• No results found

Het uniciteitsbeginsel in het goederenrecht · Maandblad voor Vermogensrecht · Open Access Advocate

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het uniciteitsbeginsel in het goederenrecht · Maandblad voor Vermogensrecht · Open Access Advocate"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het uniciteitsbeginsel in het goederenrecht

Bespreking van het proefschrift van mr. V. Tweehuysen

M r . B . I . K r a a i p o e l *

What’s in a name? That which we call a rose By any other name would smell as sweet

1 Het uniciteitsbeginsel

Shakespeare wordt, verkort, aangehaald in het mooie proef- schrift van Tweehuysen,1 wanneer zij uitlegt hoe zij erop is gekomen om het door haar besproken beginsel het ‘uniciteits- beginsel’ te dopen. Na een kort bestaan onder de naam ‘specia- liteitsbeginsel’ bleek deze aanduiding voor Tweehuysen niet specifiek (of uniek) genoeg en daarmee verwarrend. Het werd het uniciteitsbeginsel, welke term volgens Tweehuysen – in ieder geval binnen het burgerlijke recht – geen verwarring wekt.2

Het uniciteitsbeginsel is het principe dat het Nederlandse recht slechts afzonderlijke goederen als rechtsobject erkent en dat goederenrechtelijke rechten slechts op één object kunnen rusten en niet op meer dan één object tegelijk.3 De argeloze (of achteloze) lezer zou dit kunnen verwarren met het bepaald- heidsvereiste. In haar inleiding legt Tweehuysen uit dat het (goederenrechtelijke) bepaaldheidsvereiste inhoudt dat objec- ten bij de overdracht ervan of bij vestiging van beperkte rech- ten erop met voldoende bepaaldheid omschreven moeten zijn.4 Dit vereiste moet worden onderscheiden van het begin- sel dat het onderwerp van onderzoek is in de studie van Twee- huysen.

Nog iets over de terminologie. Zoals uit de titel van de studie blijkt, kiest Tweehuysen ervoor om het object van haar studie

* Mr. B.I. Kraaipoel is advocaat bij RESOR te Amsterdam.

1. V. Tweehuysen, Het uniciteitsbeginsel in het goederenrecht (diss. Nijme- gen), Deventer: Kluwer 2016.

2. Tweehuysen 2016, p. 10-12. Gelukkig is er altijd enige mate van verwar- ring mogelijk. Hondius signaleert het proefschrift van Tweehuysen in zijn NTBR-kroniek: E.H. Hondius, Kroniek Algemeen, NTBR 2016/43, onder 3. Hij meent dat gelet op de sterke verwantschap tussen Duits en Nederlands recht de keuze voor een gelijkluidende terminologie – dus: specialiteitsbeginsel – voor de hand had gelegen. Bij uniciteitsbe- ginsel dacht Hondius eerder aan de erkenning van een algemeenheid van goederen als rechtsobject, precies het tegenovergestelde van het unici- teitsbeginsel van Tweehuysen.

3. Tweehuysen 2016, p. 5.

4. Tweehuysen 2016, p. 8-10.

te kwalificeren als een beginsel. Nu is er geen absolute ranking tussen een beginsel, een grondbeginsel, een grondregel, een principe, een leerstuk, een regel of een eigenschap van ons goe- derenrecht, al gebruikt Tweehuysen een aantal van deze ter- men voor hetzelfde. Uiteindelijk is het proefschrift wel een juridisch-dogmatisch onderzoek, maar dat richt zich niet op de verschillende hiervoor genoemde termen. Tweehuysen is daar open over, waar zij schrijft dat zij in haar onderzoek niet zal ingaan op de vraag wat een beginsel is. Wat mij betreft is dat geen groot gemis. Hoezeer ook interessant,5 het onderzoek van Tweehuysen biedt meer dan voldoende stof tot nadenken.

2 Probleemstelling en afbakening

Wat ik erg prettig vond bij lezing van het boek is dat de auteur de tijd neemt om de probleemstelling uit te werken, het onderzoek verder af te bakenen (inclusief de hiervoor al genoemde terminologie) en de opzet van het onderzoek toe te lichten. Tweehuysen heeft ervoor gekozen om het geldende recht te beschrijven zonder uit te wijden over de – al dan niet aanwezige – diepere of meerdere lagen van het goederenrecht.

Voor haar onderzoek was dat ook niet nodig, en in zoverre is het prettig dat zij het wel signaleert, maar niet verder onder- zoekt. Dat is de omvang van het proefschrift (in totaal 363 pagina’s) ook ten goede gekomen.

De auteur is pragmatisch, realistisch en to the point. Met de keuze om niet de peilloze diepte van de goederenrechtelijke meerlagigheid te verkennen, althans om de lezer niet mee te nemen op die reis, is niet gezegd dat Tweehuysen geen mening gevormd heeft op dit punt. Uit hoofdstuk 2 blijkt al gauw dat zij daar heldere ideeën over heeft, die zij verweeft in een korte en krachtige uiteenzetting over de grondbeginselen van het goederenrecht. Ook de conclusie van het onderzoek geeft blijk van een realistische kijk. Tweehuysen betoogt dat het loslaten van het uniciteitsbeginsel in het Nederlandse recht geen prak- tische voordelen zal opleveren. Die conclusie geeft bovendien

5. De geïnteresseerde lezer kan zijn of haar hart ophalen aan lezing van J.C.

van der Steur, Grenzen van rechtsobjecten (diss. Leiden), Deventer: Klu- wer 2003, Th.F. de Jong, De structuur van het goederenrecht (diss. Gro- ningen), Deventer: Kluwer 2006 en T.H.D. Struycken, De numerus clau- sus in het goederenrecht (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 2007.

(2)

blijk van een grote mate van zelfbeheersing. Het is verleidelijk om als onderzoeker nieuwe vondsten te doen, om conclusies te trekken die op revolutionaire nieuwe inzichten zijn geba- seerd.6 Die verleiding heeft Tweehuysen weerstaan. Zij heeft, zo leert het lovende voorwoord in de handelseditie van het proefschrift,7 waar ik mij graag bij aansluit, een belangrijke bij- drage geleverd aan de systematische analyse van het goederen- recht. Systematische analyse is wellicht niet het meest span- nende, maar heeft voor de lezer vele voordelen. Zij geeft een beter inzicht in de stof. Daarnaast biedt zij degelijke grond voor verder denken.8

3 Onderzoeksopzet

Het onderzoek is opgezet door de uitgangspunten – wat zijn goederenrechtelijke rechten en wat zijn rechtsobjecten – onder de loep te nemen (in hoofdstuk 2). Daarbij vergelijkt Tweehuysen ons recht met het recht van Duitsland en Frank- rijk. Tweehuysen onderbouwt overtuigend dat het Nederland- se recht uitgaat van het uniciteitsbeginsel, net als het Duitse recht. Het Franse recht wijkt af van het onze (en het Duitse) omdat in het Franse recht, in ieder geval voor wat betreft het

‘fonds de commerce’, de algemeenheid van goederen een rechtsobject is.9

Het laat maar weer zien, zo leert Tweehuysen ons, dat het uni- citeitsbeginsel geen noodzakelijkheid is in het goederenrecht.

Wel laat zij zien dat het uniciteitsbeginsel goed past in ons goederenrechtelijke systeem. Dat systeem gaat uit van het goed als centraal rechtsobject. De algemeenheid van goederen heeft destijds wel een plekje gehad in het Ontwerp-Meijers, maar ook toen al niet als één rechtsobject. De Ruiter heeft in 1963 in zijn proefschrift betoogd dat er weinig behoefte bestaat aan de regeling, zoals vervat in art. 3.1.1.11 Ontwerp-Meijers, zeker op de wijze waarop dat was gebeurd. Hij achtte het niet een bruikbaar begrip, dat bovendien leidde tot een onover- zichtelijke weergave van de rechtsstof. Exit algemeenheid van goederen. Een terechte conclusie, aldus Tweehuysen.

De vraag naar uniciteit kan zich op verschillende niveaus voor- doen. Ten eerste op het niveau van eigendom en beperkte rechten en hun objecten: kunnen die rechten meer dan één object tegelijk hebben? Maar ook op het niveau van het object zelf: welke objecten worden in het goederenrecht ‘toege-

6. Vgl. W. Snijders’ bespreking van het proefschrift Beschikken en rechts- overgang, in MvV 2011, afl. 1, par. 8.

7. Opgenomen in de Serie Onderneming en Recht, deel 92.

8. Een thema dat in Nijmegen vaker terugkeert, zie het thema van het CPO

‘verder denken, scherper zijn’.

9. Het ‘fonds de commerce’ is een lastig te vangen begrip – het is ook niet in de Franse wet gedefinieerd – maar het komt neer op een feitelijke alge- meenheid van goederen betreffende een onderneming of een handels- zaak. Handelswaar, materieel en uitrusting vallen er wel onder, vorderin- gen, schulden en onroerende goederen niet. In het bijzonder is belangrijk dat clientèle – goodwill – ook deel uitmaakt van een ‘fonds de commer- ce’. Een ‘fonds de commerce’ kan geheel worden overgedragen en ver- pand, maar met enkele mitsen en maren. Zie hiervoor uitgebreid Twee- huysen 2016, p. 78-103.

staan’?10 Hoewel het onderzoeksobject mij in eerste instantie het eerste deel leek, is het eigenlijk onontbeerlijk dat ook naar het tweede deel wordt gekeken. In die zin is de verwarring van Hondius11 ook wel te begrijpen, maar aan beide delen wordt in het boek van Tweehuysen ruimschoots aandacht besteed.

4 Uitzonderingen op het uniciteitsbeginsel (algemeenheid van goederen)

Daar waar zich een samenhang voordoet tussen diverse goede- ren manifesteert zich in bepaalde gevallen een uitzondering op het uniciteitsbeginsel. In de hoofdstukken 3 t/m 8 onderzoekt Tweehuysen een aantal gevallen waar zich (mogelijke) uitzon- deringen op het uniciteitsbeginsel voordoen. In hoofdstuk 3 behandelt zij de algemeenheid van goederen, waarbij vooral de regeling van vruchtgebruik aandacht krijgt. Hoofdstuk 4 behandelt de onderneming als rechtsobject. Het hoofdstuk vangt aan met het Franse ‘fonds de commerce’, waarna Duits en Nederlands recht worden behandeld. Aan het einde van het hoofdstuk – ik kom hier afzonderlijk op terug – behandelt Tweehuysen de bijzondere gevallen van goodwill (samenhan- gend met de onderneming als mogelijk rechtsobject) en de assurantieportefeuille. In hoofdstuk 5 komt de hypotheek aan de orde, waarbij met name de vraag voorligt of één hypotheek- recht zich kan uitstrekken over meerdere onroerende goede- ren.12 In dat verband komt de ondeelbaarheid van het hypo- theekrecht (art. 3:230 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) uit- gebreid aan de orde. Hoofdstuk 6 behandelt splitsing van het object van een beperkt recht.13 Verticale splitsing en erfpacht krijgen bijzondere aandacht. Hoofdstuk 7 gaat in op afgren- zingsproblemen bij bestanddelen, hulpzaken en toebehoren.

Hoofdstuk 8 bespreekt gemeenschappen van meerdere goede- ren, zoals appartementsrechten, en ‘beschermende gemeen- schapsconstructies’, zoals het verzameldepot en de notariële kwaliteitsrekening.

Tweehuysen stelt dat de onderwerpen in de hoofdstukken 3 t/m 8 verwantschap hebben en ook op elkaar voortbouwen. Ik kan dat enerzijds wel volgen. Anderzijds kunnen de hoofd- stukken ook goed los van elkaar worden gelezen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de leesbaarheid.14 Een (bescheiden) nadeel daarvan is dat het betoog in het boek minder dwingend is, maar Tweehuysen houdt haar betoog goed vast.

Twee onderwerpen geef ik iets meer aandacht. Het gaat om de overdracht van een onderneming en om de verpanding van een assurantieportefeuille.

10. Tweehuysen 2016, p. 42.

11. Zie noot 2 hiervoor.

12. Over dat onderwerp verscheen in 2006 een artikel van de promotor van Tweehuysen, S.E. Bartels, samen met L. Timmerman in NTBR, zie S.E.

Bartels & L. Timmerman, Eén hypotheekrecht op meer registergoederen, kan dat?, NTBR 2006/11.

13. Zie voor dit onderwerp uitgebreid T.E. Booms, Gevolgen van kwalitatie- ve splitsing van goederen voor beperkte rechten, NTBR 2015/44.

14. De van tijd verstoken lezer zou ik dan toch vooral willen aanraden om in ieder geval hoofdstuk 2 te lezen.

(3)

5 Overdracht van een onderneming

Hoofdstuk 4 is gewijd aan de onderneming als rechtsobject.

Tweehuysen behandelt daarin de goederenrechtelijke kant van de onderneming – de onderneming als algemeenheid van goe- deren – en de abstracte vraag of dit als geheel object kan zijn van goederenrechtelijke rechten.15 Tweehuysen bestudeert allereerst uitgebreid het Franse stelsel, in het bijzonder het

‘fonds de commerce’. De reden daarvan is duidelijk. Het Duit- se en het Nederlandse recht lijken op het onderhavige punt sterk op elkaar, terwijl het Franse recht nu juist met het ‘fonds de commerce’ een rechtsfiguur heeft waartegen ons uniciteits- beginsel kan worden afgezet.

Tweehuysen laat in het hoofdstuk zien dat het bepaaldheids- vereiste en het uniciteitsbeginsel van elkaar moeten worden onderscheiden. Het bestaan van één (goederenrechtelijk) recht op meerdere goederen tezamen wil dus nog niet zeggen dat zonder nadere specificatie in één handeling over die goede- ren zou kunnen worden beschikt.16 Daarbij signaleert Twee- huysen het (praktische) probleem dat de leveringsformalitei- ten van de betrokken goederen dat wel moeten toelaten, in die zin dat daaraan per afzonderlijk goed moet worden voldaan.

Daar zit dan ook de pijn, althans voor financiers van onderne- mers en hun onderneming(en).17 Het in zekerheid geven van afzonderlijke goederen, dat wil zeggen het verkrijgen van zekerheid op alle activa van een onderneming, is niet zozeer problematisch. Bij de uitwinning doet dit probleem zich voe- len, want de executie kan niet in één handeling worden ver- richt voor meerdere goederen tezamen.18 Nu doet het Franse systeem het daarin niet veel beter, omdat daarin bijvoorbeeld onroerende zaken geen onderdeel uitmaken van een ‘fonds de commerce’. De winst zou erin zitten als een onderneming lock, stock and barrel overgedragen zou kunnen worden, in ieder geval bij executie door een zekerheidsgerechtigde. Tweehuysen analyseert twee mogelijke varianten. De eerste is om de onder- neming als rechtsobject of als algemeenheid van goederen te beschouwen. De tweede is om de onderneming overdraagbaar te maken als overdracht onder algemene titel. Tweehuysen toont zich voor beide varianten niet erg enthousiast.

In paragraaf 4.4 onderzoekt Tweehuysen of er meerwaarde19 gelegen is in het beschouwen van de onderneming als rechts-

15. Tweehuysen 2016, p. 77.

16. Tweehuysen 2016, p. 122.

17. Tweehuysen 2016, p. 136.

18. Tweehuysen 2016, p. 112, signaleert dat economisch gezien hetzelfde bereikt kan worden door een onderneming in een BV of NV onder te brengen en de aandelen daarin te verpanden. Juridisch gezien maakt het wel een verschil wanneer een aandeelhouder zijn aandelen verpandt, of dat een natuurlijk persoon (of wat dat betreft net zo goed een rechtsper- soon) zijn onderneming zou verpanden. De financiering van een onder- neming is in de regel een overeenkomst tussen de financier en de onder- neming, niet tussen de financier en de aandeelhouder. In de praktijk wordt een financieringsovereenkomst vaak mede aangegaan door de aan- deelhouder, waarbij dan de aandelen van de dochter worden verpand.

19. Tweehuysen werkt niet uit hoe zij meerwaarde beoordeelt en ten opzich- te van wat. Ik neem aan dat zij bij dit concept het oog heeft op de (moge- lijke) praktische voordelen, wat aansluit bij het op p. 7 genoemde streven naar eenvoud.

object. Zij analyseert dat het erkennen van één recht op de onderneming, wat Raaijmakers propageert,20 geen geldend recht is en niet noodzakelijkerwijs een oplossing biedt voor de problemen die Raaijmakers constateert. Of de kosten lager zullen zijn, valt te betwijfelen. Ook zet Tweehuysen vraagte- kens bij het loslaten van de afzonderlijke levering per goed.

In paragraaf 4.4.3 bespreekt Tweehuysen het begrip goodwill, vooral in het kader van de vraag of een pandrecht op de onder- neming (in tegenstelling tot een pandrecht op alle activa van die onderneming) ‘meerwaarde’ biedt.21 De vraag is wat die meerwaarde dan inhoudt en aan wie die meerwaarde, inder- daad een dubbelzinnig begrip, toekomt. Goodwill is – heel kort samengevat – de meerwaarde van de som der delen ten opzichte van de waarde van de afzonderlijke delen. Naar gel- dend recht komt de goodwill toe aan de pandgever (of de boe- del in het geval van faillissement), ook al heeft de pandhouder een pandrecht op alle activa van de onderneming, aldus Twee- huysen. Als de pandhouder een pandrecht op de onderneming zou kunnen hebben, zo redeneert zij, dan zou aan de pand- houder ook de goodwill bij executie kunnen toekomen (net als bij een pandrecht op het ‘fonds de commerce’).

Tweehuysen constateert dat in goederenrechtelijke zin good- will ‘niks’ is. Derhalve kan goodwill ook niet worden overge- dragen en kunnen er ook geen beperkte rechten op worden gevestigd. Wat de overdracht (van goodwill) nog het meest benadert, is dat de koper bedingt dat hij als verkrijger van een onderneming zo veel mogelijk in dezelfde positie wordt gebracht als de vervreemder. Voor zover dit een (good- will)probleem is, meent Tweehuysen dat dit niet opgelost kan worden door de onderneming als één object te zien in plaats van meerdere objecten. Ook dan, zo redeneert zij, blijven inspanning en medewerking van de vervreemder nodig om de verkrijger in dezelfde positie als de vervreemder te brengen.

Tot slot acht Tweehuysen het niet noodzakelijk dat eventuele meerwaarde vanwege goodwill aan de pandgever of de boedel verblijft, zoals naar huidig recht het geval is.22 Dit geldt in haar opvatting zowel wanneer de onderneming als één object wordt gezien als wanneer het zou gaan om afzonderlijke objecten.

Tweehuysen beschouwt de vraag aan wie goodwill toekomt als een verdelingsvraagstuk en daarmee als een rechtspolitieke keuze. De beslissing om goodwill (ook) aan een pandhouder te

20. Tweehuysen 2016, p. 125-127. Raaijmakers betoogt dat er een algemeen vermogensrechtelijk begrip van de onderneming ingevoerd zou moeten worden. Hij acht het Nederlandse recht op dit punt onnodig gecompli- ceerd. Het zou ook tot onnodige maatschappelijke kosten leiden.

21. Tweehuysen 2016, p. 136-139.

22. Dat goodwill geen vermogensrecht is en als zodanig niet verpand kan worden, onderschrijf ik. Dat daarmee goodwill toekomt aan de pandge- ver c.q. boedel en niet aan de pandhouder volgt daar niet automatisch uit.

Voor zover die goodwill zich vertaalt in de prijs van het betreffende goed komt het wel degelijk toe aan de pandhouder. Zie daarvoor onder meer (de ook door Tweehuysen aangehaalde) J.J. van Hees, De separatist apart genomen, Ondernemingsrecht 2008/134 en J. Diamant & R.M. Wibier, De positie van goodwill in het privaatrecht, WPNR 2012/6919, p. 162-169.

(4)

laten toekomen, kan in haar optiek evengoed worden geno- men zonder dat daarvoor de onderneming als één goed moet worden beschouwd of dat ‘het recht op de onderneming’

wordt erkend.23

Daar zou je ook anders over kunnen denken.24 Goodwill is een lastig concept, zeker vanuit goederenrechtelijk perspectief.

Algemeen wordt aangenomen dat goodwill geen vermogens- recht of goed is. Goodwill kan niet worden overgedragen en het beschouwen van goodwill als (afzonderlijk) vermogens- recht is ook niet nodig.25 Het ongrijpbare van goodwill zit daarin dat de waarde van een onderneming als geheel (vaak) groter is dan de waarde van de afzonderlijke vermogensbe- standdelen.26 In het algemeen kan worden gezegd dat het voor kredietverlening aan ondernemingen waarschijnlijk gunstig zou zijn als ‘de onderneming’ als object van zekerheid kan die- nen. Immers, een kredietverschaffer zal dan meer onderpand hebben voor het verstrekte krediet. Dat pleit ervoor om de onderneming als één object te zien.27 Als de onderneming als zodanig zou worden erkend als rechtsobject, ligt het mijns inziens in de rede dat met de onderneming verbonden good- will – zoals die tot uitdrukking komt in de prijs – toekomt aan de pandhouder indien de onderneming is verpand.

Het betoog van Tweehuysen richt zich sterk op de goederen- rechtelijke kant van de goodwillkwestie. Als je daarbij optelt dat (zelfs) het bestaan van één recht op meerdere goederen tezamen nog niet wil zeggen dat zonder nadere specificatie in één handeling over die goederen kan worden beschikt,28 wordt het duidelijk dat Tweehuysen er weinig toegevoegde waarde in ziet om de onderneming als één object te beschouwen. Als ik haar goed begrijp, geeft de kwalificatie van het uniciteitsbegin- sel – als beginsel dat inwerkt op de ‘vormgeving’ of ‘structuur’

van een goederenrechtelijk recht – daarbij de doorslag.29 De goodwill (en aan wie deze toe zou komen) beschouwt Twee- huysen immers als verdelingsvraagstuk.

6 Overdracht van een assurantieportefeuille Dan de assurantieportefeuille. De assurantieportefeuille verte- genwoordigt een vermogenswaarde, maar de vraag is of er ook sprake is van een als zodanig voor overdracht en verpanding vatbaar vermogensrecht. Zekerheid daarover hebben wij nog niet. Een van de eerste prejudiciële vragen aan de Hoge Raad

23. Tweehuysen 2016, p. 139.

24. Zie noot 20 hiervoor.

25. De problemen die Tweehuysen signaleert met betrekking tot overdracht van goodwill hebben vooral betrekking op de discussie of goodwill een vermogensrecht is en hoe goodwill dan zou moeten worden overgedra- gen. Naar mijn idee staat dat los van de vraag of het wenselijk is dat aan een onderneming verbonden goodwill toe zou kunnen of moeten komen aan een zekerheidsgerechtigde.

26. Als de afzonderlijke onderdelen meer waard zijn dan de onderneming als geheel – er is dan sprake van ‘badwill’ – dicteert de economische ratio dat de onderdelen afzonderlijk worden verkocht of geëxecuteerd.

27. Voor een andere opvatting, waar Tweehuysen ook naar verwijst, zie Dia- mant & Wibier 2012.

28. Tweehuysen 2016, p. 122.

29. Tweehuysen 2016, p. 6-7.

ging over deze kwestie, maar de Hoge Raad zag van beant- woording van de vraag af.30 Tweehuysen ziet vanuit privaat- rechtelijk oogpunt de assurantieportefeuille als een samenstel van contracten, rechten en verplichtingen en andere feitelijke omstandigheden, die tezamen goodwill genereren. Goodwill is niet verpandbaar, net zomin als overeenkomsten.

Zou de portefeuille als zodanig dan wel voor verpanding vat- baar zijn? Nee, zegt Tweehuysen.31 Dat een assurantieporte- feuille een waarde vertegenwoordigt, maakt deze nog niet tot een vermogensrecht of een andersoortig goed. Tweehuysen laat in haar analyse zien dat er over het voorgaande verschil- lend gedacht kan worden, maar dat een andere uitkomst voor- al wordt ingegeven door de waarde die de assurantieportefeuil- le bij overdracht als geheel32 vertegenwoordigt. Vanuit dogma- tisch goederenrechtelijk perspectief is het standpunt van Tweehuysen goed te begrijpen. Een andere opvatting zou ook vooral zijn ingegeven door pragmatische argumenten.33 Hier- voor verwijs ik graag naar een artikel van Beekhoven van den Boezem en Van den Bosch in dit tijdschrift,34 waar dus inmid- dels de uitspraken van Rechtbank Rotterdam35 en Midden- Nederland36 aan toegevoegd kunnen worden. Het valt te hopen dat er nogmaals prejudiciële vragen over dit onderwerp gesteld worden aan de Hoge Raad. Recentelijk noemde Stene- ker dit onderwerp nog ‘een prachtig onderwerp voor een pre- judiciële vraag’.37

7 Afsluiting

Het onderzoek wordt in hoofdstuk 9 afgesloten met een con- clusie. Tweehuysen concludeert – heel kort samengevat – dat in het Nederlandse goederenrecht inderdaad van uniciteit wordt uitgegaan en dat het loslaten van het uniciteitsbeginsel niet tot verbetering leidt. Je zou nuchter kunnen vaststellen dat die conclusie niet erg spannend is, en dat klopt. Maar de ambitie van Tweehuysen lijkt niet te zijn geweest om een

30. HR 31 mei 2013, NJ 2013/321. De Hoge Raad zag van beantwoording af omdat de vraag wellicht niet beantwoord hoefde te worden als een bepaald verweer zou slagen. Dat had de Hoge Raad goed gezien, in de ver- dere procedure bij Rechtbank Rotterdam bleek het niet meer nodig om de vraag opnieuw te stellen, omdat een van de verweren inderdaad slaag- de. In een latere uitspraak heeft de Rotterdamse rechtbank geoordeeld dat een assurantieportefeuille als zodanig niet vatbaar is voor verpanding, zonder het nodig te achten om daarover nog prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Zie Rb. Rotterdam 18 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:8495, r.o. 4.7. Overigens heeft twee weken na de promotie van Tweehuysen Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat een assurantieportefeuille wel een zelfstandig overdraagbaar vermo- gensrecht in de zin van art. 3:6 BW is. Zie Rb. Midden-Nederland 25 mei 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2675, JOR 2016/314 m.nt. J.J. van Hees.

31. Tweehuysen 2016, p. 144.

32. Zie art. 4:103 lid 4 Wft: ‘De verzekeraar verleent op schriftelijk verzoek van een bemiddelaar zijn medewerking aan de gehele of gedeeltelijke overdracht van de portefeuille (...).’

33. Vgl. Van Hees in zijn noot bij JOR 2016/314, onder 4.

34. F.E.J. Beekhoven van den Boezem & R. van den Bosch, Zekere zekerheid, MvV 2015, afl. 7/8, p. 200-207.

35. Rb. Rotterdam 18 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:8495.

36. Rb. Midden-Nederland 25 mei 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2675, JOR 2016/314 m.nt. J.J. van Hees.

37. A. Steneker, Prejudicieel insolventierecht, NTBR 2016/50, afl. 10.

(5)

‘spannend’ boek te schrijven.38 Juist de nuchtere toon en con- clusies van Tweehuysen spreken mij aan. Bij een juridisch-dog- matisch onderzoek is de reis misschien wel belangrijker dan de bestemming. De reis van Tweehuysen brengt de lezer langs vele interessante onderwerpen, waarbij de auteur op vakkundi- ge wijze Frans en Duits recht onderzoekt en vergelijkt met Nederlands recht. Tel daarbij op de duidelijk zichtbare rode draad, het heldere taalgebruik en de al eerder gememoreerde nuchtere conclusie en het is goed te begrijpen dat Tweehuysen op 11 mei 2016 cum laude promoveerde. Het valt te hopen dat Tweehuysen in de toekomst haar goederenrechtelijke gedach- ten met ons zal blijven delen.39

38. Of het een doelstelling moet zijn van andere juridische auteurs om span- nende boeken te schrijven, is natuurlijk maar de vraag. Zie voor interes- sante beschouwingen over ‘voorbeeldige proefschriften’ en de karakter- trekken daarvan J. Fleuren & T. Havinga (red.), Voorbeeldige proef- schriften. Beschouwingen over inspirerende rechtsgeleerde dissertaties, Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2014.

39. Bij de verdediging van haar proefschrift werd tijdens de oppositie de term nominatief determinisme – de hypothese die stelt dat iemands naam zijn of haar leven bepaalt – genoemd. Tweehuysen blijkt thans naast universi- tair docent ook in de rechtspraktijk werkzaam. Daarmee heeft zij naast het huis van de wetenschap ook onderdak gevonden in het huis waar het recht in de praktijk wordt toegepast.

(6)

MR. DR. R. MELLENBERGH

Over opinions. Handleiding voor het opstellen en beoordelen van Nederlandsrechtelijke legal opinions

Bespreking van het proefschrift van mr. J.M. van Dijk 1 MR. R. MEIJER

De relativiteit van wettelijke normen en de toepassing van de vereisten van causaliteit, relativiteit en toerekening bij de onrechtmatige overheidsdaad

Bespreking van de proefschriften van mr. P.W. den

Hollander en mr. L. Di Bella 7

MR. DRS. B.T.M. VAN DER WIEL Voorzorgverplichtingen. Over

aansprakelijkheidsrechtelijke normstelling voor onzekere risico’s

Bespreking van het proefschrift van mr. E.R. de Jong 14 MR. E.J. OPPEDIJK VAN VEEN

Pandrecht. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de gevolgen van het vuistloze en stille karakter van het pandrecht

Bespreking van het proefschrift van mr. F.J.L. Kaptein 19 MR. L.P.W. VAN VLIET

Natrekking door onroerende zaken

Bespreking van het proefschrift van mr. P.J. van der

Plank 24

PROF. MR. R.M. WIBIER

Levering en verpanding van toekomstige goederen Bespreking van het proefschrift van mr. B.A.

Schuijling 30

PROF. MR. V. MAK De eenzijdige rechtshandeling

Bespreking van het proefschrift van mr. C. Spierings 35 MR. B.I. KRAAIPOEL

Het uniciteitsbeginsel in het goederenrecht Bespreking van het proefschrift van mr. V.

Tweehuysen 40

e-mail info@boomjuridisch.nl website www.boomjuridisch.nl REDACTIE

Mr. A.G.F. Ancery, gerechtsauditeur bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr. M.F.M. van den Berg, trainer en adviseur Compliance en juridisch bij BergLegal te Tilburg, research fellow aan het Tilburg Institute for Private Law en het Amsterdam Centre for Insurance Studies

Mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, advocaat bij De Brauw Blackstone Westbroek te Amsterdam

Prof. mr. J.W.A. Biemans, hoogleraar Burgerlijk recht aan de Universiteit Utrecht

Mr. F. Damsteegt-Molier, raadsheer bij het Hof Den Haag Mr. drs. P.A. Fruytier, advocaat bij Houthoff Buruma te Amsterdam Mr. drs. M. van Kogelenberg, universitair docent bij het Molengraaff Insti- tuut voor Privaatrecht van de Universiteit Utrecht

Mr. R.D. Lubach, advocaat bij Nysingh te Arnhem

Mr. R. Meijer, advocaat bij ZIPPRO MEIJER CITTEUR te Amsterdam, universitair docent bij het Molengraaff Instituut van de Universiteit Utrecht

Mr. E.M. van Orsouw, partner bij Kennedy Van der Laan te Amsterdam Mr. B.M. Paijmans, advocaat bij Doelen Advocatuur te Utrecht, universi- tair docent bij het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht van de Universi- teit Utrecht

Prof. mr. W.A.K. Rank, hoogleraar financieel recht aan de Universiteit Lei- den en advocaat en of-counsel bij NautaDutilh te Amsterdam

Mr. A.H. Scheltema, advocaat bij NautaDutilh te Amsterdam Mr. M.L. Tuil, juridisch adviseur bij ING te Amsterdam

Mr. J.A. van der Weide, universitair hoofddocent aan de Universiteit Lei- den (hoofdredacteur)

Mr. R.J. van der Weijden, advocaat bij Stibbe te Amsterdam Mr. R.M. de Winter, senior jurist bij DNB

Mr. E.-J. Zippro, advocaat bij ZIPPRO MEIJER CITTEUR te Amsterdam VOOR AUTEURS

De redactie van MvV nodigt auteurs afkomstig uit praktijk en wetenschap uit artikelen in te sturen over voor MvV relevante onderwerpen.

Auteursrichtlijnen zijn te raadplegen en te downloaden via

http://tijdschriften.boomjuridisch.nl/tijdschrift/maandbladvermogens- recht/detail. Kopij kan per e-mail worden gezonden aan de redactiesecreta- ris van MvV, mevrouw E.J. Meiboom, e-mail: info@sweepingmaytree.com.

Alle artikelen in dit tijdschrift zijn peer-reviewed door experts binnen de redactie. Op verzoek van de auteur kan een single- of double-blind peer review plaatsvinden van het ingezonden artikel.

OPEN ACCESS BELEID

Zes maanden na verschijning van het artikel staat het de auteur vrij om de definitieve pdf van zijn publicatie op het internet toegankelijk te maken.

Voor meer informatie zie www.boomjuridisch.nl. De auteur verklaart zich bij voorbaat akkoord met de op deze website opgenomen licentievoorwaar- den.

OPNAME IN DATABASE

Een auteur die een artikel voor MvV aanlevert, geeft de uitgever tevens een niet-exclusief recht het artikel geheel of gedeeltelijk op te nemen in de door Boom juridisch (al dan niet in samenwerking met derden) geëxploiteerde database(s).

ABONNEMENTEN

De abonnementsprijs bedraagt in 2017 €289 (excl. btw) voor een online abonnement en €394 (excl. btw, incl. verzendkosten) voor een plusabonne- ment. Met een online abonnement heeft u toegang tot het volledige online archief en ontvangt u een e-mailattendering. Met een plusabonnement ont- vangt u tevens de gedrukte exemplaren. Kijk op www.tijdschriften.

boomjuridisch.nl voor meer informatie.

Ga naar www.boomjuridisch.nl om een abonnement af te sluiten. Heeft u vragen over de abonnementen? Neem dan contact op via tijdschriften@

boomdistributiecentrum.nl of via 0522-23 75 55.

Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan. Valt de aanvang van een abonnement niet samen met het kalenderjaar, dan wordt over het reste- rende gedeelte van dat jaar een evenredig deel van de abonnementsprijs in rekening gebracht. Het abonnement kan alleen schriftelijk tot uiterlijk 1 december van het lopende abonnementsjaar worden opgezegd. Bij niet- tijdige opzegging wordt het abonnement automatisch voor een jaar ver- lengd.

ADVERTENTIES

Voor het plaatsen van een advertentie in dit tijdschrift kunt u contact opnemen met Capital Media Services BV, tel. 024-3607710, e-mail mail@capitalmediaservices.nl.

ISSN 1574-5767 MAANDBLAD VOOR VERMOGENSRECHT

MvV 2017, p. … FORMULE

Maandblad voor Vermogensrecht (MvV) behandelt maandelijks de ont- wikkelingen op het gebied van het nationale en internationale vermogens- recht, in het bijzonder het goederen- en verbintenissenrecht, het overeen- komstenrecht, onrechtmatige daadsrecht, faillissementsrecht, executie- en beslagrecht en zekerheidsrechten. De redactie stelt zich ten doel om bon- dig, actueel, praktijkgericht en compleet te zijn.

OPZET

MvV kent een vaste opzet bestaande uit een (verdiepend) hoofdartikel en drie bijdragen die signalerend dan wel kort beschouwend van aard zijn. Eén keer per jaar verschijnt MvV als Proefschriftennummer (nr. 1) en één keer per jaar als Themanummer (nr. 7/8).

(7)

Z E V E N E N T W I N T I G S T E J A A R G A N G • 2 0 1 7 • N R . 1

MvV

Proefschriftennummer

Over opinions. Handleiding voor het opstellen en beoordelen van Nederlandsrechtelijke legal opinions

Mr. dr. R. Mellenbergh

Bespreking van het proefschrift van mr. J.M. van Dijk

De relativiteit van wettelijke normen en de toepassing van de vereisten van causaliteit, relativiteit en toerekening bij de onrechtmatige overheidsdaad Mr. R. Meijer

Bespreking van de proefschriften van mr. P.W. den Hollander en mr. L. Di Bella Voorzorgverplichtingen. Over aansprakelijkheidsrechtelijke normstelling voor onzekere risico’s

Mr. drs. B.T.M. van der Wiel

Bespreking van het proefschrift van mr. E.R. de Jong

Pandrecht. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de gevolgen van het vuist- loze en stille karakter van het pandrecht

Mr. E.J. Oppedijk van Veen

Bespreking van het proefschrift van mr. F.J.L. Kaptein Natrekking door onroerende zaken

Mr. L.P.W. van Vliet

Bespreking van het proefschrift van mr. P.J. van der Plank Levering en verpanding van toekomstige goederen Prof. mr. R.M. Wibier

Bespreking van het proefschrift van mr. B.A. Schuijling De eenzijdige rechtshandeling

Prof. mr. V. Mak

Bespreking van het proefschrift van mr. C. Spierings Het uniciteitsbeginsel in het goederenrecht Mr. B.I. Kraaipoel

Bespreking van het proefschrift van mr. V. Tweehuysen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gelet op met name het laatste deel van deze overweging zal juist bij gevallen waarin de vraag is of een vordering feitelijk kansloos is, het fundamentele karakter van het recht op

In feite betekenen contractuele aansprakelijk- heidsvervaltermijnen volgens de Raad van Arbitrage voor de Bouw niet meer dan dat de schuldenaar niet aansprakelijk is voor

voor individuele schuldeisers die dient te leiden tot afwij- zing van het verzoek om een afkoelingsperiode, zou de rechtbank moeten beoordelen of een schuldeiser zonder

29 Indien deze schikking was ingegeven door een rechtsprekende fout van de arbiters die het voorwerp kan zijn van een vernietigingsprocedure, en als gevolg van die schikking

De kantonrechter neemt echter aan dat partijen andere afspraken kunnen maken over de schuldeisersbe- voegdheden die de wet niet (dwingendrechtelijk) toekent aan de pandhouder op

Verder overwoog de Hoge Raad dat voor zover de curator bij zijn taakuitoefening niet is gebonden aan regels, hem in beginsel ruime beleidsvrijheid toekomt.. In die situatie dient

De voorbereidingen voor dit themanummer waren echter reeds in volle gang toen de coronacrisis zich aandiende, en aangezien de viering van 75 jaar vrijheid een feit van grote

Kortom, de Hoge Raad heeft de piketpalen geslagen: de klachtplicht is van toepassing op alle verbintenissen, maar dan wel alleen bij gebrekkige prestaties, en de schuldeiser kan