet herbeken worden. De stedenbouwkundige voorschriften voor dit woonblok worden best afgestemd op deze die gelden aan de overzijde van de straat zoals vastgelegd in het BPA Gentstraat-Zuid uit 2004 (zone voor halfopen en aaneengesloten bebouwing met inbe- grip van meergezinswoningen).

• Dit RUP moet uitspraken doen over wat de mogelijke nabestemming van de zone tussen de pastorij en de kerk zal zijn.

(12)

3 Aftoetsing m.e.r.-plicht van rechtswege

3.1 Project-m.e.r.-plicht

De project-m.e.r.-plicht wordt afgetoetst op basis van het besluit van de Vlaamse regering hou- dende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectenrapporta- ge, meerbepaald bijlagen 1 en 2

De activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP zullen kunnen gerealiseerd wor- den vallen hier niet onder. Uit nazicht van bijlage 2 ‘Infrastructuurprojecten – stadsontwikke- lingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen’, blijkt dat de activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP zullen kunnen gerealiseerd worden:

• geen betrekking hebben op de bouw van 1000 of meer woongelegenheden,

• geen handelsruimte van 5.000 m² brutovloeroppervlakte betreffen;

• geen verkeersgenererende werking met pieken van 1000 of meer personenautoequivalen- ten per tijdsblok van 2 uur hebben.

3.2 Noodzaak tot passende beoordeling 3.2.1 Speciale beschermingszones

Er zijn geen vogelrichtlijngebieden of habitatrichtlijngebieden in of in de nabijheid van het plan- gebied. Vanuit dit criterium is geen passende beoordeling vereist.

3.2.2 Aard van het plan

Uit voorgaande blijkt dat het plangebied niet gelegen is in of in de nabijheid van speciale be- schermingszones.

Het plan zal dus – gezien ook de aard van de activiteiten (gemeenschapsvoorzieningen, wonen, openbaar groen) geen verstorend effect hebben op deze gebieden.

Het RUP ordent een zone reeds bestemd als woongebied en aansluitend bij de woonkern. Er is dus geen sprake van een versnipperend effect ten aanzien van deze speciale beschermingszo- nes.

3.3 Conclusie

De opmaak van een planMER wordt niet noodzakelijk geacht vanuit de project-m.e.r. plicht of de noodzaak tot een passende beoordeling.

(13)

4 Scoping milieu-effecten

4.1 Aard van het plan

De opname van de Kortrijkstraat binnen een ruimtelijk uitvoeringsplan heeft hoofdzakelijk tot doel de vastgestelde stedenbouwkundige voorschriften, van het BPA ‘Heirweg-Zuid’ (goedge- keurd in 1987), aan te passen en te veranderen naar de huidige noden en wensen op steden- bouwkundig vlak. Alsook dienen binnen het ruimtelijk uitvoeringsplan oplossingen gezocht te worden voor enkele specifieke knelpunten binnen het plangebied.

Conform het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan wordt binnen het RUP de mogelijkheid ge- boden om het binnengebied te ontwikkelen in functie van de woonbestemming met een vol- doende dichtheid en rekening houdende met de aanwezige groenstructuren.

De mogelijkheden die verdere in het plan worden voorzien hebben betrekking op een verfijning van stedenbouwkundige voorschriften zonder dat hieraan structurele nieuwe ontwikkelingen worden gekoppeld.

4.2 Voorkomen van bijzonder beschermde gebieden

In het Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage wordt aangegeven wat er verstaan wordt onder ‘bijzonder beschermde gebieden’:

• de speciale beschermingszones overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betref- fende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;

• gebieden aangeduid overeenkomstig de Conventie van Ramsar inzake watergebieden van internationale betekenis;

• beschermde duingebieden of voor het duingebied belangrijk landbouwgebied zoals aange- geven ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescher- ming van de kustduinen;

• natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening;

• bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aange- wezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimte- lijke ordening;

• beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten, monumenten of archeologische zo- nes;

• waterwingebieden en bijhorende beschermingszones type I en II vastgesteld ter uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;

• het Vlaams Ecologisch Netwerk overeenkomstig het decreet van 21 oktober 1997 betreffen- de het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;

• een volgens een plan van aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan vastgesteld erfgoedlandschap.

Aangezien het voorkomen van deze bijzonder beschermde gebieden vaak een bepalende rol speelt in functie van het bepalen van de project-m.e.r.-plicht en gezien deze gebieden als bij- zondere beschermde gebieden worden beschouwd omdat ze een hoge waarde en/of kwets- baarheid vanuit milieuoogpunt hebben, geeft het voorkomen ervan een goede indicatie van ge- voeligheid van het plangebied voor het mogelijk optreden van milieueffecten. Deze elementen

(14)

Scoping milieu-effecten

stap wordt dan nagegaan of – rekening houdende met de aard van het plan – een (aanzienlijk) milieueffect ten aanzien van deze gebieden kan optreden en hoe dit kan voorkomen worden.

4.2.1 VEN-gebieden

Geen VEN-gebieden in of in de nabijheid van het plangebied.

4.2.2 Ramsar-gebieden

Geen RAMSAR-gebieden in of in de nabijheid van het plangebied.

4.2.3 Beschermde duingebieden Niet van toepassing

4.2.4 ‘Ecologische’ gebieden volgens bestemmingsplannen

In het plangebied zijn er geen natuurgebieden, bosgebieden valleigebieden, brongebieden, landschappelijk waardevolle gebieden of agrarische gebieden met ecologisch belang gelegen volgens het vigerende gewestplan.

4.2.5 Onroerend Erfgoed

In het plangebied zijn er geen beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten gelegen, noch beschermde monumenten. In het noordwesten van het plangebied op de hoek van de Kortrijkstraat en de Gentstraat bevindt zich de herberg Kapelhof die bij MBvan 16 januari 1987 is geklasseerd als monument. Binnen het plangebeid bevinden zich wel een aantal gebouwen die opgenomen zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed.

4.2.6 Waterwingebieden

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een oppervlaktewaterwingebied of een beschermings- zone voor grondwaterwinning.

De activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP zullen kunnen gerealiseerd wor- den hebben geen impact op het grondwater.

4.3 Kwetsbaarheid plangebied

De aanwezigheid van bijzonder beschermde gebieden geeft weliswaar een idee van belangrijke te beschermen waarden, maar geeft vaak onvoldoende de kwetsbaarheid van een gebied weer.

De kwetsbaarheid van een gebied is echter in belangrijke mate bepalend voor de te verwachten milieueffecten. Een gedetailleerde beschrijving van de kenmerken van het plangebied is in dit stadium van het onderzoek niet zinvol. Daarom wordt de kwetsbaarheid van het plangebied ge- karakteriseerd aan de hand van beschikbaar kaartmateriaal, dat een ruwe indicatie hiervan weergeeft.

Aangezien dit een eerder ruwe werkwijze is die de specifieke eigenheid van het gebied slechts beperkt in rekening brengt, wordt er uitgegaan van het voorzorgsbeginsel op dit vlak. Dit bete- kent dat – als er twijfel is over de kwetsbaarheid van – er wordt uitgegaan van een ‘worst case’

inschatting van de kwetsbaarheid.

Om de kwetsbaarheid in kaart te brengen raadplegen we volgend kaartmateriaal:

• Recent overstroomde gebieden en waterlopenkaart;

• Gebieden met een zeer slechte drainage en/of een bijzondere gevoeligheid (zeer natte gron- den - drainageklasse f, g of i volgens de bodemkaart – en veen- en poelgronden);

• Waardevolle of zeer waardevolle gebieden volgens de Biologische Waarderingskaart;

• Relictzones en ankerplaatsen volgens de landschapsatlas – eventueel aangevuld met in- formatie uit de inventaris van het bouwkundig erfgoed en de centraal archeologische inven- taris (CAI);

• Stiltegebieden;

• Woonconcentraties (volgens topografische kaarten, gewestplan);

• Landbouwgronden met een hoge of zeer hoge waardering volgens de landbouwtyperings- kaart;

(15)

• Landbouwgronden gelegen binnen de herbevestigde agrarische gebieden.

Rekening houdend met de aard van het planelement, de aanwezige en geplande ontwikkelin- gen in de omgeving en de aard van/afstand tot kwetsbare gebieden, wordt het risico op milieu- effecten beoordeeld en de gewenste diepgang per milieudiscipline vastgesteld.

4.3.1 Overstromingsgebieden

• Een klein, noordelijk gelegen deel van het plangebied liggen in ‘van Nature Overstroombare Gebied’ (NOG), aangegeven in het roze op de kaart. Het overstromingsgebied, dat zijn oor- zaak vindt in een nabijgelegen waterloop vormt een afgezonderde entiteit die op zich weinig risico’s tot grote ramp kan inhouden. Tevens kunnen we de zone niet opmerken binnen de afbakening van risicozones voor overstroming (2006).

• Uit de ‘recent overstroomde gebieden’ (ROG) blijkt dat er in het recente verleden, langsheen de Mandel en binnen de omgeving van het plangebied, geen wateroverlast is geweest

Uitgaande van een ‘worst-case’ scenario wordt in stedenbouwkundige voorschriften opgeno- men:

1. het inperken van aangelegde verhardingen tot wat noodzakelijk is binnen de gehele ‘ri- sicovolle’ zone,

2. het maximaal werken met waterdoorlatende verhardingen, tenzij werken met niet- waterdoorlatende verhardingen om bepaalde redenen aangewezen zou zijn (bvb. vige- rende sectorale wetgeving);

(16)

Scoping milieu-effecten

4.3.2 Bodem

Kernserie u-Pdc Matig natte licht zandleembodem met sterk ge- vlekte, verbrokkelde textuur B horizont

Substraat u Klei op geringe of matige diepte

Textuur P Licht zandleem

Drainage d Matig droog, zwak gleyig

Profielontwikkeling c Met textuur B horizont of weinig duidelijke kleur B horizont

Kernserie OB Bebouwde zone

Uitgezonderd van bebouwde oppervlakte heeft het plangebied overwegend een matig natte, lichte zandleembodem.

De meest gevoelige bodems zijn deze met drainageklassen f, g of i. Geen van beide bodems vallen hieronder.

Tevens treffen we in het plangebied geen veenbodems of poelgronden aan.

(17)

4.3.3 Biologische waarderingskaart

Binnen het plangebied is er een relatief kleine zone, gelegen aan het begin van de oude spoor- wegbedding, aangeduid als biologisch zeer waardevol. Het betreft een spie-vormige strook van een 100-tal meter lang . Echter de

desbetreffende oppervlakte is ondertussen reeds omgevormd tot bouwperceel waarop de ruw- bouw van een villa reeds staat. Er zijn weinig of geen tekens meer aanwezig van biologisch zeer waardevolle complexen.

4.3.4 Landschap: aanwezigheid ankerplaatsen en relictzones

Uit de Landschapsatlas blijkt dat het plangebied of de directe omgeving geen onderdeel vormt van een ankerplaats, relictzones of lijrelicten.

4.3.5 Inventaris bouwkundig erfgoed

In het plangebied zijn er 5 sites opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed:

• Nr. 2/ Izegemstraat. Pastorie, voormalige directeurswoning van 1923

• Nr. 2/ Izegemstraat (l. ervan). Kerk O.- L.- Vrouw Onbevlekt Ontvangen

• Nr. 24. Enkelhuis naar verluidt van 1932

• Nrs. 60-64. Eenheidsbebouwing van arbeidershuizen uit XVIII d/ XIX A

• Nr. 78. Voormalige directeurswoning van de weverij Castel- Vandeghen, in een grote, be- boomde tuin.

Bron: www.vioe.be

Omtrent deze gebouwen, opgenomen in de inventaris voor bouwkundig erfgoed, ware het aan- gewezen om in de stedenbouwkundige voorschriften aan te geven hoe met de waardevolle elementen van deze gebouwen dient omgegaan te worden, opdat deze elementen een duur- zame toekomst kunnen krijgen.

(18)

Scoping milieu-effecten

4.3.6 Centrale Archeologische Inventaris

Uit de centrale archeologische inventaris (CAI) blijkt dat in de omgeving van het plangebied meerdere zones gelegen is met archeologische potenties. Gezien de vaagheid van het CAI omtrent de precieze ligging, maar het belang om oog te hebben voor dit archeologisch relict, ware het aangewezen om in de toelichtingnota dit aspect te vermelden en daar aan te geven dat bij geplande grondwerken in het plangebied voorafgaand overleg aangewezen is met de bevoegde archeologische diensten. Bij effectieve vondsten biedt de vi- gerende wetgeving een decretaal kader.

4.3.7 Landbouwtyperingskaarten

De landbouwtyperingskaarten geven een zeer lage tot lage landbouwwaardering weer binnen het plangebied. Echter zijn deze waarden voor de toekomstige be- stemmingen van het gebied minder van toepassing gezien geen van de huidige percelen nog aan gewend wordt voor agrarische activiteiten.

(19)

4.3.8 Herbevestigd agrarisch gebied

In uitvoering van het ruimtelijk structuur- plan Vlaanderen (RSV) stelt de Vlaamse overheid een ruimtelijke visie op voor landbouw, natuur en bos. Deze visie zal de basis vormen voor het opmaken van concrete afbakeningsplannen voor landbouw-, natuur- en bosgebieden.

Echter valt het plangebied buiten de afbaking van de herbevestiging van de gewestplannen in kader van de planningsprocessen voor landbouw, natuur en bos.

4.3.9 Stiltegebieden

Wanneer we de website www.lne.be nakijken, merken we dat het plangebied, noch de gemeen- te Ingelmunster vermeld wordt als onderdeel van een potentieel stiltegebied.

4.4 Conclusie

Het plangebied en de nabije omgeving vertonen geen uitzonderlijke kwetsbaarheden die moge- lijk onderhevig kunnen zijn aan aanzienlijke milieueffecten. Een verdere disciplinegewijze uit- werking heeft bijgevolg geen toegevoegde waarde.

Wel komen uit deze scoping een aantal aandachtspunten naar voor om mee te nemen bij de verdere uitwerking van het RUP ‘Kortrijkstraat’:

• Met betrekking tot het integraal waterbeleid: Opname in stedenbouwkundige voorschriften van het inperken van aangelegde verhardingen tot wat noodzakelijk is binnen de gehele risi- covolle zone, alsook het maximaal werken met waterdoorlatende verhardingen, tenzij wer- ken met niet-waterdoorlatende verhardingen om bepaalde redenen aangewezen zou zijn (bvb. vigerende sectorale wetgeving);

• Biologische waarderingskaart: De 10m brede strook rondom de oude spoorwegbedding, omvat percelen die biologisch zeer waardevol omschreven worden en moeten voldoende aandacht krijgen binnen een natuurlijk en ecologisch verantwoorde bestemming van het GRUP. Deze zone werd immers ook beschreven in de gewenste natuurlijke en landschap- pelijke structuur van het gemeentelijk structuurplan.

• Inventaris bouwkundig erfgoed: Aangeven hoe omgegaan dient te worden met gebouwen opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Hierbij dient in de stedenbouw- kundige voorschriften aangegeven te worden hoe met de waardevolle elementen van deze gebouwen dient omgegaan te worden, opdat deze elementen een duurzame toekomst kun- nen krijgen.

• Uit de centrale archeologische inventaris (CAI) blijkt dat in de omgeving van het plangebied meerdere zones gelegen is met archeologische potenties. Gezien de vaagheid van het CAI omtrent de precieze ligging, maar het belang om oog te hebben voor dit archeologisch relict, ware het aangewezen om in de toelichtingnota dit aspect te vermelden en daar aan te geven dat bij geplande grondwerken in het plangebied voorafgaand overleg aangewezen is met de bevoegde archeologische diensten. Bij effectieve vondsten biedt de vigerende wetgeving een decretaal kader.

(20)

5 Eindconclusie

Voor de activiteiten die binnen het planologisch kader van het RUP ‘Kortijkstraat’ zullen kunnen gerealiseerd worden is er van rechtswege geen planMER-plicht.

Er zijn ook geen aanzienlijke milieu-effecten te verwachten want:

• De impact van de bestemmingswijzigingen en de activiteiten die in dit planologisch kader kunnen worden gerealiseerd hebben slechts een beperkte potentiële impact op de milieuef- fecten;

• Er zijn geen beschermingen in het plangebied of in de nabijheid aanwezig die bijzondere aandacht vergen;

• Er zijn geen bijzondere kwetsbaarheden die de te verwachten milieu-impact zwaarder zullen doen doorwegen.

Er dient bijgevolg geen planMER opgemaakt te worden voor het RUP ‘Kortrijkstraat’.

Wel dienen een aantal aandachtspunten meegenomen te worden bij de verdere uitwerking van het RUP ‘Kortrijkstraat’:

• Met betrekking tot het integraal waterbeleid: Opname in stedenbouwkundige voorschriften van het inperken van aangelegde verhardingen tot wat noodzakelijk is binnen de gehele risi- covolle zone, alsook het maximaal werken met waterdoorlatende verhardingen, tenzij wer- ken met niet-waterdoorlatende verhardingen om bepaalde redenen aangewezen zou zijn (bvb. vigerende sectorale wetgeving);

• Biologische waarderingskaart: De 10m brede strook rondom de oude spoorwegbedding, omvat percelen die biologisch zeer waardevol omschreven worden en moeten voldoende aandacht krijgen binnen een natuurlijk en ecologisch verantwoorde bestemming van het GRUP. Deze zone werd immers ook beschreven in de gewenste natuurlijke en landschap- pelijke structuur van het gemeentelijk structuurplan.

• Inventaris bouwkundig erfgoed: Aangeven hoe omgegaan dient te worden met gebouwen opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Hierbij dient in de stedenbouw- kundige voorschriften aangegeven te worden hoe met de waardevolle elementen van deze gebouwen dient omgegaan te worden, opdat deze elementen een duurzame toekomst kun- nen krijgen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit gebied zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassen van het publiek domein en aanhorigheden.. Bestaande vergunde

Waterdichte vlakken zijn enkel voor de verhardingen van de terrassen, aansluitend achter de woning, toegelaten (max. 30 m²) mits ze afwateren naar de tuin en mits een

In deze zone zijn alle boven- en ondergrondse werken toegelaten noodzakelijk voor de inrichting, de veiligheid en het beheer van het openbaar domein.. Er dient altijd en

- college van burgemeester en schepenen: stelde het planteam aan, keurde de startnota, de procesnota, de scopingsnota, het voorontwerp van RUP goed en legde het ontwerp van

Het niet-bebouwde en het niet voor sportterreinen aangewende gedeelte van het terrein mag voor maximaal 3 % van de totale oppervlakte van de zone verhard worden in functie van

Ter uitvoering van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS – herziening 2017) schreef de Stad Ieper in 2018 een opdracht uit voor de opmaak van drie gemeentelijke ruimtelijke

In artikel 5 wordt de buffering van het bedrijf in zone 5 ten opzichte van de omgeving en dus ook ten opzichte van deze zone voor gemengd open ruimte gebied opgelegd. Vanuit

Binnen alle bestemmingszones worden bovengrondse en ondergrondse constructies en inrichtingen voor hernieuwbare energie toegelaten, voor zover ze in hun uitbating en