• No results found

wm i. J. I. ViBWUK. SEMARANG. VERZAMELING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "wm i. J. I. ViBWUK. SEMARANG. VERZAMELING"

Copied!
222
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

' s,

m&&~

«a

i.

VERZAMELING

VAN KEUREN IN M L M N ' 1 !

VAN

A. BISSCHOP,

S E M A R A N G — C H E R I B O N .

1896.

S

P O L I T I E

DER RESIDENTIE

S E M A R A N G .

«f BENEVENS VAN EENIGE ANDERE BEPALIN- 'S GEN SAMENGESTELD ONDER TOEZICHT

VAN DEN

GEWESTELIJKEN SECRETARIS

J. I. ViBWUK.

t *

*•

IW wm n

(2)

0093 0444

(3)

VERZAMELING

VAN KEUREN EN REGLEMENTEN

VAN

POLITIE

DER R E S I D E N T I E

S E M A R A N G .

BENEVENS VAN EENIGE ANDERE BEPALIN- GEN SAMENGESTELD ONDER TOEZICHT

VAN DEN

GEWESTELIJ KEN SECRETARIS

I. J. Î I 1 W I I I .

< ^ VOOR u/

mi

(4)
(5)

INHOUDSOPGAVE.

B L A D Z :

A F S T A N D WIJZER, Officiëele der residentie Semarang 209 A N K E R P L A A T S E N , Politie reglement voor reeden,

en havens jq^

A R T E S I S C H E , putten, Beschadiging van de hijdran- ten der — te Semarang en het misbruiken van het

water dier putten 26 BEDRIJ F S B E L A S T I N G , Opvorderen van aanslagbil-

jetten in d e — r2

B E G I E T E N , der wegen te Semarang j B E G R A A F P L A A T S , voor lijken van Europeanen en

daarmede gelijkgestelden te Semarang . . . . 2 IDEM, van doode viervoetige dieren te S e m a r a n g . . 51 IDEM, voor lijken van Cbineezen te Semarang. . . 184 B E G R A V E N , van lijken van Inlanders en daarmede

gelijkgestelden met uitzondering van Chineezen . 47 IDEM, van doode viervoetige dieren te Semarang. . 50 BOSSCHEN, Tegengang van boschdiefstallen en be-

schadiging van s ' l a n d s — ^ 7

BOUWEN, H e t — e n sloopen I 3 5

B R A N D S P U I T E N , De — te Salatiga 25 B R A N D W E E R , De — t e Kendal 95 IDEM, idem te Semarang 110 IDEM, idem te Demak 121 IDEM, idem te Ambarawa 147 BROOD, Bakken en verkoopen v a n — 103 BRUG, Rijden op de stalen — nabij Soekoredjo . . 60

IDEM, idem nabij Poerwodadi • . . 72

C E N T R A , van handel en nijverheid 183 D A K B E D E K K I N G , Verbod tot —van atap of andere

licht ontvlambare materialen . 1 7 6

(6)

BLADZ:

D I E R E N , Begraven.van viervoetige— te Semarang . 50 IDEM, Begraafplaats voor viervoetige — te Semarang . 51 IDEM, Opgraven en wegvoeren van begraven vier-

voetige — . 120 D R A N K , Verkoop van inlandsen gedistilleerden — . 86 D I J K B R E U K E N , Verleenen van hulp bij gevaar van —

langs de Semarangsche rivier en hare offluenten . 48 E C H T S C H E I D I N G E N , Personen bevoegd tot het sluiten

van huwelijken en het kennisnemen van echtschei-

dingen tusschen Mohammedanen 179 G E D I S T I L L E E R D E N D R A N K , Verkoop van inland-

schen — 86 G E M E E N T E D I E N S T E N , Presteeren van — door

Vreemde Oosterlingen 43 G R E N Z E N , der afdeelingshoofdplaatsen, met uitzonde-

ring van Semarang 189 IDEM, der residentie-hoofdplaats Semarang . . . . 192

IDEM, der reede van Semarang 194 GROBAGS, Controle op vrachtkarren, — en pedaties 45

H A N D E L , Centra van — en nijverheid 183 H A V E N S , Politie reglement voor reeden, ankerplaat-

sen en — . 194 H A V E N K A N A A L te Semarang, Het opstapelen van

houtwerken, enz. langs de kaaimuren van h e t — 168 H O N D E N , Houden van - - op de afdeelingshoofd-

plaatsen 49 HUIZEN, Nummeren van — te Semarang 44

H U W E L I J K E N , Personen bevoegd tot het sluiten van—

en het kennisnemen van echtscheidingen tusschen

Mohammedanen . • 179 H I J D R A N T E N , Beschadiging van d e — d e r artesische

putten te Semarang en het misbruiken van het

water dier putten 36 I N S T R U C T I E , voor de Hoofden der Vreemde Ooster-

lingen 53

(7)

v

BLADZ:

K A R R E N , vrachtwagens en andere middelen tot ver-

voer, Gebruik maken v a n — rg

IDEM, Het verhuren van paarden, rijtuigen en — . . 37 IDEM, Contrôle o p — grobags en pedatties . . . . 45 K O F F I E , Tegengang van de onttrekking van — aan

de verplichte levering» , . I 0- K R A A N , Gebruik en beheer van de ijzeren — te Se-

marang . . . 2 o 5

L A A D B O O T E N , Gebruik van — en andere vaartuigen

tot vervoer ven personen en goederen te Semarang 22 L I C H T , Dragen van — door Inlanders en met dezen

gelijkgestelden 7 I

NAAMBORDJES, Het bezit van — t e Semarang . .' 121 NUMMEREN, van huizen te Semarang . . . 4 4 N I J V E R H E I D , Centra van handel en — . . . . 183 O R D E , Bevordering van - n e t h e i d en zindelijkheid . 130 P A A R D E N , Het verhuren van — rijtuigen en karren 37 P E D A T T I E S , Contrôle op vrachtkarren, grobags en — 45 P R O S r i T U T I E , Wering van schadelijke gevolgen der— 169 P U T T E N , Beschadiging van de hijdrunten der artesi-

sche — te Semarang en het misbruiken van het

water dier putten . . . , 5 R E E D E , Grenzen der - van Semarang 194

R E E D E N , Politiereglement voor — ankerplaatsen en

havens. . . . „ .

» 94

R O O I R E G L E M E N T ZIE No. 39 135 RIJDEN, op de stalen brug nabij Soekoredjo . . . 60

IDEM, nabij Poerwodadi - , RIJTUIGEN, Het verhuren van paarden,— en karren 37

R I J W I E L E N , Gebruik van - l 6 o

S C H O U T S E T A B L I S S E M E N T T E P E N G A P O N , T e -

gengaan van ongeregeldheden in het — . . . . S I

S C H U T S L U I S , Vaart door de — te Semarang . . . 18 IDEM, Heffing van schut-en doorvaartgelden aan

de — t e Semarang 2 0-

(8)

B L A D Z :

S L A C H T E N , en houden van varkens 162

IDEM, van vee 88 SLOOPEN, Het bouwen e n — 135

V A A R T U I G E N , Gebruik van laadbooten en andere —

tot vervoer van personen en goederente Semarang 22

V A R K E N S , Houden en Slachten v a n — 162

V E E , Overgang van — 46 IDEM, Slachten v a n — 88 V É L O C I P È D E S , Gebruik v a n - 160

V E R H U R E N VAN P A A R D E N , rijtuigen en karren. 37 V R A C H T W A G E N S , Gebruik maken van karren—en

andere middelen van vervoer te Semarang . . . 22 V R E E M D E O O S T E R L I N G E N , Presteeren van ge-

meente diensten d o o r — . 43

IDEM, Instructie voor de Hoofden d e r — 53 IDEM, Wijken voor — in Semarang met uitzondering

van de afdeeling Kendal, de districten Singenkidoel,

Grogol en Manggar 73 IDEM, idem in het district Grogol . . . 84

IDEM, idem in bet district Manggar . . . 85

IDEM, idem afdeeling Kendal . • 109 IDEM, idem in het district Singenkidoel 175 W E G E N T E S E M A R A N G , Begieten d e r — . . . 1

W E G E N T E S E M A R A N G , Gebruik van voor voer-

tuigen toegankelijke— . • 157 W I J K E N VOOR V R E E M D E O O S T E R L I N G E N IN

SEMARANG, met uitzondering van de navolgen-

de afdeeling en districten 73 IDEM in het district Grogol 84 IDEM in het district Manggar . . . . . 85

IDEM afdeeling Kendal 109 IDEM in het district Singenkidoel 175

W I J K E N EN B U U R T E N , waarin niet wordt toege- laten dakbedekking met licht ontvlambare mate-

(9)

vn

BLADZ:

W I J K M E E S T E R , Reglement voor de Europeesche

wijkmeesters te Semarang . . . 61 W I J K M E E S T E R S D E R V R E E M D E O O S T E R L I N -

GEN, zie No. 20 53 Z I N D E L I J K H E I D , Bevordering van orde, netheid en — 130

liâïâ.

K E U R No. 1. toepasselijk verklaard niet voor de afdeeling maar voor de afdeelingshoofdplaats Salatiag.

K E U R No. 25. Van toepassing voor de residentie Sema- rang met uitzondering van de afdeeling Ken- dal, de districten Singenkidoel en Grogol in de afdeeling Semarang en het district Mang- gar in de afdeeling Demak.

(10)
(11)

N o . i. V E R O R D E N I N G o p h e t b e g i e t e n d e r w e g e n in J e S t a d en V o o r s t e d e n v a n S e m a r a n g . Art. i. Ieder ingezetene is verplicht den weg', voor zoo- ver die loopt langs het erf, door hem in eigendom of in huur bezeten, te begieten, met dien verstande, dat dezelve door de eigenaren of huurders der erven aan beide zij- den van den weg, ieder voor de helft der breedte wordt begoten, en dat daar, waar eigenaren of huurders aan eene zijde mochten ontbreken, de weg over de geheele breedte wordt begoten door de eigenaren of huurders der erven aan de andere zijde.

De verplichting tot het begieten van den openbaren weg vervalt, wanneer de weg in zoodanigen toestand verkeert, dat aan besproeiing geen behoefte bestaat.

Art. 2. De begieting geschiedt tweemaal daags, des mor- gens tusschen acht en negen uren en des namiddags tus- schen vier en vijf uren.

Art. 3. Voor deze begieting mag geen stinkend water uit de goten of modderpoelen gebezigd worden.

Art. 4. Degenen, die bevonden worden ten deze nalatig- te zijn, dan wel in strijd te handelen met art. 3, worden gestraft met eene geldboete v a n / 1.—voor de eerste maal, en van ƒ 3.— bij herhaling, terwijl bovendien de betrokken Wijkmeester den weg te hunnen kosten kan doen begieten.

Art. 5. Voor zooveel de wegen loopen langs Gouverne- ments-gebouwen en erven, wordt in de begieting voorzien door het plaatselijk bestuur.

Art. 6. Deze bepalingen zijn ook verbindend voor de bewoners der kampongs, die langs de groote wegen gelegen

(12)

zijn ; voor zooveel deze betreft, wordt het werk der begie- ting geregeld door de betrokken kampongshoofden.

(Verordening van den Resident van Semarang van 7 Juli 1865, Jav.-Cour. van 25 Juli 1865 No. 60, gewijzigd bij verordening van 31 December 1880, Jav.-Cour. van u Januari 1881 no. 3J.

B o v e n s t a a n d e v e r o r d e n i n g is v a n t o e p a s s i n g v e r - k l a a r d o p d e a f d e e l i n g S a l a t i g a .

(Verordening van den Resident van Semarang van 18 Januari 1877, Javasehe Courant van 23 januari 1877 No. 7).

I d e m o p d e h o o f d p l a a t s e n d e r a f d e e l i n g e n D e m a k , G r o b o g a n , A m b a r a w a , S a l a t i g a en K e n d a l .

(Verordening van den Resident van Semarang van 30 October 1878, Javasehe Courant van 5 November 1878 No. 88;.

N o . 2. R E G L E M E N T v o o r h e t b e h e e r d e r b e g r a a f - p l a a t s v o o r lijken v a n E u r o p e a n e n en d a a r - m e d e g e l i j k g e s t e l d e p e r s o n e n t e S e m a r a n g , z o o m e d e v o o r d e C o m m i s s i e m e t d a t b e h e e r b e l a s t , d e n O p z i e n e r d i e r b e g r a a f p l a a t s , d e b e d i e n a a r s v a n s t e r f h u i z e n , d e d r a g e r s , d e d o o d k i s t e n m a k e r s en l i j k w a g e n v e r h u u r d e r s al- d a a r .

I. H E T B E H E E R .

Art. 1. Het beheer der begraafplaats voor lijken van Eu- ropeanen en daarmede gelijkgestelde personen te Semarang is opgedragen aan eene Commissie, bestaande uit :

Den Resident als voorzitter, den Hoofdingenieur eerstaan- wezend Ingenieur van de Burgerlijke Openbare Werken, den Eersten Stadsgeneesheer, twee leden van de Protestantsche Gemeente en twee leden van de Roomsch-Katholieke Ge- meente, als leden; een der Commiezen van het residentiekan-

(13)

toor, als lid, tevens Secretaris en Thesaurier, onder genot eener toelage van / 25.— 's maands.

Met uitzondering van den eerstaanwezend Ingenieur dei- Burgerlijke Openbare Werken en den Eersten Stadsgenees- heer, worden de leden door den Resident benoemd en ont- slagen.

II. D E COMMISSIE.

Art. 2. De Commissie draagt zorg, dat de gebouwen, gedenkteekenen, tombes, grafkelders en wegen op de be- graafplaats goed worden onderhouden, dat op de begraaf- plaats steeds een genoegzaam getal gemetselde en ongemet- selde graven, behoorlijk worden ingericht.

Art. 3. De Commissie is belast met het toezicht over den Opziener van de begraafplaats, de bedienaars van sterfhui- zen, dragers, doodkistenmakers, lijkwagenverhuurders en al wat verder tot cle begrafenis behoort, en zorgt zooveel in haar vermogen is, dat door een ieder, wien zulks aangaat, de in het reglement voorgeschrevene bepalingen worden ge- handhaafd en nagekomen. Zij beslist in alle geschillen, wel- ke over de uitoefening van deze onderscheidene bedrijven en het vorderen van belooning daarvoor, tusschen betrok- kene partijen mochten ontstaan, onverminderd de bevoegd- heid van deze laatsten, om die geschillen aan de beslissing van den rechter te onderwerpen.

Art. 4. De begraafplaats wordt minstens eenmaal in de maand door een der leden bij beurten bezocht.

Het schriftelijk rapport van bevinding wordt, na gemaakt gebruik, door den Voorzitter aan het volgend lid gezonden, ten einde daarop bij zijn bezoek te kunnen letten.

Art. 5. Alle gelden, welke ingevolge dit reglement ten be- hoeve der begrafenissen en der begraafplaats worden geheven of verkregen en alzoo het fonds daarvan uitmaken, staan on- der het beheer der Commissie, die daarvoor alleen ten dien- ste der begrafenissen, ten nutte van de begraafplaats en tot onderhoud, verbetering en verfraaiing van die inrichting be-

(14)

schikt op zoodanige wijze, als zij wenschelijk en noodig acht.

Ook kan dat fonds, voorzoover de stand daarvan zulks toelaat, door de Commissie worden aangewend tot bestrij- ding der uitgaven, verbonden aan het begraven van lijken van behoeftige christenen.

Art. 6. De Voorzitter heeft het beleid der vergaderin- gen en roept de leden tot het bijwonen daarvan op, tel- kens wanneer hij dit noodig oordeelt.

Wanneer de meerderheid van de ter plaatse aanwezige leden der Commissie eene vergadering noodig acht, en daar- toe bij den Voorzitter schriftelijk aanvraag cloct, is deze verplicht dezelve te beleggen.

Art. 7. Het dagelijksch beleid van zaken is aan den Voorzitter overgelaten.

]n spoed vereischende gevallen zendt de Voorzitter de stukken bij de leden in rondlezing of wel behandelt die, zooals hij zal vermeenen te behooren, behoudens bericht aan de Commissie, in de eerstvolgende vergadering.

Art. 8. De Secretaris houdt aanteekening van al wat in en buiten de vergaderingen verricht wordt.

De Secretaris, tevens Thesaurier, is persoonlijk verant- woordelijk voor de onder zijne berusting zijnde gelden van het fonds der begraafplaats.

III. DE BEGRAAFPLAATS EN H A A R FONDS.

Art. 9. Gedenkteekenen, tombes en dergelijken op de begraafplaats opgericht voor het jaar 1852, welke door de eigenaren of belanghebbenden niet behoorlijk onderhouden, en ten gevolge daarvan bouwvallig zijn of worden, zullen op last der Commissie worden opgeruimd.

Art. 10. Van de graven wordt een register door de Commissie aangehouden.

Art. 11. De begraafplaats is verdeeld in afdeelingen, wel- ke duidelijk zichtbaar behooren te zijn.

Art. 12. Ieder graf wordt voorzien van het overeenstem-

(15)

s

mend nummer van het register en van de plattegrondtee- kening der begraafplaats.

De nummerteekens worden voor rekening van het fonds der begraafplaats aangemaakt.

Art. 13. Ieder graf heeft eene lengte van 3.30 Ned. el (10 Rhijnl. voet 6 duim) en eene breedte van 1.88 Ned. el (6 Rhijnl. voet). Wanneer voor een graf eene grootere breedte of lengte wordt verlangd, is men verplicht twee of meer geheele graven te nemen.

Art. 14. De grafkelders worden in dier voege opgemetseld dat zij boven den grond der begraafplaats zichtbaar worden'

Die verhoogingen mogen niet, evenmin als de kroonlijsten tombes, gedenkteekenen of andere versierselen, overschrij- den de lengte en breedte voor de grafruimte afgestaan.

Eenig gedenkteeken, meer ruimte beslaande dan voor een graf is toegestaan, bekomt niet één nummer, maar de num- mers der graven, welke hetzelve beslaat.

Art. 15. Ten behoeve van het fonds der begraafplaatsen worden de volgende recognition geheven:

§ I. Voor den eigendom van een gewoon graf, met be- voegdheid om op eigen kosten daarop te plaatsen een kruis dan wel één platten steen ƒ 4 0 —

§ 2. Voor den eigendom van een grafkelder, voor elke ingenomene ruimte van één graf.

§ 3- Voor een gewoon graf, hetwelk het eigen- dom blijft van de begraafplaats en na verloop van tijd, naar gelang de behoefte zulks vordert, wordt weggeruimd, doch nooit binnen den tijd van tien jaren

§ 4. Voor idem, voor mingegoeden en voor hen, die door de diaconie of andere inrichtingen of gestichten van liefdadigheid begraven worden.

^ § 5- Voor het plaatsen van een houten of ijzeren hekwerk om een graf

§ 6. Voor een eenvoudig gedenkteeken of eene tombe . . .

n ! / 5 .

6.—

I . —

;o.—

125,-

(16)

§ 7. Voor een gedenkteeken of eene tombe

met bijzondere versierselen /I5 ° - —

§ 8. Voor een praalgraf „ 200.—

Alles onder dien verstande, dat het gedenkteeken de ruim- te van één graf of 3.30 Ned. ellen, (10 voet en 6 duim) lengte en 1.88 Ned. el (6 voet) breedte, beslaat.

§ 9. Wanneer de door het gedenkteeken ingenomen ruim- te meer dan één graf beslaat (gedeelten rekenen voor een geheel), dan bedraagt de recognitie boven en behalve die voor het gedenkteeken:

voor twee graven « I 20 . —

„ drie „ •» l 8° - —

„ vier „ - n 24°-—

„ vijf „ „ 3 0 0 . -

„ zes „ i-, 360.—

en zoo verder naar evenredigheid.

Art. 16. Voor de in het vorig artikel bepaalde recognitie is de Commissie verplicht de graven en gedenkteekenen of tomben ten allen tijde in goeden staat te onderhouden.

Zullende dit echter niet het geval behoeven te zijn voor gedenkteekenen, die vóór het jaar 1852 reeds zijn opgericht, waarvoor aan het fonds der begraafplaats geene recognitie betaald is geworden.

Deze gedenkteekenen moeten bij voortduring door de eige- naren of daarop rechthebbenden worden onderhouden, ten- zij belanghebbenden daarvoor alsnog eene recognitie van ƒ 60 wenschen te voldoen.

Art. 17. De recognition bedoeld bij art. 15 v a n / 50, ƒ 125>

ƒ 150.— en ƒ 200.— zijn ook verschuldigd, wanneer de gedenkteekenen buiten de begraafplaats doch binnen de tien palen van de hoofdplaats Semarang worden opgericht.

Art. 18. Voor de verstrekking van roef, lijkbaar en dood- kleed wordt ten behoeve van het fonds betaald f 6.— als maximum en ƒ 1.— als minimum, naar gelang van de meerdere of mindere staatsie van eene begrafenis ter be- oordeeUno' van den belanghebbende.

(17)

Art. 19. De begravingen moeten plaats hebben bij dag, tusschen zes uur 's morgens en zes uur 's avonds.

Echter kunnen lijken worden ter aarde besteld, des avonds ten negen ure en met fakkellicht, mits ten behoeve van het fonds der begraafplaats eene recognitie van ƒ 50.—^ betaald worde.

Gevallen van buitengewonen aard, ter beoordeeling van den Voorzitter, kunnen leiden tot eene niet toepassing van de bij de voorgaande alinea omschrevene bepaling.

IV. D E OPZIENER.

Art. 20. De Opziener wordt door den Resident benoemd en ontslagen.

Hij heeft een inkomen ten laste van het fonds cler be- graafplaats v a n / 120.— 'smaands en daarenboven het kos- teloos gebruik van eene woning of bij gemis daarvan eene toelage voor huishuur à ƒ 30.

Hem wordt het door de Commissie noodig geachte aan- tal arbeiders toegevoegd, tot het verrichten der vereischte werkzaamheden op de begraafplaats, het behulpzaam zijn bij de begravingen en het bezorgen aan het sterfhuis en weder afhalen van de roeven, doodkleeden en draagbaren.

Art. 21. De Opziener is belast met het dagelijksch toe- zicht over de begraafplaats en verantwoordelijk voor alles, wat daarop voorvalt.

Art. 22. Hij houdt aan:

a. Eene algemeene plattegrondteekening van de begraaf- plaats.

b. Eene afzonderlijke plattegrondteekening van iedere af- deeling der begraafplaats.

c. Een dagregistcr van de tcraardebestellingen, bevattende den datum van begraving, den naam van den ter aarde bestelden persoon, ouderdom, beroep of kwaliteit, bene- vens de letter en het nummer van het vak en van het graf d. Een register van de graven overeenstemmende met de

plattegromlteekeningen, verdeeld in zoovele vakken als

(18)

op cie begraafplaats worden aangetroffen, niet vermelding van de namen der in ieder graf ter aarde bestelde lijken.

Art. 23. De Opziener zorgt, dat ieder graf of gedenk- teeken voorzien zij van het overeenstemmend nummer, of de nummers van het register en van de plattegrondteeke- ning der begraafplaats.

Art. 24. Hij zorgt dat de lijken, naar gelang die aange- bracht worden, opvolgend worden begraven in de categorie van graven daarvoor bestemd, zoodat steeds ingenomen worde liet graf, waarvan het nummer volgt op dat van een reeds gevuld graf.

Afwijkingen hiervan die noodig of wenschelijk voorko- men, kunnen slechts plaats hebben met toestemming van de Commissie.

Art. 25. De Opziener is altijd tegenwoordig bij de ter- aardebestelling van een lijk, of plaatst daarbij van zijnent- wege iemand, voor wien hij aansprakelijk is.

Zijne bedienden zullen bij begravingen zindelijk en in het zwart gekleed, zoomede hunne gereedschappen zwart ge- schilderd zijn.

Wanneer bevonden wordt, dat bij de teraardebestelling iets ongeregelds of onordelijks heeft plaats gehad, moet de Opziener zich daaromtrent verantwoorden voor den Resi- dent, die hem des noods met schorsing dan wel ontzetting van zijnen post kan straffen.

Art. 26. De Opziener zorgt steeds, dat de lijken niet minder dan 2 Ned. el of 6 Rhijnl. voet onder de aarde worden begraven.

Noodige afwijkingen hierop worden ter kennisse gebracht van den Resident, ter beslissing voor het al of niet vergun- nen van de door den Opziener voorgestelde diepte.

Art. 27. De Opziener houdt de begraafplaats steeds zui- ver van onkruid, en zorgt, dat op dezelve geen vee weide, en geene schade worde aangericht, dat het plantsoen en de heesters worden onderhouden, en dat de voetpaden steeds zindelijk en gemakkelijk te begaan zijn.

(19)

Art. 28. De Opziener zorgt, dat de graven Diet geschon- den en de lijken niet bestolen worden.

Hij zorgt, dat steeds vijf gemetselde en vijf ongemetselde graven gereed zijn.

Hij vestigt de aandacht der Commissie op den stand van de in voorraad zijnde gemetselde graven.

Art. 29. De Opziener vordert het door den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand verleend consent van begraving, en mag zonder hetzelve tot de teraardebestelling niet over- gaan.

Het is hem echter bij gebreke van bedoeld consent niet geoorloofd een lijk van de begraafplaats terug te zenden.

Hij geeft in dat geval onmiddellijk kennis aan den Resi- dent, die het noodige beveelt.

Art. 30. De Opziener zendt aan de betrokken personen de rekening der gelden, aan het begrafenisfonds verschul- digd, en verantwoordt die gelden aan den Thesaurier.

Art. 31. De Opziener zal omtrent den staat van de tom- ben en dergelijken, bedoeld bij art. 9, welke niet door de Commissie worden onderhouden, maandelijks aan de Com- missie een verslag inzenden.

Art. 32. Bij overtreding van de bij dit hoofdstuk gegevene voorschriften kan, voor zooveel daartegen elders geene an- dere straffen bedreigd zijn, de Opziener gestraft worden met eene boete van ƒ 10.— o f / 25.

V. D E B E D I E N A A R S VAN S T E R F H U I Z E N . Art. 33. Een ieder kan het beroep van bedienaar van sterf- huizen uitoefenen, na daartoe bekomene vergunning van den Resident.

Die vergunning wordt niet geweigerd dan om gewichtige aan den verzoeker mede te deelen redenen.

Ingeval van herhaald plichtverzuim of van overtredingen van ernstigen aard, kan de verleende vergunning door den Resident worden ingetrokken

(20)

De bedienaar is verplicht een uithangbord boven zijne deur te plaatsen, houdende vermelding van zijn beroep.

Art. 34. De bedienaar in een sterfhuis geroepen, begeeft zich onmiddellijk derwaarts.

Hij vraagt van de aldaar aanwezige nabestaanden of vrien- den eene schriftelijke opgave, houdende op welke wijze zij het overlijden willen hebben bekendgemaakt, en welke clien- .sten zij verder van hem verlangen.

De bedienaar is gehouden clen hem opgedragen last te vol- brengen.

De Commissie voorziet eiken bedienaar van gedrukte 1110- clelstaten, geschikt om door of namens belanghebbenden te worden ingevuld, ten blijke van hetgeen besteld is en voor welke prijzen.

De bedienaar is verplicht dien modelstaat steeds aan te bieden.

Art. 35. Elke bedienaar van sterfhuizen is steeds verplicht zijne diensten te verkenen, ook wanneer hij daartoe wordt ontboden door eenen anderen bedienaar, die een sterfhuis bedient.

Art. 36. De bedienaar, clie het sterfhuis bedient, kan in rekening brengen:

a. Voor de algemeene bestelling ƒ 15.— of f 6.— door belanghebbenden op te geven.

Voor de begrafenissen uit de gestichten, of van min- vermogenden, geschiedt de bestelling gratis.

/;. Voor het drukloon der begrafenisbriefjes, voor elke 100 stuks ƒ 5.—; voor het rondbrengen der briefjes (onbe- paald getal) / 6.—.

Aan den bedienaar wordt ook te goed gedaan het gebruik van een huurwagen.

Art. 37. Wanneer verlangd wordt, dat de rondbrenging der begrafenisbriefjes geschiede door zoogenaamde aanspre- kers, worden door den bedienaar van het sterfhuis de be- ncodigde personen, uit de overige bedienaren te kiezen, aangewezen.

(21)

Voor ieder vijftigtal briefjes wordt een persoon gebezigd.

Voor eiken aanspreker kan de bedienaar van het sterfhuis in rekening brengen ƒ 10.—, benevens de kosten voor de huur van een rijtuig.

Art. 38. Wanneer verlangd wordt, dat aansprekers vóór het lijk uitgaan, worden deze door den bedienaar van het sterfhuis uit de overige bedienaren gekozen.

Bij ongenoegzaamheid van het aantal bedienaren, is de keuze vrij.

Door den bedienaar van het sterfhuis kan in rekening worden gebracht:

Voor het vóór een lijk uitgaan, in een wagen, per persoon ƒ »

Voor als boven, te voet 10.

Wanneer de begrafenis des avonds plaats heeft, kan het dubbele van deze sommen in rekening worden gebracht.

Onder de betaling voor het vóór een lijk uitgaan in een wagen, is de wagenhuur niet begrepen.

Ten behoeve van elke twee personen, die te voet vóór een lijk uitgaan, worden, behalve het bovengemeld salaris, door hen nog in rekening gebracht de kosten van huur van een wagen.

Art. 39. De bedienaar van het sterfhuis zorgt, dat hij zelf, of een van de overige bedienaren, op geschikten tijd voor het dragen van het lijk uit het sterfhuis aanwezig zij, om het noodige te regelen. .

Hij is ook verplicht aan den Opziener tijdig te doen ter hand stellen de opgave, bedoeld bij het eerste lid van art. 29.

Art. 40. De bedienaars van sterfhuizen zijn verplicht de behoeftigen kosteloos met hunne diensten bij te staan.

VI. D E D R A G E R S .

Art. 41. Een ieder is bevoegd het beroep van drager uit te oefenen, na daartoe bekomene vergunning van den Resident.

Die vergunning wordt niet geweigerd, dan om gewichtige, aan den adressant mede te deelen redenen.

(22)

Bij herhaald plichtverzuim of overtredingen van ernstigen aard, kan de verleende vergunning door den Resident wor- den ingetrokken.

Art. 42. Voor iederen drager kan worden gevorderd ƒ 2.50.

Het te bezigen getal wordt opgegeven aan den bedie- naar van het sterfhuis, die het salaris ontvangt.

Voor elke twee dragers kan worden in rekening gebracht de huurprijs van een rijtuig.

Van huisgezinnen, wier maandelijksch inkomen ƒ 150.—

of daarbeneden bedraagt, wordt voor iederen drager niet meer gevorderd dan ƒ 1.25; terwijl, wanneer zij binnen de stad wonen, voor de dragers geen rijtuighuur in rekening wordt gebracht.

Art. 43. Het staat echter een ieder vrij, andere dan de gewone dragers te bezigen, met dien verstande dat voor twaalf dragers de helft van de hiervoren omschreven loonen, als schadeloosstelling worde uitgekeerd ter verdeeling onder de dragers, na goedkeuring door de Commissie.

Mingegoeden en zij, die het draagloon niet wenschen te betalen, staat het vrij eigen dragers te bezigen en zijn van de betaling der schadeloosstelling aan de gewone dragers vrijgesteld.

Art 44. De helft der dragers gaat te voet bij het lijk, en zulks bij verwisseling, tot aan de begraafplaats.

Art. 45. De dragers zijn verplicht de behoeftigen kosteloos met hunne diensten bijtestaan.

VII. L I J K W A G E N S .

Art. 46. Het is een ieder geoorloofd, na daartoe bekomen verlof van den Resident, lijkwagens te houden en te ver- huren, mits deze zijn ingericht overeenkomstig de navolgen- de bepalingen.

Het hierboven bedoeld verlof kan, wegens het niet voldoen aan de bepalingen, weder worden ingetrokken.

Art. 47. De lijkwagens moeten zijn op vier wielen, waar- van de twee voorsten half onder door moeten kunnen draaien;

(23)

de vloer van die lengte, dat de grootste kisten gemakkelijk kunnen worden ingezet; op den vloer twee klampen, omtrent o. 15 Va Ned. el (zes duim) hoog, en op O.63 Ned. el (twee voet) van ieder einde, voorzien van de noodige houten nagels of pennen, tenware die vloer zoodanig is ingericht, dat de kist van achteren op rollen, die in den wagen bevestigd zijn, naar binnen wordt geschoven; de tent op vier stijlen 1.26 Ned. cl (vier voet) hoog, overdekt en omhangen met de noodige rouwkleeden en franjes, als naar gebruik.

De wagens worden getrokken door zes, vier of twee zwarte of zeer donkerbruine, goed gedresseerde paarden, minstens

1.26 Ned. el (vier voet) hoog, met zwarte tuigen en met lange rouwkleeden, als naar gebruik.

Hij, ten wiens laste de begrafenis geschiedt, of de lastheb- ber van deze, bepaalt het aantal paarden, zes, vier of twee, waarmede het lijk ter aarde zal worden besteld.

De lijkwagens staan onder het onmiddellijk toezicht van den Resident.

Art. 48. Voor een lijkwagen wordt niet meer in rekening gebracht dan:

Voor een lijkwagen met zes paarden . . . . ƒ 36.—

ii n n 51 vier „ n 1 8 . —

55 55 55 55 twee „ „ g.—

Wanneer de begrafenis des avonds plaats heeft, wordt een derde meer gerekend.

Wanneef het lijk wordt afgehaald buiten de limiten der stad en voorsteden van Semarang, kan mede een derde meer in rekening worden gebracht, dan wel, naar gelang van den afstand, zooveel meer als de billijkheid zal medebrengen, door den Resident te bepalen.

Art. 49. De verhuurders van lijkwagens zorgen, dat de bestelde wagens tijdig aan het sterfhuis zijn.

Bij gebreke daarvan verbeuren zij eene boete v a n / 25.—

tot. ƒ 100.—

Art. 50. De lijkwagens rijden met het lijk stapvoets.

(24)

Bij ieder paard is een in het zwart gekleede looper ge- plaatst, die het paard bij den toom leidt.

De koetsier is mede in het zwart gekleed.

VIII. D O O D K I S T E N M A K E R S .

Art. 51. Een ieder is bevoegd, na daartoe bekomen schrif- telijk verlof van den Resident, het beroep van doodkisten-

maker uit te oefenen.

De doodkistenmakers zijn gehouden met groote en duide- lijke witte letters, op een zwart veld, boven hunne deur te plaatsen: „Doodkistenmaker" met hunnen naam daaronder.

Art. 52. Voor doodkisten, overeenkomstig op de begraaf- plaats bestaande modellen, wordt niet meer in rekening- gebracht dan :

Ie. Voor eene doodkist van djatihout, de planken ter dikte van 3.93 Ned. duim, (i1/« Rhijnl. duim), met verwulfd deksel, met ijzeren schroeven in elkander gezet, met zwart kopalvernis bestreken, met acht ijzeren handvatsels, inwendig bekleed met fijn wit linnen, met zwart zijden lint vastgespijkerd, het deksel voorzien van twaalf koperen schroeven, ƒ100 —

2°. Voor eene doodkist van djatihout, de planken ter dikte van 3.93 Ned. duim (il/3 Rhijnl. duim), min-

der kostbaar bewerkt en bekleed „ 7 ° ~ 3C. Voor eene doodkist van eene andere houtsoort,

de planken ter dikte van 3.93 Ned. duim ( i ' / j Rhijnl.

duim), net bewerkt en bekleed. . . . 40.—

4«. Voor eene gelijke doodkist, minder kostbaar

bewerkt en bekleed » 2° - " ~

5e. Voor eene eenvoudige doodkist, de planken

ter dikte van 3.93 Ned. duim (i1/* Rhijnl. duim) . „ 10.—

Voor doodkisten voor kinderen van twaalf jaren en daar beneden, wordt een derde minder gerekend.

Wanneer iemand eene doodkist verlangt, anders gemaakt dan hierboven is aangegeven, moet deswege met den dood- kistenmaker vooraf een accoord worden getroffen.

(25)

'5

Bij gebreke van dien bepaalt bij mogelijk geschil de Resident den prijs naar billijkheid.

Art, 53. Bij een' doodkistenmaker, cene doodkist besteld zijnde, is deze gehouden die binnen den bepaalden tijd te leveren op verbeurte eener boete van ƒ 25.— tot ƒ 100.—, naar omstandigheden.

Art. 54. De doodkistenmaker levert bij iedere kist de noodige schragen en bankjes, benevens knechts en koeli's voor het dicht schroeven, te huis brengen en stellen der kist enz. zonder daarvoor iets meer in rekening te mogen brengen, dan bij het tarief is vastgesteld.

A L G E M E E N E BEPALINGEN.

Art. 55. Het onbevoegd uitoefenen der beroepen in de artikelen 33, 41, 46 en 51 omschreven, wordt gestraft met eene geldboete van ƒ 10.— tot f 50.—

Art. 56. Eene rekening van den Opziener, den bedienaar van het sterfhuis, den lijkwagenverhuurder, en den doodkis- tenmaker, behoeft niet te worden voldaan, alvorens die voor gezien geteekend is door den President der Commissie.

Art. 57. De minvermogendheid van den overledene moet blijken uit een daartoe afgegeven bewijs door het plaatselijk bestuur.

Art 58. Dit reglement treedt in werking met den eersten Jan. 1867.

(Verordening van den Resident van Semarang van 24 December 1866, Javasche Courant van 1 Februari 1867 No. 10, gewijzigd, bij verordening van 11 Dec. 1880, Jav. Cour.

van 17 Dec. 1880 No. 101 en verordening van 22 Nov. 1889, Jav. Cour van den 26 November 1889 No. 94.)

(26)

No. 3. V E R O R D E N I N G op het gebruikmaken van karren, vrachtwagens en andere middelen tot vervoer van vrachten, bespannen met paarden, trekossen en buffels in de Stad en Voorsteden der hoofdplaats Semarang.

Art. 1. Het is aan ieder verboden, om karren, vracht- wagens en andere middelen tot vervoer van vrachten, be- spannen met paarden, trekossen of buffels, over de wegen en binnenwegen ter hoofdplaats te doen gaan, anders dan met een begeleider te voet naast of voor het trekvee.

Art. 2. Bij het bezigen van twee of meer span paarden, trekossen of buffels is het eene verplichting' om elk span van een' begeleider te voorzien.

Art. 3. Met de in deze keur bedoelde vervoermiddelen, hetzij beladen of onbeladen, mag niet anders dan stapvoets worden gereden.

Art. 4. Op den openbaren weg stilstaande, moeten de hier bedoelde vervoermiddelen alsmede handkarren plaats laten voor den behoorlijken doortocht van andere rijtuigen.

Bij het stilstaand vervoermiddel of trekvee moet immer een persoon aanwezig zijn, die het bewaakt.

Art. 5. Bij het ontmoeten van rijtuigen of andere vervoer- middelen moet uitgehaald worden in dier voege, dat het eene aan de rechterzijde van het andere, en genoegzame plaats voor beiden blijven.

Art. 6. Wanneer bij ontmoeting een ongeluk gebeurt, is het eene bezwarende omstandigheid het midden van den weg te hebben overschreden, aan de rechterzijde van het

rijtuig of ander vervoermiddel.

Art. 7. Bij het in-en uitrijden van een hek of eene poort, en bij het omdraaien van een hoek wordt vooraf o-ewaar- schuwd door het duidelijk klappen met de zweep, welk geklap

eenige malen moet worden herhaald.

Art. 8. Het is den menners of begeleiders van paarden of trekvee verboden, om te slapen of beschonken te zijn.

(27)

Art. o, Van af zons-ondergang tot het aanbreken van Hen dag moeten de in deze keur genoemde vervoermidde- len, hetzij in beweging dan wel op den weg stilstaande, voorzien, zijn van eene vlammende flambouw of brandende 1intaarn.

Alleen bij helder maanlicht mag hierop eene uitzondering worden gemaakt, doch zal nochtans elke kar of vrachtwa- gen van eene flambouw of lantaarn moeten zijn voorzien, om die bij invallende duisternis of betrokken lucht te kun-

nen doen aansteken.

Art. io. Overtredingen van de hier bedoelde bepalingen worden gestraft:

ie. Voor zooveel Europeanen en daarmede gelijkgestel- den betreft met:

a. Eene geldboete van ten hoogste ƒ 25.—, of:

b. Gevangenis, den tijd van acht dagen niet te boven gaande.

2e. Voor zooveel betreft Inlanders en daarmede gelijk- gestelden: met eene gelijke boete of met een dei- straffen, bedoeld bij artikel 28 van de Bepalingen ter rege- ling van eenige onderwerpen van strafwetgeving, welke eene dadelijke voorziening vereischen (*).

Art. 11. Deze verordening treedt in werking op den Isten

December 1871.

(Verordening van den Resident'van Semarangvan 30 Sep- tember 1871, Javasche Courant van 3 November 1871 No. 88j.

V a n toepassing- v e r k l a a r d o p d e a f d e e l i n g S a l a t i g a . (Verordening van 18 Januari 1877, Javascke Courant van 23 Januari 1877 No. y).

I d e m afd. D e m a k , A m b a r a w a en K e n d a l .

(Verordening van 24 Juli 1891, Jav. Cour. van 28 Juli 1891 No. 60).

(*) Zie al. 3 ari,. 4 der ordonnantie van 15 Juni 1872, Staatsblad No 111.

2*

(28)

N o . 4. R E G L E M E N T v a n p o l i t i e o p d e v a a r t d o o r d e s c h u t s l u i s , d i e n e n d e t e r v e r b i n d i n g v a n d e S e m a f a n g s c h e r i v i e r m e t h e t h a v e n k a n a a l , b e n e v e n s d e r e g e l i n g e n i n v o r d e r i n g v a n s e h n t -

en d o o r v a a r t g e l d e n a a n d i e sluis.

Ie. Ieder vaartuig wordt naar de orde van aankomst op zijne beurt doorgelaten.

Echter wordt voorrang verleend :

a. aan vaartuigen, beladen met buskruit, vuurwerken of petroleum, welke dadelijk en voor alle andere vaartuigen of houtvlotten worden doorgelaten;

b. aan tambangans en vaartuigen, beladen met paar- den en vee;

c. aan vaartuigen, beladen met landsgoederen;

d. aan vaartuigen, beladen met versehe visch.

De houtvlotten zijn het laatst aan de beurt.

Wanneer van beide zijden gelijktijdig vaartuigen komen, worden die, komende van de Semarangsche rivier, het eerst doorgelaten.

2e. De djoeragans of bevelvoerders mogen hunne vaartuigen of houtvlotten niet vast maken, ankeren of doen stil liggen, in of voor de mondingen der sluis en zijn ver- plicht hunne vaartuigen of houtvlotten op last van den sluiswachter te verhalen,, op de door hem aan te wij- zen plaats te liggen en behoorlijk vast te maken.

De sluiswachter gelast den djoeragans of bevelvoer- ders der vaartuigen of houtvlotten, welke den doortocht beletten, die te verhalen en achter aan te liggen ; zij worden het laatst doorgelaten.

3°. Indien de doorvaart geschiedt met schutting, moet ieder vaartuig, dat zich in de schutkolk en in de nabij- heid der sluis bevindt, behoorlijk met sterke touwen of kettingen aan beide uiteinden gemeerd zijn.

De djoeragans of bevelvoerders moeten zich naar de

(29)

19

aanwijzing, die hun hierin door den sluiswachter wordt gegeven, gedragen.

Gedurende de schutting of doorvaart moeten ten min- ste twee man van de opvarenden zich aan boord be- vinden.

4C. Vaartuigen, voorzien van ra's of boegspriet, moeten bij het invaren der sluis de ra's getopt en den boegspriet ingehaald hebben.

5e. Het is verboden met haken, boomen of andere voor- werpen in het hout- of metselwerk der sluis of andere kunstwerken te steken of op de sluis uit of in te halen ; dit laatste mag alleen geschieden in de haalijzers of de ringen en aan de daartoe te stellen palen en ducdalven 6e. De djoeragans of bevelvoerders mogen hunne vaartuigen

nimmer langer in de schutkolk doen vertoeven dan voor schutting of doorvaart noodig is.

7". Het is verboden in de schutkolk of in een ander ge- deelte der sluis, iets te werpen of te laten vallen, dat den doortocht van vaartuigen kan belemmeren of belet- ten of schade aan de sluis kan aanbrengen.

8e. Bij sterken stroom geschiedt cle doorvaart door viering aan eene uitgebrachte lijn, en bijaldien eenig vaartuig mocht vast of aan den grond geraken, wordt, onmid- dellijk op last van den sluiswachter het beletsel opge- ruimd of de gevorderde lichting door den djoeragan of bevelvoerder gedaan.

Bij nalatigheid geschiedt dit vanwege clen sluiswach- ter ten koste van den eigenaar van het vaartuig.

9e. Het schutten of doorvaren van een vaartuig, hetwelk naar het oordeel van den sluiswachter aan gevaar van zinking bloot staat, wordt niet toegelaten; wanneer hij zoodanig vaartuig in de nabijheid van de sluis ontdekt, gelast hij den djoeragan of bevelvoerder om het on- verwijld naar eene plaats te brengen, alwaar de door- tocht er niet door belemmerd kan worden.

10". Wanneer een djoeragan of bevelvoerder in het geval,

(30)

bedoeld bij het vorige artikel, of eenig ander geval weigert zijn vaartuig of houtvlot te bewegen of te verplaatsen naar de aanwijzing van den sluiswachter, is deze bevoegd daaraan ten koste van den onwillige, des noods ondersteund cloor den sterken arm, gevolg te geven Bijaldien aan de sluis of daarbij behoorende werken eenige schade wordt toegebracht, wordt deze door den sluiswachter bij proces-verbaal geconstateerd ; voor het bedrag der schade wordt, voordat het vertrek van het vaartuig wordt toegestaan, door den djoeragan of be- velvoerder of door den eigenaar borg gesteld ten ge- noege van den sluiswachter.

Er mag niet worden geschut, wanneer het water in de rivier eenen hoogeren stand dan het vooruit bepaalde en door eenig merk aangeduide schutpeil heeft bereikt, of door of vanwege den Hoofdingenieur der Burgerlijke Openbare Werken te Semarang het openen der sluis is verboden.

Ook blijft zij gesloten, indien slibnederzettingen of andere oorzaken de gemakkelijke en regelmatige bewe- ging der deuren in den weg staan.

De schutting en alle daartoe strekkende verrichtingen mogen alleen cloor den sluiswachter of de daartoe aanee- stelde bedienden bij de sluis geschieden.

De bevelen van den sluiswachter, uit krachte van dit reglement gegeven wordende voor cle goede orde in de doorvaart, moeten door een ieder dadelijk worden op- gevolgd.

Ingeval van verschil tusschen den djoeragan of bevel- voerder of eigenaar van het vaartuig en den sluiswachter, zoomede wanneer de djoeragans, bevelvoerders of eige- naren vermeenen klachten te hebben ter zake van de toepassing of uitlegging der bepalingen van dit regle- ment, beslist de Resident van Semarang

Ingeval van overtreding der bepalingen van dit regle- ment of van verzet, wordt daarvan door den sluiswachter op den eed, bij den aanvang zijner bediening afgelegd,

(31)

het vereischte proces-verbaal opgemaakt, hetwelk ter vervolging aan de bevoegde autoriteit wordt toegezonden.

r6e. Overtredingen van dit reglement worden, wanneer zij begaan zijn door Europeanen of met hen gelijkge- stelden, gestraft met geldboete van één tot vijftien gulden of gevangenisstraf van een of twee dagen, en wanneer zij begaan zijn door Inlanders of met hen gelijkgestelden, met gelijke boete als boven, of gevan- genisstraf van één tot zes dagen.

Ingeval van herhaling van dezelfde overtreding binnen het jaar kunnen de straffen verhoogd worden: ten aan- zien der eerstgenoemden tot eene geldboete van ten hoogste vijf-en-twintig gulden of tot gevangenisstraf van ten langste vier dagen, en ten aanzien der laatst ge- noemden tot eene geldboete van ƒ 25.— of tot gevanoe- nisstraf van ten hoogste acht dagen.

Verzet tegen de bevelen van den sluiswachter wordt, voor zoover dat niet valt in de bepalingen van het Strafwetboek voor de Europeanen of dat voor Inlan- ders gestraft, zoo het gepleegd wordt door Europeanen of met hen gelijkgestelden, met geldboete van ƒ 16.

tot ƒ 25.—, of gevangenisstraf van 1 of 3 dagen, en zoo het gepleegd wordt door Inlanders of met hen gelijkgestelden met gelijke boete als boven (ƒ 16.

tot ƒ 25.—) of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van 7 tot 12 dagen.

Ingeval van herhaling van deze overtreding binnen het jaar, kunnen de straffen verhoogd worden: ten aan- zien der eerstgenoemden tot eene geldboete van ten hoogste zestig gulden, of tot gevangenisstraf van ten langste zes dagen, en ten aanzien van laatstgenoemden tot eene geldboete van ten hoogste zestig gulden, of tot tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon voor ten langste achttien dagen.

f Verordening van den Resident van Semarang van 23 April 1874, Javasche Courant van 3 Juli 1874, No 53.,)

(32)

N o . 5. R E G L E M E N T o p h e t g e b r u i k v a n l a a d b o o t e n en a n d e r e v a a r t u i g e n , tot v e r v o e r v a n p e r - s o n e n e n g o e d e r e n t e S e m a r a n g v a n en naai- d e r e e d e en d a a r b u i t e n en o p d e v a a r t in d e r i v i e r en in h e t n i e u w e h a v e n k a n a a l a l d a a r . Art. 1. Alle laadbooten en andere vaartuigen, bestemd om te dienen tot vervoer van personen en goederen te Semarang van en naar de reede en daar buiten worden vóór hunne indienststelling ten politiekantore aangegeven en geregistreerd, op straffe eener geldboete van ƒ 50.—, door den eigenaar van het vaartuig te verbeuren.

Art. 2. Van eiken eigendomsovergang wordt binnen acht dagen opnieuw ten politiekantore aangifte gedaan.

Gelijke aangifte binnen gelijken termijn wordt gedaan ingeval het vaartuig buiten de vaart geraakt.

Bij overtreding van de voorschriften van dit artikel wordt de eigenaar gestraft met eene geldboete van ƒ 10.—

Art 3. De inschrijving der vaartuigen in het register ge- schiedt met vermelding van den naam van den eigenaar, de grootte of inhoud van het vaartuig, het jaar, alsmede den dag der gedane inschrijving en de uitreiking van het bewijs

Art. 4. De registratie geschiedt verder onder een door- loopend nummer, welk nummer aan den voorsteven op eene in het oog vallende plaats op duidelijke wijze ter grootte van minstens vijf centimeters wordt aangebracht, op ver- beurte eerier geldboete van / 3 . — door den eigenaar van het vaartuig.

Art. 5. Bij de aangifte op het politiekantoor moet over- gelegd worden eene schriftelijke verklaring van twee deskun- digen, door deze en den eigenaar onclerteekend, dat het vaartuig, waarvan de inschrijving gevraagd wordt, zeewaardig en geschikt is tot het doel, waarvoor men het wil gebruiken.

Art. 6. Van de aangifte wordt kosteloos een certificaat door of namens clen Assistent-Resident voor de politie uitgereikt.

Dit certificaat en de in het vorige artikel bedoelde schrif-

(33)

telijke verklaring Van zeewaardigheid en geschiktheid moe- ten steeds aan boord van het vaartuig zijn, op verbeurte eener geldboete v a n / 25.— door den eigenaar of door den cljoeragan van het vaartuig te betalen, naarmate de nala- tigheid aan dezen of genen te wijten is.

Op verbeurte eener gelijke boete moeten de hier bedoelde papieren op eerste aanvrage aan den Havenmeester of de ambtenaren der politie vertoond worden.

Vaartuigen, niet voorzien van deze stukken, worden aange- houden totdat aan de voorschriften van dit artikel is voldaan.

Art. 7. De vaartuigen zullen voortdurend in zeewaardigen en zindelijken staat gehouden worden, op verbeurte eener geldboete van ƒ 25.— door den eigenaar te betalen, onver- minderd de bevoegdheid der politie tot hunne buitendienst- stelling, totdat zij in den vereischten staat zullen zijn hersteld.

Ait. 8. De vaartuigen moeten voorzien zijn van een be- kwamen djoeragan en de noodige bemanning in verhouding tot hunne grootte, een en ander ter beoordeeling van den Havenmeester.

Niet in vaart zijnde, moeten de booten of prauwen goed vastgemaakt en in één rij liggen met de riemen binnen boords, zooveel mogelijk bij de inrichting der eigenaren. Minstens één man moet steeds ter bewaking van laadbooten en prauwen, geen tambangans zijnde, aan boord zijn, terwijl vijf van laatstgemelde vaartuigen door één man mogen worden be- waakt.

Bij heerschende bandjir moeten zij de rivier afzakkende, een slepend anker voor den boeg hebben.

Des nachts varende, voeren zij een licht in top of op den boeg, zoodanig bedekt, dat het alleen naar voren zichtbaar is.

Het is verboden om binnen de rivier of het nieuw haven- kanaal op deze vaartuigen zeil te voeren.

Alleen bij zware bandjirs zal het aan opvarende prauwen en vaartuigen in de rivier geoorloofd zijn, om klein of gedempt zeil te voeren van af de lunet of het havenlicht tot aan de Stadhuisbrug'.

(34)

De Waterschout beoordeelt of er bandjir is eu geeft daar- van kennis door bij het havenlicht en andere geschikte punten te plaatsen een teeken, door den Resident te bepalen en in de plaatselijke bladen bekend te maken.

Overtreding van dit artikel wordt gestraft met eene geld- boete van drie of vijf en twintig gulden, dan wel, voor zooverre de overtreders zijn Inlanders of met hen gelijkgestelde personen, met tenarbeidstelling aan de openbare werken voor den kost zonder loon van hoogstens twaalf dagen.

Art. 9. De eigenaren, of die hen vervangen, zijn verplicht op een vast tarief te varen, waarvan de vaststelling aan hen zelve wordt overgelaten, en om te zorgen dat aan boord dei- vaartuigen steeds een zoodanig tarief in de Nederlandsche en Maleische taal, door of namens den Assistent-Resident voor de politie kosteloos gewaarmerkt, aanwezig zij; een en ander op verbeurte eener geldboete van ƒ 3.—

Art. 10. Aan boord der vaartuigen, bestemd voor den overvoer van petroleum, kruit en andere licht ontvlambare stoffen, zal geen licht of vuur mogen worden ontstoken (zijnde daaronder niet begrepen het licht voorgeschreven bij artikel 8 van dit reglement) vóórdat de lading geheel zal zijn gelost.

Overtreding van dit artikel wordt gestraft met de straffen, in de laatste alinea van artikel 8 genoemd.

(Verordening van den Resident van Semarang van 9 December 187'4, Javasche Courant van 5 Januari 1875 No. 2, gewijzigd bij verordening van 30 April 1875 en 26 Mei 1876, respect. Javasche Courant 18 Mei 1875 No. 40 en 27 Juni 1876 No. 51.)

(35)

No. 6. R E G L E M E N T op den dienst der brandspui- ten te Salatiga.

1. O R G A N I S A T I E EN V E R P L I C H T I N G E N VAN H E T B R A N D S P U I T P E R S O N E E L IN H E T A L G E M E E N .

A. BRANDOFFICIEREN.

Art. I. Onder oppertoezicht en leiding van het plaatselijk bestuur staat het brandspuitwezen in allen deele onder de bevelen en bewaking' van eenen Algemeenen Brandmeester.

Algemeene Brandmeester is de eerst-aanwezend ambtenaar der Openbare Werken.

Art. 2. Den Algemeenen Brandmeester strekken de Brand- spuitmeester tot helpers en, bij belet of ontstentenis, tot vervangers, naar orde door den Resident bepaald.

Art. 3. Op voordracht van den Algemeenen Brandmeester benoemt de Resident voor elke brandspuit in het bizonder:

a. eenen Europeeschen Brandspuitmeester;

b. twee Adjunct-Brandspuitmeesters.

Art. 4. De Brandspuitmeester is belast met het toezicht over en de leiding van de brandspuit, voor welke hij is aan- gesteld en het daarbij bescheiden personeel.

Hij is voor het materieel verantwoordelijk.

Hem strekken de Adjunct-Brandspuitmeesters tot helpers en, bij belet of ontstentenis, tot .vervangers, naar de orde door den Resident bepaald.

B. POMPIERS, GASTEN EN BARISAN.

Art. 5. Op voordracht van den Regent of van het hoofd der Chineezen, voor zooveel Inlanders of Chineezen betreft, en na overleg' met den Algemeenen Brandmeester benoemt het hoofd van plaatselijk bestuur voor elke spuit in het bizonder een door hem bepaald aantal:

I. Pompiers;

Voorloopig is het getal acht; zij worden gekozen uit Inlanders en met hen gelijkgestelden (vreemde Ooster- lingen).

(36)

2. Spuit- en laddergasten ;

Voorloopig is het aantal spuitgasten dertig en dat der laddergasten tien.

Zij worden gekozen uit Inlanders en met hen gelijk- gestelden (vreemde Oosterlingen).

Art. 6. Op gelijke voordracht bepaalt het hoofd van plaat- selijk bestuur het aantal manschappen en aanvoerders, hetwelk onder de onmiddellijke bevelen van het hoofd van het Inlandsen bestuur eenen barisan vormt, bestemd voor den dienst van het brandspuitwezen.

Art. 7. De pompiers:

1. zijn pijpgasten;

2. houden toezicht over de spuit- en laddergasten;

3. beijveren zich om de gebreken, die tijdens het gebruik der spuit ontstaan, te verhelpen;

4. bieden bijstand tot omverhalen van gebouwen.

Art. 8. De spuitgasten zorgen:

1. voor het vervoer van de brandspuit en brandemmers;

2. voor den aanvoer en de opstuwing van het water.

Art. 9. De brandbarisan wordt door den Algemeenen Brandmeester aangewend, zooals hij vermeent het beste te zijn.

Het geraden oordeelende, deelt hij de manschappen en hunne aanvoerders bij de spuit- of laddergasten in, of bezigt hij hen tot andere werkzaamheden.

Art. 10. De laddergasten zorgen:

1. voor het vervoer en de aanwending van brandladders, haken en bijlen;

2. voor de beklimming, omverhaling of wegruimin<>- van wat hun gelast wordt te beklimmen, omver te halen of weg te ruimen.

C. D I S T I N C T I E V E TEEKENEN.

Art. 11. In functie zijnde, voeren de Brandofficieren, ieder naar zijnen rang, eenen stok en om den linkerajan een oranje- band.

(37)

De Resident bepaalt, waarin de stokken en banden onder- ling moeten verschillen en overeenkomen.

Art. 12. Van iederen Brandofficier wordt het woonhuis of erf voorzien van een bord, waarop zijn naam en betrekking zijn te lezen.

Bij verhuizing zijn de Brandofficieren verplicht daarvan tijdig kennis te geven aan het hoofd van plaatselijk bestuur en den algemeenen Brandmeester.

D. INSPECTIËN EN OEFENINGEN.

Art. 13. Inspectiën worden gehouden:

1. Minstens viermalen 's jaars over het geheel brandspuit- personeel en materieel, door den Algemeenen Brand- meester in bijwezen van het hoofd van plaatselijk bestuur.

Alsdan worden de geoefendheid van het personeel en de geschiktheid en den staat der spuiten onderzocht en beproefd.

2. Minstens 6 malen 's jaars over het materieel in de bewaarplaats, door den Algemeenen Brandmeester en den bij iedere spuit behoorenden Brandspuitmeester.

Na afloop dezer inspectie worden de spuiten beproefd en het daarbij bescheiden personeel geoefend.

3. Telkens na eenen brand over alle spuiten, die bij den brand zijn te werk gesteld, door den Algemeenen Brand- meester en den bij elke spuit behoorenden Brandspuit- meester.

Deze spuiten worden alsdan beproefd en onderzocht.

Art. 14. Het hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt, in overleg met den Algemeenen Brandmeester, den dag cler bij sub 1 en 2 van artikel 13 bedoelde inspectiën en oefeningen, of machtigt hem om den dag te bepalen.

Art. 15. Aan het hoofd van plaatselijk bestuur doet de Algemeene Brandmeester verslag:

1. Driemaandelijks over de bevinding bij de inspectiën, beproevingen en oefeningen en van hetgeen in de

(38)

afgeloopen drie maanden voorviel en bewerkstelligd werd;

2. Telkens terstond na de bevinding van eenig gebrek aan de voorwerpen of van het gemis van eenig voorwerp.

11. B R A N D S P U I T E N EN V E R D E R M A T E R I E E L . Art. i6. Het aantal der spuiten wordt administratief gere- geld, alsmede -de hoeveelheid der voorwerpen bij elke spuit behoorende, en de voorraad die van die voorwerpen wordt aangehouden.

Art. \j. Elke brandspuit met haar toebehooren wordt in een daarvoor bestemd huisje geborgen.

De berging der spuiten met toebehooren moet met orde en overleg derwijze geschieden, dat iedere spuit met toebe- hooren ten allen tijde met spoed en zonder verwarring kan worden voor den dag gehaald en vervoerd.

Art. I(S. Elke spuit met toebehooren bestaat uit zoovele en zoodanige voorwerpen als op nevensgaanden staat is ver- meld.

Art. 19. De Resident bepaalt, na den Algemeenen Brand- meester te hebben gehoord, de plaatsen alwaar de brandspuit- huisjes worden opgericht.

Art. 20. De brandspuithuisjes worden zooveel mogelijk zoo geplaatst, dat zij brandvrij en gemakkelijk te genaken zijn.

Art. 21. De deuren van de brandspuithuisjes worden van sloten voorzien.

De Algemeene Brandmeester bewaart een sleutel op al die sloten passende.

De Brandspuitmeesters en de Adjunct-Brandspuitmeesters, onder wier zorg een brandspuithuisje in het bizonder staat, bewaren elk eenen sleutel, die op het slot van de deur van dat huisje past.

Art. 22. Er zullen in elk der 4 wijken 50 brandemmers bij het hoofd van de brandbarisan voor dien wijk gedeponeerd worden.

(39)

Bij eiken brand komen om de beurt 50 man uit met die emmers enz., om onder de leiding van hun hoofd de bevelen van de brandweer op te volgen.

Art. 23. Wekelijks in den regel, en voorts telkens, wanneer de Algemeene Brandmeester het noodzakelijk acht, worden door 4 spuit- of laddergasten, onder de leiding van een pom- pier de spuiten en het daarbij behoorend materieel nagezien en schoongehouden.

Art. 24. De brandladders en andere voorwerpen worden in of bij elk huisje, voor zooveel noodig, in afzonderlijke, gemakkelijk te genaken hokken of plaatsen bewaard.

Art. 25. Het materieel wordt steeds inden meest mogelijk goeden en volledigen staat gehouden, derwijze dat het ten allen tijde volkomen bruikbaar zij.

Gebreken en gemis worden zoo spoedig mogelijk verholpen.

De zorg voor een en ander rust inzonderheid op den Algemeenen Brandmeester.

III. V E R P L I C H T I N G E N D E R I N G E Z E T E N E N IN H E T A L G E M E E N .

Art. 26. leder, wien door de bevoegde macht eene betrek- king bij het brandspuitwezen wordt opgedragen, is verplicht haar aan te nemen en te vervullen.

Bezwaren tegen gedane opdrachten worden door den Resident, onder bekendstelling der redenen, geldig of ongel- dig verklaard.

Intusschen moet aan de opdrachten en beslissingen worden gevolg gegeven.

Art. 27. Het brandspuitpersoneel geniet geene bezoldiging.

Art. 2<S. In iedere wijk of kampong, door Inlanders bewoond, moet een zeker getal zooveel doenlijk gemerkte brandladders en haken steeds aanwezig en voor de hand zijn en in behoorlijken staat worden onderhouden.

De verstrekking der ladders en haken geschiedt van bestuurs- wege.

(40)

De Inlandsche hoofden zijn voor het een en ander aan- sprakelijk en geven onder toezicht van het plaatselijk bestuur deze voorwerpen in bewaring aan verschillende geschikte personen, die jaarlijks worden afgewisseld.

Het voor iedere wijk of kampong verplicht aantal ladders en haken wordt op voordracht dier hoofden door den Alge- meenen Brandmeester aan het hoofd van plaatselijk bestuur voorgesteld en door dezen bepaald.

IV. V E R P L I C H T I N G E N D E R I N G E Z E T E N E N T I J D E N S E E N E N B R A N D .

Art. 29. Wie brand ontdekt, is verplicht:

1. den brand terstond op den weg of op de straat uit te roepen of te doen uitroepen;

2. terstond van den brand kennis te geven aan den naast- bij wonenden brandofficier of aan het volk van het naastbij gelegen wachthuisje;

3. intusschen niets te verzuimen om den brand te blus- schen of te beperken.

Art. 30. Op het vernemen van brand:

1. slaat het wachtvolk terstond brandalarm op de tong- tong of bendee;

2. slaat men in de kampongs dadelijk brandalarm op het rijstblok;

3. wordt de brandklok geluid.

Art. 31. Is er brand op eene plaats, welke niet is gelegen aan eene water bevattende gracht of rivier, dan moeten:

a. de bewoners der naaste huizen en woningen;

b. op de vordering van of namens het hoofd van plaat- selijk bestuur of eenen brandofficier de bewoners van verder afgelegen huizen en woningen;

de grootste geschikte tobbe of ton, welke in hun bezit en binnen hun bereik is, voor de deuren of uit- gangen hunner huizen of woningen plaatsen, en zooveel mogelijk gestadig vol water houden.

(41)

31

Art, 32. Tijdens den brand staat het water van alle lodongs, tobben en tonnen, van alle putten, regenbakken en badkamers en van alle vijvers en andere water bevattende plaatsen en voorwerpen ter beschikking van het brandspuitpersoneel.

Ieder voor zooveel hem aangaat, is verplicht, op de vor- dering van of namens het hoofd van plaatselijk bestuur of eenen brandofficier, aanwijzing van die plaatsen en voorwerpen te doen.

Art. 33. Van alle erven, huizen en woningen, tot welke het hoofd van plaatselijk bestuur of de branclofficieren den toegang vermeenen noodig te hebben, staat hun en op hunnen last ook aan het overige brandspuitpersoneel de toegang vrij.

Op vordering van of namens het hoofd van plaatselijk bestuur of eenen brandofficier is ieder verplicht toe te laten, dat de slangen of andere middelen worden gelegd'of gesteld op, door of over zijn erf, huis of woning.

Art. 34. Tijdens den brand zijn, op vordering van of namens het hoofd van plaatselijk bestuur of eenen brandofficier, tot het verkenen van dadelijke hulp en tot stipte opvolging' van bevelen verplicht:

1. alle ambachtslieden en hunne knechten;

2. alle personen, wier brandladders of haken worden ge- vorderd;

3. alle personen, die bij den brand ledig staan.

Art. 35. Tijdens den brand worden geene andere klachten over handelingen door of namens eenen brandofficier of door het politie- of brandspuitpersoneel begaan, aangenomen, dan die tot onverwijlde voorziening behooren te leiden.

Art. 36. Iedere handeling van gezag is verboden aan elk, die niet tot het politie- of brandspuitpersoneel behoort.

Niemand mag door ontijdigen ijver als anderszins den geregelden gang der werkzaamheden van het brandspuitper- soneel verstoren.

Niemand mag het politie- of brandspuitpersoneel op eeni- gerlei wijze hinderlijk zijn of beleedigen.

Art. 37. Tijdens den brand staan de onder artikel 28 bedoel"

(42)

de ladders en haken op vordering van of namens den Assistent- Resident of een brandofificier ter beschikking van het brand- spuitpersoneel.

V. V E R P L I C H T I N G E N V A N D E B U R G E R L I J K E O V E R H E D E N , V A N DE H O O F D E N EN V A N

H E T B R A N D S P U I T P E R S O N E E L T I J D E N S EN NA DEN B R A N D .

A. BURGERLIJKE OVERHEDEN EN HOOFDEN.

Art. 38. Op het vernemen dat er brand is binnen de hoofdplaats, blijven de hoofden der met de Inlandsche gelijk- gestelde bevolking ieder in zijne wijk, kampong of district, of begeven zij zich naar die wijk, kampong of district.

Tijdens den brand mag geen hunner zijne wijk, kampong of district verlaten, dan op bevel van het hoofd van plaatselijk bestuur.

Alleen hij, in of nabij wiens wijk, kampong of district brand is, begeeft zich naar den brand.

Ieder hunner zorgt, dat het brandspuitpersoneel van zijne wijk, kampong of district zich met den meesten spoed naar het brandspuithuisje begeeft en zijne verplichtingen vervult.

Art. 39. Op het vernemen dat er brand is, moet de brand- barisan met zijn aanvoerders:

1. zich onverwijld naar de plaats van den brand begeven, 2. zich aldaar stellen ter beschikking van den Algemeenen

Brandmeester.

Art. 40. Op het vernemen dat er brand is, begeven zich onverwijld naar de plaats:

1. het hoofd van plaatselijk bestuur:

2. de Algemeene Brandmeester;

3. de Regent, de Patih en de Wedono van het betrokken district.

Art. 41. Wie van de in art. 40 genoemde of van de Europeesche ambtenaren het eerste ter plaatse van den brand is, zorgt dat, indien dit mogelijk is, terstond en zonder

(43)

afwachting van bevelen de houten en bamboezen huizen en overdekking beneden winds in de nabijheid van den brand worden omvergerukt en weggeruimd.

B. BRANDSPUITPERSONEEL.

Art. 42. Op het vernemen dat er brand is, moeten alle personen bij eene brandspuit behoorende:

1. zich ten spoedigste, ieder met zijne onderscheidings- teekenen begeven naar de bewaarplaats der spuit, bij welke zij behooren;

2. de brandspuit en toebehooren tot vervoer en gebruik gereed maken;

3. voor het geval, dat de brand binnen de hoofdplaats is, onverwijld;

a. de brandspuit en verdere voorwerpen vervoeren naar de plaats van den brand;

b. de brandspuit aldaar in behoorlijke orde stellen en spuitvaardig maken;

c. tot blussching van den brand het mogelijke verrichten overeenkomstig de bevelen, die hun worden gegeven;

4. voor het geval dat de brand buiten de hoofdplaats is, voor het al of niet vervoeren der brandspuit en toebe- hooren naar de plaats van den brand, de bevelen afwachten van het. hoofd van plaatselijk bestuur.

Art. 43. Buiten de hoofdplaats doen de spuiten alleen dienst, wanneer zij daartoe door het hoofd van plaatselijk bestuur worden opgevorderd.

Heeft die opvordering niet plaats, dan w-orden slechts de gewone in dessa's gebruikelijke bluschmiddelen aangewend.

Art. 44. Bevelen worden gegeven:

1. bij afwezigheid van alle chefs, door de pompiers alleen;

2. bij afwezigheid van den Algemeenen Brandmeester, door den eerstaanwezenden Brandspuitmeester of Adjunct-Brandspuitmeester.

3*

(44)

Zoodra een of meer chefs ter plaatse van den brand aanwezig" zijn, nemen deze het gezag op.

De Algemeene Brandmeester volgt in alle maatregelen de leiding van het hoofd van plaatselijk bestuur.

De brandspuitmeesters vergewissen zich van de aanwezig- heid van iederen pompier en spuit- en laddergast en nemen daartoe van elk hunner den penning over.

Art. 45. Tijdens den brand mag niemand van het brand- spuitpersoneel zich van zijn post verwijderen zonder de toestemming van den Algemeenen Brandmeester of van een der Brandspuitmeesters.

De brandspuiten en het daarbij behoorende personeel blijven ter plaatse van den brand, totdat de Algemeene Brandmeester of zijn vervanger verlof tot vertrek geeft.

Dit verlof wordt voor elke brandspuit en het daarbij behoorende personeel in het bizonder gegeven derwijze, dat desvereischt eene spuit en haar personeel ter plaatse blijven, totdat de Algemeene Brandmeester zich verzekerd houdt, dat de brand geheel gebluscht en er geen verder gevaar is.

Na den brand worden de spuiten naar hare bewaarplaatsen teruggebracht en aldaar zoo spoedig mogelijk gedroogd.

Daar ter plaatse worden de penningen aan het personeel teruggegeven.

C. G E K W E T S T E N .

Art. 46. Wie bij het aanwenden van pogingen tot blus- sen ing van eenen brand gekwetst of onbekwaam wordt, bekomt verzorging.

VI. S L O T B E P A L I N G E N .

Art. 47. Uit de middelen, daartoe uit 's lands kas toege- staan, worden bestreden de uitgaven noodig:

1. tot daarstelling en aanschaffing van het materieel;

2. tot het onderhoud daarvan;

3. tot de aanschaffing der onderscheidingsteekenen van het personeel ;

(45)

55

4 tot verzorging van de gekwetsten en onbekwaam gewor- denen, bedoeld bij art. 46.

Art. 48. In de maand Mei van elk jaar dient de Alge- meene Brandmeester bij het hoofd van plaatselijk bestuur in:

a. eene begrooting van uitgaven voor het volgende jaar;

b. eene eindrekening van de in het vorige jaar gevallen uitgaven

Art. 49. Voor zooverre daartegen geen straffen zijn be- dreigd bij het Wetboek van Strafrecht of bij het algemeen politiestrafreglement, worden overtredingen van dit regle- ment gestraft:

a. Ten aanzien van Europeanen en met hen "gelijkge- stelde personen met eene geldboete van ten hoogste f 25.— of gevangenisstraf voor den tijd van hoog-

stens zes dagen.

b. Ten aanzien van Inlanders en met hen gelijkgestelden met eene geldboete van ten hoogste f 25.— of met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon voor ten hoogste twaalf dagen.

L I J S T , b e d o e l d in a r t . 18, h o u d e n d e e e n e o p g a v e v a n d e v o o r w e r p e n , w a a r u i t e e n e b r a n d s p u i t m e t h a a r t o e b e h o o r e n b e s t a a t :

twee spuiten,

twee zuig- en perspompen, vier buizen, buigbare,

drie hamers, waarvan 1 ijzeren, twee nijptangen,

twee lensen,

zes messen met scheden, twee monddeksels,

vijf mondstukken tot staalpijpen, vier noodbuizen,

zeven pennen, kromme en rechte, acht pompstokken,

vier schroefsleutels,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel

Zíj gelooven, dat cle geboden waar zijn, maat gehoorzamen ze niet; zij gelooven, d.at de beloften waar z\jn, maar zij omhelzen noch beoefenen die; zij gelooven,

Als mensen ontdekken wat voor hen belangrijk is, als ze iets vinden waar ze iets aan willen veranderen en wan- neer dat zonder of met begeleiding lukt, dan gaan ze voelen

De wijnen van Carminucci worden gemaakt van de typische druivensoorten van het zuiden van de regio: Sangiovese en Montepulciano voor de rode wijnen en Trebbiano, Passerina en

De tarieven voor de diverse belastingen en rechten zijn vastgesteld bij de begroting 2014a.

Want in deze uiterst ruime station wagon heeft Mitsubishi de ideale combinatie gevonden van gedistingeerde vormgeving, perfect rijcomfort en fors transportvermogen.. Een auto

achtneming.. achtneming van bij cle wet te stellen regelen en naar het beginsel, dat geen andere dan do uitdrukkelijk toegestane voordelen uit do bediening mogen worden genoten.