• No results found

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WIJ \13EATRIX, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ. ENZ. ENZ.

Wijziging van de Werkloosheidswet en de Toeslagenwet in verband met het in mindering brengen op de werkloosheidsuitkering van inkomsten waarop recht bestaat in verband met de eindiging van de dienstbetrekking

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat inkomsten waarop aanspraak bestaat in verband met de eindiging van de dienstbetrekking in mindering worden gebracht op de WW-uitkering, zodat uitkeringsgerechtigden in grotere mate worden geactiveerd zelfstandig in het eigen levensonderhoud te voorzien;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten- Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Wijziging Werkloosheidswet

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. inkomsten waarop de werknemer aanspraak heeft in verband met de eindiging van de dienstbetrekking uit hoofde waarvan het recht op uitkering is ontstaan;.

2. In het tweede lid wordt "eerste lid" vervangen door: eerste lid, onderdelen b en c,.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

5. In afwijking van het eerste lid worden de in onderdeel a van dat lid bedoelde inkomsten niet op de uitkering in mindering gebracht voorzover zij:

a. voor de toepassing van artikel 16, derde lid, zijn gelijkgesteld met loon;

b. door de rechter zijn toegewezen als vergoeding van proceskosten;

Bijlage nr. 5893-b5, bij Staatscourant 2022, nr. 5893.

(2)

c. bestaan uit verstrekking door de werkgever van begeleiding, scholing of

opleiding van de werknemer met het oog op de inschakeling in het arbeidsproces;

d. bestaan uit pensioen dat als gevolg van de voortzetting van de

pensioenvoorziening wordt opgebouwd na het einde van de dienstbetrekking;

e. door de werknemer niet zullen worden ontvangen als gevolg van het feit dat de werkgever na het einde van de dienstbetrekking verkeert in een

omstandigheid als bedoeld in artikel 61, eerste lid.

4. In het zesde lid wordt "onderdeel a en c" vervangen door: onderdeel c.

5. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

9. De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde inkomsten worden op zo kort mogelijke termijn in mindering gebracht, waarbij de per dag in mindering te brengen inkomsten niet hoger worden gesteld dan de hoogte van de uitkering. De termijn waarover in mindering wordt gebracht vangt aan op de eerste

werkloosheidsdag.

10. Indien de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde inkomsten uitsluitend bestaan uit periodieke inkomsten die:

a. tijdens de gehele duur van het recht op uitkering per periode niet meer bedragen dan de uitkering over die periode;

b. na afloop van de duur van het recht op uitkering per maand niet meer bedragen dan 70% van het minimumloon,

worden de per dag in mindering te brengen inkomsten, in afwijking in zoverre van het negende lid, niet hoger gesteld dan de inkomsten over die periode.

11. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen inkomsten worden aangemerkt als inkomsten waarop de werknemer aanspraak heeft in verband met de

eindiging van de dienstbetrekking uit hoofde waarvan het recht op uitkering is ontstaan.

B

Aan hoofdstuk XB wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 34, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien de

dienstbetrekking is beëindigd voor de datum van inwerkingtreding van de wet van .... , houdende wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het in mindering brengen op de werkloosheidsuitkering van inkomsten waarop recht bestaat in verband met de eindiging van de dienstbetrekking (Stb....).

Artikel H. Wijziging Toeslagenwet

Aan artikel 5 van de Toeslagenwet wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien artikel 34, eerste lid, onderdeel a, juncto negende lid, van de

Werkloosheidswet wordt toegepast, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen de uitkering op grond van de Werkloosheidswet in aanmerking genomen alsof die artikelleden niet zijn toegepast.

(3)

Artikel III. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(A.J. de Geus)

(4)

MEMORIE VAN TOELICHTING Algemeen

1. Aanleiding

De economische stagnatie heeft geleid tot een kleine verdubbeling van de werkloosheid in krap 3 jaar. In 2001 was 3,3% van de beroepsbevolking werkloos, in het 2e kwartaal van 2004 is de werkloosheid toegenomen tot 6,4%.1 Als gevolg van een groot aantal ontslagen is het aantal nieuwe uitkeringen in het kader van de Werkloosheidswet (WW) gestegen van 252.000 in 2001 tot 419.000 in 2003. De uitkeringslasten zijn in diezelfde periode toegenomen van

€ 2,0 mrd tot € 3,4 mrd. Werknemers die in het kader van een collectief ontslag met een vergunning van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) worden ontslagen, ontvangen in veel gevallen bovenwettelijke inkomsten op grond van een sociaal plan. Werknemers van wie de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wordt ontbonden, ontvangen veelal een bedrag ineens als ontbindingsvergoeding. In 2003 zijn naar schatting ruim 60.000

ontbindingsvergoedingen toegekend. De hoogte van deze vergoeding is gebaseerd op een richtlijn van de Kring van Kantonrechters uit 1996.2 De in deze richtlijn weergegeven kantonrechtersformule fungeert in de praktijk ook als ijkpunt bij overleg over ontslagen via een andere route dan via de kantonrechter.

In totaal ontvangt ongeveer 10 procent van de werknemers die een beroep doen op de WW, bovenwettelijke inkomsten in de vorm van een bedrag ineens of een periodieke aanvulling op de WW-uitkering. Wanneer de dienstbetrekking 12 jaar of langer heeft geduurd en het ontslag niet (overwegend) aan de werknemer wordt toegerekend, bedragen deze inkomsten al snel meer dan één jaarsalaris. Inkomsten waarop de werknemer aanspraak verkrijgt in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, worden op dit moment niet in mindering gebracht op de WW-uitkering. Ingeval het vervangende inkomen bij werkloosheid (WW plus

bovenwettelijke inkomsten) niet of nauwelijks verschilt met het arbeidsinkomen, gaat dit ten koste van de activerende werking van de WW. De gemiddelde duur van de WW-uitkering van de werknemer van wie de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wordt ontbonden, is mede als gevolg hiervan verhoudingsgewijs lang. Het inkomen van de werkloze werknemer die bovenop een WW-uitkering aanvullende inkomsten geniet, stimuleert onvoldoende om mee te werken aan een overgang "van werk naar werk".

Tot 1987 kenden de WW en de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV)

anticumulatiebepalingen. Deze bepalingen waren onderdeel van de reglementen van de bedrijfsverenigingen en van het Algemeen Werkloosheidsfonds. Deze reglementen bepaalden ondermeer dat inkomsten wegens loonderving en inkomsten in verband met de beëindiging van een dienstbetrekking volledig op de uitkering in mindering werden gebracht, voorzover deze inkomsten niet al werden genoten naast het loon uit de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid was ontstaan. Met de invoering van de huidige Werkloosheidswet in 1987 koos de toenmalige regering ervoor om een werkloosheidsuitkering te beschouwen als vaste, verplichte basiszekerheid die generaal van karakter is. De sociale partners kregen hiermee in beginsel de vrijheid om aanvullende regelingen te treffen. De regering maakte daarbij de kanttekening dat de overheid wat betreft door de sociale partners overeengekomen

1 Onder werkloosheid wordt verstaan: alle personen zonder werk (of met werk van minder dan twaalf uur per week) die minstens twaalf uur per week willen werken, daarvoor direct beschikbaar zijn en bovendien actief zoeken naar werk.

2 Zie de "Aanbevelingen voor procedures ex. art. 7A:1639w, zoals vastgesteld in de plenaire vergadering van de Kring van Kantonrechters op 8 november 1996".

(5)

socialezekerheidsregelingen een zelfde verantwoordelijkheid draagt als ten aanzien van de ontwikkeling van de lonen en arbeidsvoorwaarden in het algemeen. Als die ontwikkeling conflicteert met de verantwoordelijkheid van de overheid voor het functioneren van de nationale economie, kan voor de overheid reden tot bemoeienis ontstaan.3

De toename van de publieke werkloosheidslasten en van de private ontslagkosten in de laatste 3 jaar zijn aanleiding tot grote zorg. De regering is van oordeel dat de ontslagkosten voor werkgevers enerzijds te hoog zijn en anderzijds verkeerd besteed. De hoge ontslagkosten maken het voor werkgevers onnodig duur om hun arbeidsorganisatie aan te passen. Daarnaast kunnen en moeten de voorzieningen die bij individuele of collectieve ontslagen worden getroffen, voor een groter deel besteed worden aan het bevorderen van de overgang naar een andere baan. De huidige regeling, op grond waarvan ontslagvergoedingen en periodieke aanvullingen voor de hoogte van de WW-uitkering volledig buiten beschouwing blijven, kan daarom niet in stand blijven. Deze systematiek brengt een onnodige verzwaring van de arbeidskosten teweeg en strijdt met het streven naar een activerend stelsel van sociale zekerheid. De regering stelt daarom voor om inkomsten die de werknemer verkrijgt in verband met de eindiging van zijn dienstbetrekking, op de WW-uitkering te anticumuleren, tenzij deze inkomsten bestaan uit door de werkgever verstrekte of betaalde diensten en activiteiten die er op zijn gericht de werknemer zo snel mogelijk in betaald werk te laten hervatten. Daarnaast blijven door een rechter toegewezen vergoeding van proceskosten buiten de verrekening met de WW-uitkering. In paragraaf 3 wordt afbakening van de inkomsten die op de WW-uitkering in mindering worden gebracht, nader toegelicht.

Het voornemen om ontslagvergoedingen op de WW-uitkering in mindering te brengen, was onderdeel van het regeerakkoord van dit kabinet. Naar aanleiding van het Najaarsakkoord in de Stichting van de Arbeid van 14 oktober 2003 had het kabinet besloten vooralsnog af te zien van de invoering van anticumulatie in de WW. Vanwege de dreigende overschrijding van het maximale toegestane EMU-tekort, en de doelstelling om de activerende werking van het stelsel te vergroten, acht de regering het alsnog wenselijk ontslagvergoedingen in mindering te brengen op de WW-uitkering.

2. Doel anticumulatie

Het in mindering brengen van ontslagvergoedingen op de WW-uitkering kent een drieledige doelstelling. In de eerste plaats draagt anticumulatie bij aan een snellere uitstroom uit de WW als gevolg van werkhervatting. De activerende werking van de WW wordt hiermee bevorderd.

De vergoedingen die de werknemer ontvangt in verband met de eindiging van zijn

arbeidsovereenkomst, verhogen diens inkomen tijdens werkloosheid. De ontslagvergoeding verlaagt daarmee de prikkel om vervangend werk te zoeken, hetgeen leidt tot een onnodige verlenging van de gemiddelde duur van de werkloosheid.

De anticumulatie met de WW-uitkering kan in voorkomende gevallen tot afschaffing of beperking van ontslagvergoedingen en bovenwettelijke aanvullingen leiden. Maar ook als dat niet gebeurt, zal het inkomen bij werkloosheid door de anticumulatie op een lager niveau uitkomen. Anticumulatie vergroot zodoende de prikkel om snel vervangende arbeid te zoeken en te aanvaarden.

3 Kamerstukken II 1985/86, 19261, nr. 3, p. 17 e.v.

(6)

De anticumulatie van ontslagvergoedingen gaat in de tweede plaats het oneigenlijke gebruik van de WW als route voor vervroegde uittreding tegen. De aanspraak op een

ontslagvergoeding vermindert de weerstand tegen een mogelijk vermijdbaar ontslag.

Oudere werknemers worden relatief vaak ontslagen via een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. Werknemers die bij werkloosheid al 50 jaar of ouder zijn, hebben na afloop van hun WW-uitkering recht op een uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)4. Net als bij de WW blijven eenmalige uitkeringen bij een beëindiging van de dienstbetrekking voor het recht op IOAW in zijn geheel buiten beschouwing. De begunstigende bepalingen in de WW en de IOAW hebben geleid tot een oververtegenwoordiging van ouderen in het WW-bestand.

Ultimo 2003 bedroeg het aandeel 55-plussers in het WW-bestand ongeveer 25%, terwijl deze leeftijdsgroep slechts 10% van alle WW-verzekerden omvat. De oververtegenwoordiging van ouderen wordt vooral veroorzaakt door een gemiddeld zeer lange verblijfsduur. Ter illustratie, in de leeftijdsklasse tot 55 jaar heeft 28% van de WW-gerechtigden een uitkering van een jaar of langer, in de klasse 55 jaar en ouder is dit 67%.

De anticumulatie van ontslagvergoedingen grijpt in op beide mechanismen. Het zal de weerstand van oudere werknemers tegen niet noodzakelijke ontslagen vergroten (minder instroom) en de werkhervatting van ouderen doen toenemen (kortere verblijfsduur). De regering wil het beroep van werknemers van 55 jaar en ouder op de WW geleidelijk terug brengen naar een beroep vergelijkbaar met dat van werknemers van 45 tot 55 jaar. De invoering van anticumulatie in de WW draagt hieraan bij.

In de derde plaats kan het wetsvoorstel ertoe leiden dat de bij individuele en collectieve afvloeiingsregelingen meer nadruk komt te liggen op de reïntegratie en outplacement van de betrokken werknemers. Werknemers krijgen een groter financieel belang bij een snelle werkhervatting dan bij een ontslagvergoeding of bovenwettelijke aanvulling als die op de WW-uitkering in mindering worden gebracht. Sociale plannen en afvloeiingsregelingen waarin de verbetering van de arbeidsmarktpositie van met ontslag bedreigde werknemers centraal staat ("van werk naar werk") hebben een positief effect op de dynamiek van de arbeidsmarkt en in het verlengde daarvan op de omvang van de werkgelegenheid.

Door een verbetering van de activerende werking van de WW en het tegengaan van het gebruik van de WW als uittredingsroute zullen de publieke werkloosheidslasten afnemen.

De verkorting van de gemiddelde duur van de uitkeringen leidt structureel tot een afname van het WW-volume met circa 10.000 uitkeringsj aren. Een verlaging van de werkloosheidslasten (publiek en privaat) draagt bij aan een verbetering van de economische structuur en daarmee aan een toename van de werkgelegenheid. Het perspectief op werk zal hierdoor voor iedereen verbeteren.

3. Vormgeving en maatvoering anticumulatie

Dit wetsvoorstel regelt dat inkomsten die verband houden met de eindiging van de

dienstbetrekking als gevolg waarvan recht op een WW-uitkering is ontstaan, op deze uitkering in mindering worden gebracht. Het betreft inkomsten waarop de werknemer een aanspraak heeft verkregen voorafgaand aan, gedurende of na de periode dat hij recht heeft op een WW- uitkering. Dit kunnen zowel inkomsten zijn in de vorm van een eenmalig bedrag, als ook inkomsten in de vorm van periodieke aanvullingen op de uitkering door de werkgever.

4 Het kabinet heeft het voornemen om de minimumleeftijd voor het recht op IOAW voor personen die niet arbeidsongeschikt zijn, te verhogen naar 55 jaar.

(7)

Indien de werkgever in verband met de eindiging van de dienstbetrekking een koopsom voor een lijfrente stort, dan wordt deze koopsom als inkomsten aangemerkt. Datzelfde geldt voor de bedragen die de werkgever stort op de rekening van een stamrecht-B.V. van de werknemer die is of wordt ontslagen. Onder het inkomstenbegrip vallen eveneens door de werkgever in natura verstrekte — op geld waardeerbare — goederen of diensten.

Het begrip inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking omvat niet de aanvullingen op uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid. Bij dergelijke aanvullingen speelt het al dan niet voortduren van de dienstbetrekking in beginsel geen rol. Indien een niet

werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer naast een

arbeidsongeschiktheidsuitkering eveneens een WW-uitkering ontvangt en op beide

uitkeringen aanvullingen ontvangt, valt alleen de aanvulling op de WW-uitkering onder het begrip inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking.

WW-uitkeringen die worden verstrekt in verband met werkloosheid wegens

werktijdverkorting of wegens buitengewone natuurlijke omstandigheden, worden in voorkomende gevallen ook door de werkgever aangevuld. Deze WW-uitkeringen worden toegekend zonder dat de dienstbetrekking is geëindigd. Een aanvulling op deze uitkeringen valt niet onder het begrip inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking.

Inkomsten waarop de werknemer aanspraak heeft in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, worden in dit deel van de memorie van toelichting verder aangeduid als ontslagvergoedingen.

De voorgestelde wetswijziging geldt voor werknemers van wie de dienstbetrekking wordt beëindigd op of na de datum van inwerkingtreding. Bepalend hiervoor is het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht waardoor de dienstbetrekking eindigt. Voorbeelden van dergelijke rechtshandelingen zijn de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter, de opzegging van de arbeidsovereenkomst of de beëindigingsovereenkomst. Voor werknemers van wie de dienstbetrekking is beëindigd vóór de inwerkingtreding van dit voorstel, geldt eerbiedigende werking.

Ontslagvergoedingen die van anticumulatie zijn uitgezonderd

De regering wil bevorderen dat werkgevers en werknemers zich in het kader van een sociaal plan of een individuele afvloeiingsregeling vooral richten op een zo snel mogelijke overgang van werk naar werk. Door de werkgever verstrekte of betaalde diensten of activiteiten die hieraan bijdragen, worden daarom niet op de uitkering in mindering gebracht. Voorbeelden hiervan zijn door de werkgever beschikbaar gestelde of betaalde scholings- en

bemiddelingsactiviteiten. De uitzondering is beperkt tot de verstrekking van diensten of activiteiten "in natura". Dit omvat eveneens diensten of activiteiten die rechtstreeks door de werkgever aan de dienstverlener worden betaald. Middelen die de werkgever aan de

werknemer ter beschikking stelt met het oog op de inkoop van de hier bedoelde diensten of activiteiten, vallen niet onder deze uitzondering.

Op de WW-uitkering wordt eveneens niet in mindering gebracht een door de rechter

toegewezen vergoeding van kosten van de ontslagprocedure. Dit is in overeenstemming met de vrijstelling van deze inkomsten bij de toepassing van artikel 16, derde lid WW (de fictieve opzegtermijn).

(8)

De pensioenpremies die de werkgever betaalt voor de voortzetting van de pensioenopbouw van de werkloze werknemer, worden eveneens niet op de WW-uitkering in mindering gebracht.

De regering acht het niet wenselijk om — behoudens de hierboven genoemde uitzonderingen — ontslagvergoedingen met een specifieke bestemming uit te zonderen. Een dergelijke

uitzondering zou afbreuk doen aan de effectiviteit van de maatregel. Werkgevers en werknemers kunnen in het kader van een afvloeiingsregeling immers zelf een bestemming voor de ontslagvergoeding benoemen. Bij de uitvoering van de WW is het niet doenlijk om vast te stellen of de werknemer een aldus "geoormerkt" bedrag daadwerkelijk aan de benoemde bestemming besteedt. Een dergelijke uitzondering zou daarom een ruime ontwijkmogelijkheid opleveren.

Verhouding met fictieve opzegtermijn

Artikel 16, derde lid, van de WW regelt sinds 1 januari 1999 de fictieve opzegtermijn. Het artikel bepaalt dat inkomsten die de werknemer ontvangt in verband met de beëindiging van zijn dienstbetrekking, worden gelijkgesteld met loon dat de werknemer zou hebben ontvangen indien de dienstbetrekking door opzegging met inachtneming van de geldende termijn zou zijn beëindigd. Door de gelijkstelling van een ontslagvergoeding met het recht op loon verschuift de ingangsdatum voor de WW-uitkering tot na het verstrijken van de fictieve opzegtermijn.

De invoering van dit wetsvoorstel heeft geen invloed op de regeling van de fictieve opzegtermijn. Anticumulatie geschiedt pas als er metterdaad een WW-uitkering wordt verstrekt. Het bedrag dat aan de fictieve opzegtermijn wordt toegerekend, blijft buiten beschouwing bij de berekening van de te anticumuleren inkomsten van de werknemer. Met andere woorden, indien een deel van de ontslagvergoeding wordt gelijkgesteld met het recht op loon over een fictieve opzegtermijn, dan wordt dat deel van de ontslagvergoeding in mindering gebracht op de inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, die op grond van dit voorstel op de WW-uitkering in mindering worden gebracht.

Indien na aftrek van de verstrekkingen ten behoeve van de reïntegratie of outplacement van de werknemer, de proceskostenkostenvergoeding en — indien van toepassing - het deel van de vergoeding dat wordt gelijkgesteld met loon over een fictieve opzegtermijn, nog inkomsten resteren waarop aanspraak bestaat in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, worden deze inkomsten op de WW-uitkering in mindering gebracht. Het te anticumuleren bedrag wordt vastgesteld bij de uitkeringsaanvraag. Als een bovenwettelijke aanvulling afhangt van omstandigheden zoals het voortduren van de werkloosheid of het ontvangen van een WW-uitkering, staat op dat moment de feitelijke omvang van de ontslagvergoeding nog niet vast. Wél staat vast dat de betrokken werknemer — indien hij aan de voorwaarden voldoet

— aanspraak heeft op deze inkomsten. De voorgestelde regeling gaat uit van het totale bedrag dat de werknemer maximaal zal ontvangen, indien hij over de volledige duur van de

bovenwettelijke regeling zal voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarden. Hiermee wordt voorkomen dat tijdens de WW-uitkering een herberekening van het te anticumuleren bedrag moet worden gemaakt, bijvoorbeeld in verband met de herleving van een beëindigde WW- uitkering. De uitvoerbaarheid en de eenduidigheid van deze regeling zijn hiermee gediend.

Wijze van verrekening

Bij de wijze van verrekening wordt onderscheid gemaakt naar de betaalbaarstelling van de ontslagvergoeding. De hoofdregel is dat ontslagvergoedingen over een zo kort mogelijke periode direct vanaf de aanvang van het recht op de WW-uitkering in mindering worden

(9)

gebracht. Deze hoofdregel is van toepassing op ontslagvergoedingen die als een bedrag ineens betaalbaar worden gesteld. Hieronder valt ook een ontslagvergoeding die wordt gebruikt als koopsom voor een lijfrente of wordt gestort ten behoeve van een stamrecht. Het moment waarop de ontslagvergoeding wordt betaald, - voorafgaand aan, tijdens of na afloop van de WW-uitkering - doet hierbij niet terzake. Voorts geldt de verrekeningswijze van de

hoofdregel voor een ontslagvergoeding die in termijnen betaalbaar wordt gesteld, als één of meer van deze termijnen meer bedraagt dan de WW-uitkering over de betreffende

uitkeringsperiode. Deze wijze van verrekening is ook van toepassing als de werknemer in verband met de eindiging van de dienstbetrekking aanspraak heeft op inkomsten na afloop van de WW-uitkering (een zogenoemde nawettelijke uitkering), indien die inkomsten per maand meer bedragen dan 70% van het minimumloon per maand.

Ontslagvergoedingen in de vorm van periodieke inkomsten

Op de hierboven beschreven hoofdregel voor verrekening wordt alleen een uitzondering gemaakt als de te verrekenen ontslagvergoeding van de werknemer uitsluitend bestaat uit periodieke inkomsten die over de gehele duur van die inkomsten minder bedragen dan de WW-uitkering over dezelfde periode (zoals bovenwettelijke aanvullingen). In dat geval worden per uitkeringsperiode die inkomsten op de uitkering gekort, waarop de werknemer over die periode recht heeft in verband met de eindiging van de dienstbetrekking. Het totale inkomen van de werkloze werknemer (wettelijk plus bovenwettelijk) is in dat geval gelijk aan de WW-uitkering vóór verrekening van de ontslagvergoeding, in beginsel 70% van het loon waarover de uitkering wordt berekend. Ten opzichte van de hoofdregel wordt bij deze wijze van verrekening per periode een geringer bedrag verrekend. De anticumulatie gaat door tot het volledige bedrag is verrekend. De duur van de verrekeningsperiode wordt hierdoor langer.

4. Uitvoering en handhaving

Informatieplicht werkgever en werknemer

Een werknemer die bij de eindiging van zijn dienstbetrekking een ontslagvergoeding heeft meegekregen, is op grond van artikel 25 van de WW verplicht dit bij de aanvraag van de uitkering te melden. Indien de afspraken rond de ontslagvergoeding op papier staan, dient de betrokkene UWV hier inzage in te geven. Bij twijfel over de juistheid van de door de

uitkeringsgerechtigde aangedragen gegevens, heeft UWV de mogelijkheid deze te verifiëren bij de ex-werkgever. Op grond van de artikelen 54 en 60 van de Wet Structuur

uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) is de ex-werkgever gehouden UWV de benodigde gegevens te verschaffen. UWV kan vanaf 2006 voor de uitvoering van (onder meer) de WW gebruik maken van de gegevens waarover de Belastingdienst beschikt ten behoeve van de loon- en premieheffing.

Toepassing maatregel

Het is mogelijk dat een periode waarover een maatregel op grond van artikel 27 van de WW wordt toegepast, samenloopt met een periode waarover een ontslagvergoeding wordt

verrekend. In dat geval wordt eerst de maatregel op de uitkering toegepast en vervolgens pas geanticumuleerd. UWV kan bijvoorbeeld de uitkering gedeeltelijk weigeren als een

uitkeringsgerechtigde onvoldoende probeert om passend werk te verkrijgen. In deze situatie wordt het deel van de ontslagvergoeding dat als gevolg van de gedeeltelijke weigering niet op de uitkering kan worden geanticumuleerd - voor zover mogelijk - alsnog geanticumuleerd in de periode volgend op de toepassing van de maatregel.

(10)

Aanbevelingen van UWV, IWI en Actal

UWV heeft op 9 december 2002 een voorlopig oordeel gegeven over de

uitvoeringstechnische consequenties van het voorstel om ontslagvergoedingen in mindering te brengen op de WW-uitkering. Vervolgens heeft UWV op 13 oktober 2003 een oordeel

gegeven over de uitvoeringstechnische consequenties van een ontwerpversie van dit wetsvoorstel. In die versie was sprake van een forfaitaire vrijlating van een deel van de vergoeding, maar qua systematiek en techniek was het voorstel identiek. Het

uitvoeringstechnisch commentaar van UWV op dat voorstel is daarmee volledig van

toepassing op dit wetsvoorstel. Dat geldt eveneens voor het oordeel van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) van 6 oktober 2003 over de consequenties van de in die ontwerpversie

opgenomen regeling voor het toezicht op de uitvoering. Het Adviescollege toetsing

administratieve lasten heeft op 19 september 2003 geconstateerd dat de ontwerpversie van dit voorstel leidt tot een verhoging van de administratieve lasten van ten hoogste € 100.000. Deze constatering geldt ook voor de uiteindelijke versie van het wetsvoorstel.

Naar aanleiding van deze commentaren is de tekst en de toelichting van dit wetsvoorstel op een aantal onderdelen verduidelijkt en gepreciseerd. De commentaren die betrekking hebben op dit voorstel, zijn verwerkt, met uitzondering van de hieronder genoemde punten.

In haar voorlopige oordeel adviseerde UWV om bij de vormgeving van anticumulatie te kiezen voor een methode die regelt dat het recht op een WW-uitkering wordt verschoven tot na de periode waaraan de ontslagvergoeding kan worden toegerekend. De door de regering voorgestelde vorm, op grond waarvan de ontslagvergoeding op de WW-uitkering in

mindering wordt gebracht, heeft volgens UWV het nadeel dat de persoon in kwestie over deze periode alle gegevens moet verstrekken die nodig zijn om het WW-recht vast te stellen.

Tijdens de periode waarover de ontslagvergoeding op de WW-uitkering in mindering wordt gebracht, zal de werknemer minder geneigd zijn aan zijn WW-verplichtingen te voldoen en zijn deze minder goed handhaafbaar.

De regering heeft deze bezwaren onderkend, maar geeft desondanks de voorkeur aan het in mindering brengen van de ontslagvergoeding op de uitkering. Deze vorm van anticumuleren stimuleert werklozen sterker om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. Het voorstel van UWV houdt in dat de betrokken werklozen, na afloop van de periode waarin zij hun

ontslagvergoeding opsouperen, alsnog een volledig WW-recht kunnen ontvangen.

De door de regering voorgestelde vorm van anticumulatie brengt met zich mee dat de

werkloze werknemers moeten voldoen aan de verplichtingen gericht op werkhervatting en in aanmerking blijven komen voor reïntegratieactiviteiten. De in het onderhavige voorstel opgenomen methode maakt het voorts mogelijk dat bovenwettelijke aanvullingen periodiek op de WW-uitkering in mindering worden gebracht. In de door UWV voorgestelde vorm is dit niet mogelijk.

De door de regering voorgestelde methode brengt bovendien met zich mee dat de betrokken werknemers verzekerd blijven op grond van de Ziekenfondswet en Wet op de

arbeidsongeschiktheidsverzekering (zie ook paragraaf 5 "Financiële effecten") en dat gebruik kan worden gemaakt van de regeling voor de voortzetting van de pensioenopbouw van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Tenslotte voorkomt de voorgestelde methode dat een regeling moet worden getroffen over de voorwaarden waaronder tijdens de anticumulatie-periode een nieuw WW-recht ontstaat.

De IWI stelt in haar commentaar dat het voorstel niet duidelijk maakt hoe gehandeld moet worden indien de bovenwettelijke aanvulling bestaat uit een aanvulling tot een bepaald

(11)

percentage (b.v. 80%) van het laatstverdiende loon. Een dergelijke garantie komt vaak voor in bovenwettelijke regelingen voor overheidswerknemers. De anticumulatie kan in deze gevallen tot gevolg hebben dat de werkgever feitelijk de volledige uitkering plus de aanvulling moet financieren. De constatering van de IWI is juist, maar is geen aanleiding voor aanpassing van dit wetsvoorstel. Het ligt veeleer voor de hand dat werkgevers en werknemers dergelijke regelingen aanpassen aan het wettelijke kader.

Bezwaar en beroep

Tegen een besluit van UWV om een ontslagvergoeding in mindering te brengen op de WW- uitkering staat bezwaar en beroep open. De Raad voor de Rechtspraak wijst er in zijn advies van 10 augustus jl. op dat bij de inwerkingtreding van de wetswijziging een toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken zaken in de rede ligt. In beroepszaken zal de rechter moeten beoordelen of UWV de ontslagvergoeding terecht met de WW-uitkering verrekent.

Beslissingen op bezwaar van UWV en uitspraken van de rechterlijke macht zullen op termijn de toepassing van anticumulatie verhelderen.

De toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken zal extra kosten veroorzaken bij UWV, de rechtbanken en de Centrale Raad voor Beroep. Deze toename is tijdelijk en zal —

afhankelijk van de snelheid waarmee de jurisprudentie zich vormt — na enkele jaren naar verwachting wegvallen. Zowel UWV als het ministerie van SZW zal door middel van voorlichting op voorhand zo veel mogelijk duidelijkheid scheppen over de strekking en de reikwijdte van dit voorstel.

5. Financiële effecten Uitkeringslasten WW

De verrekening van ontslagvergoedingen met de WW-uitkering heeft tot gevolg dat het gemiddelde inkomen bij werkloosheid lager wordt. Indien de ontslagen werknemer aanspraak heeft op inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, zal hij bij

verrekening via de hoofdregel gedurende enige tijd een WW-uitkering van nihil ontvangen.

De betrokken werknemer kan in dat geval de ontslagvergoeding aanwenden om in zijn levensonderhoud te voorzien. Indien de werknemer aanspraak heeft op een periodieke aanvulling, wordt deze op de WW-uitkering in mindering gebracht. Het totale inkomen is in dat geval gelijk aan de WW-uitkering, 70% van het dagloon. Als er geen aanspraak is op bovenwettelijke inkomsten, bestaat het inkomen uitsluitend uit de WW-uitkering van 70%

van het dagloon.

De verhouding van het inkomen bij werkloosheid tot het arbeidsinkomen (de replacement rate van WW-gerechtigden) daalt als gevolg van de anticumulatie met gemiddeld 3%. Werkloze werknemers zullen als gevolg hiervan hun zoekgedrag intensiveren en sneller een

vervangende baan accepteren. Het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid zullen hierdoor structureel toenemen met 10.000 arbeidsjaren. Het WW-volume zal in de structurele situatie naar verwachting in dezelfde omvang (10.000 uitkeringsjaren) afnemen. Bij een gemiddelde WW-uitkering van € 15.400 per jaar dalen de uitkeringslasten structureel met € 154 miljoen.

In 2005 bedragen de besparingen op de uitkeringslasten € 77 miljoen, uitgaande van een invoeringsdatum van 1 april 2005 en een ingroeipad van 9 maanden.

Uitvoeringskosten UWV

Anticumulatie in de WW veroorzaakt een toename van de structurele uitvoeringkosten van UWV met € 4 miljoen. UWV zal tevens eenmalige implementatiekosten moeten maken ten

(12)

gevolge van deze maatregel omdat de systemen, processen en afspraken in verband met de uitkeringsintake, moeten worden aangepast. In de uitvoeringstoets heeft UWV deze incidentele kosten geraamd op € 1 miljoen.

Totale financiële effecten

2005

2006

2007 structureel Bedragen in e mln.

Besparing uitkeringslasten -77 -154 -154 -154 Effect op uitvoeringskosten

2

4

4

4

Netto besparing -75 -150 -150 -150

Deze besparingen slaan neer in de wachtgeldfondsen en het AWf. De overheidswerkgevers zijn eigenrisicodrager voor de WW.

Effecten anticumulatie WW voor WWB en IOAW

Tijdens de verrekening van de ontslagvergoeding met de WW-uitkering op grond van de hoofdregel kan het inkomen van de werkloze werknemer onder het bijstandsniveau komen.

Indien het vermogen van betrokkene, met inbegrip van het (resterende) bedrag van de ontslagvergoeding, lager is dan de in de WWB opgenomen vermogensvrijlating en betrokkene en/of de partner geen ander inkomen heeft, zou in dat geval recht op bijstand kunnen ontstaan. Dit is het gevolg van het feit dat de WWB - via de vermogenvrij stelling - wel een vrijlating voor de ontslagvergoeding kent en de WW niet. Anderzijds zal er als gevolg van de versterking van de activerende werking van de WW ook een beperkter beroep zijn op de WWB en de IOAW. Per saldo wordt ervan uitgegaan dat er geen budgettaire effecten optreden bij de WWB en de IOAW.

Wanneer een werkloze werknemer een ontslagvergoeding ineens ontvangt bij en in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, wordt deze uitkering op grond van de IOAW niet als inkomen in verband met arbeid beschouwd maar wordt een dergelijke ontslagvergoeding tot het vermogen gerekend. Aangezien bij de IOAW geen vermogenstoets geldt, heeft een dergelijke ontslagvergoeding thans geen invloed op het recht op en de hoogte van een IOAW- uitkering. Een dergelijke ontslagvergoeding wordt op grond van het onderhavige voorstel via de hoofdregel wel met de WW-uitkering verrekend

Indien de ontslagvergoeding (deels) bestaat uit periodieke aanvullingen die langer duren dan de WW-uitkering of uit zogenoemde nawettelijke uitkeringen, wordt hetgeen de werknemer na afloop van de WW-uitkering ontvangt, verrekend met een eventuele uitkering op grond van de WWB of de IOAW. Het wetsvoorstel brengt hierin geen wijziging.

Effecten op belasting rechterlijk macht

De Raad voor de Rechtspraak constateert in zijn advies van 10 augustus 2004 dat de

anticumulatie van ontslagvergoedingen in de WW zal leiden tot een toename van het aantal procedures waarin het ontslag zelf wordt betwist. De Raad verwacht daarnaast dat de bewerkelijkheid van contradictoire procedures zal stijgen. Verder verwacht de Raad in de jaren na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een tijdelijke toename van het aantal beroepsprocedures tegen besluiten van het UWV tot verrekening van de ontslagvergoeding.

De Raad acht het niet mogelijk een betrouwbare berekening te maken van de gevolgen van het wetsvoorstel voor de werkbelasting van de rechterlijke macht, maar gaat ervan uit dat de anticumulatie van ontslagvergoedingen in de WW een mogelijk aanzienlijke werklaststij ging voor de kantonrechters tot gevolg heeft. De omvang van die werklaststijging schat de Raad bij

(13)

een volledige verrekening van de ontslagvergoeding met de WW-uitkering hoger in dan bij een gedeeltelijke anticumulatie.

Gevolgen voor werkgevers Administratieve lasten

Werkgevers en werknemers verschaffen UWV op dit moment al de gegevens die nodig zijn om vast te stellen of er sprake is van een fictieve opzegtermijn. In beginsel leidt dit

wetsvoorstel niet tot het uitvragen van nieuwe gegevens bij werkgevers. Slechts in een aantal gevallen zal de werkgever UWV extra informatie moeten verstrekken. In deze gevallen is er sprake van een toename van C 2 van de totale kosten van het invullen van de UWV-

formulierenset (€ 37)5. In 2004 stromen circa 50.000 personen met een ontslagvergoeding de WW in. De toename van de administratieve lasten als gevolg van het wetsvoorstel bedraagt naar schatting € 100.000 per jaar.

Ontslagkosten

Het wetsvoorstel heeft naar het zich laat aanzien per saldo positieve gevolgen voor de arbeidskosten van werkgevers. Als gevolg van anticumulatie hebben werknemers minder belang bij een ontslagvergoeding. De invoering van dit wetsvoorstel zal er in voorkomende gevallen toe leiden dat ontslagvergoedingen worden aangepast en meer worden gericht op reïntegratie en outplacement. De kosten voor dergelijke voorzieningen zijn naar verwachting lager dan de bedragen die zijn gemoeid met een ontslagvergoeding volgens de

kantonrechtersformule. In dat geval kunnen de kosten van afvloeiingregelingen voor werkgevers afnemen.

Daartegenover staat dat werknemers zich vaker inhoudelijk zullen verweren tegen hun ontslag of het voornemen daartoe. Dit kan leiden tot langere en duurdere ontslagprocedures. In dat geval zullen de loonkosten en de proceskosten voor werkgevers toenemen. Deze extra kosten wegen naar verwachting niet op tegen de verlaging van de ontslagvergoedingen die het gevolg is van dit wetsvoorstel.

Gevolgen voor werknemers

Het wetsvoorstel leidt voor een deel van de WW-gerechtigden tot een daling van het inkomen.

Dit is een beoogd gevolg van het wetsvoorstel. Deze daling leidt ertoe dat werknemers eerder het werk zullen hervatten en niet zullen meewerken aan oneigenlijk gebruik van de WW als uittredingsroute. Hoe eerder zij een nieuw inkomen hebben, des te groter is het deel van de ontslagvergoeding is dat zij kunnen behouden. Door het buiten aanmerking laten van verstrekkingen van outplacement en andere diensten gericht op verbetering van de

arbeidsmarktpositie van de werknemer, stimuleert dit voorstel dat hierop in sociale plannen en afvloeiingsregelingen meer de nadruk komt te liggen. Dit zal de inzetbaarheid van de

betrokken werknemers vergroten en kan daarmee diens kans op hervatting in betaalde arbeid.

Voortzetting verzekering voor ZW, WAO en ZFW

De werknemer zal gedurende de anticumulatie van de WW-uitkering op grond van een

regeling ingevolge artikel 7, onderdeel b, van de Ziektewet, artikel 7, onderdeel b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 3, eerste lid, van de Ziekenfondswet, verzekerd blijven voor voornoemde wetten.

5 prijzen 2002

(14)

Voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid

De Stichting Fonds Voortzetting Pensioenopbouw (FVP) draagt zorg voor de voortzetting van de pensioenopbouw van werkloze werknemers van 40 jaar of ouder voor wie tijdens de dienstbetrekking een pensioenvoorziening gold, indien en zolang recht bestaat op een

loongerelateerde WW-uitkering. Het onderhavige wetsvoorstel brengt geen verandering in de periode waarop recht bestaat op de loongerelateerde uitkering. De pensioenbijdrage van FVP is echter gekoppeld aan de hoogte van de WW-uitkering. Als deze uitkering lager is door de verrekening van een ontslagvergoeding, is de FVP-bijdrage eveneens geringer. Aangezien de pensioenopbouw tijdens werkloosheid is gekoppeld aan de hoogte van de FVP-bijdrage, zou dit leiden tot een geringere pensioenopbouw. Om hieraan tegemoet te komen worden de premies die een werkgever aan een pensioenfonds of pensioenverzekeraar betaalt voor de voortzetting van de pensioenopbouw van de werkloze werknemer niet met de WW-uitkering verrekend. Hierdoor blijft voortzetting van de pensioenopbouw tijdens werkloosheid

onverkort mogelijk, ook in de situatie waarin een ontslagvergoeding met de WW-uitkering wordt verrekend.

(15)

Artikelsgewijs

Artikel 1. Wijziging Werkloosheidswet Onderdeel A, subonderdelen 1 en 3

Artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de WW bepaalt dat inkomsten wegens loonderving in mindering worden gebracht op de WW-uitkering. Gelet op de uitzonderingen die daarop gelden op grond van het vijfde lid van dat artikel, vindt er in de praktijk op grond van de eerstgenoemde bepaling geen anticumulatie plaats. Daarom is er voor gekozen om de anticumulatie met inkomsten waarop aanspraak bestaat in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, te regelen in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 34. De term inkomsten heeft, evenals in artikel 16, derde lid, WW een brede strekking. Zowel inkomsten in geld als in natura vallen er onder. Het gaat daarbij om inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking uit hoofde waarvan het recht op WW-uitkering is ontstaan. Dit betekent dat als het recht op de WW-uitkering waarop anticumulatie plaatsvindt eindigt en op een later moment herleeft de anticumulatie wordt voortgezet op de herleefde uitkering. Mocht evenwel na de eindiging het recht op uitkering niet herleven doch een nieuw recht op WW-uitkering ontstaan, dan worden de inkomsten in verband met de eindiging van de eerste

dienstbetrekking niet in mindering gebracht op de nieuwe WW-uitkering.

Anticumulatie vindt op grond van dit onderdeel alleen plaats op WW-uitkeringen die het gevolg zijn van eindiging van de dienstbetrekking. Aanvullingen op WW-uitkeringen die de werknemer ontvangt onder handhaving van de dienstbetrekking (werktijdverkorting,

buitengewone natuurlijke omstandigheden) worden niet op de uitkering in mindering gebracht. Aanvullingen waarop de werknemer aanspraak heeft in geval van werkloosheid, ongeacht of de dienstbetrekking al dan niet geëindigd is, worden wel in mindering gebracht indien de WW-uitkering het gevolg is van eindiging van de dienstbetrekking. Op die inkomsten bestaat in dat geval aanspraak in verband met de eindiging van de

dienstbetrekking. Waar het gaat om bovenwettelijke uitkeringen die als aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering worden gegeven en waarvoor als voorwaarde geldt dat de werknemer arbeidsongeschikt is, staat het verband met de arbeidsongeschiktheid voorop.

Dergelijke inkomsten vallen derhalve niet onder het bereik van het hier voorgestelde artikel 34, eerste lid, onderdeel a, WW, ook niet indien zij samenlopen met een WW-uitkering.

In verband met het voorgaande kunnen de uitzonderingen, die thans zijn opgenomen in het vijfde lid van artikel 34 vervallen. In plaats daarvan wordt in dat lid geregeld in hoeverre de inkomsten waarop aanspraak bestaat in verband met de eindiging van de dienstbetrekking, niet op de WW- uitkering in mindering worden gebracht.

In de eerste plaats worden dergelijke inkomsten, voorzover die bij de toepassing van artikel 16, derde lid, WW zijn gelijkgesteld met loon, niet op de WW-uitkering in mindering

gebracht. Deze inkomsten hebben immers al tot een latere eerste werkloosheidsdag geleid (de zogenoemde fictieve opzegtermijn).

In de tweede plaats wordt een door de rechter toegewezen vergoeding van de kosten van de ontslagprocedure niet op de WW-uitkering in mindering gebracht. Hiermee wordt een

dergelijke vergoeding vergelijkbaar behandeld als in het kader van artikel 16, derde lid, WW.

In de derde plaats wordt niet op de uitkering in mindering gebracht een verstrekking door de werkgever van begeleiding, scholing of opleiding van de werknemer met het oog op de

(16)

inschakeling in het arbeidsproces. Het gaat hierbij om door de werkgever in natura aan de werknemer verstrekte outplacementtrajecten en cursussen ten behoeve van (re)integratie.

In de vierde plaats worden de premies die de ex-werkgever van de werkloze werknemer betaalt aan het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar niet op de uitkering in mindering gebracht voorzover die premies strekken tot compensatie van de lagere pensioenopbouw voor werkloze werknemers als gevolg van dit wetsvoorstel.

Tenslotte wordt in dit onderdeel geregeld dat inkomsten niet in mindering worden gebracht voorzover de werknemer deze niet zal ontvangen als gevolg van een faillissement of

surséance van betaling van de werkgever dan wel het op de werkgever van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ofwel diens anderszins verkeren in een toestand van opgehouden hebben te betalen. Dit is eveneens in overeenstemming met de toepassing van artikel 16, vierde lid, WW.

Onderdeel A, subonderdeel 2

Dit onderdeel regelt dat de voorwaarde van artikel 34, tweede lid, dat de inkomsten

betrekking hebben op de periode waarover de werknemer recht op een WW-uitkering heeft, niet van toepassing is op inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking.

Daarmee maakt het voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, niet uit op welke periode deze inkomsten betrekking hebben. Constructies om de anticumulatie te ontwijken, worden hiermee tegengegaan.

Onderdeel A, subonderdeel 4

Aangezien het gaat om inkomsten in verband met de eindiging van de dienstbetrekking uit hoofde waarvan het recht op WW-uitkering is ontstaan hoeft het zesde lid niet langer te verwijzen naar het eerste lid, onderdeel a.

Onderdeel A, Subonderdeel 5

Met dit subonderdeel wordt in het voorgestelde nieuwe negende lid geregeld dat het voor anticumulatie vatbare deel van de inkomsten waarop aanspraak bestaat in verband met de eindiging van de dienstbetrekking over een zo kort mogelijke periode worden verrekend.

Deze verrekening vangt direct aan bij de ingang van het recht op uitkering en zal veelal inhouden dat de WW-uitkering gedurende enige tijd nihil bedraagt. De toevoeging, dat de per dag in mindering te brengen inkomsten niet hoger worden gesteld dan de hoogte van de uitkering, dient om expliciet te voorkomen dat finale verrekening zou kunnen plaatsvinden door de inkomsten ineens en éénmalig op de uitkering over één dag in mindering te brengen.

Onderkend is dat deze wijze van verrekening met zich mee kan brengen dat de werknemer gedurende een langere periode (veel) lagere inkomsten kan hebben dan de niet tot uitbetaling komende WW-uitkering. Dit is het geval als de inkomsten uitsluitend bestaan uit periodieke inkomsten, die gedurende de WW-uitkering per periode lager zijn dan de WW-uitkering over die periode, en daarna niet hoger dan 70% van het wettelijk minimumloon, zoals

bovenwettelijke aanvullingen op grond van een sociaal plan of een rechtspositieregeling.

Voor dergelijke inkomsten wordt daarom in het voorgestelde nieuwe tiende lid een

uitzondering gemaakt op de regeling van het negende lid. De per dag in mindering te brengen inkomsten worden in dat geval niet hoger gesteld dan het bedrag van die periodieke

inkomsten.

Dit wetsvoorstel grijpt in op de jarenlange praktijk van pro forma ontbindingsprocedures, waarbij de kantonrechter een tussen de werkgever overeengekomen eindiging van de

(17)

dienstbetrekking formaliseert. Onderdeel van die afspraken is veelal een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule. De regering houdt er rekening mee dat werkgevers en

werknemers ook na de inwerkingtreding van dit voorstel naar wegen zullen zoeken om vergoedingen bij ontslag te kunnen betalen. Denkbaar is de werkgever in de periode vóór of rondom het ontslag inkomsten onder een andere noemer verstrekt, die feitelijk het oogmerk hebben om de WW-uitkering aan te vullen. Dit zou afbreuk doen aan het doel en het effect van het wetsvoorstel. Om dit tegen te gaan kunnen bij algemene maatregel van bestuur inkomsten die onder een andere noemer zijn verstrekt, worden gelijkgesteld met inkomsten als bedoeld in artikel 34, eerste lid. Voorbeelden van dergelijke inkomsten zijn:

• ongebruikelijke of ongebruikelijk hoge bonussen of gratificaties;

• ongebruikelijk hoge vergoedingen voor geleden schade of gemaakte onkosten en

• ongebruikelijke loonsverhogingen over de periode voorafgaand aan het ontslag.

Onderdeel B

De inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 34, eerste lid, onderdeel a, WW kan — zonder nadere regeling — leiden tot onduidelijkheid over de vraag welke regeling van

toepassing is met betrekking tot inkomsten waarop recht bestaat in verband met de eindiging van een dienstbetrekking, welke dienstbetrekking is beëindigd vóór de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit onderdeel bevat daarom een overgangsregeling inzake het nieuwe artikel 34, eerste lid, onderdeel a, WW. Deze regeling houdt in dat inkomsten waarop aanspraak bestaat in verband met de eindiging van een dienstbetrekking, alleen in mindering worden gebracht op een WW-uitkering terzake van een op of na de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel beëindigde dienstbetrekking.

Artikel H. Wijziging Toeslagenwet

De toepassing van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, WW kan er zonder aanpassing van de Toeslagenwet toe leiden de anticumulatie geheel of deels wordt gecompenseerd door een toeslag op grond van de Toeslagenwet. In de situatie dat de anticumulatie geschiedt via toepassing van het negende lid van artikel 34 van de WW is dat ongewenst. De anticumulatie vindt in dat geval immers plaats in verband met het ontvangen van ofwel een eenmalige ontslaguitkering of van periodieke inkomsten die hoger zijn dan de WW-uitkering over de betrokken periode. Betrokkene mag gedurende de periode van anticumulatie geacht worden inkomsten te hebben ter hoogte van de niet uitbetaalde WW-uitkering. Het onderhavige artikel regelt dan ook dat voor de toepassing van de Toeslagenwet en de daarop berustende bepalingen hiervan wordt uitgegaan.

Bij periodieke inkomsten die minder bedragen dan de WW-uitkering, is dit niet aan de orde.

Als gevolg van de toepassing van artikel 34, tiende lid, WW worden de inkomsten bij werkloosheid gemaximeerd op het niveau van de WW-uitkering. In voorkomende gevallen kan dit minder bedragen dan het voor betrokkene geldende minimumniveau (70%, 90 of 100% van het minimumloon). Het recht op en de hoogte van een toeslag op grond van de Toeslagenwet wordt in dit geval vastgesteld aan de hand van de feitelijke ontvangen WW- uitkering, verhoogd met de inkomsten. Hiermee wordt voorkomen dat de WW-gerechtigde als gevolg van de anticumulatie een beroep zou moeten doen op de Wet werk en bijstand.

De Ministerie van Sociale Zaken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat voor de oude Staringreeks van alle 832 monsters geen textuurverdeling en organischestofgehaltes beschikbaar zijn en het totaal aantal nieuwe monsters nog te gering is, is

These life expectancy tables, survival charts and also the available prognostic scores at the start of dialysis (REIN score [France], aREIN score [NBVN]) can help to inform

Intravitreale geneesmiddelen: éénmalige dosis [toedienen van een tweede dosis moet worden over- wogen indien er geen klinische verbetering wordt gezien na 48 tot 72 uur

Door dr. Neururer is veel aandacht besteed aan het aantonen van lage concentraties van groeistoffen in planten. Aangezien met de reeds eerdergenoemde pastatoets van

In Nederland zijn er voor alle groepen insecten slechts twee langjarige meetnetten in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring, beide in samenwerking met het CBS: voor

De invloed van het lycopersicum virus op de stuifmeelkieraing van tomaat i n vivo 1961... Gezond waren

3. Deze structuur is beweeglijk zodat de pupil van grootte kan veranderen. Pupil: gaatje in de iris. In het duister wordt het groot, in klare om- standigheden wordt het

Laag-risico-contact = iedere persoon die met indexpatient > 15 min op minder dan 1,5 meter met mondmasker EN geen fysiek contact heeft gehad  is alert zijn gedurende 14