• No results found

Het onderwijzen van werkwoordspelling: de rol van grammatica

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het onderwijzen van werkwoordspelling: de rol van grammatica"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ronde 1

Robert Chamalaun

Radboud Universiteit / Udens College Contact: r.chamalaun@let.ru.nl

Het onderwijzen van werkwoordspelling: de rol van gram- matica

1. Inleiding

Hoewel er al decennialang onderzoek gedaan wordt naar werkwoordspelling en de meest effectieve manier om haar te onderwijzen, blijft voor veel leerlingen de werk- woordspelling een struikelblok. De regels mogen vanuit taalkundig perspectief mis- schien wel relatief eenvoudig lijken, voor leerlingen zijn ze niet noodzakelijkerwijs goed te hanteren. Hiervoor kunnen twee belangrijke oorzaken genoemd worden: de werking van ons woordgeheugen en een onvoldoende ontwikkeld grammaticaal bewustzijn. In deze bijdrage wordt ingegaan op een didactiek die expliciet vertrekt vanuit beide oorzaken.

2. Waar gaat het mis?

Fouten tegen de werkwoordspelling ontstaan ten eerste door de werking van ons woordgeheugen. Ons mentale woordenboek bevat veel vervoegingen van veel werk- woorden, zowel de uitspraak als de spelling. Sommige vormen komen vaker voor dan andere en worden daardoor sneller en gemakkelijker uit ons mentale woordenboek opgehaald. Dit is problematisch bij homofone werkwoorden. De werkwoordsvorm [vərbrɑnt], bijvoorbeeld, moet soms geschreven worden als verbrand en soms als ver- brandt. De eerste vorm komt vaker voor en dus schrijven we die sneller, ook al zou de tweede vorm in een zin de correcte vorm zijn.

Ten tweede is het grammaticaal bewustzijn in veel gevallen onvoldoende ontwikkeld.

Om te kunnen bepalen of je verbrand of verbrandt moet schrijven, is een grammatica- le analyse onontbeerlijk. Vervolgens moet je nog de juiste spellingregel toepassen om bij de juiste schrijfwijze uit te komen. Als zinnen complexer worden, bijvoorbeeld in samengestelde zinnen waarbij persoonsvorm en onderwerp van elkaar gescheiden zijn, wordt het lastiger om de spellingregels goed toe te passen (zie o.a. Sandra, Frisson &

Daems 1999; 2004).

(2)

2

Onderzoek toont aan dat een betere beheersing van de grammatica de druk van het woordgeheugen voor een deel kan compenseren (Chamalaun & Ernestus 2018). De vraag is dan ook hoe we leerlingen de werkwoordspelling het beste kunnen aanleren, wetende dat de relatie tussen grammatica en spelling zo cruciaal is.

3. Spellen volgens een algoritme

Het aanleren van de regels van de werkwoordspelling en het bijbehorende begrippen- apparaat start op de basisschool, meestal vanaf groep 7 (met uitzondering van de methode STAAL, die halverwege groep 4 start). In de kerndoelen is vastgelegd dat leerlingen aan het einde van de basisschool de regels voor de werkwoordspelling moe- ten kennen (kerndoel 11). Ze moeten dus ook inzicht hebben in basale grammaticale principes. Het probleem bij de huidige didactiek is dat alles – grammatica en spelling- regels – in een keer aangeleerd wordt, waardoor van echt begrip en voldoende beheer- sing nauwelijks sprake is. Daar komt bij dat een goede grammaticale beheersing een behoorlijke mate van abstractievermogen vereist, iets wat doorgaans pas komt zo rond 14-jarige leeftijd (in de formeel-operationele fase).

Een bewezen effectieve manier om werkwoorden te spellen, is gebruikmaken van een zogeheten algoritme (Zuidema 1988). De algoritmische methode is een manier die aangeeft hoe een leerling tot de juiste spelling moet komen. Doorgaans is dit algorit- me gegoten in de vorm van een aantal vragen/stappen die achtereenvolgens beant- woord/doorlopen moeten worden (zie: Figuur 1).

Figuur 1 – “Algoritme van de taalmethode” (Maters & Pijl 2003: 175).

(3)

Om het algoritme te kunnen volgen, is grammaticale kennis nodig. Een leerling moet de grammaticale begrippen kunnen hanteren, een grammaticale analyse kunnen maken en vervolgens de juiste spellingregels kunnen toepassen. Hoewel de algoritmi- sche aanpak bewezen effectief is, lijkt het erop dat de methodes met de grootste markt- aandelen de aanpak geleidelijk aan loslaten (Bakker-Peters, Zuidema, Bosman & Neijt 2017). Bovendien is de algoritmische methode op zichzelf geen expliciete didactiek.

Er moet dus gezocht worden naar een manier om enerzijds de regels te onderwijzen en anderzijds het grammaticaal bewustzijn bij leerlingen te vergroten. Vanwege de hechte relatie tussen grammatica en spelling moet het grammaticale begrippenappa- raat nog meer stap-voor-stap onderwezen worden, zodat leerlingen het algoritme in een later stadium ook daadwerkelijk kunnen toepassen. De centrale vraag die leerlin- gen zichzelf moeten stellen tijdens het spellen is: “Hoe moet ik denken?”. Het algorit- me moet dusdanig geautomatiseerd zijn dat leerlingen feitelijk niet doorhebben dat ze een algoritme volgen. Het plaatje van een algoritme kan soms ondersteunend zijn, maar belangrijk is dat leerlingen daar niet in blijven hangen. De ervaring leert dat dit toch nog te vaak het geval is.

Een mogelijke oplossing hiervoor is door in groep 4 te starten met het concept ‘werk- woord’. Leerlingen leren wat een werkwoord is en hoe je een werkwoord kunt herken- nen. Als begonnen wordt met makkelijke werkwoorden, oftewel concrete, herkenbare woorden, kunnen kinderen de uitspraak van de persoonsvorm van het betreffende werkwoord zo benoemen. Zo kun je leerlingen vragen naar de uitspraak van de ik- vorm en de hij-vorm van bijvoorbeeld het werkwoord fietsen. Vrijwel ieder kind zal met [fi:ts] en [fi:tst] op de proppen komen. Het is in dit stadium nog helemaal niet relevant welke spellingregel bij de persoonsvorm hoort.

In de volgende jaren kunnen de concepten ‘werkwoord’ en ‘persoonsvorm’ geleidelijk aan uitgebouwd worden door steeds ‘lastigere’ werkwoorden aan te leren: werkwoor- den die in de stam eindigen op een <d>, homofone werkwoorden, meer abstracte werkwoorden, enz. Hierbij verdient het de voorkeur om ook samengestelde zinnen aan te bieden. Natuurlijk niet meteen in groep 4, maar waarom zouden kinderen leren dat een zin slechts één persoonsvorm heeft, terwijl ze in hun dagelijkse taalgebruik volop samengestelde zinnen gebruiken? Zodra leerlingen zich de grammaticale begrippen eigen hebben gemaakt (herhaling is dus cruciaal), kunnen de spellingregels aangeleerd worden.

4. Didactiek

De didactische aanpak is gebaseerd op de uitgangspunten van Expliciete Directe Instructie (uitleggen – voordoen – hardop denken – zelfstandig verwerken), afgekort

(4)

2

EDI. Het belangrijkste argument hiervoor is dat EDI garandeert dat de stof stap-voor- stap opgebouwd wordt. De herhaling garandeert bovendien dat zo veel mogelijk geau- tomatiseerd en uit het hoofd gedaan wordt. Een EDI-les wordt gekenmerkt door een zeer gestructureerde aanpak, waardoor niet alleen de leerprestaties verbeteren, maar alle leerlingen actief meedoen en succeservaringen beleven. Voor de leraar is een van de voordelen dat snel te zien is bij welke stap leerlingen fouten maken (dankzij wis- bordjes).

Doordat de grammaticale begrippen die nodig zijn om effectief met het algoritme te kunnen werken stap voor stap aangeleerd en steeds weer herhaald worden, wordt de relatie tussen grammatica en spelling expliciet. Laten we ter illustratie kijken naar de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Om deze goed te kunnen spellen, moeten leerlin- gen weten wat de stam van een werkwoord is, hoe ze de persoonsvorm kunnen vin- den, wat onderwerp en getal hiermee te maken hebben enz. Er zijn verschillende manieren om de persoonsvorm te vinden, maar de voorkeur gaat uit naar de zin van tijd veranderen. Niet alleen is dit de meest succesvolle methode (ook bij samengestel- de zinnen), maar het sluit aan bij de functie van de persoonsvorm: het aangeven van de tijd van de zin. Aangezien met deze ‘tijdproef ’ al is vastgesteld in welke tijd de zin staat, kan direct gestart worden met het bepalen van de stam. Als dan ook het onder- werp is vastgesteld, kan de juiste spellingregel toegepast worden.

5. Conclusie

We willen zeker niet betogen dat met deze didactische aanpak het probleem van de werkwoordspelling uit de wereld is. Ruim 100 jaar onderzoek en inzet hebben dit niet kunnen realiseren. In die zin past bescheidenheid. Toch laten de resultaten van recent onderzoek een positief beeld zien (Chamalaun, Ernestus & Bosman in voorbereiding).

Die resultaten zijn dermate positief dat een didactiek die expliciet de relatie tussen grammatica en spelling als uitgangspunt neemt en bovendien aandacht besteedt aan de taalkundige achtergronden, op zijn minst het proberen waard is.

Referenties

Bakker-Peters, M., J. Zuidema, A. Bosman & A. Neijt (2017). “De verenigbaarheid van didactische middelen en taalkundige spellinglogica bij Nederlandse werkwoor- den”. In: Tijdschrift voor Taalbeheersing, 39 (1), p. 31-62.

Chamalaun, R. & M. Ernestus (2018). “Waarom krijgen leerlingen de Nederlandse werkwoordspelling zo moeilijk onder de knie?” In: Levende Talen Magazine, speci- al, p. 46-51.

(5)

Chamalaun, R., M. Ernestus & A. Bosman (in voorbereiding). “Teaching verb spelling: The underestimated role of grammar”.

Maters, A. & J. van der Pijl (2003). Taaljournaal 2. Den Bosch: Malmberg.

Sandra, D., S. Frisson & F. Daems (1999). “Why simple verb forms can be so diffi- cult to spell”. In: Brain and Language, 68 (1-2), p. 277-283.

Sandra, D., S. Frisson & F. Daems (2004). “Still errors after all these years…: Limited attentional resources and homophone frequency account for spelling…”. In:

Written Language and Literacy, 7 (1), p. 61-77.

Zuidema, J. (1988). Efficiënt spellingonderwijs: Een leer- en expertmodel voor het spellen.

[Proefschrift]. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Ronde 2

Hilde Kooiker-den Boer (a), Ted Sanders (b) & Jacqueline Evers-Vermeul (b) (a) Lectoraat onderwijsexcellentie, HZ University of Applied Sciences, Vlissingen (b) Universiteit Utrecht

Contact: h.s.kooiker@hz.nl

Tekststructuur in de Kennisbasis Nederlandse taal:

knelpunten en kansen

1. Inleiding

Bij het lezen van een tekst construeren lezers een mentale representatie van die tekst.

Dat doen zij op basis van informatie die letterlijk in de tekst staat, maar er worden ook inferenties gemaakt op basis van voorkennis. De structuur van een tekst speelt een belangrijke rol in dit proces. Kennis over de manier waarop een tekst is gestructureerd, vergemakkelijkt de constructie van een coherente, mentale representatie van de tekst (Pyle e.a. 2017). Als een lezer structuurstrategieën beheerst, onthoudt hij meer van de tekst en heeft hij een beter tekstbegrip (Hebert e.a. 2016). Ook bij het schrijven van teksten speelt kennis over tekststructuur een rol. Deze kennis helpt om een tekst goed op te bouwen (Kirkpatrick & Klein 2009).

Er zijn veel studies die laten zien dat het ook bij leerlingen in de basisschoolleeftijd helpt om kennis bij te brengen over de structuur van teksten. Dat draagt bij aan die- per tekstbegrip en helpt hen om complexe teksten te doorgronden (Hebert e.a. 2016;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vezels zijn de dunne en buigzame draden die komen van planten, dieren of van stoffen uit aardolie.. Katoen, wol, zijde, nylon en polyester zijn gemaakt

programma van eisen In een programma van eisen staan alle dingen die een robot moet kunnen om het probleem op te lossen en de taak goed te kunnen

Stuifmeel wordt van de meeldraden van de ene plant naar de stamper van de andere plant gebracht, bijvoorbeeld door insecten of de wind..

Wetenschapper die onderzoek doet naar voorwerpen en gebeurtenissen buiten de atmosfeer van de aarde. aardse planeet Planeet waarvan het oppervlak is opgebouwd uit

De afstand tussen twee plaatsen in een rechte lijn gemeten, zonder rekening te houden met de om- wegen die je moet

Europees Parlement Controleert of de Europese Commissie haar werk goed doet. Je kunt het vergelijken met de Tweede Kamer in

elektriciteitscentrale Fabriek waar elektriciteit wordt gemaakt, door bijvoorbeeld fossiele brandstoffen te

De plek waar het water