r--'9
.-i
,....
<i>
E 1 I n leiding 3 6. 1 .3 Aanpak gericht op de sfeer van de
.l!!
m -0 c:; l . 1 Vandal isme: wat is dat eigenlijk? 3 school 38
ro l .2 Vandal isme: h oe erg is het? 4 6 . l .4 Evaluatie van schoolprojecten 38
>-
l . 3 Vandalisme: wat eraan te doen? 4 6 . 2 Voorzien ingen voor jongeren 39 1 .4 Vandal isme: een zaak van anderen 6.2. 1 Voorzieningen a ls m iddel tegen
en de politie 4 vandalisme 39
2 Leeswijzer 5 6 . 2 . 2 I ncidentele voorzieningen/
3 Vandal isme i n cijfers 6 activiteiten voor jongeren 4 1 3 . 1 Politiecijfers 7 6 . 2 . 3 Preventie in e n rond 'uitgaans'-
3 . 2 Privé-bezit 7 gelegenheden 43
3 . 3 (Sem i-)Openbaar bezit 8 6.3 Maatregelen gericht op de informele
3 .4 Bedrijfsbezit 1 0 en semi-formele controle 44
3 . 5 Ruimtelijke spreiding 1 0 6.4 Voorl ichting via de massa-media 46
3 . 6 Conclusies 1 3 6.4. 1 Ondersteunende functie 46
4 Oorza ken en achtergronden 14 6.4.2 Zelfstandige functie 47 4. 1 De daders van vandal isme 1 4 7 Technopreventie en ruimtelijke
4. 1 . 1 Algemene kenmerken 1 4 inrichting 48
4. 1 . 2 Motieven 1 5 7 . 1 Tech nopreventieve maatregelen 49 4. 1 .3 D rempels 1 5 7 . 1 . 1 Waarschuwing: drie gevaren bij
4 . 1 .4 Conclusies 1 5 tech nopreventie 49
4.2 Slachtoffers van vandalisme 1 6 7 . 1 . 2 Verwijderen of verplaatsen van
4 . 2 . 1 Kenmerken van privé-slachtoffers 1 6 kwetsbare objecten 50 4.2.2 Reacties van slachtoffers op 7. l . 3 Afschermen kwetsbare plekken
vandalisme 1 7 e n objecten 5 1
4.2.3 Waarom geven slachtoffers vanda- 7 . 1 .4 Verstevigen kwetsbare objecten 5 2
lisme niet aan? 1 8 7 . 1 .5 Snel herstelbeleid 52
4.3 De situatie 1 9 7 . 1 .6 Verfraaiing va n kwetsbare objecten 53 4.3 . 1 Tijdstippen, dagen en seizoenen 1 9 7. 1 . 7 Electronische signalering 53
4.3.2 De rui mtelij ke omgeving 20 7 . l .8 Conclusie 53
5 Lokaal u it te voeren onderzoek 24 7 . 2 Ruimtel ij ke i n richting 54 5. 1 Doelstel lingen en onderzoeksvragen 24 7 . 2 . 1 Het macro-niveau: wijken en buurten 54 5 . 1 . l O nderzoek o m te bepalen of vanda- 7 . 2 . 2 H et meso- en het m icro-niveau:
l isme aangepakt moet/kan worden 24 de straat, het gebouw 55 5 . l . 2 Onderzoek ter bepaling van 7 . 2 . 3 Conclusies 5 7
maatregelen 26 8 Repressieve strategieën van
5 . l .3 Onderzoek in het kader van effect- politie/justitie 58
evaluatie 27 8. 1 Pol itiële aanpak 58
5 . 1 .4 Relaties tussen de drie doel- 8. 1 . 1 Pakkansverhoging 58 stellingen 2 7 8. 1 .2 Verbeteren contact met publiek 59 5 . 2 Bronnen 28 8.2 Schade verha len en a lternatieven
5 . 2 . 1 Politie-gegevens 28 voor strafvervolging 60
5 . 2 . 2 I nterviews met lokale deskundigen 29 8. 2 . 1 Schade verha len 60 5.2.3 Gegevens van gemeentelijke dien- 8.2.2 Haltbureaus 6 1
sten e n nutsbed rijven 29 9 Enkele praktijkvoorbeelden van
5.2.4 Slachtofferenquêtes 30 vandal ismeprojecten 62
5 . 2 . 5 Enquêtes onder jongeren 30 9 . 1 Een voorbeeld van een project
5 . 2 . 6 Waarneming 3 1 op scholen 62
5.3 Onderzoeksvragen en een overzicht 9. 1 . 1 Anti-vandalisme lessen op de
van gegevens 3 1 basisschool 62
5.4 Wie kan onderzoek uitvoeren? 33 9. 1 . 2 Anti-vandalisme lessen in het voort-
5 . 5 Een voorbeeld 34 gezet onderwijs 63
6 Algemene preventie 36 9. 1 . 3 Het deelschoolwerkplan vanda-
6. 1 Vandal isme-projecten voor lismebestrijding 64
scholieren 36 9. 1 .4 Het geheim van het succes 64
6. 1 . 1 Schoolprojecten : de speCifieke 9 . 2 Een breed, i ntegraal project 65 aanpak 3 6 9 . 2 . l Het Amsterda mse actie-onderzoek 6. 1 . 2 Schoolprojecten : de brede aanpak 3 7 jeugdvandalisme 66
9 . 2 . 2 Het geheim van het succes 1 0 D e o rgan isatie van een
vandalisme-project
1 0 . 1 Het opzetten van een project:
de stappen-methode 1 0. 2 D e (mogelijke) betrokkenen
bij een project
1 0 . 3 De rol van de politie bij d e opzet, organ isatie en uit- voering van projecten 1 0 . 3 . 1 Projecten ge'fnitieerd door
de pol itie
1 0 . 3 . 2 De brede i ntegrale aanpak, met een centrale rol van anderen
1 0 . 4 De i nterne rol van de ambtenaar Voorkomi ng M isd rijven bij vandalismeprojecten 1 0 .4. 1 Leid inggevenden 1 0 .4.2 Het middenkader 1 0 .4.3 Het u itvoerend n iveau 1 0 .4.4 Algemeen
1 1 Hulpmiddelen bij voorlichting over vandalisme
1 1 . 1 Audio-visuele hulpmiddelen 1 1 . 2 Schriftel ijke hu lpmiddelen Literatuurlijst
Bij lage 1 : Voetbalvandalisme
Bij lage 2 : B ijzondere gegevens slachtoffer- enquêtes
Dit hoofdstuk is geschreven door:
A. G. van Dijk
P. de Savornin Lohman P. van Soomeren C. Verwoerd
Bureau Cri minaliteitspreventie
© Landelijk Bureau Voorkoming M isd rijven, 's-Gravenhage, 1 987
68 t--
<:>?
,-i
70 ,-i d>
,!Cl E
70 7ii "0 c
>-ro
7 1
74 74
74
75 75 7 6 7 7 7 7 78 78 79 81 83 89
I n dit hoofdstuk Vandalisme gaan we in op een delict dat van alle delicten verreweg het meest voorkomt, maar dat eigenlijk vrij vaag omschre
ven is in het Wetboek van Strafrecht. Het woord 'vandal isme' zelf kan men in het Wetboek van Strafrecht niet tegenkomen. Vandalisme wordt in het Wetboek van Strafrecht gedekt door twee a ndere omschrijvingen, na melijk enerzijds het m isdrijf 'vernieling of beschad iging van goede
ren' (artikel 350), en anderzijds de overtreding 'baldad igheid' (artikel 424).
Artikel350. -1. Hij die opzettelijk en wederrech
telijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruik
baar maakt of wegmaakt, wordt gestraft.
-2. Gelijke straf wordt toegepast op hem die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of weg
maakt.
Artikel 424. -1. Hij die op of aan de openbare weg of op enig voor het publiek toegankelijke plaats, tegen personen of goederen enige baldadigheid pleegt, wordt, als schuldig aan straatschenderij, gestraft.
Dit laatste artikel heeft ook betrekking op balda
digheid tegen personen, wat onzes inziens toch wel heel iets anders is dan baldad igheid tegen goederen. Omdat de genoemde wetsartikelen n iet helemaal samenvallen met wat we meestal bedoelen met 'vandalisme ' , hanteren we in de rest van dit hoofdstuk een eigen definitie van vandalisme.
Deze eigen verta ling is in feite een vrije vertal ing van a rtikel 350 van het Wetboek van Strafrecht:
"Vandalisme is het opzettel ijk en weder
rechtel ijk vernielen, beschadigen of onbru ikbaar maken van objecten, zonder dat d it de vernieler materieel voordeel oplevert " .
Uit deze definitie blijkt dat w e alleen spreken van vandalisme als:
1 . De vernieling opzettelij k gebeurt. Als tij
dens een partijtje voetbal per ongeluk een ru it sneuvelt, dan is dat dus géén vandalis
me.
2. De vernieli ng de d ader geen materieel gewin oplevert. Als iemand een autoruit inslaat met de bedoeling om een auto-radio te stelen, dan spreken we dus ook niet van vandalisme.
Ook met deze twee beperki ngen omvat het begrip vanda lisme nog een heel groot en sterk uiteenlopend aanta l handel ingen : van een kras op een auto tot het vol ledig slopen va n de auto, van kauwgom in de muntgleuf van de openbare telefoon tot het in pui n leggen van de telefoon
cel .
Bij twee soorten delicten, die formeel onder onze definitie van vandalisme vallen, willen we hier nog even stilstaan. In de eerste plaats bij het 'voetbalvandalisme'. I n afwijking van onze definitie gaat het bij voetbalvandalisme óók over gewel dpleging tegen en bedreiging van personen. Verder kent voetbalvandalisme een heel eigen dynamie�\ met een specifieke groep daders die vrij specifieke motieven heb
ben voor hun gedrag. Voetbalvandalisme is daardoor eigenlijk n iet goed te vergel ijken met andere vormen van vandalisme. In bij lage 1 besteden we daarom apa rt aandacht aan voet
balvandalisme, in d it hoofdstuk laten we het verder buiten beschouwing.
Het tweede type del ict dat tot op zekere hoogte onder onze defin itie van vandalisme valt, maar als delict een heel eigen karakter kan hebben, is het delict brandstichti ng.
Bij brandstichting moeten we een onderscheid maken tussen 'fikkie stoken' enerzijds en het moedwil l ig in brand steken van woningen , gebouwen of andere grote objecten anderZijds.
Deze laatste vorm van brandstichting wordt meestal gepleegd door volwassenen, met ofwel financiële (verzekering) ofwel psychopathologi
sche motieven (pyromanen).
Deze vorm van brandstichting va lt niet onder ons begrip vandalisme. Het (speels) stoken van fikkies -soms met d ra matische en onbedoelde gevolgen- door kinderen valt wel onder onze definitie van vandalisme.
Zoals we a l zeiden is vandalisme een delict dat zeer veel voorkomt, veel meer dan welk ander delict dan ook.
De omvang en de gestage toename van het aantal vern ielingen in de laatste decennia hebben grote ongerustheid gewekt onder vele geledingen van onze samenleving.
Daarbij speelt zeker een rol , dat vandalisme een heel zichtbaar delict is: de gevolgen van vernie
li ngen aan gebouwen en straatmeubilair zijn voor iedereen direct waarneem baar.
Ook de media d ragen hun steentje bij: in talloze (smeuïge) kranten berichten wordt men nog eens extra met de neus ged rukt op het feit dat vandalisme een wijdverbreid 'tijdverd rijf' is van zeer veel kinderen en jongeren.
De total e materiële schade door vanda lisme is enorm groot, maar valt helaas nauwelijks reëel te becijferen. Zeker is in ieder geval dat de jaarl ijkse schade door vandalisme in Nederland groter is dan een half miljard . Veel van de materiële schade komt voor rekening van de rijks- en gemeentel ijke overheden, die het beheer hebben over de - meesta l vee l door
Het plegen van vandalisme is sterk gebonden aan l eeftijd . Het hoort bij een bepaalde levens
fase: verreweg de meeste jongeren die vanda
lisme plegen groeien er 'vanzelf' overheen.
Enigszins overdreven gesteld is vrijwel iedere jongere tussen de 8 en 1 8 jaar een potentiële dader van vandalisme: het vinden van die éne dader die net die éne vernieling gepleegd heeft, wordt daardoor het zoeken naar een speld in een hooiberg. Omdat van de 'klassieke ' , repres
sieve en dader-gerichte pol itionele aanpak bij vandalisme dus maar een beperkt effect te verwachten va lt, zullen we het ook moeten zoeken in andere methoden.
Zo belanden we bij de preventie van vandalis
me: het zodanig beïnvloeden of veranderen van kinderen en jongeren en hun sociale omgeving (school, ouders/opvoeders, buurtbewoners)
De burgers en instellingen die last hebben van vandalisme, hebben ook een belangrijke rol a ls het gaat om vanda lisme tegen te gaan . Daarom kan vandalismepreventie nooit een zaak van de
verniel ing geplaagde - openbare gebouwen en objecten . Maar ook bedrijven (winkels) en won ingbeheerders (woningbouwverenigingen) kun nen jaarl ijks grote schade lijden door vanda
lisme .
En n iet alleen in materiële of financiële zin heeft vandal isme nadel ige gevolgen: vandalisme kan ook grote immateriële schade aanrichten. I n de eerste plaats zij n er natuurl ijk d e emotionele gevolgen van vanda lisme voor het (privé-)slacht
offer: woede, angst of verdriet over de moedwil
l ige vernieling van de eigen spu l len. Het is ook n iet bepaald prettig te (moeten) leven in een omgeving waarin gebroken ruiten, kapotte telefooncellen en l iften , omgebogen haltebor
den en n iet werkende lantaarnpalen aan de orde van de dag zij n . B ij instanties als gemeen
telijke d iensten, scholen en won ingbouwvereni
gingen kan vandalisme gevolgen hebben voor de werkmoreel van het personeel : het voortdu
rend geconfronteerd worden met vernieli ngen werkt behoorlijk demotiverend .
en fYSieke omgeving, dat er minder vandalisme gepleegd wordt.
Uit de bovenstaande omschrijving bl ij kt dat we in feite drie i nga ngen hebben op preventie:
1 . Via de (potentiële) daders: het veranderen van hun gedrag door het beïnvloeden van
hun houding (attitude) tegenover vandalisme en/of hun motieven voor het plegen van vandalisme.
2. Via de sociale Otngeving: het stimu leren van meer sociale controle door ouders,
leerkrachten en buurtbewoners, het veran
deren van hun houding ten opzichte van vanda l isme.
3. Via de fysieke omgeving: het veranderen van de inrichting en vormgeving van de woon- en leefwereld van jongeren, zodat er minder gelegenheid en mogelijkheid is tot het plegen van vandalisme.
pol itie a l léén kan zij n . Of sterker nog: het is vaak méér een zaak van anderen (overheden, bur
gers) dan van de pol itie. Dat neemt natuu rlijk n iet weg dat de pol itie wel een rol kan en moet vervul len bij de preventie van vandalisme.
I n paragraaf 3 gaan we in op de cijfers die een beeld geven van de omvang, ontwikkeling en spreiding van vandalisme in Nederland. Daarbij wordt een onderverdeling gemaakt i n :
- Gegevens over d e bij d e pol itie bekend geworden verniel i ngen (3 . 1 ) .
- S lachtoffergegevens over vernielingen aan privé-bezit, gesplitst in beschadiging aan auto 's en overige verniel ingen (3 . 2) .
- Gegevens over vandalisme a a n (semi-)open
baar bezit (3.3).
- Gegevens over va ndal isme aan bed rijfsbezit (3 .4) .
- D e geografische spreiding van vandalisme (3 .5).
- De belangrijkste conclusies uit de voor- gaande subparagrafen (3.6).
In paragraaf 4 behandelen we de oorzaken e n achtergronden van vandalisme, dit gebeurt aan de hand van de bekende trits daders (4. 1 ) , slachtoffers (4. 2) e n situatie (4.3).
Paragraaf 5 is gewijd aan de vraag hoe men lokaal onderzoek naar vandalisme op moet zetten. We behandelen achtereenvolgens:
- De verschil lende doelstellingen van o nder
zoek en de onderzoeksvragen d ie bij deze doelstellingen passen (5 . 1 ) .
- D e gegevens waarmee deze onderzoeksvra
gen beantwoord kun nen worden (5 .2).
- Een schematisch overzicht van de vorige twee punten (5 .3)
- Een aantal richtlijnen voor de beantwoording van de vraag "wie kan het onderzoek uitvoe
ren?" (5 .4) .
- Deze paragraaf wordt besloten met een praktijkvoorbeeld van lokaal onderzoek naar vandalisme (5 . 5).
De paragrafen 6 tlm 8 zijn gewijd aan d iverse soorten preventie-strategieën.
I n paragraaf 6 komt een aantal preventie-strate
gieën aan de orde die gericht zijn op de (poten
tiële) dader en zijn sociale omgeving. Behan
deld worden:
- Vandal ismeprojecten op scholen (6. 1 ) . - Voo rzieningen e n activiteiten voor jongeren
(6 .2).
- Het vergroten van de informele en semi-infor- mele controle (6.3).
- Voorlichting via de massamedia (6 .4) . I n paragraaf 7 staan we sti l bij preventiemaat
regelen met de fysieke omgeving als inga ng.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
- Tech nopreventie; of te wel het verkleinen van de mogelijkheden om vandalisme te plegen (7. 1 ).
- RUimtelijke inrichtingsmaatregelen die er vooral op gericht zijn de controlemogel ijk
heden van bewoners en passanten te vergro
ten (7 .2).
Paragraaf 8 is gewijd aan de reactie op vandalisme van de zijde van politie e n justitie.
Aan de orde komen de mogelij kheden o m vandalisme terug t e dringen door:
verhoging van de pakkans van daders en verbetering van het contact tussen politie en pu bliek (8. 1 ) .
- het verhalen van schade o p daders e n alter- natieve straffen (8. 2).
I n de paragrafen 6 tlm 8 zijn de afzonderlijke preventiestrategieën besproken. We zijn daarbij vooral ingegaan op de i nhoud van de strate
gieën : wat kan men doen?
Van groot belang is natu urlijk ook de vraag hoe men een preventie-project organisatorisch aan moet pakken.
Daarom behandelen we in paragraaf 9 enkele praktij kvoorbeelden van preventie-projecten . - I n d e eerste plaats bespreken w e een
' beperkt' (één strategie) project op scholen in Apeldoorn (9 . 1 ).
- Daarna bespreken we een breed, i ntegraal preventie-project (een aa ntal strategieën gecombineerd) in Amsterda m (9 .2).
In paragraaf 1 0 bespreken we i n meer a lge
mene zin de organisatie van een vandalisme
project We gaan in op:
- Het opzetten van een project volgens de stappen-methode ( 1 0 . 1 ) .
- D e (mogel ijke) betrokkenen b ij een project (1 0.2).
- De rol va n de politie bij een project ( 1 0 .3).
- De rol va n de ambtenaar Voorkoming M is- d rijven in d it geheel , waa rbij wordt i ngegaan op de vraag wat de ambtenaar Voorkoming M isdrijven binnen zo' n project te bieden heeft en wat hij van anderen kan (terug-)ver
wachten.
I n paragraaf 1 1 komt kort aan de o rde van welke hulpmiddelen bij een vandalismeproject gebruik kan worden gemaakt:
- eerst de audio-visuele hulpmiddelen (1 1 . 1 ) , - vervolgens de schriftel ijke hu lpmiddelen
(1 1 .2).
Het hoofdstuk wordt besloten met twee bijla
gen:
- de eerste over voetbalvandalisme,
- de tweede over een aantal bijzondere gege- vens u it de slachtofferenquêtes van 1 980 tot en met 1 984.
Iemand die zich met frisse moed buigt over de landelij ke vandalisme cijfers krijgt het moei l ijk.
Er bestaan noga l wat statistieken, (deel-)onder
zoeken, enqute-uitkomsten e . d .. Cijfers zijn er in overvloed , maar het is n iet eenvoudig van a l d i e gegevens een totaal landel ijk plaatje te maken. Om de cijferpuzzel zo ver mogelijk af te krijgen verdient het dan ook aanbeveling om de zaak eerst enigszi ns te structureren. Dat gebeurt aan de hand van de volgende vragen : - h oeveel vernielingen vinden er in Nederland
Bij het beantwoorden van deze vragen kan schema 1 als leidraad dienen. Bovenaan i n dit schema zijn de vier vragen terug te vinden.
Aangezien deze vragen in hun a lgemeenheid niet beantwoord baar blij ken, maken we daaron
der een uitsplitsing naar het type bezit dat vernield kan worden: (semi-)openbaar bezit, bedrijfsbezit en privé-bezit. Vervolgens is in het onderste deel van het schema aangegeven welke cijfers en gegevens er bestaan.
plaats,
- hoeveel schade veroorzaken deze vernielin
gen ,
- i s er daarbij sprake van een toename, - hoe zijn de vernielingen over Nederland
gespreid.
Schema 1 Cijfers over vandalisme
Werkelijk plaatsgevonden vernielingen - hoeveel - toename - schade - spreiding
�
---t
---�.(Semi-)openbaar Bedrijfsbezit Privé-bezit
bezit (nauwelijks iets
I ncidenteel onderzoek.
Geeft een beeld over:
- de omvang in speci- fieke lokaties - (soms:) de lokale
spreiding
- (soms:) schade voor wat betreft de onder
zochte categorie objecten
over bekend)
---'1
filterfilter filter filter Pol itiestatistiek. • Geeft een beeld over:
- toename (trend)
Slachtofferenquêtes.
Geven een beeld over:
- de landelijke omvang - spreiding - toename - schade
Van a l le vernielingen komt ten gevolge van a l lerlei fi lters of blokkades slechts een zeer klein (en n iet representatief) deel in de politiestatis
tiek terecht.
De verniel ingen aan privé-bezit zijn via de slacht
offerenquêtes nog het beste gedocumenteerd . Het beeld van vernielingen aan openbaar bezit is heel wat vager, terwijl over de vernielingen aan bed rijfsbezit nauwelijks iets zinvols te zeggen va lt.
Bij het delict vandalisme speelt in zeer sterke mate het probleem va n het ' dark number' . Slechts een zeer klei n deel van de gepleegde vernielingen komt in de CBS-politiestatistiek terecht en bovendien betreft dat voora l de zware gevallen van vandal isme.
Toch kan men uit de CBS pol itie-statistieken (voo r a rt . 350-354*) met enige voorzichtigheid wel een trend afleiden . Tabel 1 geeft aan dat het aantal bij de pol itie geregistreerde vernielingen flink stijgt.
Tabel 1 Aantal vernielingen (art. 350-354 WvS) in Nederland, dat bij de politie is geregistreerd Absol ute aanta l
vernielingen
1970 1 0334
1 9 75 25322
1 980 69775
1981 75792
1 982 88 1 48
1983 85206
1984 956 1 2
1 985 98799
1986 1 1 3596
N B : Soortgel ijke maar meer u itgebreide lande
l ijke cijfers zij n te vinden in het door het Lande
lijk Bureau Voorkoming M isdrijven uitgegeven ' Plaatje van de criminaliteit ' .
Als we d e toename van het aantal geregi
streerde vern ielingen vergel ij ken met de toe
name van de totale geregistreerde criminaliteit blij kt bovendien dat het aantal bij de politie geregistreerde vernielingen verhoudingsgewijs veel sneller stijgt dan de totale geregistreerde criminaliteit.
Voor wat betreft vernielingen aan privé-bezit is vanaf 1 975 tot en met 1986 in het kader van de landelij ke slachtofferenquête m isdrijven aan een representatieve steekproef van de Neder
landse bevolking (ouder dan 1 5 jaar) een aantal vragen over slachtofferschap van vandalisme gesteld.** Op grond van deze gegevens is per
I ndex I ndex a l le geregistreerde 1 970 = 1 00 m isdrijven
1 00 1 00
245 1 7 1
675 276
733 305
853 347
825 37 1
925 407
956 4 1 2
1 099 404
Ondanks het feit dat de politiecijfers slechts een fractie weergeven van de werkelijke hoeveelheid vernielingen is de toenemende trend onloochen
baar.
Deze toename kan niet worden toegeschreven aan een eventuele stijging van de aangifte
bereidheid . I n het begin van de 80-er jaren was er sprake van een daling van de aangiftebereid
heid, pas de laatste jaren l ij kt zich héél voorzich
tig een kleine stijging van de aangiftebereidheid voor te doen (zie ook paragraaf 3 . 2).
jaar een redelijke schatting te geven van het aanta l slachtoffers en geval len van vandalisme aan p rivé-bezit. I n tabel 2 zij n de slachtofferper
centages te vinden. Vanaf 1 980 wordt het percentage uitgespl itst in twee soorten vernie
l ingen aan privé-bezit: de auto en de rest.
- = Overtredingen (dus ook art. 424) worden door het CBS niet apart geturfd.
H = Tot en met 1984 werd de slachtofferenquête jaarlijks gehouden; daarna eens in de twee jaar.
Tabel 2 S lachtofferpercentages van vanda- l isme volgens WODC/CBS
1 2 3
1 9 7 5 5,0 47 1 9 7 6 5 , 9 5 7 1 9 7 7 6 , 8 66 1 97 8 7 , 7 7 4 1 97 9 9 , 7 9 5 1 980 1 0, 7 1 00 9,0
1 9 8 1 9 , 1
1 982 9,8
1 983 9 , 2
1 984 9,3
1 98 6 8,7
1 = Slachtofferpercentage WO DC 2 = Gelndexeerd 1980 = 100
2 4
1 00 6 , 7 1 0 1 7 , 0 1 09 6 , 2 1 02 6,5 1 03 6,0 97 6,0
3 = Slachtofferpercentage CBS beschadiging van auto's 4 = Slachtofferpercentage CBS overige verniel ingen
Bro n : WODC/CBS.
2
1 00 1 04 92 9 7 9 0 9 0
Deze tabel behoeft enige toelichting. Tot en met 1 980 werden de slachtofferenquêtes door het WODC uitgevoerd , daarna door het CBS . D it bracht veranderingen i n de wijze van enquête
ren met zich mee en daardoor kunnen de gege
vens van beide i nstellingen ook n iet direct met e lkaar worden vergeleken.
Gelukkig hebben WODC en CBS i n 1 980 bewust du bbel werk verricht; door 1 980 als ij kjaar voor i ndexering te nemen ku nnen de slachtoffergege
vens van CBS en WODC toch met elkaar vergele
ken worden.
Uit tabel 2 kun nen twee belangrij ke conclusies worden getrokken:
De verniel ingen aan privé-bezit blijken voor een belangrijk deel de auto te betreffen*.
Het slachtofferpercentage neemt tot en met 1 980 snel toe. Daarna treedt een stabilisatie op en i n 1 986 liggen de slachtofferpercentages voor 'overige vernieli ngen ' en ' beschadiging auto' zelfs onder het n iveau van 1 980.
De slachtoffergegevens geven uitsluitend een beeld van vern iel ingen aan privé-bezit. Voor vernieli ngen aan (semi-) openbaar bezit is zo' n s lachtofferenquête veel moeilijker t e real iseren.
Overigens kun nen de slachtofferpercentages van het CBS ook in a bsolute aantal len worden omgerekend. Dit is weergegeven i n tabel 3 . Tabel 3 Geschat aantal vernieli ngen
Beschadiging Overige
auto vernielingen
1980 799 .000 1 . 1 02 . 000 1981 877.000 1 . 1 56. 000 1 982 992.000 1 .080. 000 1983 901 .000 1 .047 . 000 1984 934.000 1 .000. 000 1986 874.000 1 .000. 000 Bron: CBS
Uit deze tabel blijkt dat er jaarl ij ks rond de twee miljoen verniel ingen aan privé-bezit plaatsvin
den. Tevens kan h iermee en met de gegevens over de gem iddelde schade u itgerekend worden hoe groot de tota le schade ten gevolge van vernielingen aan privé-bezit ongeveer is. Voor
1984 komen we tot de volgende bedragen:
Beschad iging aan auto : 3 1 8 miljoen Overige vernielingen : 1 60 miljoen Tenslotte kan op basis van de CBS-slachtoffer
enqutes naar de aangiftebereidheid van slacht
offers worden gekeken . De resu ltaten zij n weergegeven i n tabel 4.
Tabel 4 Aangiftebereidheid van slacht
offers van vandalisme
% Slachtoffers dat aangifte doet Beschadiging Overige
auto vernielingen
1 980 1 9 , 8 1 9 8 1 20,2 1 982 1 8 , 5 1 983 2 1 ,4 1984 2 1 , 1 1 986 25,6
20,8 2 2 , 1 22, 1 20,6 25,0 23,6
- Ten eerste omdat het trekken van een enigs
zins representatieve steekproef zo goed a ls onmogelijk is. Het gaat immers om een groep van vele tiendu izenden - qua i nterne organisatie en slachtofferschap - totaal verschil lende diensten , afdel ingen, organisa
ties en bed rijven .
* = Overigens zou het wel eens zo kunnen zijn dat dit ligt aan de wijze van bevraging waardoor de geënquêteerden vooral o p de proppen komen met beschadigingen aan hun auto ("oh ja, mijn arme auto") en ze zich andere ('overige' ) kleine vernielingen niet meer kunnen herinneren,
j'-..
O? <-<
,....
d> ,la E
<ti
-0 c
�
- Ten tweede omdat 'het openbare slachtoffer' moeilijk aan de telefoon en aan de praat te krijgen is. H et kost tijden om binnen een overheidsdienst iemand te pakken te krijgen die een betrouwbaar overzicht zou kunnen geven ("een ogenblik . . . ik verbind u door") .
En zelfs a l lukt het om de goede deskundige te spreken te krijgen dan blijkt het vaak dat zo iemand niets zinnigs over deze materie ka n zeggen ("meneer, . . . dat houden we niet bij . . . we repareren het gewoon").
Het mag dus geen verbazing wekken dat een landelijk beel d van het vanda lisme aan open
baar bezit ontbreekt.
Op grond van recent onderzoek (27) van de Vereniging van N ed erlandse Gemeenten (VN G), dat gebaseerd was op speciaal opgezette vandalisme registraties in 23 - qua grootte verschi l lende - gemeenten, is echter wel een voorzichtige u itspraak over de omvang van het vandal isme aan gemeentelijk bezit (dus slechts een deel van al het openbare bezit) mogelijk.
Tabel 5 Aantal vernielingen (en schade) per categorie i n 23 Nederlandse gemeenten van verschi l
lende grootte.
Objecten
Scholen (openbaar onderwijs) Gemeentel ijk Energiebedrijf Openbaar groen
Straatmeubilair Sportaccomodaties
Overige openbare gebouwen Club- en buurthuizen
Gemeentelijk openbaar vervoer Gemeente won ingen
Straten en wegen Overig
Totaa l
• = Gemiddelde schade per inwoner: f 4,26.
Aanta l vernielingen 4040 3020 2630 1 9 1 5 720 525 1 43 1 25 73 63 69 1 3332
Bron: I n de verniel ing, VNG 1 984. Herberekening door auteurs .
Totale herstel
kosten f 1 .456.492,
f 637 . 276,
f 345 . 269,
f 466.004,
f 232.329,
f 7 1 7 .020, f 1 78.83 1 ,
f 49. 1 44,
f 1 1 l .304,
f 3 7 . 638,
f 1 9 1 .0 1 0,- f 4.422 . 3 1 7 ,-*
Tabel 5 laat zien wel ke openbare objecten voora l de dupe worden van vandalisme.
Scholen steken er met kop en schouders boven
uit. H et aantal geregistreerde vernielingen aan scholen, bedraagt ongeveer een derde van het totaa l aantal vern ielingen aan openbaar bezit.
Daarbij moeten we goed beseffen dat a lleen openbare scholen geregistreerd zijn .
Goede tweede zijn d e bezittingen van de Gemeentelijke Energie Bedrijven . Vooral de alom tegenwoordige lantaarnpaal b l ijkt een dankbaar object te zij n .
Uit d e V N G cijfers valt ook een nadere opspl it
sing naar 'type' vernieling te destilleren en de schade die veroorzaakt wordt.
Tabel 6 Totale en gem iddelde herstel kosten per type va ndalisme.
--- ---
Type vandal isme Vernieling
Brandstichting Bekladding Totaa l
totale her- gem . herstel- stei kosten kosten per geva l (in gu ldens) (in guldens)
3 .250 .342 259,60
864.079 8. 075,50
78.1 2 6 384,86
4. 1 92.547 3 1 4,47
Bron: I n de verniel ing, VNG 1 984.
totaal aantal gevallen
1 3 .022 1 07 203 1 3 .332
Het meest interessante punt uit deze tabel is dat het gaat om heel veel (vrij kleine) verniel in
gen d ie tesamen resu lteren in een enorme schadepost. Tevens ziet men hoe grote schade
bedragen ten gevolge van brandstichting een gemiddelde op kunnen krikken. Ongeveer 25 vernielingen gaan over de toonbank voor de prijs van één b randstichting.
Natuurlijk wordt ooi, bedrijfsbezit het slachtoffer van vandalisme: de winkel, het café, kantoor, bed rijfsauto's, etc.
Helaas is nauwelijks bekend hoeveel bed rijfs
bezit jaarlijks vernield wordt. We beschikken slechts over twee incidentele bron nen:
- Op basis van een recent onderzoek (26) van het EI M (Economisch I nstituut M idden- en Kleinbed rijf) is een schatting te maken van de schade die winkeliers ten gevolge van vanda
lisme l ijden . Deze schatting komt uit op rui m 7 0 mi ljoen gulden, waarbij di rect aangete
kend moet worden dat filiaal- en grootwi nkel
bedrijven n i et i n het onderzoek waren betrok
ken.
Aan de hand van de slachtoffergegevens van het CBS kun nen we een indruk krijgen van de landelijke spreiding van vandalisme (aan privé
bezit) . I n I,aart 1 en 2 staan de slachtoffer
percentages per pol itieregio vermeld , gemid
deld over de jaren 1981 tot en met 1 984.
Tenslotte kan op basis van de VNG-registratie een schatting worden gemaakt van de totale schade die vandal isme aan gemeentelijk bezit veroorzaakt. Deze schatting komt u it op 1 00 miljoen.
Daarbij moet echter wel worden bedacht d at d it getal veel minder betrouwbaar is dan de schadebedragen die voor vernielingen aan privé-bezit zijn genoemd.
Bovendien heeft deze schatting slechts betrek
king op gemeentelijk bezit; er is nog veel meer openbaar bezit.
- Een tweede onderzoek betreft een enquête gehouden onder bouwaannemers in Amster
dam en omgeving. Daa ruit kwam naar voren dat op bouwplaatsen in de provincie Noord
Holland in 1 984 al voor meer dan 7 miljoen gu lden vernield werd . Alle geënquêteerde aannemers bleken vandalisme-slachtoffer te zijn; het slachtofferpercentage was in d it geva l dus 1 00%. Een groot deel van de schade wordt veroorzaakt door vernieling aan het bijna afgebouwde bouwproject zelf.
Eigendommen van de aan nemers (keten , loodsen, machines) moeten het echter ook ontgelden ( 1 1 ) .
Beide onderzoeken zij n zeer beperkt e n onvol le
d ig, als we praten over 'het' bedrijfsleven . Een sector die in totaal 500.000 vestigingen omvat.
f',.
Cl? ...
'""'
6 E ,IC!
ro "'0 c: <ti
>
Regio Groningen Friesland Drenthe Overijssel West Overijssel Oost Gelderland Noord Gelderland M idden Gelderland Zuid Utrecht
Noo rd-Ho l land Zuid-Oost Amsterdam
Noord-Hol land Noord Noord-Ho l land Zuid-West Zui d-Holland Midden Haaglanden
Rij n mond Zeeland B ra ba nt West Bra ba nt Noord Bra bant Oost Limburg Noord Limburg Zuid Klasse-indeling:
beschadiging auto 's 1 = m inder dan 7%
2 = 7%-9%
3 = 9%- 1 1 % 4 = meer dan 1 1 %
We zien dat vernielingen overal in het land voorkomen. De Randstad ligt echter duide lijk boven Nederlands pei l . Dit laatste geldt met name voor het delict beschadiging van de auto.
Voor de overige vernielingen is het beeld wat d iffuser. Dat in Noo rd- en Zuid-Holland en i n Utrecht relatief meer vernieling van privé-bezit voorkomt, is op zich niet zo vreemd. Deze
kaa rtje 1 kaartje 2
beschadiging overige
auto 's vernielingen
klasse klasse
2 4
2 2
1 1
3 3
2 2
2 2
2 2
3 2
3 4
3 4
4 3
3 3
4 3
3 3
4 2
3 2
2 1
3 2
2 2
3 2
1 2
3 4
Klasse-indel i ng:
overige vernielingen 1 = minder dan 5 , 5%
2 = 5,5%-6,5%
3 = 6, 5%-7,5%
4 = meer dan 7 , 5%
provincies herbergen immers ook de belangrij k
ste grote steden (Amsterda m , Utrecht, Rotter
dam en Den Haag) .
Het i s aannemelijk dat deze steden meer vanda
lisme kennen dan kleinere steden of gemeen
ten . Ook over deze laatste veronderstelling kunnen de CBS-gegevens u itsl uitsel geven .
Beschadiging auto's (1981-1984)
o "= minder dan 7%
0"'" 7%-9%
� "'" 9%-11%
= meer dan 11%
Overige vernielingen (1981-1984)
0= minder dan 5,5%
0= 5,5% -6,5%
m == 6,5% - 7,5%
11 == meer dan 7,5%
- \
6?
� �� .
I"-
C9 ...
,...
6 E .lt.l ro "
�. r::
Tabel 7 Verdeling van slachtofferpercentages over gemeentes, i ngedeeld naar urbanisatiegraad *
(Gemiddelde percentages 1 9 8 1 - 1 984)
Landelijk Al-A4 B 1 -B2 B3 C 1 -C2 C3-C4 C5 gemiddel de Beschad iging auto 6 . 2 7 . 2 1 0 . 1 8.9 10.3 1 1 . 6 9 . 4
Overige vernielingen 4.4 5 .9 6.8 6.5 6.9 7.2 6.4
Landelijk Amsterdam Rotterdam Den H aag Utrecht gemiddelde Beschadiging a uto 1 2.8
Overige vern ielingen 7 . 1
, = Indeling urbanisatiegraad van het CBS:
Al-A4 = plattelandsgemeenten,
B 1-B2 = verstedelijkte plattelandsgemeenten, B3 = forensengemeenten,
1 1 . 5 1 1 .4 1 1 .0 9 .4
7 . 4 6 . 7 8. 1 6.4
CI-C2 = plattelandsstadjes e n kleine steden (minder dan 30.000 inwoners),
C3-C4 = middelgrote steden (30.000- 100.000 inwoners), C5 = grote steden (meer dan 1 00.000 inwoners).
NB: bij de grote steden zijn de randgemeenten n iet inbegrepen.
Uit tabel 7 blijkt i nderdaad dat, naarmate een gemeente een meer stedelijk karakter vertoont, de kans om het slachtoffer te worden van vernielingen aan merkelijk toeneemt. Het hoog
ste risico lopen inwoners van één van de vier grote steden. Opva l lend is, dat de veel gehoorde bewering dat i n Amsterda m meer
Op basis van de gepresenteerde cijfers kan het volgende geconcludeerd worden:
Aantal vernielingen:
Vandalisme is een zeer omvangrij k verschijnsel.
Het gaat i n ieder geval om bijna twee miljoen verniel ingen aan privé-bezit per jaar. Daar bovenop komen nog alle vernielingen aan openbaar- en bed rijfsbezit. Hoe groot dat aanta l is, blij kt echter moeilijk aan te geven . Elke schatting is h ier een slag i n de l ucht. Gering za l het aantal echter zeker niet zijn. De VNG regi
stratie spreekt wat dat betreft boekdelen . Schade:
Een zeer globale ra ming van de schade ten gevolge van vandal isme ziet er a ls volgt uit:
vandalisme aan privé-bezit
(auto's + overig): 478 miljoen vandalisme aan gemeentelijk
openbaar bezit: 1 00 miljoen
verniel ingen worden gepleegd dan in de andere grote steden, n iet op l ij kt te gaan . I n elk geva l geldt dit niet of nauwelijks voor vernieling aan (overig) privé-bezit. Beschadiging van a uto's gebeurt wel iets vaker in Amsterdam dan in andere grote steden .
Toename:
Vanaf het begin van de zeventiger jaren is het vandal isme flink in omvang toegenomen . I n het begin van de tachtiger jaren l ij kt zich echter -zeker kijkend naar privé-bezit- een stab il isatie voor te doen. Er zijn zelfs voorzichtige aanwijzin
gen dat een kentering gestart is.
Spreiding:
Lang n iet overal in Nederland speelt va ndalisme even sterk. Er bestaat een verband tussen gemeentegrootte en vandal isme: hoe groter de gemeente hoe meer vernielingen . Dit is ook een van de verklari ngen voor het feit dat in de regio's d ie in de Randstad gelegen zijn , veel vandal isme voorkomt.
Aan politiegegevens over gepakte daders heb
ben we vrijwel n iets: het ' pak-percentage' (minder dan 1 %) is te klein om een representa
tieve groep daders op te kun nen leveren.
Een meevaller is dat vandalisme niet zo' n erg 'taboe-delict ' is: het is voor veel jongeren zoiets
Uit deze onderzoeken komt het volgende beeld van de daders naar voren.
1 . Voor veel jongeren is vandal isme geen ongewoon tijdverdrijf: ongeveer de helft (48%) van de in Amsterdam onderzochte jongeren zegt wel eens vernielingen te
plegen of gepleegd te hebben. In Den H aag en Venlo gaf 2 1 % van de jongeren op wel eens vandalisme te plegen of gepleegd te hebben.
2 . De meeste vernielingen worden gepleegd door kinderen (8- 1 2 jaar) en tieners ( 1 2- 1 6 jaar).
3 . Er is een duidelijke samenhang met
geslacht: meer jongens dan meisjes plegen vandal isme. Uitgesplitst naar leeftijd ziet het er (in Amsterdam) als vol gt u it:
- kinderen: van de jongens geeft 69% op vernielingen te plegen, van de meisjes is dat 40%;
- tieners: jongens 58%, meisjes 40%;
- jong-volwassenen ( 1 6 - 23 jaar): jongens 3 1 %, meisjes 1 7%.
4. Er bestaat geen samenhang tussen het vernielgedrag van jongeren en de sociaal
economische status van de ouders . Jonge
ren u it a rbeidersgezinnen vernielen dus n iet meer of m inder dan jongeren u it mid
denklasse gezinnen of uit gezinnen met een nog hogere status.
H et plegen van vernielingen kan dus n iet in de schoenen geschoven worden van een kleine groep 'slecht aangepaste ' of ' kans
arme' jongeren. I n tegendee l : vandalisme hoort gewoon bij jong zijn.*
gewoons dat de daders desgevraagd best wel een boekje open willen doen over hun verniel
ged rag. Er is een aanta l , voor het merendeel Nederlandse onderzoeken waarbij dit gebeurd is (28, 52, 33, 22 en 57).
5 . Vandal isme blijkt wel samen te hangen met vormen van vrije tijdsbesteding: jongeren die veel vrije tijd buitenshuis doorbrengen met niet-georgan iseerde activiteiten bl ijken beduidend meer vandalisme te plegen dan jongeren d ie dit n iet of m inder doen. Er wordt een verband gelegd tussen enerzijds (veel) ongeorganiseerde vrijetijdsbesteding buitenshu is en i ntegratie op school en in het gezin anderzijds. M et name jongeren met een slechte school- en gezinssituatie b ren
gen veel tijd op straat en in uitgaansgelegen
heden door. I n deze groep komen bovendien meer ernstige vormen van jeugddelinquentie voo r.
6. Tot slot is er een samenhang met i mpulsivi
teit: jongeren die ook in andere opzichten tamelijk impu lsief handelen (bijvoorbeeld hun zakgeld meteen uitgeven aan snoep en patat) blijken vaker vandalisme te plegen dan jongeren die de bevrediging van hun behoeften langer uit kun nen stel len (bijvoor
beel d zakgeld sparen voor een fiets).
7. Vanda l isme blijkt bij uitstek een sociaal delict: het overgrote deel van de door jonge
ren aangerichte vernielingen wordt in groepsverband gepleegd . I n een groep doen - en durven - jongeren dingen, d ie ze in hun eentje nooit zouden durven (of zelfs wil len) doen.
, = Waarbij ter nuancering opgemerkt kan worden dat bij de groep jong volwassenen (ouder dan 17) die vernielingen blijft plegen (een min derheid overigens) een achterstandssituatie wel een rol li jkt te spelen.
Vandalisme is geen ongemot iveerd of zinloos ged rag: binnen- en buitenlands onderzoek onder jongeren wijst u it dat er wel degelijk motieven zijn voor vandalisme. Deze motieven verschillen per leeftijdsgroep .
Bij kinderen speelt i n d e eerste plaats het (speels) verkennen va n de fysieke en sociale grenzen ("Kan ik dat?" , "Mag i k dat?") een rol . W e noemen d it ook spelvandalisme. Daar
naast vernielen kinderen soms u it woede of wraak.
Tieners plegen vandalisme o m uit te testen hoe sterk ze staan tegenover volwassen autoriteits-
H et feit dat aan vandalisme motieven ten grond
slag liggen, betekent echter n iet dat iemand domweg aan het vernielen slaat als h ij zich daartoe gemotiveerd voelt: h ij kan weerhouden worden door drempels die in hemzelf liggen (interne drempels) en d rempels die (ten dele) in de situatie l iggen (externe d rempels). Tenslotte moet worden aangetekend dat zowel i nterne als externe drempels in bepaa lde situaties vervagen; als jongeren in een groepje bij elkaar zijn en/of een slok op hebben worden normen minder belangrijk en raken d rempels op de achtergrond .
Interne drempel
Er zij n twee belangrijke i nterne drempels.
@!! Zelf vi nden dat het vernielen van ander
mans spul len 'niet hoort ' . Bij kinderen is het besef van deze norm nog n iet of nauwelijks aanwezig.
Tieners zijn zich sterker bewust van het feit dat vandalisme niet hoort. Voor sommige tieners is het bewustzijn van deze norm echter ook juist een reden om wel te vernielen: zo kan men de autoriteit van volwassenen uitdagen en testen . Veel tieners accepteren d e norm echter wel . Onder jong-volwassenen is de i nterne d rempel het hoogst. Zij vinden dat vandalisme n iet hoort, ondermeer omdat het schade oplevert , maar óók omdat z e het kinderachtig vinden.
Jong-volwassenen zien vernielen a ls een activi
- Een groot aantal jongeren in de leeftijd van 8 tot 1 6 jaar pleegt soms of regel matig vanda
lisme. De meeste jongeren groeien er vanzelf overheen . Een klein deel van de jongeren
figuren (ouders , buren, leerkrachten , politie) en om aanzien in de eigen groep te winnen. H et durven overtreden van regels is - zeker voor jongens - i mmers 'stoer'. H ier wordt vaak de term prestigevandalisme voor gebruikt .
B ij jong-volwassenen spelen meer individuele motieven: het vernielgedrag van deze jongeren is meesta l een uiting van onvrede, veroor
zaakt door bijvoorbeeld moeil ijkheden op school, werklooshei d , ruzie thu is en dergelijke . Daarnaast kunnen bij deze groep o o k het ver
werven van aanzien onder leeftijdsgenoten, a lsmede het tonen van fYSieke kracht een rol spelen.
teit voor 'pubers' , iets waar zij overheen zijn gegroeid.
@!! De tweede belangrijke i nterne drempel is de betrokke nheid bij het object. Jongeren vernie
len hun eigen bezit en dat van vriendjes n iet.
Ook zullen voorzieningen waar ze zelf positief tegenover staan (bijv. het eigen jeugdhonk) gespaard worden. Dit laatste l ijkt met name het geva l als jongeren zelf wat in de melk te brokke
len hebben in een dergelijke voorziening (ac
tieve betrokkenheid).
Externe drempel
De externe drempel bestaat uit de angst om gezien , herkend en/of gepakt te worden . Jonge kinderen zij n vaak nog bang voor ouders , buren etc . Naarmate het kind ouder wordt verlegt deze angst zich waarschij n l ijk meer i n de rich
ting van formele autoriteitsfiguren (politie).
De controlerende rol van de ouders/opvoeders ligt overigens waarschijn lijk meer in de opvoe
ding (dat wil zeggen het aanbrengen van i nterne drempels) dan in de direct uitgeoefende con
trole (externe d rempel). Uit verschil lende onder
zoeken (52, 22 en 57) b lij kt dat kinderen van werkende ouders of uit een-oudergezinnen (met werkende ouder) , dat wi l zeggen kinderen die het minst onder d i recte controle van hun ouder(s) staan, n iet meer of minder vandalisme plegen dan andere kinderen.
boven de 16 jaar blijft doorgaan: meestal plegen deze jongeren vrij ernstige vernielin
gen . Zie ook schema 2 .
Schema 2 Daders vandalisme per leeftijdsgroep
% verniel. % verniel. type jongens meisjes vernielingen kinderen 69 40 veel kleine,
8-12 jaar lichte vernielingen
tieners 58 40 zwaardere
12-16 jaar vernielingen
jong-volwas.31 17 ernstige vernielin-
16-23 jaar gen (tot de grond
toe afbreken)
- Vernielgedrag hangt vooral samen met leef
tijd en niet of nauwelij ks met sociale status of persoonlijke problematiek van de dader. Dit gegeven , i n combinatie met het hoge percen
tage jeugdigen dat zegt (wel eens) vanda
lisme te plegen, doet ons concluderen dat vandalisme min of meer normaal gedrag is dat hoort bij een bepaalde leeftijdsfase. Dit geldt in elk geval voor de grote meerderheid van de daders.
Er is echter een kleine groep jongeren die ook na hun 1 6e doorgaat met het plegen van (ern
stige) vernielingen en die vaak betrokken is bij andere vormen van criminaliteit. M et deze groep jeugddelinquenten is wel het nodige aan de hand; zoals problemen thuis, op school en een negatieve vrijetij dsbested ing.
- De motieven en drempels die bij vandalisme een rol spelen zijn in schema 3 samengevat.
Schema 3 M otieven en drempels per leeftijdsgroep Redenen om te
vernielen (motieven)
Redenen om n iet te vernielen (drempels)
i ntern: i ntern: extern:
vandalisme betrokkenheid angst voor hoort n iet bij object controle/toezicht kinderen
8- 1 2 jaar
speels verkennen van grenzen ; woede/wraak
zwak
komt voora l van :
groot ouders
tieners 1 2 - 1 6 jaar
uittesten/uitlokken volwassenen;
aanzien onder vriendjes
werkt soms als groot politie rode lap op stier:
vandal isme hoort hoort n iet en is
jong-volw.
1 6-23 jaar
(prestige)
onvrede (school/
werk/thuis)
d us leuk sterk
Zoals we in paragraaf 3 al zagen, kun nen we bij de slachtoffers van vandalisme een onderscheid maken tussen privé-personen, (semi-)openbare instelli ngen en bed rijven .
Aan d e hand van d e gegevens uit d e CBS-slacht
offerenquête kun nen we een globaal beeld schetsen van de slachtoffers van beschadiging van de auto 's en overige vernielingen.
groot politie
(+ strafblad)
Door de CBS-slachtofferenquêtes is mogelij k over slachtoffers van privé-bezit nadere u itspra
ken te doen, voor de twee andere categorieën slachtoffers is dat on mogelijk.
AI dit cijferwerk kan men - met de bij behorende i nterpretaties - vinden in bijlage 2 .
H et beel d van het 'gemiddelde vandal isme slachtoffer' dat uit de cijfers naar voren komt, geeft wei nig houvast.
B ij de slachtoffers van 'beschadiging auto' ziet het (bekraste) slachtofferprofiel er als volgt uit:
een man tussen de 20 en 50 jaar met een goede opleid ing en baan en een inkomen boven modaal .
Helaas is d it een vrij nietszeggende vondst, omdat we h iermee ook precies het p rofiel van de gem iddelde autobezitter geschetst zien.
De uitkomst dat ook bij 'overige vernielingen' mensen met een betere opleiding/baan/inko
men een grotere kans hebben om slachtoffer te worden, zegt eveneens weinig: deze hebben gewoon meer vernielbare spul letjes (eigen huis, tuin en dergelijke).
I n de slachtofferenquête van 1 984 is een aantal vragen meegenomen over de meer algemene houding van mensen tegenover criminal iteit . U it d e antwoorden bl ijkt dat vernie ling - in vergel ij king met andere delicten - de gemoede
ren niet zo sterk bezighoudt. Zo bl ijkt van dege
nen die in de afgelopen dagen met anderen hebben gepraat over criminaliteit (30% van de respondenten). slechts 6% over vandalisme te hebben gepraat.
Van de respondenten die soms, vaak of regel
matig denken aan mogelijk slachtofferschap van een delict (34% van de respondenten).
denkt slechts 3% aan vandalisme.
Voorts is de respondenten gevraagd hoe groot ze de kans achten dat ze in het komende jaar slachtoffer zullen worden van een aantal del ic
ten en twee soorten ongelukken (brand en verkeersongeval). Deze kans is beoordeeld op een schaal die loopt van 1 (= de kans is bijzon
der klein) tot 7 (= de kans is bijzonder groot) . Daarbij is ook gevraagd hoe erg men het zou vinden, als het genoemde delict of ongeval hen zou overkomen. D it kon gescoord worden op een schaal die loopt van 1 (' Het zou me weinig doen') tot 6 (' Het zou mijn hele verdere leven bepalen') . I n tabel 8 staan de gem iddelde scores op d e kans-vraag en de hoe-erg-vraag vermeld.
I nteressant is wel dat opval lend veel jongeren (bijna 1 op de 1 0) tussen de 1 5 en 1 9 jaar slachtoffer worden van 'overige vernielingen' . Waarschijnlij k gaat het hier vaak om vernieling van hun (brom)fiets.
Vandalisme wordt vooral door jongeren gepleegd , maar jongeren worden dus ook relatief vaak het slachtoffer van vernieling van hun eigen bezit. Dat kan dus - bijvoorbeeld in een schoolproject - een aardige preventie
binnenkomer zijn.
Tabel 8 Beoordeelde kans op en ernst van zes delicten en twee ongeval l en.
Vernieling Fietsendiefstal Inbraak Beroving M ishandeling Aanrand ing Brand
Verkeersongeval
kans op 3 . 2 3 . 8 3 . 3 2.9 2.2 1 .9 2 . 4 3 . 5 ( 1 = klein, 7 = groot)
hoe erg?
3 . 4 2 . 2 3 . 5 4.0 4.5 4.6 4.4 5.3
(1 = niet erg, 6 = heel erg)
Uit tabel 8 bl ijkt dat men denkt het meeste kans te lopen om in het komende jaar het slachtoffer te worden van fietsend iefstal (score 3.8). een verkeersongeval (3 . 5). inbraak (3.3) en vernie
ling (3.2).
Opmerkelijk is dat de kans op inbraak (iets) hoger geschat wordt dan de kans op vernieling van eigendommen. De CBS-slachtoffercijfers laten zien dat deze inschatting absoluut onjuist is: vandalisme komt beduidend vaker voo r dan inbraak.
Kijkend naar de scores op de hoe-erg-vraag blijkt dat men 3 groepen kan onderscheiden:
1 . vrijwel niet erg: fietsendiefstal ; 2. tamelijk erg: vernieling en inbraak;
3 . heel erg: beroving, brand, mishandeling, aanranding en, als absolute topper: ver
keersongeval .
Het is opvallend dat vandal isme, wat ' ergheid' betreft het delict inbraak vrijwel evenaart.
Bl ij kbaar denkt en praat men weinig over vernie
ling, (en wel veel over inbraak) maar wordt het toch als iets tamelijk ernstigs ervaren.
Overigens weten we natuurlijk n iet waar de respondenten precies aan denken bij de genoemde delicte n . Bepaalde delicten kunnen sterk variëren i n ernst en het maakt nogal wat
Hoewel veel mensen - zoa ls we uit de vorige tabel kunnen opmaken - vern iel ing een tamelijk 'erg' del ict vinden, blijkt toch slechts één op de vijf slachtoffers va n vern iel i ng naar de politie te stappen om aangifte te doen van de vernie
ling.
Een deel van de slachtoffers zal de vernieling te onbelangrij k vinden voor een aangifte . M aar blijkbaar spelen ook andere redenen voor het n iet doen van aangifte een rol .
I n de CBS-slachtofferenquêtes wordt gevraagd of mensen aangifte hebben gedaan van de delicten die hen overkomen zij n . En zo nee, waarom ze geen aangifte deden. In tabel 9 hebben de percentages betrekking op gemid
delden over de jaren 1 980 tot en rpet 1 982 plus 1984 (in 1 983 was de vraagstel l ing anders).
Tabel 9 Redenen om geen aangifte te doen Reden geen
aangifte Niet ernstig genoeg Zin loos, haalt niets uit Geen bewijs/dader
Beschad iging* Overige*
auto vernielingen
36% 50%
27% 1 9%
onbekend 1 9% 1 0%
Politie doet n iets 5% 4%
Zelf opgelost!
onderling geregel d 2% 4%
Dader is familie/
bekende 1 % 1 %
Overig 1 0% 1 2%
, = Gepercenteerd op aantal slachtoffers dat geen aangifte doet.
Uit de tabel blijkt dat er drie hoofdredenen zijn voor het niet doen van aangifte:
- in een groot aantal geval len vindt men het gebeurde niet ernstig genoeg om aan de politie te melden;
- daarnaast vinden noga l wat mensen het doen van aangifte n iet zinvol , omdat men er geen effect van verwacht;
- in de derde plaats is het ontbreken van een bewijS of bekende dader een belangrij ke reden om geen aangifte te doen .
uit of je bij vernieling bijvoorbeeld denkt aan een krasje op je auto of aan de " M ondriaan" d ie boven je d ressoir hangt.
In 1 983 heeft men in de C BS-enquêtes een andere vraag gestel d . Men heeft aan degenen die wel aangifte deden gevraagd naar hun motieven. De belangrij kste redenen om wel aangifte te doen van ' beschadiging van de auto' , respectievelijk ' overige vernieling' zijn samengevat in tabel 1 0 .
Tabel 1 0 Redenen o m aangifte t e doen Redenen Beschadiging Overige
auto* vernieli ngen*
Schadeclaim voor
verzekering 29% 9%
Vergoeding geleden
schade 23% 1 3%
Bestraffen daders 23% 28%
Het is zo ernstig dat de politie het moet
weten 1 5%
Politie moet
bemiddelen 1 %
20%
1 3%
'= Gepercenteerd op aantal slachtoffers dat aangifte heeft gedaan.
In een vrij groot aanta l geval len blijkt het de slachtoffers d us te doen te zijn om vergoeding van de financiële schade (zie de eerste twee
redenen) , dit geldt dan met name voor bescha
diging van de auto.
In ongeveer een kwart van de geval len doet men aangifte omdat men vindt dat de daders gepakt en bestraft moeten worden.
Met name bij overige verniel i ng wordt vrij vaa k aangifte gedaan omdat men het gebeu rde ernstig genoeg vindt om de politie ervan op de hoogte te brengen en/of omdat men wil dat de politie bemiddelt.
Bij het begrip situatie kan een onderscheid gemaakt worden in de factor tijd en de factor rui mte.
Als we ons realiseren dat:
1 . vandal isme (meestal) buitenshuis gepleegd wordt;
2. de meeste jongeren die vandalisme plegen vrij jong ( 1 2- 1 6 jaar) zij n ,
dan kunnen w e aannemen dat het meeste vandalisme voorkomt op die tijden , dat veel jongeren in deze leeftijd vaak buiten te vinden zijn.
Het lijkt dus logisch dat :
- overdag meer vandalisme gepleegd wordt dan 's avonds;
- i n het weekend meer vandalisme gepleegd wordt dan op weekdagen (de vrije woensdag
middag uitgezonderd);
- i n voorjaar en zomer (mooi weer, lang licht) meer vandal isme voorkomt dan in de herfst en winter.
Jammer genoeg ku nnen we deze ideeën niet toetsen aan de harde feiten . Over de tijdsti ppen (ochtend/middag/avond) waarop het meeste vandalisme gepleegd wordt, is niets bekend.
Hetzelfde gel dt voor de dagen van de week.
Over de samenhang tussen vandalisme en maanden/seizoenen is echter wel het een en ander bekend.
In het reeds genoemde VNG-onderzoek komt men tot de conclusie dat de piekperiode voor vandal isme - in tegenstelling tot de verwachtin
gen - i n de barre wintermaanden (januari/
februari/maart) valt, terwij l in juli en augustus het minste vernielingen zouden worden gepleegd !
I n deze paragraaf behandelen we dan ook twee vragen:
- Wanneer komt vandalisme voor?
- Waar komt vandalisme voor?
Tabel 1 1 Aantal vernielingen per maand
absoluut %
mei '83 7 59 5 . 7
juni 93 1 7 . 0
j u l i 486 3 . 6
augustus 479 3 . 6
september 9 2 1 6 . 9
oktober 7 20 5.4
november 695 5 . 2
december 1 033 7 . 7
januari ' 84 1 299 9 . 7
februari 1 200 9.0
maart 1 268 9 . 5
april 902 6.8
o nbekend 2639 1 9 . 8
Totaal 1 3332 1 00 . 0
B ron: V N G 1 984
De VNG verklaart het lage aantal vernielingen i n de zomer u i t een aantal factoren,waaronder:
- in de zomer zij n objecten langer zichtbaar waardoor er meer sociale controle mogelijl�
is;
- scholen - belangrij ke objecten van vanda
lisme - zijn tijdens de zomer buiten gebruik (en er zijn dus ook minder jongeren dagel ijks in de buurt);
- veel potentiële daders zij n op vakantie.
De piek in de wintermaanden wordt verklaard door het feit dat het eerder donker is (dus min
der controle mogelijk) en het feit dat feestdagen die 'trad itionee l ' gepaard gaan met vandal isme (Oudejaarsavond en Carnaval) in deze periode val len. Dit zijn al lemaal boeiende verklaringen, maar het vervelende feit doet zich voor dat uit andere lokale registraties vaak een heel ander beeld naar voren komt.
Zo laat de Amsterdamse vandalisme-registratie van gemeentelijk bezit over 1 985 (30) zien dat de piekmaanden voor schoolruiten en lantaarn
palen (samen goed voor 90% van al le vernielin
gen aan het Amsterdamse gemeente bezit) i n het vroege voorjaar val len . Een opval lend dal zit
ook i n Amsterdam i n de zomer (met name juli), maar m isschien is de beste verklaring daarvoor nog dat dan n iet al leen de daders, maar ook de reparateurs/registreerders op vakantie zij n . Een derde bron waaruit we kunnen putten i s de politie registratie van aangegeven vernieli ngen . Eerder is a l uiteengezet dat deze registratie n iet erg betrouwbaar is, omdat slechts een zeer klein deel van het totaal aantal vernielingen wordt aangegeven. We kunnen echter wel aan
nemen, dat het aangiftegedrag van mensen n iet (al te) sterk va rieert over het jaar. Dan kun nen we d us wel de aantal len aangiftes per maand met elkaar vergelijken. In tabel 12 staat de ver
deling van het bij de pol itie aangegeven aa ntal verniel i ngen over de maanden van het jaar (ge
middelde over 1 983 tot en met 1 985).
Tabel 12 Procentuele verdeling van aangiften verniel ing over maanden van het jaar ( 1 983-1 985)
januari 9 . 2
februari 7 . 2
maart 8.5
apri l 8 . 3
mei 9 . 1
juni 8 . 1
juli 7.5
augustus 7 . 5
septem ber 7 . 4
oktober 9 . 5
november 8.8
december 8.9
Totaal 1 00%
Bro n : CBS
Bij de ru imtelijke omgeving kan een onder
scheid worden gemaakt in drie versch i l lende schaaln iveaus:
- macro-niveau: wijken C . q . buurten
- meso-niveau: straten , woonblokken, groen- voorzieningen, etc .
- m icro-niveau : afzonderlijke gebouwen Het macro-n iveau
Vern ielingen zijn meestal niet gel ij kelij k ver
spreid over een stad: bepaalde wijken of buur
ten hebben meer last van vern iel i ng dan andere.
U it een Amsterdams va ndalisme-onderzoek ( 1 4) , waarin vernieling aan openbaar bezit (straatlantaarns, straatmeubilair) nauwkeurig in kaart werd gebracht, bleek dat drie wij ken meer last hadden van vernieli ng dan de overige wijken in Amsterdam: het stadscentrum en
Uit deze tabel blijkt, dat de bij de pol itie aange
geven vernieli ngen vrij evenredig over het jaar gespreid zij n . Er zijn l ichte pieken i n december, mei en oktober en er is (wederom!) sprake van een l ichte daling i n de zomerperiode (juli-sep
tember).
Dit laatste komt overeen met de VNG- en de Amsterdamse bevindingen . De versch i llen tussen de maanden zijn echter veel m inder groot dan in deze twee andere onderzoeken het geva l was.
Conclusies
Het is aannemelijk dat er meer vandal isme is op tijden dat zich veel jongeren op straat bevinden, maar die aanname ka n (nog) n iet onderbouwd worden met harde gegevens. De beperkte gegevens over seizoensinvloeden doen vermoe
den, dat er in de zomermaanden iets minder vanda lisme voorkomt.
twee woonwijken. Deze twee woonwij ken liggen aan de buitenrand van de stad en hebben vrijwel uitsluitend een woonfunctie (dus wei nig winkels, uitgaansgelegenheden, bed rijven, etc.).
Daarnaast bleek dat in gebieden met veel groen en weinig woningen en verkeer het aanta l ver
nielingen bepaald n iet hoog was. De verniel i n
gen die daar gepleegd werden waren echter wel ernstiger van aard.
We kunnen uit deze gegevens het volgende afleiden:
1. Daar waar veel mensen zij n , worden veel vernielingen gepleegd . Het stadscentrum heeft een uitgaa nsfunctie: dag en nacht zijn er veel mensen op straat. De twee woonwij
ken zijn d icht bevolkt en kinderrijk: veel jon
geren op straat betekent veel vandalisme.
2 . De aanwezigheid van mensen (sociale con
trole) is n iet a ltijd een garantie tegen vanda
l isme. Dit hangt samen met twee factoren . I n d e eerste plaats zijn veel (kleine) verniel in
gen snel gepleegd : een autospiegel is afge
broken, een muur wordt bekrast en de dader is gevlogen voordat iemand er erg in heeft .
I n de tweede plaats voelen mensen zich n iet a ltijd even verantwoordel ijk voor wat er i n een omgeving gebeurt . Met name i n het stadscentrum, zullen veel mensen - ook a ls ze een vernieling zien gebeuren - n iet snel i ngrijpen .
3 . I n sti l le gebieden, waar weinig sociale con
trole is door bewoners en passanten, hoeft n iet a ltijd veel vandalisme plaats te vinden.
Weinig mensen i n een gebied betekent ook:
minder potentiële daders. Als er een vernie
ling plaatsvindt is dat vaa k een flinke: de dader kan immers ongestoord z' n gang gaan.
De VNG heeft ook gekeken naar de spreiding van vernielingen aan gemeentebezit. Men vond geen concentratie van vernielingen in het cen
trum. Er leek eerder sprake van een groter aantal vernielingen in niet centraal gelegen wij ken, die voornamelijk een woonfunctie heb
ben. De VNG verklaart d it uit het feit dat de meest vandalisme gevoelige gemeente bezittin
gen (scholen, groen- en sportvoorzieningen) juist in deze woonwijken gesitueerd zij n.
Een alternatieve of aanvul lende verklaring zou kun nen zijn dat in deze wijken ook relatief veel jongeren wonen. H oe het ook zij , de VN G-bevin
dingen kloppen (afgezien van de centrum
ervaringen) in grote l ijnen met de Amsterdamse bevindingen : excentrisch gelegen wijken met een woonfunctie hebben veel last van vandalisme.
Het meso-n iveau: straten, huizenblokken, groenvoorzieni ngen
Ook bi nnen een bepaalde wij k of buurt blijkt het vandalisme n iet gel ijkelijk gespreid.
Als we kijken naar de mogel ij ke redenen waarom dit zo is, dan springen drie factoren in het oog:
- zichtbaarheid
- aanwezigheid voorzien ingen voo r jongeren - routes die jongeren nemen.
� Zichtbaarheid
In woonbuurten worden op plekken die u it het zicht van woningen en passanten liggen meer vernielingen gepleegd dan op plekken die goed in het zicht liggen ( 1 4). Het betreft bijvoorbeel d fietspaden met bosjes er langs, parkjes, ta luuds, etc . Bovendien zijn verniel ingen op slecht zichtba re plekken vaak ernstiger van aard . Ook het type woningen dat in de buurt staat, kan van i nvloed zijn op de mate van vanda l isme (52); zo is bijvoorbeeld het zicht op straat in buurten met veel flats (zonder woningen op de begane grond) veel minder dan i n buurten waar wel op de begane grond wordt gewoond.
� Voorzieni ngen
De tweede factor die de ruimtelij ke spreiding van vandalisme medebepaalt, is de aanwezig
heid van voorzieningen, die - gewild of ongewi ld - jongeren aa ntrekken. I n elke buurt zij n er plekken waar jongeren zich verzamelen i n kleinere o f grotere groepen. Te denken valt a a n : scholen en schoolpleinen, buurthuizen , jonge
rencentra , speeltuinen en andere 'officiële' voorzieningen. I n een onderzoek in Zaandam (38) kwam naar voren dat er geen sprake was van meer vandal isme rond buurtvoorzieningen (winkels, buurthuizen) zolang deze voorzienin
gen klei nschal ig waren en gespreid tussen woonbebouwing lagen. Een concentratie van voorzieningen (school, winkels en wij kcentrum rond één plein) ging wel gepaard met meer vandalisme in en aan de voorzieningen zelf en aan de omliggende woonbebouwing.
Tenslotte moet worden opgemerkt dat jongeren n iet a lleen samen komen bij officiële voorzienin
gen , maar ook bijvoorbeeld bij de entreehal van een flatgebouw, de bergingsruimten in een flat, het openbaar groen rond woningen en a ndere plekken die n iet als verzamel- of speelplek bedoeld zij n , maar die toch als zodanig geb ruikt worden .
Of bepaalde p lekken 'gepromoveerd ' worden tot onofficiële verzamel- of speel plek hangt samen met het type en aantal {speel-)voorzie
ningen i n een buurt: a ls er weinig (speel) ru imte is (bijvoorbeel d omdat de hele buurt is d icht
gebouwd met won ingen), dan zal er naa r on
officiële plekken gezocht worden . Daarbij zullen jongeren de voorkeur geven aan plekken die aan het zicht vanuit won ingen en vanaf de weg onttrokken zij n ; dat wil zeggen plekken waa r ze niet geh inderd door het bespiedende oog van volwassenen o ngestoord hun gang kun nen gaan . O nderzoek i n Amsterdam (52) wijst u it dat op dergel ijke plekken vaak veel wordt verniel d .