• No results found

DE STAAT VAN DE WELVAARTSSTAAT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE STAAT VAN DE WELVAARTSSTAAT"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE STAAT VAN DE WELVAARTSSTAAT

(2)
(3)

De Staat van de Welvaartsstaat

Bea Cantillon m.m.v.

Linde Buysse

Acco Leuven / Den Haag

(4)

Eerste druk: 2016

Gepubliceerd door

Uitgeverij Acco, Blijde Inkomststraat 22, 3000 Leuven, België E-mail: uitgeverij@acco.be – Website: www.uitgeverijacco.be

Voor Nederland:

Acco Nederland, Westvlietweg 67 F, 2495 AA Den Haag, Nederland E-mail: info@uitgeverijacco.nl – Website: www.uitgeverijacco.nl

Omslagontwerp: www.frisco-ontwerpbureau.be

© 2016 by Acco (Academische Coöperatieve Vennootschap cvba), Leuven (België)

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this book may be reproduced in any form, by mimeograph, film or any other means without permission in writing from the publisher.

D/2016/0543/192 NUR 740 ISBN 978-94-6292-731-5

(5)

We dragen dit boek op aan alle studenten die zijn en zullen zijn. Onze hoop op verandering ligt in hun handen.

(6)
(7)

Inhoud

Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders 15

Inleiding 25

Dankwoord 33

1. Meer welvaartsstaat, maar niet voor iedereen 35

§ 1. Politieke economie en markteconomie 36

§ 2. Commodificatie, decommodificatie en het sociale trilemma in de

nieuwe welvaartsstaat 39

§ 3. De grote transformaties sinds de jaren zeventig 44

3.1 De postindustriële transitie 46

3.2 Emancipatie en individualisering 47

3.3 Migratie en multiculturaliteit 47

§ 4. De heroriëntatie van het beleid en de opkomst van de sociale in-

vesteringsstaat 48

4.1 Het gevoerde beleid in vogelvlucht 49

4.2 De verdere socialisering van de publieke uitgaven 52 4.3 De welvaartsstaat begint harder en (deels) anders te werken 59 4.4 De groeiende verwevenheid van de markt en de welvaartsstaat 62

§ 5. Maar waarom is de armoede niet gedaald? 66 5.1 De U-curve van armoede en ongelijkheid 67

5.2 Globale armoedetrends 68

5.3 Ongelijke tewerkstellingsgroei 69

5.4 De scheve verdeling van jobs over huishoudens 72 5.5 Een neerwaartse druk op de (lage) lonen 74 5.6 Minder goede bescherming voor wie langdurig geen werk heeft... 75 5.7 ... en stijgende armoederisico’s voor werkarme gezinnen 78

(8)

8 | Inhoud

§ 6. Terug naar het sociale trilemma en de groeiende contradicties aan

de onderkant van de arbeidsmarkt 81

§ 7. Bijlage van hoofdstuk 1 82

2. De welvaartsstaat in symbiose en contradictie 89

§ 1. De welvaartsstaat: wat is dat? 90

1.1 Definitie 90

1.2 De betekenis van woorden 91

1.3 De zeven kenmerken van de westerse welvaartsstaat 95

§ 2. De grote spanningsvelden in een notendop 112

§ 3. Het herverdeelde inkomen 116

3.1 Het primaire, secundaire en tertiaire inkomen 116 3.2 Predistributie, horizontale en verticale herverdeling 121

§ 4. Terug naar de politieke economie en de evolutie van de sociale

overheidsuitgaven 123

4.1 Soorten sociale overheidsuitgaven 124

4.2 De groei van de sociale overheidsuitgaven 128

§ 5. Een korte geschiedenis van de politieke en intellectuele ontstaans-

geschiedenis van de welvaartsstaat 135

5.1 De industrialisatie en het liberalisme 136 5.2 Het begin van de arbeidsbescherming en de sociale verzeke-

ringen sinds 1886 137

5.3 Uitbouw van de sociale organisaties en crisis van de jaren dertig 138 5.4 Uitbouw van de welvaartsstaat 1950-1970 142 5.5 De crisis en heroriëntering van de welvaartsstaat (1975-...) 144

§ 6. Verschillen in het welvaartskapitalisme 148

3. Welvaart, levenswijze en sociale stratificatie 155

§ 1. Welvaart en groei in cijfers 156

1.1 BBP als indicator van het welvaartspeil 157

1.1.1 De begrippen BBP, BNP en BNI 157

1.1.2 Nominale en reële evolutie, koopkracht- en welvaarts-

vastheid 160

1.2 Cijfergegevens over de groei 162

1.3 De drievoudige optiek van de nationale rekeningen 165 1.4 Kritiek op het BBP als norm van de welvaartsmeting 169

(9)

Inhoud | 9

1.5 Grenzen aan de groei 174

1.6 Het economische draagvlak van de welvaartsstaat 175

§ 2. Inflatie als sociaal verschijnsel 179

2.1 Het begrip inflatie 179

2.2 De automatische aanpassing van lonen en sociale uitkeringen 182

2.3 Inflatie in België 183

§ 3. Levensstandaard, leefwijze en sociale stratificatie 184 3.1 Groei en de levensstandaard van de gezinnen 185

3.2 Bestedingspatroon van de gezinnen 186

3.3 Werk en vrije tijd 190

3.4 De scholingsgraad van de bevolking 194

3.4.1 De scholingsgraad van de Belgische bevolking in stij-

gende lijn 194

3.4.2 De relatief lage scholingsgraad van de Belgische bevol-

king in internationaal perspectief 196 3.4.3 Scholingsgraad en kwaliteit van het onderwijs zijn niet

hetzelfde 198 3.5 Sociale klasse en de sociale stratificatie van sociale risico’s:

gelijkheid van kansen of gelijkheid van uitkomsten? 199

§ 4. Bijlage van hoofdstuk 3 206

4. De welvaartsstaat doorheen de demografische transities 209

§ 1. Structuur en verloop van de bevolking 211

1.1 Enkele begrippen 211

1.2 Omvang, evolutie en structuur van de bevolking 214

1.2.1 Omvang van de bevolking 214

1.2.2 Natuurlijk verloop van de bevolking 215 1.2.3 Structuur van de bevolking: gezinsverdunning en ver-

oudering 221

1.3 Migratie 226

1.3.1 Aandeel van de vreemdelingen in de bevolking 226 1.3.2 Wie zijn de vreemdelingen die instromen? 227

1.3.3 Immigratie naar motief 228

1.3.4 Blijft immigratie groeien? 229

§ 2. De veroudering van de bevolking en de toekomst van de pensioen- stelsels 230 2.1 De veroudering van de bevolking is de prijs van langer leven

en van de denataliteit 230

(10)

10 | Inhoud

2.2 Oorzaken van het dalend aantal geboorten en een korte uit-

weiding over bevolkingspolitiek 234

2.3 Determinanten van stijgende pensioenlasten 238 2.4 De verdeling van de kost van de vergrijzing 239 2.4.1 De architectuur van de pensioenen in een notendop 239

2.4.2 De kosten van de vergrijzing 240

2.4.3 De noodzakelijke hervormingen van de pensioenen 243 2.4.4 Welvaart en armoede bij ouderen en jongeren: dreigt

een intergenerationeel conflict? 246

5. De transformaties van de arbeid 249

§ 1. Arbeid, niet-arbeid 250

§ 2. Volledige werkgelegenheid en de rol van de welvaartsstaat 251

§ 3. Structuur en evolutie van de beroepsbevolking 255 3.1 Tertiarisering van de werkgelegenheid 256

3.2 Salariëring van de beroepsbevolking 259

3.3 Etatisering: werkgelegenheid in de publieke sector 261

3.4 Scholarisatie van het arbeidsaanbod 262

3.5 Feminisering 265

3.6 Verkleuring 268

3.7 Polarisatie op de arbeidsmarkt 271

§ 4. Structuur en evolutie van de werkloosheid 272

4.1 Definiëring van werkloosheid 272

4.2 De selectiviteit en sociale gelaagdheid van de werkloosheid 281 4.3 Oorzaken van de structurele werkloosheid 286

4.4 Gevolgen van werkloosheid 289

§ 5. Werk, werkloosheid en armoede 291

5.1 De verdeling van werk tussen werkrijke en werkarme gezinnen 293 5.2 Lonen en productiviteit: de druk op de onderkant 295

§ 6. Nieuwe aanspraken op de welvaartsstaat en onopgeloste verde-

lingsproblemen: terug naar het sociale trilemma 298

6. De markt, de samenleving en de sociale organisatie van de welvaartsstaat 305

§ 1. Het sociaal overleg 307

1.1 Begripsomschrijving, beginselen en kenmerken 307

1.2 Elementen van de overlegeconomie 314

(11)

Inhoud | 11

1.2.1 De sociale gesprekspartners 314

1.2.2 Overleg, advies en contract 315

1.2.3 De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie 316

1.2.4 Het paritair bestuur 317

§ 2. Instellingen van het overleg 318

2.1 Tweeledig (paritair) overleg op nationaal vlak 318

2.2 Tweeledig overleg op sectoraal vlak 319

2.2.1 Overleg op het vlak van de onderneming 320 2.2.2 Drieledig overleg op nationaal vlak 323

2.2.3 Het geregionaliseerde overleg 323

§ 3. De partijen in het overleg: de sociale beroepsorganisaties 324 3.1 Werknemersorganisaties (syndicalisme) 324

3.1.1 Historische evolutie 324

3.1.2 Enkele kenmerken van het Belgische syndicalisme 325 3.1.3 De representatieve vakverenigingen 328

3.1.4 De sociale verkiezingen 329

3.1.5 Vakbond en sociaaleconomische veranderingen 333

3.2 Werkgeversorganisaties (patronaat) 335

3.2.1 Nationaal en interprofessioneel: VBO 335 3.2.2 Regionaal en interprofessioneel: Voka-VEV, UWE, VOB 336 3.2.3 Organisaties van middenstand, land- en tuinbouw 337

3.3 De socialprofitorganisaties 338

§ 4. Instrumenten van het overleg en overeenkomst 339

4.1 Het sociaal recht 339

4.1.1 De interprofessionele akkoorden 339 4.1.2 De collectieve arbeidsovereenkomsten 344 4.1.3 Overeenkomsten in de ziekteverzekering 345

§ 5. Evaluatie van de overlegeconomie 346

5.1 Ontstaan en bloei 1950-1975 346

5.2 Moeizaam overleg 1975-heden 348

5.3 Evaluatie van de overlegeconomie 349

§ 6. Sociale economie, socialprofitorganisaties en sociale innovatie 352

6.1 Sociale economie 352

6.2 Socialprofitorganisaties (of non-profitorganisaties) 354 6.3 Toenemend belang van de social profit 356

6.4 Sociale innovatie 359

(12)

12 | Inhoud

7. Wie betaalt de rekening? 363

§ 1. Belastingen en lastenverdeling 364

1.1 Directe en indirecte belastingen 364

1.2 De personenbelasting 366

1.2.1 Berekening en barema’s van de personenbelasting 366 1.2.2 Belastingen op het inkomen uit vermogen 369 1.2.3 De inning van de belastingen: voorheffingen en ontlas-

tingen 370 1.2.4 De fiscale uitgaven met een sociaal doel 371 1.3 De socialezekerheidsbijdragen (parafiscaal) 373 1.4 De evolutie van de fiscale en parafiscale ontvangsten 373

1.5 Wie betaalt de belastingen? 376

§ 2. De begroting 381

2.1 De parlementaire begroting 381

2.2 Begrotingstekort en openbare schuld 382

§ 3. Bijlage Hoofdstuk 7 386

3.1 De financieringswet en begroting van de Vlaamse Gemeenschap 386 3.2 De evolutie van de fiscale ontvangsten 387

8. De sociale zekerheid, tussen solidariteit en wederkerigheid 389

§ 1. De sociale zekerheid: verzekering, bijstand en activering 392

1.1 Sociale verzekeringen 392

1.2 Sociale bijstand 393

§ 2. Principes en spanningsvelden 395

2.1 Conditionele solidariteit in de bijstand 395 2.2 Wederkerigheid en solidariteit in de sociale verzekeringen 398

2.2.1 Horizontale solidariteit 401

2.2.2 Verticale solidariteit 402

2.2.3 Intergenerationele solidariteit 403

2.2.4 Beroepssolidariteit 403

2.2.5 Nationale solidariteit 404

2.2.6 Internationale solidariteit 405

2.3 De grote spanningsvelden en ‘Okuns trade-off’ 406 2.3.1 Selectiviteit versus universaliteit 407 2.3.2 Individualisering versus gezinsmodalisering 410 2.3.3 Wederkerigheid versus solidariteit 414

(13)

Inhoud | 13

§ 3. Structuur en financiering 417

3.1 De drie pijlers 417

3.2 Financiering en uitgaven 418

3.3 Lastenverlagingen 422

3.4 Drie types van socialezekerheidsstelsels 426

§ 4. Uitkeringen: beleid en doelmatigheid 429

4.1 Beleid: een algemeen overzicht 429

4.2 De evolutie van het aantal uitkeringstrekkers 431 4.3 De evolutie van de uitkeringen: minima, maxima en werkloos-

heidsvallen 434 4.3.1 De evolutie van de doelmatigheid van de minima: hoe

verhouden zij zich tot de armoedegrenzen? 441 4.3.2 De evolutie van de werkloosheidsvallen 444

§ 5. Armoede, herverdeling en sociale zekerheid: wat leert de theorie? 447

§ 6. De uitkomsten: wat leert de empirie? 450

6.1 Doelmatigheid en armoedereductie naar werkintensiteit 451 6.2 De groeiende ontoereikendheid van de minimumbescherming

voor werkarme gezinnen 452

6.3 Het glazen plafond van de sociale minima 454

§ 7. Bijlage Hoofdstuk 8 456

7.1 De geldstromen in de sociale zekerheid 456

7.2 Overheidspersoneel 457

7.3 Zelfstandigen 458

9. Inkomensongelijkheid, herverdeling en armoede 459

§ 1. Begrippen en meting 460

1.1 Personele, categoriale en functionele inkomensverdeling 460 1.2 Primaire, secundaire en tertiaire verdeling 463 1.3 De temporele dimensie van het inkomen 464 1.4 Het meten van de inkomens(her)verdeling 464

1.5 Wat is armoede? 467

1.6 Het meten van armoede 470

1.6.1 De wettelijke methode 471

1.6.2 De relatieve of statistische methode 471

1.6.3 De voedselquote-methode 474

1.6.4 De subjectieve methode 475

1.6.5 De budgetmethode 475

1.6.6 De kwalitatieve of deprivatiemethode 477

(14)

14 | Inhoud

1.7 Evaluatie van het bronnenmateriaal 480

§ 2. De veranderingen in de inkomensverdeling en in de armoede 483

§ 3. De herverdelende werking van de sociale uitgaven 488 3.1 De verdeling van de sociale uitgaven in België en Europa 489 3.2 Het Mattheuseffect, het investeringsparadigma en

het onopgeloste armoedeprobleem 495

10. Samenvatting en besluit 501

§ 1. Symbiotische en contradictorische hemisferen 502

§ 2. De nieuwe welvaartsstaat, commodificatie en decommodificatie 504

§ 3. De onopgeloste problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt 506

§ 4. Een structurele crisis 508

§ 5. Dualisering in de samenleving 510

§ 6. Over oude en nieuwe Mattheuseffecten 512

§ 7. Welvaartsstaat, quo vadis? 514

7.1 De bodem optillen 515

7.2 Een progresievere verdeling van lasten en baten 517

7.3 Werk van onderuit als tegenmacht 518

7.4 Niet-economische arbeid, cement van de samenleving 519

7.5 Wat met het basisinkomen? 520

7.6 Solidariteit en welbegrepen eigenbelang 522

Bibliografie 525

Index 547

(15)

Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders

1. Meer welvaartsstaat, maar niet voor iedereen

Tabel 1.1. Functionele hergroepering van de sociale overheidsuit- gaven in % van de totale overheidsuitgaven en de totale overheidsuitgaven in % van het BBP in België, 1995-2013. 53 Tabel 1.2. Indeling sociale overheidsuitgaven. 56 Tabel 1.3. Percentageverandering voor de ‘oude’ en ‘nieuwe’ genor-

maliseerde overheidsuitgaven in enkele EU-landen tussen

1985 en 2007. 61

Tabel 1.4. Evolutie van armoederisico en de inkomensongelijkheid in België, 1994-2000, 2004-2010 en niveau 2010. 69 Tabel 1.5. Percentageverandering lage en gemiddelde lonen en

uitkeringen in enkele EU-landen, 1995-2007. 75 Tabel 1.6. Het netto inkomen van een aantal risicogezinstypes in

percentage van de armoedelijn (60% van mediane ge-

standaardiseerde inkomen), 1995, 2007 en 2012. 76 Tabel 1.7. Sociale overheidsuitgaven in % van het BBP in België,

Nederland, Duitsland, Zweden en het Verenigd Konink-

rijk, 1985-2011. 83

Figuur 1.1. Het trilemma aan de onderkant van de arbeidsmarkt. 43 Grafiek 1.1. De sociale overheidsuitgaven voor gezondheid, onder-

wijs en sociale bescherming in % van de totale over- heidsuitgaven en hun totaal in % van het BBP in enkele

EU-landen, 1995-2013. 54

Grafiek 1.2. Sociale overheidsuitgaven als % van het BBP in België,

1970-2011. 56 Grafiek 1.3. Sociale overheidsuitgaven (oude en nieuwe) in % van

het BBP voor de actieve bevolking (<65) in enkele EU-

landen, 1985-2011. 58

(16)

16 | Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders

Grafiek 1.4. Tewerkstellingsgraad naar scholingsniveau en aandeel hooggeschoolden in het aantal werkenden in enkele EU-

landen, 1992-2014. 71

Grafiek 1.5. Het aandeel werkarme en werkrijke huishoudens in

enkele EU-landen, 1994-2009. 73

Grafiek 1.6. Armoederisicopercentage naar onderwijsniveau (18-64

jaar) in enkele EU-landen, 2003-2014. 79 Grafiek 1.7. Armoederisicopercentage naar werkintensiteit (< 60

jaar) in enkele EU-landen, 2003-2014. 80

2. De welvaartsstaat in symbiose en contradictie

Tabel 2.1. Functionele hergroepering van de overheidsuitgaven

(federale overheid), 1950-1995. 127

Tabel 2.2. Functionele hergroepering van de overheidsuitgaven

(totale overheid), 1990-2013. 127

Tabel 2.3. Classificatie van welvaartsstaten. 153 Figuur 2.1. België: de federale staat, de Gewesten en de Gemeen-

schappen. 109 Figuur 2.2. Predistributie, verticale en horizontale herverdeling. 121 Grafiek 2.1. Totale sociale uitgaven in België: verdeling volgens soci-

ale functie, 2012. 126

Grafiek 2.2. Sociale uitgaven in % van het BBP van enkele parlemen-

taire democratieën, 1960-2013. 128

Grafiek 2.3. Verband tussen de sociale overheidsuitgaven per hoofd en het BBP per hoofd in een aantal OESO-landen, 1980

en 2011. 133

Grafiek 2.4. Verband tussen de publieke gezondheidsuitgaven per hoofd en het BBP per hoofd in een aantal OESO-landen,

1980 en 2011. 134

Kader 2.1. De sociale grondrechten in België. 98 Schema 2.1. Opbouw van het inkomen in de welvaartsstaat. 120

3. Welvaart, levenswijze en sociale stratificatie

Tabel 3.1. Relatie tussen het BBP en het BNI toegepast op werke-

lijke cijfers miljoen €, België, 2013. 158 Tabel 3.2. Waarde van de zorgtijd bij Vlaamse gezinnen per dag, 2005. 171 Tabel 3.3. Human Development Index van enkele landen in de

wereld, 2013. 173

(17)

Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders | 17

Tabel 3.4. De reële groei van de gezinsinkomens in België: enkele

macro-economische kencijfers, 1995-2012. 186 Tabel 3.5. Enkele welvaartsindicatoren, België, 1961-2011. 189 Tabel 3.6. Resultaten van de stepwise logistische regressie van de

relatie tussen sociale klasse en onderwijsniveau en het risico op werkloosheid, ziekte, werkarm huishouden, eenouderschap en laag loon in België, Nederland, Zwe-

den, het VK, 2005. 204

Tabel 3.7. Bruto Toegevoegde Waarde (in lopende prijzen, basisprij- zen) per sector (in % van het BBP) in België, 2003-2012. 206 Tabel 3.8. Verdeling van het BBI (in lopende prijzen) in België, 2003-2012. 206 Tabel 3.9. Besteding van het Binnenlands Product (in % van het

BBP), België, 2009-2012. 207

Grafiek 3.1. Groei van het BBP per capita (€) in lopende en constante

prijzen, België, 1960-2014. 163

Grafiek 3.2. Vergelijking van BBP per capita ($) in OESO-landen, 1970-2014. 164 Grafiek 3.3. BBP per hoofd en groei in de wereldregio’s, 1994 en 2014. 165 Grafiek 3.4. Evolutie van de Bruto Toegevoegde Waarde (in % van

het BBP) over de activiteitsectoren in België, 1970-2013. 166 Grafiek 3.5. Evolutie van de verdeling van het Nationale Inkomen (in

% van het BBP) in België, 1953-2012. 168 Grafiek 3.6. Evolutie van het aandeel van enkele bestedingscatego-

rieën in het Bruto Binnenlands Product in België, 1953-2012. 169 Grafiek 3.7. Inflatie in België sinds 1921 (jaarlijkse stijging van de

verbruiksprijzen, 2013 = 100). 184

Grafiek 3.8. Aandeel van verscheidene uitgavenposten in het huis-

houdbudget: België, 1853-2012. 187

Grafiek 3.9. Aandeel van verscheidene uitgavenposten in het huis-

houdbudget: verschillen per inkomenskwartiel, België, 2014. 188 Grafiek 3.10. De evolutie van de scholingsgraad van de bevolking

ouder dan 15 jaar (*) in België (indeling in %), 1970-2014. 194 Grafiek 3.11. De evolutie van de scholingsgraad van de bevolking,

naar leeftijdsklasse in België, 2014. 195 Grafiek 3.12. Percentage van de bevolking dat een bepaald onderwijs-

niveau heeft behaald volgens leeftijdsgroep en geslacht

in België, 2014. 196

Grafiek 3.13. Scholingsgraad van de beroepsbevolking (25-64 jaar) in

een aantal OESO-landen, 2013. 197

Grafiek 3.14. Gemiddelde PIAAC-resultaten (16-65 jaar) voor enkele

OESO-landen volgens opleidingsniveau, 2014. 198 Grafiek 3.15. Wiskunderesultaten en sociaal-economische achtergrond

in enkele landen, OESO, 2012. 200

(18)

18 | Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders

Grafiek 3.16. Participatie aan het hoger onderwijs bij mannen en vrou- wen (18-25) volgens het onderwijsniveau van de vader

en de moeder, Vlaanderen 2011. 201

Grafiek 3.17. Gemiddelde PIAAC-resultaten (16-65 jaar) voor enkele

OESO-landen volgens opleidingsniveau, 2014. 208 Kader 3.1. De economische waarde van zorgarbeid. 171 Kader 3.2. De ‘capability approach’ van Nussbaum en Sen. 172

4. De welvaartsstaat doorheen de demografische transities

Tabel 4.1. Begrippenkader Demografie. 213

Tabel 4.2. Een eeuw verandering van de Belgische bevolking. 214 Tabel 4.3. Alleenstaande moeders en armoede in enkele landen

(rond 2000). 222

Tabel 4.4. Indicatoren van de dubbele vergrijzing in België, 2013-2060. 223 Tabel 4.5. Structuur van de ouderdomsinkomensvoorziening voor

werknemers 2015. 240

Tabel 4.6. Sociale uitgaven samenhangend met het pensioen (in %

van het BBP). 242

Grafiek 4.1. Evolutie van de bevolking op 1 januari in België en

Gewesten, 1920-2014. 215

Grafiek 4.2. Componenten bevolkingsevolutie in België, 1840-2014. 216 Grafiek 4.3. Evolutie van de levensverwachting bij geboorte naar

geslacht in België, 1928-2013. 217

Grafiek 4.4. Geboorte, sterfte en natuurlijk verloop van de bevolking volgens nationaliteit in de Gewesten (per 1000), 2005. 218 Grafiek 4.5. Componenten van de bevolkingsevolutie in de Gewesten,

1975-2012. 219 Grafiek 4.6. Evolutie van de buitenechtelijke geboorten per 100 ge-

boorten in enkele EU-lidstaten, 1960-2013. 220 Grafiek 4.7. Evolutie van de huwelijks- en echtscheidingsfrequenties

in België, 1840-2014. 220

Grafiek 4.8. Evolutie van het totale echtscheidingscijfer (TEC) per 100 huwelijken in enkele EU-lidstaten, 1960-2013. 221 Grafiek 4.9. Aantal eenoudergezinnen, alleenwonende en vrouwelijke

gezins hoofden (in % van het aantal gezinnen) in België, 1961-2008. 222 Grafiek 4.10. Indicatoren van de veroudering in België, 1947-2061. 223 Grafiek 4.11. Demografische veroudering geïllustreerd met de bevol-

kingspiramide (1900, 1947, 1979, 2025). 224

(19)

Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders | 19

Grafiek 4.12. Evolutie van het aantal emigraties en immigraties, België, 1950-2010. 226 Grafiek 4.13. De ontwikkeling van de conjuncturele vruchtbaarheids-

index in enkele EU-landen, 1960-2013. 231 Grafiek 4.14. Demografische transitie in een typisch Westers land. 232 Grafiek 4.15. Evolutie van nataliteit, mortaliteit en bevolking, België,

1846-2012. 233 Grafiek 4.16. Ontwikkeling van de wereldbevolking naar regio, 1950-2060. 234 Grafiek 4.17. Armoederisicopercentage naar leeftijdscategorie in

België, 2004-2014. 247

Grafiek 4.18. Armoederisicopercentage bij 65-plus in enkele EU-

landen, 1995-2014. 247

Kader 4.1. Een kanttekening bij de betekenis van het totale vrucht-

baarheidscijfer. 213

5. De transformaties van de arbeid

Tabel 5.1. Aandeel van de economische activiteiten (NACE) binnen de totale tertiaire sector in België, 1999 en 2014. 258 Tabel 5.2. Emancipatie in twee snelheden: vrouwelijke tewerk-

stelling en vrouw/man-ratio’s naar opleidingsgraad

(25-49-jarigen) in België, 2014. 268

Tabel 5.3. De evolutie van de EU-armoedelijn (60% van het medi- aan gestandaardiseerd inkomen), het bruto minimum- loon en de gemiddelde loonmassa in België, 1995-2000,

2004-2007 en 2008-2013. 297

Tabel 5.4. Het beschikbaar inkomen van gezinnen met kinderen werkend aan het minimumloon in percentage van de

armoedelijn, België, 2013. 298 Grafiek 5.1. Evolutie van het arbeidsvolume in België, 1950-2015. 253 Grafiek 5.2. Werkgelegenheid in de vier activiteitsectoren (in % van

de totale werkgelegenheid) in België, 1846-2014. 257 Grafiek 5.3. Werkgelegenheid in de vier activiteitsectoren naar ge-

slacht in België (in % van de totale werkgelegenheid),

1970-2014. 259 Grafiek 5.4. Samenstelling van de Belgische tewerkgestelde beroeps-

bevolking, 1890-2014. 260

Grafiek 5.5. Evolutie van het overheidspersoneel met inbegrip van

het onderwijs in België (x 1.000), 1970-2013. 262 Grafiek 5.6. De evolutie van de scholingsgraad van de beroepsbevol-

king (werkenden + werklozen), België, 1981-2014. 263

(20)

20 | Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders

Grafiek 5.7. De evolutie van de werkgelegenheidsgraad (15-64) naar scholingsniveau in België, 1986-2015. 264 Grafiek 5.8. Evolutie van de mannelijke en vrouwelijke activiteits-

graad en het aandeel van mannen en vrouwen in de

totale beroepsbevolking, België, 1953-2014. 265 Grafiek 5.9. Tewerkstellingsgraad voor mannen en vrouwen naar

leeftijdscategorie in België, 1961 en 2014. 266 Grafiek 5.10. Evolutie van het aantal deeltijdse betrekkingen naar

geslacht in België (x 1.000), 1983-2014. 267 Grafiek 5.11. Tewerkstellingsgraad (15-64) bij Belgen, EU15-inwoners

en non-EU15-inwoners in België, 1995-2014. 269 Grafiek 5.12. Totale tewerkstelling in abstracte en (niet-)routineuze

jobs in België, 2005-2013. 272

Grafiek 5.13. Evolutie van de werkloze beroepsbevolking (volledige

werklozen) en van de werkloosheidsgraad, België, 1946-2014. 274 Grafiek 5.14. De werkloosheidsgraad volgens de ILO-definitie in

percentage van de beroepsbevolking (15-64) in enkele

EU-landen, 1995-2014. 276

Grafiek 5.15. Aantal door de RVA ondersteunde personen en de uitga-

ven van de RVA in % van het BBP in België, 1972-2014. 278 Grafiek 5.16. Aantal door de RVA ondersteunde personen (functionele

verdeling) in België, 1972-2014. 280

Grafiek 5.17. Werkloosheidsgraad (ILO), naar leeftijd in België, 1983-2014. 281 Grafiek 5.18. Werkloosheidsgraad naar onderwijsniveau in België,

1970-2014. 282 Grafiek 5.19. Werkloosheidsgraad (ILO) naar afkomst in België, 1995-2014. 283 Grafiek 5.20. Werkloosheidsgraad (ILO) naar gewest in België, 1985-2015. 284 Grafiek 5.21. Verschillende werkloosheidgraden naar geslacht in Bel-

gië, 1973-2014. 285

Grafiek 5.22. Inactiviteitsduur van werklozen volgens geslacht (van de totale werkloosheid) in België, 1992 en 2014. 286 Grafiek 5.23. Armoederisicopercentage van de totale, de tewerkgestel-

de en de werkloze bevolking in België (16-64 jaar), 2013. 289 Grafiek 5.24. Percentpunt veranderingen in vrouwelijke tewerkstel-

lingsgraad (DeltaFLFP) en armoederisicopercentages (DeltaPov) tussen midden jaren 1980 en 2010 in 15

OESO-landen. 292 Grafiek 5.25. Evolutie van individuele werkzaamheidsgraden (20- tot

59-jarigen, exclusief fulltime studenten tussen 20 en 24 jaar) en van het aandeel werkarme en werkrijke(re) huis-

houdens in België, 1983-2010. 293

(21)

Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders | 21

Grafiek 5.26. Het aandeel personen dat in een werkarm gezin woont

naar opleidingsniveau in België, 1983-2012. 295 Grafiek 5.27. Reële evolutie van productiviteit, gemiddelde loon en

gewaarborgd minimumloon in België, 1970-2014 (1975

= 100). 296

Schema 5.1. Overzicht van enkele begrippen inzake werkgelegenheid

en werkloosheid. 256

6. De markt, de samenleving en de sociale organisatie van de welvaartsstaat Tabel 6.1. Evolutie van het ledenaantal van de drie grote vakbonden. 327 Tabel 6.2. Aantal arbeidsplaatsen in de social profitsector op

31/12/2012. 356 Grafiek 6.1. Procentuele verdeling bij de sociale verkiezingen in Bel-

gië (1958-2012). 331

Grafiek 6.2. Percentage stemmen in de ondernemingsraden per cate-

gorie werknemers (1954-2012). 332

Grafiek 6.3. Percentage stemmen in de OR tijdens de sociale verkie-

zingen naar sector en gewest 2012. 333

Kader 6.1. De ontwikkeling van het Europese sociaal overleg. 313 Kader 6.2. De Kringwinkel: een sociaal innovatieve koppeling tus-

sen hergebruik en sociale tewerkstelling. 361 Schema 6.1. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. 317 Schema 6.2. Samenvattend schema begrippenkader sociale economie. 353

7. Wie betaalt de rekening?

Tabel 7.1. Belastingbarema’s voor het aanslagjaar 2015. 366 Tabel 7.2. Indeling per doelstelling van de minderontvangsten (in

% van de totale minderontvangsten) in België, 2012. 372 Tabel 7.3. Inkomsten van de overheid naargelang het type wel-

vaartsstaat. 376

Tabel 7.4. Uitgavenbegroting van de Vlaamse overheid, 2015. 387 Tabel 7.5. De evolutie van de fiscale ontvangsten en bijdragen aan

de sociale zekerheid 1955-1997 (in BEF) en 1995-2013 (in €). 387 Grafiek 7.1. Het netto belastbaar inkomen en de belasting per deciel

in België, inkomsten 2013 aanslagjaar 2014. 371 Grafiek 7.2. De evolutie van de fiscale en parafiscale ontvangsten in

België, 1955-2013. 374

Grafiek 7.3. Fiscale en parafiscale inkomsten in enkele Westerse lan-

den als % van het BBP, 2012. 375

(22)

22 | Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders

Grafiek 7.4. Aandeel betaalde belasting per deciel van het equiva-

lente gezinsinkomen, 2013*. 377

Grafiek 7.5. Koopkrachteffecten (in % van het beschikbaar inkomen van de 1992 ‘counterfactual’ decielverdeling), 1992-2012. 379 Grafiek 7.6. Effecten van het fiscale en parafiscale beleid (in % van

het beschikbaar inkomen van de 1992 ‘counterfactual’,

decielverdeling), uitgesplitst over drie periodes. 380 Grafiek 7.7. Evolutie van het netto te financieren tekort van de Fede-

rale overheid (in % van het BBP), 1980-2013. 383 Grafiek 7.8. De evolutie van de Rijksschuld in % van het BBP, 1950-2012. 384 Schema 7.1. Voorbeeld berekening belastingen (inkomsten 2014, aan-

slagjaar 2015). 368

8. De sociale zekerheid, tussen solidariteit en wederkerigheid Tabel 8.1. De werklast van de sociale zekerheid in België, Duits-

land, Nederland, Denemarken en Zweden (in % van de

bevolking 15-64), 1985-2008. 432

Tabel 8.2. De evolutie van armoederisico’s en de armoedereduce- rende capaciteit van sociale uitkeringen naar werkinten- siteit van gezinnen (WI), inclusief niveaus 2012, popula- tie 20-59 in België, 1994-2000, 2004-2007 en 2008-2012. 452 Tabel 8.3. Evolutie van het Netto Nationale Inkomen per capita, de

bruto loonmassa in voltijdse equivalenten (vte), de bruto minimumlonen en de sociale minima voor gezinshoof-

den in België, 1995-2012. 453

Tabel 8.4. Het glazen plafond van de minima, België, 2001 en 2012. 455 Tabel 8.5. Bijdragepercentages in de stelsels van werknemers en

zelfstandigen (2016). 456

Grafiek 8.1. Totaal aantal gerechtigden op een bijstandsuitkering in

België, 1976-2013. 396

Grafiek 8.2. De verdeling van gezinnen op actieve leeftijd naar decielen van het gestandaardiseerd inkomen volgens intra-familiale inkomensverschillen (het verschil tussen het inkomen van de partners ligt tussen 0-15%, 15-33%,

33-60%, 60-100%) in België, 2010. 412

Grafiek 8.3. Gemiddelde onderwijsscore van koppels op actieve leeftijd naar de inkomensverschillen tussen de partners

binnen koppels op actieve leeftijd in België, 2011. 412

(23)

Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders | 23

Grafiek 8.4. Procentueel aandeel van de uitgaven binnen de sociale zekerheid per tak (werknemers en bijstand) in het totaal

van de uitgaven in België, 2014. 419

Grafiek 8.5. Evolutie van de socialezekerheidsbijdrage, rijkstoelagen en alternatieve financiering (in % van het totaal) in Bel-

gië, 1970-2012. 419

Grafiek 8.6. Financiering van het stelsel van de werknemers en de

zelfstandigen in België, 2014. 420

Grafiek 8.7. Procentuele arbeidslastenverlagingen in procent van de

arbeidskosten vóór arbeidslastenverlagingen, 1995-2011. 423 Grafiek 8.8. De werklast van de sociale zekerheid in België (in % van

de bevolking 15-64). 432

Grafiek 8.9. Evolutie aantal individuen (% bevolking 18-79 jaar) dat over een bepaalde inkomensbron beschikt, 1985-2007. 434 Grafiek 8.10. De evolutie van de sociale minima in verhouding tot de

gemiddelde bruto loonmassa in VTE* in België, 1970-2015. 438 Grafiek 8.11. De evolutie van de minimale werkloosheidsuitkeringen

als percentage van de maximale werkloosheidsuitkerin-

gen in België, 1970-2015. 440

Grafiek 8.12. De evolutie van de minimale invaliditeitsuitkeringen als percentage van de maximale invaliditeitsuitkeringen in

België, 1970-2015. 441

Grafiek 8.13. De doelmatigheid van de sociale uitkeringen in Vlaande- ren (netto gezinsinkomens als percentage van de armoe-

delijn), 1995-2013*. 442

Grafiek 8.14. Werkloosheidsvallen in Vlaanderen (netto gezinsinko- mens als percentage van een voltijds minimumloon met verhoogde kinderbijslag), 1989-2015. 446 Kader 8.1. Welvaartsvastheid en koopkrachtvastheid. 435

Schema 8.1. De sociale bescherming. 395

Schema 8.2. Het basismodel van de sociale verzekering. 398 Schema 8.3. Organisatie van de sociale zekerheid voor werknemers

en voor zelfstandigen. 400

Schema 8.4. De principes van de sociale zekerheid. 404 Schema 8.5. Socialezekerheidsstructuur: drie pijlers. 418 Schema 8.6. Sociale zekerheid als integraal systeem. 418

Schema 8.7. Socialezekerheidstypes. 426

Schema 8.8. Modus operandi van de sociale zekerheid en verwachte

impact op de armoede. 450

(24)

24 | Lijst van tabellen, figuren, grafieken, schema's en kaders

9. Inkomensongelijkheid, herverdeling en armoede

Tabel 9.1. Een toepassingsvoorbeeld van equivalentieschalen. 462 Tabel 9.2. Deprivatie-indicatoren voor financieel armen en niet-ar-

men (volgens 60% mediaan) als percentage van de totale

bevolking, België, 2013. 479

Tabel 9.3. Armoedenormen voor België, maandbedragen voor 2012. 480 Tabel 9.4. Evolutie Gini-coëfficiënt (na belastingen en sociale

transfers) van de inkomensongelijkheid op basis van het equivalent beschikbaar inkomen, enkele EU-landen, 1995-2014. 484 Tabel 9.5. Armoederisicopercentage (gemeten met EU-norm) in een

aantal sociale categorieën, België, 1994-2013. 486 Tabel 9.6. Omvang (in % van het beschikbare inkomen) en kwin-

tielverdeling van de sociale uitgaven in België, 2007. 490 Tabel 9.7. Concentratiecoëfficiënten van diensten en uitkeringen in

België, 2007. 490

Tabel 9.8. Decielverdeling van het gebruik van kinderopvang door huishoudens met een jongste kind < 3, Vlaams Gewest, 2005. 493 Tabel 9.9. Gebruik van kinderopvang door huishoudens met een

jongste kind <3 naar opleidingsgraad van de moeder,

Vlaams Gewest, 2005. 493

Grafiek 9.1. Lorenz-curve van inkomen voor en na belasting (inko-

mens 2010, aanslagjaar 2011). 466

Grafiek 9.2. Inkomensverdeling van het equivalent beschikbaar ge-

zinsinkomen in België, 2013. 473

Grafiek 9.3. De referentiebudgetten en de doeltreffendheid van de minimuminkomensbescherming voor niet-werkende gezinnen en gepensioneerden (private en sociale huur,

maandbedragen in euro) in Vlaanderen, 2013. 477 Grafiek 9.4. Evolutie van inkomensongelijkheid (Gini) en het armoe-

derisicopercentage in België, 1965-2014. 485 Grafiek 9.5. De verdeling van sommige sociale uitkeringen naar

decielen van het equivalent beschikbaar gezinsinkomen

van de gezinnen in België, 2013. 492

Grafiek 9.6. Aandeel begunstigden van het woonbeleid in Vlaanderen

(totaal en per kwintiel), 2009. 494

Kader 9.1. Wie zit waar in de inkomensverdeling? 473

(25)

Inleiding

Dit boek wil meer zijn dan een handboek. Naast en doorheen de zakelijke uit­

eenzettingen over de historiek, de doelstellingen en de organisatie van de wel­

vaartsstaat stellen we één set van vragen centraal. Het zijn de vragen die voor ons de kern uitmaken van de ‘Staat van de Welvaartsstaat’ vandaag: Waarom slaagt de welvaartsstaat er niet langer in om ongelijkheden en armoede suc­

cesvol terug te dringen? Waarom gaat vooruitgang op het vlak van inkomen, scholarisatie en werkgelegenheid niet langer samen met de verbetering van de levensomstandigheden van mensen die zich onderaan op de maatschappelijke ladder bevinden? En waarom zijn de nieuwe arbeidsgeoriënteerde beleidspara­

digma’s ontoereikend gebleken? We plaatsen met andere woorden John Rawls 'Maximinprincipe' centraal, namelijk dat de eerste prioriteit van een samen­

leving erin moet bestaan om de mogelijkheden van de zwaksten in de mate van het mogelijke te verbeteren.

De Staat van de Welvaartsstaat is een voortzetting van Herman Deleecks werk De Architectuur van de Welvaartsstaat (1992) en de actualiseringen die we er na­

dien in aanbrachten (Deleeck en Cantillon, 2008). De eerste editie van Deleecks boek dateert van de jaren negentig. Het was een uiteenzetting over de ontwik­

keling van de welvaartsstaat in de na­oorlogse periode en een ode aan een sa­

menlevingsmodel door hem omschreven als een “ongeëvenaarde hoogstaande samenlevingsvorm, het geestelijk ideaal van Europa”1. Deleecks interpretatie van de werking van de welvaartsstaat bleef echter gekleurd door de gedachte dat de sociaaleconomische ordening die na de oorlog was tot stand gekomen voor altijd zou blijven duren.

In het voorliggende boek verleggen we de focus naar de recente geschiedenis: de periode sedert het begin van de jaren zeventig die wordt gekenmerkt door grote economische, sociale en demografische veranderingen met verregaande gevol­

gen voor het functioneren van de verzorgingsstaat. Deze periode moet worden

1. Als kaft voor dit boek kozen we toepasselijk voor het koor ‘Ode an die Freude’ zoals afgebeeld op de Beethovenfries van Gustav Klimt, een onovertroffen samenspel van muziek en beeldende kunst.

(26)

26 | Inleiding

gezien als een staat van permanente ‘crisis’ (in de etymologische betekenis)2 die de overgang markeert van een oude naar een andere, nieuwe architectuur waarvan de contouren voortdurend in beweging zijn en zullen blijven. De wel­

vaartsstaat past zich moeizaam aan: aan het nieuwe economische groeimodel, aan de veranderde rol van de vrouw, aan de fantastische technologische ver­

nieuwingen, aan de Europeanisering en de globalisering. In deze periode is de welvaartsstaat niet teruggetreden maar is hij veeleer harder en ook anders gaan werken. De voorbije vier decennia zijn daarom geen ‘verloren jaren’. Niettemin is de welvaartstaat aan de verliezende hand in de strijd tegen de dualisering van de samenleving en de stijgende armoede bij de slachtoffers van de individuali­

sering en van de nieuwe, globale economie.

Onze analyse bouwt verder op wat voorafging. We hebben het skelet en som­

mige passages van Deleecks boek overgenomen, maar naast vele inhoudelijke en feitelijke actualiseringen en parafraseringen, nieuwe analyses en een expli­

ciet theoretisch kader hebben we meer substantieel zowel in de definitie van de welvaartsstaat als doorheen de analyse ervan de inherente wisselwerking en de contradictorische spanning tussen het kapitalisme en de welvaartsstaat sterker benadrukt. In musicologische termen: de partituur is bewerkt en herschreven, nieuwe bedrijven en thema's toegevoegd. En, zo zal blijken, de interpretatie kleurt rauwer en donkerder3.

Nadrukkelijker dan Herman Deleeck beschouwen wij de welvaartsstaat niet alleen als een morele economie, maar ook als een uitdrukkelijk middel ter ondersteuning van de kapitalistische productiewijze. We vertrekken van een theoretisch kader dat de welvaartsstaat plaatst in symbiose en contradictie met de markt. Gedurende de voorbije decennia is de symbiose – de wederzijdse af­

hankelijkheid tussen de markt en de welvaartsstaat – groter geworden. De wel­

vaartsstaat is daarom niet teruggetreden. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt werden de tegenstellingen tussen het sociale en het economische echter groter:

voor mensen met minder productieve vaardigheden werd het sociale vangnet minder beschermend en minder zeker.

In onze kritiek op de welvaartstaat gaan we verder dan Deleeck. De Mattheus­

effecten zijn vandaag meer dan vroeger verbonden met de ambivalente ver­

houding tussen de sociale verzorgingsstaat en het kapitalisme. De sociale over­

heidsuitgaven die veeleer tot de ‘symbiotische hemisfeer’ behoren – waar de wederzijdse afhankelijkheid tussen het economische en het sociale het sterkst

2. We gebruiken het woord ‘crisis’ hier in de etymologische betekenis van het woord. Crisis komt voort uit het Oudgriekse werkwoord krinomai met de betekenissen scheiden, schiften, onderscheiden, beslissen, beslechten, richten en oordelen.

3. Zoals Graindelavoix's interpretatie van La Messe de Nostre Dame van Guillaume Machault.

(27)

Inleiding | 27

is – vloeien meer naar de hogere inkomensgroepen (denk bijvoorbeeld aan kin­

deropvang). De interventies in de donkere ‘contradictorische hemisfeer’ – waar de tegenstellingen het grootst zijn – komen veeleer sociaal zwakkeren ten goede (denk bijvoorbeeld aan de uitkeringen voor langdurig werklozen). De sociale uitgaven die de groei dienen, hebben vaak een averechts herverdelende wer­

king, terwijl de uitgaven voor sociale risico’s die samenhangen met ‘economi­

sche overbodigheid’ structureel meer herverdelend zijn. Die laatste staan echter onder druk. Werkloosheidsuitkeringen worden beschouwd als een economische en budgettaire last, bedreigend voor de economische groei en het budgettaire evenwicht van de sociale zekerheid. Voor zover de instituties van de welvaarts­

staat worden ‘toegezogen’ naar daar waar de symbiose tussen het sociale en het economische het grootst is en het beleid voor de onderkant te weinig kan worden versterkt, wordt het Mattheuseffect in de verdeling van de sociale over­

heidsbestedingen groter en de bescherming van de mensen die buiten de ar­

beidsmarkt staan minder adequaat.

Omdat wij in dit boek onze blik richten op de recente geschiedenis van de wel­

vaartsstaat – glorieus op sommige punten (denk aan de quasivoltooiing van de vrouwenemancipatie of aan de toetreding van de Oost­Europese landen tot de Europese Unie), maar ronduit teleurstellend en zorgwekkend op andere vlakken (denk aan de toename van de kinderarmoede of aan Brexit) – klinkt er minder optimisme door dan bij onze voorganger en leermeester.

Welvaartsstaten zijn in voortdurende beweging. Vandaag moeten ze een nieuwe plaats vinden tussen ontluikende lokale initiatieven, decentraliserende over­

heden, Europa en andere internationale samenwerkingsverbanden. Ze zullen verder moeten zoeken naar oplossingen voor de structurele werkloosheid en nieuwe wegen moeten vinden om de private opbrengsten van de economische en technologische vooruitgang te ‘socialiseren’. De omslag naar het nieuwe zal nooit voltooid zijn. De opbouw ervan is werk voor vandaag en morgen en in dat proces zal de gangbare redeneerwijze moeten worden omgedraaid. Samen­

levingen die onder druk staan van grote externe veranderingen moeten van binnenuit sterker worden en internationaal meer gaan samenwerken. Dat ver­

onderstelt niet minder maar méér herverdeling. Deze kwestie kan niet worden omzeild door het discours te verschuiven naar ‘predistributie’, activering en sociale investering. Maar omgekeerd geldt ook dat succesvolle sociale investe­

ring, activering en preventie noodzakelijk zijn om het draagvlak en de ‘band van maatschap’ te creëren die nodig zijn om meer herverdeling mogelijk te maken.

Vele parameters zullen in een ongunstige zin evolueren: door de demografische veroudering zullen de vrijheidsgraden voor de publieke bestedingen verder af­

nemen. Het is zo goed als zeker dat de economie niet meer sterk zal groeien. Er zullen grote inspanningen moeten worden geleverd om de integratie van men­

(28)

28 | Inleiding

sen met een migratieachtergrond succesvoller te maken en om de ontwikkeling ecologisch duurzamer te maken. Het structurele tekort aan jobs voor laagge­

schoolden en voor mensen met minder vaardigheden zal aanhouden en wellicht zelfs groter worden. Het wordt dus ongetwijfeld moeilijker. Ook omdat de om­

geving ongelijker wordt, moet het herverdelingsvraagstuk meer prominent op de beleidsagenda verschijnen, dat wil zeggen dat er meer dan nu prioriteiten en posterioriteiten zullen moeten worden gesteld. In de verdeling van de middelen zullen ook de verantwoordelijkheden – de overheid, de gezinnen, de markt – beter en strenger worden moeten afgebakend. De selectiviteit ten voordele van de lagere inkomens en zwakkere groepen moet groter worden zonder daarbij het draagvlak van de brede samenleving te verliezen.

Dit boek is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 1 schetsen we de grote veran­

deringen in de sociale, demografische en economische omgeving van de wel­

vaartsstaat. We beschrijven de veranderingen in het sociaal beleid en we kijken naar de verdelingsuitkomsten. Dit hoofdstuk is tegelijk een inleiding tot en een samenvatting van het boek. Nadat we de huidige staat van het welvaartskapi­

talisme hebben beschreven en geproblematiseerd, zetten we in Hoofdstuk 2 een stap terug. We gaan naar de bron, naar de ontstaansgeschiedenis en de wezenlijke kenmerken van de welvaartsstaat. We bouwen verder op het eerste hoofdstuk van De Architectuur van de Welvaartsstaat van Herman Deleeck. We schenken daarbij meer aandacht aan theoretische disputen, terwijl we zowel in de definitie van de welvaartsstaat als doorheen de tekst de inherente wisselwer­

king en contradictorische spanning tussen kapitalisme en welvaartsstaat sterker benadrukken. Hoofdstuk 3 zoomt verder in op de relatie tussen economische groei, welvaart en sociale overheidsuitgaven. We beschrijven ook de veranderin­

gen in de levenswijze van de bevolking doorheen de ontwikkelingsgeschiedenis van de welvaartsstaat. Naast inhoudelijke aanpassingen en actualiseringen van de tekst van Herman Deleeck staan we ook stil bij de grote sociale verschillen in relatie tot de toegenomen scholing en, aansluitend, de onderwijsgerelateerde sociale risico’s zoals de werkloosheid. De sociale gelaagdheid van deze risico’s, is een belangrijke dimensie van de dualisering in de samenleving.

Hoofdstuk 4 beschrijft de veranderingen in de sociaaldemografische structuur van de bevolking en de impact daarvan op de organisatie, het herverdelende vermogen en de uiteindelijke uitkomsten van de welvaartsstaat. Ook dit Hoofd­

stuk bouwt verder op en gebruikt delen van de tekst van Deleecks Architectuur van de Welvaartsstaat. We leggen echter meer dan onze voorganger nadruk op migratie. Het is niet betekenisloos dat dit onderwerp slechts zeer summier werd behandeld in de opeenvolgende edities van De Architectuur van de Wel- vaartsstaat. Hoofdstuk 5 gaat over arbeid, niet­arbeid en werkloosheid. Sinds de jaren zeventig beheersen deze onderwerpen het discours en het beleid in de welvaartsstaat. Meer dan Deleeck benadrukken we in dit hoofdstuk de gevolgen

(29)

Inleiding | 29

van de concentratie van het werkloosheidsrisico binnen gezinnen, de polari­

sering van werk en het gelijktijdig bestaan van volledige tewerkstelling voor hoger geschoolde mensen enerzijds en hoge structurele werkloosheid bij lager geschoolde mensen anderzijds.

Hoofdstuk 6 gaat in op het niet­staatse karakter van de welvaartsstaat. Het ver­

trekpunt daarbij is de overtuiging dat de integratie van alle burgers in de samen­

leving niet kan worden waargemaakt door de overheid alleen. Daarom wordt de autonomie van bedrijven, vakbonden, scholen, ziekenhuizen enzovoort hoog in het vaandel gedragen en wordt de samenwerking tussen de overheid, het georganiseerde middenveld en de talloze plaatselijke, kleinschalige initiatieven ondersteund. De nadruk in dit Hoofdstuk ligt op de geïnstitutionaliseerde soci­

ale organisatie van de welvaartsstaat. We besteden echter ook aandacht aan de recent sterk opkomende sociale innovatie en het sociaal ondernemen. Hoofd­

stuk 7 handelt over de inkomsten van de overheid, over hoe die zich verhouden tot de uitgaven en over de herverdelende impact van verschillende soorten van belastingen. Een belangrijk punt betreft het feit dat de Europese welvaartsstaten binnen de eurozone hun capaciteit hebben verloren om door wisselkoersen te manipuleren bij te dragen tot de monetaire stabiliteit. De overheidsfinanciën (dat willen zeggen de inkomsten, de uitgaven en het evenwicht daartussen) zijn de enige instrumenten die overblijven. Hoofdstuk 8 gaat over de sociale ze­

kerheid. Dit instrument bewerkstelligt ‘maatschappelijke zekerheid’: zekerheid voor alle werkenden en hun families dat het leven zonder al te grote inkomens­

verliezen kan doorgaan bij ziekte, werkloosheid of ouderdom; stabiliteit voor de samenleving als geheel bij onverwachte economische en maatschappelijke schokken; zekerheid voor het bedrijfsleven dat zorg wordt gedragen voor hun werknemers wanneer die niet langer productief zijn of wanneer er onvoldoende activiteit is om iedereen aan de slag te houden. We beschrijven de werking en de grote spanningsvelden en beoordelen de uitkomsten. De sociale verzekering is het instrument bij uitstek in wat Rosanvallon ‘la société assurantielle’ heeft genoemd. Nieuwe sociale en economische risico’s en behoeften hebben de soci­

ale verzekering als modus operandi van de welvaartsstaat echter teruggedreven.

Collectieve goederen en diensten werden belangrijker, net als de sociale bij­

stand. In de sociale zekerheid zelf verlegde de focus zich van louter beschermen tot preventie en herstel van risico’s.

In Hoofdstuk 9 geven we een algemeen beeld van de evolutie van de armoede en van de inkomensongelijkheid en zoomen we in op wat het centrale vraag­

stuk van De staat van de welvaartsstaat vandaag is: “Hoe herverdelend is de welvaartsstaat en hoe sterk is zijn armoedereducerende werking?” In de ver­

schillende Hoofdstukken zagen we dat de welvaartsstaat de voorbije decennia harder en anders is beginnen werken. In dit Hoofdstuk vragen we ons af of hij ook meer herverdelend is geworden en hoe de doelmatigheid is geëvolueerd op

(30)

30 | Inleiding

het vlak van armoedebestrijding. Hoewel het antwoord op deze vraag onzeker blijft, tonen we aan dat er meer inspanningen nodig zijn om effectief te kun­

nen optornen tegen de inegalitaire onderstroom van het hedendaagse welvaarts­

kapitalisme. Hoofdstuk 10 vat samen en besluit.

Sommige invloedrijke politieke economen en sociologen voorspellen het einde van het kapitalisme. In ‘How will Capitalism end?’ stelt Streeck (2014) zelfs niet langer de vraag of het kapitalisme zal overleven, alleen het waarom en het hoe maken deel uit van zijn reflectie. Samengevat komt zijn argument hierop neer:

omdat de tegenmacht (of ‘countervailing power’) zo verzwakt is, zal het kapita­

lisme vroeg of laat ten onder gaan aan het zelfversterkende samenspel van sterk vertraagde economische groei, grote publieke en private schulden, groeiende ongelijkheden en het gebrek aan een geloofwaardig alternatief. Streecks analyse biedt stof tot nadenken, maar we nemen het uitdrukkelijk niet als uitgangspunt voor dit boek. Niet alleen omdat hij niet de eerste is in de geschiedenis die het einde van het kapitalisme aankondigt, maar ook omdat zijn analyse geen hou­

vast biedt voor de beleidspraxis van vandaag en morgen. De geschiedenis leert trouwens dat de welvaartsstaat – precies omdat het geen vooraf vastgelegde constructie is – een erg groot aanpassingsvermogen heeft.

In De Architectuur van de Welvaartsstaat schreef Herman Deleeck (2008: 44) het volgende:

Per slot van rekening is de welvaartsstaat de historisch bepaalde doorbraak van de mo­

derniteit in de maatschappij. Daarom is de idee van de welvaartsstaat onomkeerbaar.

Rationeel geloof in de maakbaarheid van de maatschappij. Geloof in de vooruitgang.

Collectief georganiseerde, institutionele, wettelijk gewaarborgde deelname van alle be­

volkingscategorieën aan de wassende welvaart, op stuk van inkomen, onderwijs, ge­

zondheid, dit alles met behoud van individuele en collectieve vrijheid. Wat een droom en wat een werkelijkheid waarvan de burgers blijkbaar weinig bewust zijn.

De welvaartsstaat is de vormgeving van de waarden van vrijheid, rechtvaardigheid en naastenliefde in een geseculariseerde maatschappij. In deze zin is de welvaartsstaat niet alleen een samenlevingsvorm of een instelling, maar evenzeer een ethiek... De welvaartsstaat steunt op rechten en plichten, en om te overleven is het bewustzijn van persoonlijke en van collectieve waarden en verantwoordelijkheden noodzakelijk, [ook ten aanzien van de komende generaties].

Sinds deze woorden werden neergeschreven heeft de welvaartstaat merkwaar­

dig goed standgehouden maar er zijn wel duidelijke tekenen dat de welvaarts­

staat de toenemende druk op de onderkant van de samenleving niet langer heeft kunnen neutraliseren. We moeten daarom verder nadenken over hoe we van de droom een werkelijkheid kunnen maken. De voortdurende ongelijkheden en het onopgeloste armoedeprobleem nopen tot een beleid dat de gemakkelijke syner­

gieën tussen het economische en het sociale overstijgt en radicaal durft te kiezen voor de onderkant van de samenleving. Wie goed kijkt, ziet trouwens – vaak on­

(31)

Inleiding | 31

der de radar – hoopvolle tekenen van verandering. Open de ogen voor de voort­

durende – en bijwijlen succesvolle – strijd om de bodem van de welvaartsstaat op te tillen. Ontwaar de weliswaar langzame, haast onzichtbare, maar gestage socialisering van het Europese project. Luister naar de aarzelende wijzigingen in het discours. Observeer de vele plaatselijke initiatieven, de opkomst van nieuwe sociale bewegingen, de talloze sociale experimenten en innovaties, en bouw mee aan een geloofwaardig alternatief.

Bea Cantillon Turijn, 14 april 2016

(32)
(33)

Dankwoord

Dit boek is het resultaat van een collectieve onderneming over zeer vele ja­

ren gespreid. Het begon met de opeenvolgende edities van De Architectuur van de  Welvaartsstaat geschreven door Herman Deleeck en de vele onderzoekers van het Centrum voor Sociaal Beleid van de Universiteit Antwerpen die daaraan sedert de 70'er jaren rechtsreeks of onrechtstreeks meewerkten. De Staat van de Welvaartsstaat is het product van de volgehouden voortzetting, verdieping, verbreding en vernieuwing van dat onderzoek. We maakten dankbaar gebruik van de resultaten van de vele onderzoeksprojecten die de voorbije jaren aan het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck werden gevoerd. We hebben geput uit de talrijke publicaties en doctoraten die daaruit voortvloeiden. De vele gedachtewisselingen, interne en externe seminaries en Zoerseldagen zijn een voortdurende bron van inspiratie geweest.

Vele collega’s hebben ons geholpen door hun zeer gewaardeerde gesproken, geschreven en technische bijdragen. We danken in het bijzonder Diego Collado, Koen Decancq, Tim Goedemé, Jeroen Horemans, Tine Hufkens, Sarah Kuypers, Sarah Marchal, Ive Marx, Annemie Nys, Julie Vinck, Tess Penne, Daniela Skugor, Dieter Vandelannoote, Karel Van den Bosch, Natascha Van Mechelen, Gerlinde Verbist en Wim Van Lancker. Verder gaat onze dank uit naar Dimitri Mortelmans en Karel Neels (CELLO), Stijn Oosterlynck en Pieter Cools ( OASeS), André Decoster en Maarten Goos (KU Leuven) en Magda Lambert voor het waardevolle materiaal dat zij ons ter beschikking stelden. Daarnaast bedanken we Wouter Ryckbosch voor de grondige nalezing van de geschiedkundige delen en Ingrid Van Zele, Monica Wauters en Peter Bulcke voor hun redactionele in­

spanningen. We zijn in het bijzonder ook Frank Vandenbroucke, Anton Heme­

rijck, Brian Nolan, John Hills, Elisabeth en Bernard Bulcke erkentelijk voor de vele gedachtewisselingen, in spraak en tegenspraak.

Tot slot gaat onze oprechte dank naar de Universiteit Antwerpen en de Facul­

teit Politieke en Sociale Wetenschappen voor de mooie en gestructureerde om­

geving waarin we mochten werken. De sabbatical ons toegekend in 2015­2016 en de financiële ondersteuning van het Methusalemfonds hebben de voltooiing van dit boek mogelijk gemaakt.

(34)
(35)

1. Meer welvaartsstaat, maar niet voor iedereen

De welvaartsstaat is veranderd. Doorheen een lange periode van meer dan veer- tig jaar is er veel gesproken en geschreven over crisis. Voor sommigen was de welvaartsstaat de oorzaak van de economische groeivertraging, de grote werk- loosheid en het ontstaan van nieuwe sociale problemen (zie onder andere Mur- ray, 1984; Friedman, 1975. Voor anderen was de crisis net het gevolg van exo- gene en structurele sociale en economische transformaties. Er kwamen nieuwe paradigma’s op de voorgrond: na de opkomst van sterke neoliberale tendensen in de jaren tachtig verlegde de ‘actieve welvaartsstaat’ vanaf de tweede helft van de jaren negentig de focus van passieve bescherming naar activering. Later legde de ‘sociale investeringsstaat’ daar nog een laag bovenop door het investe- ren in menselijk kapitaal voorop te stellen, reeds vanaf de vroegste kinderjaren.

Meer recent is ook de notie ‘sociale innovatie’ nadrukkelijker op de voorgrond getreden met de gedachte dat sociale problemen meer van onderuit moeten wor- den benaderd, via plaatselijke, niet-bureaucratische en integratieve initiatieven (Oosterlynck et al., 2013).

In dit hoofdstuk leggen we uit hoe de opkomst van nieuwe ideeën en alterna- tieve politieke discours, de pogingen om de welvaartsstaat wetenschappelijk te ‘herconceptualiseren’ en, vooral, de vele beleidshervormingen met sterke internationale convergerende tendensen (zie onder meer Hemerijck, 2013), de uitdrukking zijn van en antwoorden bieden op fundamentele verschuivingen in de relatie tussen de welvaartsstaat, de markt en het gezin. Deze relaties zijn in wezen symbiotisch én contradictorisch. Zoals we verder zullen zien, hebben we sinds de jaren zeventig te maken met zowel groeiende afhankelijkheden als scherpere contradicties tussen de nieuwe economie en het nieuwe gezin ener- zijds en de verzorgingsstaat anderzijds. De welvaartsstaat is door de groeiende afhankelijkheden niet minder maar juist harder (en ook anders) beginnen wer- ken. Nochtans, voor hen die er het meest afhankelijk van zijn, zoals de werk- lozen, de leefloontrekkers en de werkarme gezinnen, werd de welvaartsstaat minder beschermend en minder zeker. Dat houdt verband met de groeiende contradicties aan de onderkant van de samenleving.

(36)

36 | Meer welvaartsstaat, maar niet voor iedereen

Dit hoofdstuk bouwt verder op de informatie en de analyses die verder in dit boek aan bod komen. Het is daarom zowel een inleiding tot als een synthese van het boek. We raden studenten aan om hun studie aan te vatten met de vol- gende hoofdstukken en dit hoofdstuk te beschouwen als een synthese van wat verder ter sprake komt. Allereerst beginnen we met een korte introductie in de politieke economie, waarin we focussen op de groei van de welvaartsstaat en de ambivalente relatie tot markt en samenleving (deze kwestie wordt verder meer in detail besproken in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 7). In een tweede deel beschrij- ven we de grote sociaaleconomische transformaties sinds het begin van de jaren zeventig. Dit deel moet worden gelezen als een samenvatting van Hoofdstuk 4, Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6. Vervolgens beschrijven we het beleid en de veran- deringen die de Belgische welvaartsstaat heeft ondergaan in de voorbije veertig jaar. Deze veranderingen – die meer in detail worden besproken in onder meer Hoofdstuk 5, Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 – stonden in het teken van kosten- besparingen, tewerkstelling en de aanpassing aan de veranderende positie van de vrouw in de samenleving. Verder bekijken we in dit deel de uitgavenontwik- kelingen (verder ook besproken in Hoofdstuk 2). We vinden een grote stabiliteit in die uitgavenniveaus, wat verrassend is tegen de achtergrond van het politieke discours over uitgavenbesparingen, de economische groei en de stijging van de tewerkstelling. We verklaren deze stabiliteit door het ontstaan van nieuwe sociale en economische behoeften. In het vierde deel gaat de aandacht naar de herverdeling en de onderkant van de samenleving. We beginnen met de vraag waarom de armoede niet is gedaald ondanks hoog gebleven sociale uitgaven, een sterk toegenomen tewerkstelling en verdere economische groei. We leg- gen uit dat deze paradox wordt verklaard door technologische ontwikkelingen, globalisering en gezinsindividualisering waardoor het moeilijk geworden is om volledige tewerkstelling te koppelen aan adequate inkomens voor mensen die aan de rand staan van de arbeidsmarkt.

§ 1.

Politieke economie en markteconomie

4

Traditioneel worden zes factoren aangehaald waarom de overheid een rol moet spelen in de markteconomie. Ten eerste is de marktconcurrentie economisch onvolmaakt, onder meer door concurrentieverstoring (oligopolie- en monopo- lievorming). Ten tweede komen de reële maar niet-koopkrachtige behoeften niet aan bod. Verder resulteert de werking van de markt in een ongelijke inkomens-

4. Voor een meer omstandige behandeling van de relatie tussen groei en de welvaartsstaat verwijzen we de lezer naar paragraaf 4 van Hoofdstuk 2.

(37)

Meer welvaartsstaat, maar niet voor iedereen | 37

en vermogensverdeling, waardoor ook de startkansen in het leven ongelijk ver- deeld blijven. Ten vierde zijn sommige economische en sociale risico’s van die aard dat ze enkel middels collectieve actie kunnen worden beschermd. Boven- dien houdt het marktmechanisme geen rekening (ook niet bij de prijsvorming) met externe effecten,5 waaronder milieuproblemen en de sociale kosten ervan.

Tot slot is de markteconomie voortdurend in onevenwicht, wat zich sociaal ver- taalt in grote schommelingen in de werkgelegenheid.

Deze kritiek werd theoretisch voor het eerst verwoord door Pigou (1920): wel- vaartsmaximalisatie sluit overheidsinterventie in (en leidt dus tot een gemengde economie) om meer publieke goederen voort te brengen (wegens technische noodzaak of ter ondervanging van sociale kosten en externaliteiten, of ter vergro- ting van de maatschappelijke kansengelijkheid) en om inkomensoverdrachten te organiseren om de uit de markteconomische mededinging gegroeide inkomens- verdeling te corrigeren in de richting van de behoeften (met name om de niet- koopkrachtige vraag tot koopkracht te brengen). Later vormden deze inzichten de basis van het Keynesianisme. Vanuit een ander perspectief kwam ook Polanyi (1944) in The great transformation tot een enigszins gelijklopende gedachte. De industrialisering zette volgens hem een proces van ‘double transformation’ in gang: de veranderingen op de arbeidsmarkt (arbeid wordt een ‘commodity’, dat wil zeggen een verhandelbaar goed) moesten gepaard gaan met en worden on- dersteund door ‘decommodificatie’ middels sociaal beleid. Later werd deze visie krachtig hernomen door Offe (1984: 263): “The ‘relationship’ between welfare and capitalism is contradictory: under modern capitalist conditions, a supportive network of non-commodified institutions is necessary for an economic system that utilizes labour as if it were a commodity [...].” Een gelijkaardige gedachte- gang vinden we terug in de ruimere functionalistische leer van Wilensky (1975).

In de ‘logic of industrialism’ beschouwde hij de instituties van de welvaartsstaat als noodzakelijke en onafwendbare producten van het modernisme.

Op het einde van de gouden jaren zestig en tijdens de daaropvolgende crisisperi- ode ontstaat een sterke neoliberale stroming die een scherpe kritiek formuleerde op de vermeende te verregaande staatstussenkomst. Zij beriep zich op volgende argumenten: de onmacht van het klassieke Keynesiaanse beleid tegenover de hoge werkloosheid en de inflatie; de (economische) inefficiënte werking van de overheid (slecht management, overregulering, verregaande bureaucratisering, foutieve beslissingen); de ongelijke en niet noodzakelijk rechtvaardigere her- verdeling via de overheid; de onbeheerste groei van de overheidsuitgaven; de onduidelijkheid omtrent hoe en door wie de collectieve behoeften (het algemeen

5. Externe effecten treden op wanneer “het gedrag van economische agenten rechtstreeks invloed heeft op het nut of de productiemogelijkheden van andere economische agenten, zonder dat daarvoor via de markt compensaties worden betaald” (Eyckmans, 2013: 413-414).

(38)

38 | Meer welvaartsstaat, maar niet voor iedereen

welzijn) worden bepaald; en de negatieve impact van de welvaartsstaat op ge- dragingen van mensen (sociale uitkeringen maken echtscheidingen, tienermoe- derschappen en luiheid mogelijk, zie hierover onder meer het boek van Murray, 1984). Zodoende heeft in de loop van de jaren zeventig de aandacht voor het zo- genoemde marktfalen (als legitimatiebron voor meer overheid) geleidelijk plaats geruimd voor het overheidsfalen (als legitimatiebron voor meer markt). In de geesten van vele beleidsmakers en onderzoekers werd Okuns afruil tussen ef- ficiëntie en gelijkheid (verder uitgelegd in Hoofdstuk 2) de dominante gedachte (Okun, 1975). De welvaartsstaat belandde in een tijdperk waarin het neoliberale gedachtegoed sterk bepalend was. Kostenbeheersing, de ‘terugtredende over- heid’, liberalisering en flexibilisering werden de toonaangevende begrippen.

Over de relatie tussen overheid en markt ontstonden echter gaandeweg meer genuanceerde visies en praktijken. De instituties van de welvaartsstaat wer- den ingezet in de strijd tegen de werkloosheid (via het activeringsbeleid); ter ondersteuning van laagproductieve arbeid (via bijvoorbeeld belastingkredieten en vouchers); ter ondersteuning van de emancipatie van de vrouw en van de combinatie van arbeid en gezin (via kinderopvang, ouderenzorg, ouderschaps- verloven en loopbaanonderbreking); en ter versterking van de productieve vaar- digheden van de beroepsbevolking (via levenslang leren). De reden waarom deze activiteiten door de welvaartsstaat werden opgenomen, verwijzen naar de oude uitgangspunten van Pigou (1920) en Polanyi (1944): economische nood- zaak, schaalvoordelen, maatschappelijke kansengelijkheid en de noodzaak om de ‘commodificatie’ van vrouwen te ondersteunen met nieuwe vormen van ‘de- commodificatie’. Kinderopvang is daarvan een sprekend voorbeeld. In België waren het aanvankelijk onthaalmoeders die de leemte informeel opvulden. De overheid is steeds meer tussengekomen om informele arbeid te bestrijden en het werk aantrekkelijker te maken door er sociale rechten aan te verbinden en te- gelijk de kostprijs draaglijk te houden voor jonge gezinnen met kinderen. Mede vanwege de schaalvoordelen wordt de zorg voor het jonge kind nu vooral aange- boden door privaat gesubsidieerde en publieke initiatieven. Zodoende heeft de welvaartstaat er een nieuwe taak bij gekregen om redenen van economische ef- ficiëntie. De markt was te weinig responsief voor deze nieuwe behoeften terwijl de nieuwe economie nood heeft aan opgeleide vrouwen.6 Ook de ondersteuning van huishoudelijke productie werd steeds meer een taak van de overheid. In Europa wordt dat sterk gepromoot, meest recent in de Europa 2020-strategie.

De begeleidende teksten maken de economische rationale duidelijk: “their low import and high employment content; the low productivity in some of the tasks

6. Men gaat er ook in toenemende mate van uit dat collectieve vormen van opvang de kansengelijkheid ten goede komem (Heckman en Krueger, 2003), maar dat is niet het eerste motief van de uitbouw van de kinderopvang.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Willen we actief werk voor allen creëren ter behoud van de welvaarts- of ver- zorgingsstaat, dan moet hoognodig het werk van de aalboer en de zwikker en hun volgelingen ge-

Deze laatsten zijn niet enkel gericht op lage lonen, maar toepasbaar voor alle werkenden en niet-werken- den (de aanvankelijke belastingsaftrek voor kinde- ren ten laste werd

[r]

Willen we niet alleen het recht op arbeid voor iedereen garanderen, maar een duurzame combinatie tussen deelname aan betaal- de arbeid en andere levenssferen mogelijk maken, dan

En niet alleen het aantal is van tel, ook veel meer aandacht voor de kwaliteit en voor de doorstro- ming naar het normaal economisch circuit is ver- eist. Ondanks de zeer

In de Angelsaksische landen zijn belastingkredieten voor gezinnen met een laag arbeidsinkomen aan het uit- groeien tot basispijlers van de sociale zekerheid.. Het vandaag

op zoek naar nieuwe evenwichten, Volume I, Privaat bankrecht, Ondernemings- recht, Insolventierecht, 2003, x + 548 p.. Michel Tison, Cathy Van Acker, Jan Cerfontaine,

Maar nu was het de raadkamer zelf die voor een oplossing zorgde: men vond dat hier geen sprake was van euthanasie, maar hulp bij zelfdoding, en daar worden artsen wanneer ze