• No results found

En dan is je loopbaan voorbij: determinanten van (on)vrijwillige arbeidsmarktuittrede bij 50-plussers in Europa

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "En dan is je loopbaan voorbij: determinanten van (on)vrijwillige arbeidsmarktuittrede bij 50-plussers in Europa"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eindeloopbaan

En dan is je loopbaan voorbij:

determinanten van (on)vrijwillige

arbeidsmarktuittrede bij 50-plussers in Europa

De Preter, H., Van Looy, D., & Mortelmans, D. (2013). Individual and institutional push and pull factors as predictors of retirement timing in Europe: A multilevel analysis. Journal of Aging Studies, 27(4), 299-307.

Het aantal gepensioneerden is de laatste decennia sterk gestegen. Bijgevolg

werd de activering van oudere werknemers een speerpunt in het Europees

sociaal beleid. Het blijft echter onduidelijk of oudere werknemers eerder

aangetrokken worden tot het pensioen door verwachtingen over hun leven

na pensionering of ze eerder uit de arbeidsmarkt worden geduwd (Kubicek,

Korunka, Hoonakker, & Raymo, 2010). Push factoren op het individuele ni-

veau worden in de literatuur gedefinieerd als negatieve overwegingen die

oudere werknemers aanzetten tot pensionering. Pull factoren zijn financiële

en niet-financiële factoren die maken dat pensionering aantrekkelijker wordt

dan werken. Het feit dat de activeringsgraad van 50-plussers en pensione-

ringsratio’s sterk verschillen tussen Europese landen suggereert dat niet al-

leen individuele factoren, maar ook push en pull factoren op macro niveau

pensioneringstiming beïnvloeden. De institutionele context kan resulteren in

een pull context die bestaat uit genereuze sociale zekerheidsmaatregelen en

financiële incentives die pensionering aantrekkelijk maken, maar kan ook

push factoren zoals beperkte of rigide arbeidsmarktopportuniteiten creëren

die oudere werknemers aanmoedigen om de arbeidsmarkt te verlaten (Schils,

2008). Deze dualiteit versterkt de noodzaak om de invloed van micro en ma-

cro push en pull factoren op de arbeidsmarktuittrede van oudere werknemers

in Europa te onderzoeken.

(2)

Pensionering in een push-pull kader

Ons begrip van pensionering is gebaseerd op Feld- man’s (1994) wijdverspreide definitie van pensione- ring als “het verlaten van een organisationele positie of carrière van aanzienlijke duur door individuen na middelbare leeftijd met de intentie van verminderde psychologische verbondenheid aan werk”.

Een theoretisch perspectief dat prominent aanwe- zig is in de literatuur rond arbeidsmarktuittrede is de rationele keuze theorie. Deze economische the- orie modelleert pensioneringsbeslissingen als rati- onele keuzes en stelt dat individuen verschillende levenslooptransities in het licht van kosten en baten plaatsen. Oudere werknemers beslissen te pensi- oneren wanneer de voordelen gemaximaliseerd en de kosten geminimaliseerd zijn. Op het indivi- duele niveau worden oudere werknemers gecon- fronteerd met de afweging tussen de consumptie van goederen wat verdiensten uit werk vergt en de consumptie van vrije tijd tijdens het pensioen. Het arbeidsmarktgedrag is dan gebaseerd op de beteke- nis die mensen geven aan werk in vergelijking met familie en vrije tijd (Szinovacz & Deviney, 2000).

Op het institutionele niveau wordt vervroegde ar- beidsmarktuittrede voornamelijk beïnvloed door de incentive structuur van het pensioensysteem en door andere welvaartstaatprogramma’s die impli- ciete belastingen op werk opleggen.

Aangezien een substantieel aandeel onvrijwillig pensioneert, is pensionering minder een zaak van individuele keuze en veel meer extern gestructu- reerd. Veel oudere werknemers pensioneren niet omwille van genereuze pensioenvoorzieningen, maar door het gebrek aan alternatieven. Het levens- loopperspectief benadrukt dat pensioenbeslissin- gen niet louter door het individu worden genomen, maar ook door familiale omstandigheden worden beïnvloed (van Solinge & Henkens, 2007). Levens- lopen ontwikkelen niet in een sociaal vacuüm. Het concept geïnstitutionaliseerde levensloop bena- drukt dat pensioenbeslissingen, gevormd door on- derwijs- en sociale zekerheidssystemen, het resul- taat zijn van individuele keuzes die gemaakt wor- den in beperkende omstandigheden (Elder, 1999).

Er is consensus dat zowel financiële incentives als push factoren een invloed uitoefenen op de pensioenbeslissing. Wat de sterkst beïnvloedende

factor is, blijft echter onduidelijk. De sociaal-emo- tionele selectiviteitstheorie stelt vast dat bij het ouder worden, de focus op de eigen ‘resterende tijd’ toeneemt. Dit gaat gepaard met een verande- rend belang van bijvoorbeeld tijd doorbrengen met vrienden en familie (Carstensen, Fung, & Charles, 2003). Dit verklaart waarom oudere werknemers tot het pensioen worden aangetrokken. In lijn met de socio-emotionele selectiviteitstheorie stellen Kubi- cek, et al. (2010) dat individuen eerder tot het pen- sioen worden aangetrokken door wat zij geloven dat hen te wachten staat dan dat ze uit de arbeids- markt geduwd worden door slechte arbeidsom- standigheden. Shultz, Morton en Weckerle (1998) veronderstellen aan de andere kant dat push fac- toren sterkere voorspellers voor pensionering zijn dan pull factoren. Gezien deze inconsistentie biedt het push-pull perspectief een extra dimensie in het verklaren van de effecten van zowel individuele als institutionele indicatoren op pensioneringstiming.

Individueel niveau

Voorgaand onderzoek toonde aan dat gezondheid de meest voorkomende push factor is (Bound, Schoenbaum, Stinebrickner, & Waidmann, 1999).

Gezondheid is sterk gelinkt aan werkcapaciteit.

Oudere werknemers die verminderde werkcapa- citeit ervaren, pensioneren vroeger. Gezondheids- problemen verkleinen de rationele keuze tussen pensionering en verdere tewerkstelling en kan onvrijwillige pensionering veroorzaken (van So- linge & Henkens, 2007). Lage arbeidstevredenheid wordt geassocieerd met vervroegde pensionering.

Vervroegde pensionering kan beschouwd worden als vrijwillige arbeidsmarktuittrede met de intentie om onaangenaam werk te vermijden (Beehr, Gla- zer, Nielson, & Farmer, 2000). Daarnaast benadrukt de levenslooptheorie dat het pensioneringsproces gevormd wordt door sociale relaties. De gezond- heidsstatus van de partner of van andere personen in het huishouden kunnen ook de pensioneringsti- ming beïnvloeden als intensieve zorgtaken moeilijk te combineren zijn met tewerkstelling. Voorgaand onderzoek toonde aan dat zorgtaken leiden tot een versterkt klassiek rollenpatroon dat zijn weer- slag heeft op het arbeidsmarktgedrag van oudere werknemers. Mannen die belast zijn met infor- mele zorgtaken stellen hun pensioen uit wegens financiële noden, terwijl vrouwen die zorgtaken

(3)

opnemen significant vroeger pensioneren (Dentin- ger & Clarkberg, 2002). Onderzoek naar individu- ele determinanten concludeert consistent dat finan- ciën de sterkste voorspeller zijn van arbeidsmarkt- uittrede. De impact van iemands inkomen op de pensioenbeslissing is dubbel: een hoog persoonlijk inkomen maakt enerzijds dat oudere werknemers sneller pensioneren aangezien hun vermogen er voor zorgt dat ze hun levensstandaard kunnen be- houden. Anderzijds zorgt een hoog persoonlijk in- komen ervoor dat mensen langer blijven werken aangezien het pensioen een financiële opoffering betekent. Globaal genomen maakt financiële ze- kerheid pensionering aantrekkelijk (Pienta & Hay- ward, 2002).

Oudere werknemers worden niet enkel door finan- ciële, maar ook door emotionele factoren aange- trokken tot het pensioen (bijvoorbeeld de kans om meer tijd door te brengen met familie en vrienden).

Het hebben van een partner is een significante voorspeller voor vervroegd pensioen. Oudere werknemers beslissen niet enkel te pensioneren om tijd door te brengen met hun vrienden, kinde- ren en kleinkinderen, maar ook om te genieten van hun resterende tijd als koppel (Carstensen, Fung, &

Charles, 2003).

Institutioneel niveau

Op het macro niveau zijn de arbeidsmarktmoge- lijkheden voor oudere werknemers en de stimu- lansstructuur gecreëerd door sociale zekerheids- schema’s van invloed op arbeidsmarktuittrede (van Oorschot & Jensen, 2009). Beperkende arbeids- marktopportuniteiten duwen oudere werknemers uit de arbeidsmarkt. Voorgaand onderzoek toonde aan dat een anciënniteit gebonden loon de gemid- delde aanstelling verlengt en dus oudere werk- nemers op de arbeidsmarkt houdt, maar wel het aandeel werknemers die na hun vijftig worden aangenomen verkleint. Bovendien zorgt een anci- enniteit gebonden inkomen ervoor dat er te wei- nig stimulans is om deel te nemen aan opleiding wat resulteert in een productiviteitsdaling. Rigide leeftijdsgebonden profielen zorgen ervoor dat loon en productiviteit niet altijd hand in hand gaan. Bij- gevolg daalt de vraag naar oudere werknemers waardoor ze uit de arbeidsmarkt geduwd worden (Hirsch, Macpherson, & Hardy, 1999). Verder duwt

een sterke arbeidsbescherming oudere werknemers uit de arbeidsmarkt aangezien de impact van een ontslagvergoeding groter is voor oudere werkne- mers dan voor jongeren. Bijgevolg wordt het pensi- oen een institutionele functie die het vermijden van deze ontslagpremie toelaat (Duval, 2003). Tot slot duwen lage uitgaven aan een actief arbeidsmarkt- beleid oudere werknemers uit de arbeidsmarkt door een gebrek aan opleidingskansen en inves- teringen in het verbeteren van de werkomgeving.

Nochtans benadrukt het flexicurity model het be- lang van activering en numerieke flexibiliteit (lage arbeidsbescherming) als voorwaarde voor gene- reuze sociale zekerheidsmaatregelen. Deze stellen oudere werknemers in staat om onder financieel aanvaardbare omstandigheden op pensioen te gaan en maken het pensioen aantrekkelijk. Hetzelfde ge- beurt met hoge uitgaven aan een passief arbeids- marktbeleid (uitgaven aan werkloosheidsuitkerin- gen en vervroegd pensioen) (OECD, 2006). Hoge uitgaven aan een passief arbeidsmarkt beleid kun- nen wijzen op sociale ondersteuning van een ver- vroegde uittredecultuur. Volgens de rationele keuze theorie zullen oudere werknemers onafhankelijk van hun arbeidsomstandigheden beslissen te pensi- oneren wanneer de inkomensgevolgen geminima- liseerd worden (Hechter & Kanazawa, 1997). Een manier om de inkomensgevolgen van pensionering te bestuderen is door te kijken naar de vervan- gingsratio’s, namelijk het aandeel van het arbeids- inkomen dat behouden blijft tijdens het pensioen.

Hoge vervangingsratio’s maken het pensioen aan- trekkelijk wanneer oudere werknemers verlangen om meer tijd te spenderen aan familie en vrije tijd (Schils, 2005). Een andere manier om inkomens- gevolgen van het pensioen in kaart te brengen is door te kijken naar de impliciete belastingen op werk. Er is sprake van een impliciete belasting op werk wanneer de verandering in pensioenwelvaart door een jaar langer te werken kleiner is dan de bijdragen betaald aan het pensioensysteem (Duval, 2003). Hoge impliciete belastingen op werk maken pensionering aantrekkelijk.

Hoewel er consensus bestaat dat zowel push als pull een significante invloed uitoefenen op de pen- sioneringstiming, is niet duidelijk wat de meeste invloed heeft (Radl, 2013). Bijgevolg schuiven we twee onderzoeksvragen naar voor: (1) zijn push of pull factoren meer dominant in het beïnvloeden

(4)

van de timing van arbeidsmarktuittrede van oudere werknemers (50-plussers) in Europa, en (2) varieert deze dominantie tussen het individuele en institu- tionele niveau?

Onderzoeksopzet en methodologie

De data van de eerste (2004-2005) en tweede (2006- 2007) golf van de Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe (SHARE) werden gebruikt.

SHARE-data zijn crossnationaal vergelijkbare, longi- tudinale micro data over de economische, gezond- heids- en sociale situatie van oudere mensen in Europa. Onze steekproef bestaat uit individuen die ouder zijn dan vijftig, als loontrekkende tewerkge- steld zijn en wonen in Oostenrijk, Duitsland, Zwe- den, België, Spanje, Italië, Frankrijk, Denemarken, Griekenland, Zwitserland of Nederland. De macro data zijn afkomstig van de statistische database van Eurostat en de statistieken van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikke- ling (OECD) in Europa. De finale steekproef be- staat uit 5127 respondenten, wat resulteerde in 440 pensioentransities (het aantal personen die pen- sioneerden tussen 2004-2005 en 2006-2007). We gebruikten ‘late entry discrete-time event history’

om de longitudinale data te analyseren. Aangezien individuen afkomstig uit hetzelfde land hetzelfde institutionele kader delen, werd ‘multilevel event history’ toegepast om de invloed van variabelen op verschillende niveaus zonder vertekening te kun- nen inschatten.

De pensioentransitie werd gemeten aan de hand van zelf gerapporteerde pensionering. In elke golf van SHARE werden respondenten bevraagd over hun activiteitstatus. Als de activiteitstatus tussen golf 1 en golf 2 veranderde van ‘werkend’ naar

‘gepensioneerd’ stelden we een pensioentransitie vast. Tijdens de observatieperiode pensioneerden 8,7% van de respondenten. De gebruikte controle- variabelen zijn leeftijd, gender en opleidingsniveau.

Aangezien Europese onderwijssystemen onderling sterk verschillen is het moeilijk om onderwijssys- temen tussen landen te vergelijken. De Internati- onal Standard Classification of Education (ISCED) voorziet een kader om verschillende systemen te classificeren zodat ze internationaal vergelijkbaar worden. Opleidingsniveau werd gemeten als laag (ISCED 1-2), midden (ISCED 3-4) of hoog (ISCED

5-6) en een laag opleidingsniveau was de referen- tiecategorie.

Individuele predictoren

Lage arbeidstevredenheid meet of de respondent al dan niet ontevreden is met zijn of haar job. Fy- sieke gezondheid werd gemeten aan de hand van de aan- of afwezigheid van beperkingen met het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrich- tingen (ADL). ADL omvat taken als eten, aankleden en wandelen. Het hebben van een zorgtaak meet of de respondent iemand binnen of buiten het ei- gen huishouden al dan niet regelmatig helpt met persoonlijke zorg zoals wassen en aankleden. Aan- gezien totaal persoonlijk inkomen werd gemeten in de nationale munteenheid van de respondent, trachtten we de vergelijkbaarheid van inkomen tussen landen te vereenvoudigen door persoonlijk inkomen te transformeren in inkomensdecielen ge- baseerd op de inkomenspositie van de respondent in zijn of haar land om prijsniveauverschillen tus- sen landen te elimineren. De variabele ‘zorgen voor kleinkinderen’ meet of de respondent in de laatste twaalf maanden al dan niet op regelmatige basis zorg draagt voor eigen kleinkinderen in de afwe- zigheid van de ouders. Tot slot maten we in beide golven of de respondent al dan niet getrouwd was of wettelijk samenwoonde.

Institutionele predictoren

Anciënniteit gebonden loon werd gemeten aan de hand van de ratio van de gemiddelde maandelijkse inkomsten van 50- tot 59-jarigen en deze van 30-ja- rigen en jonger. De wettelijke arbeidsbescher- mingsindex van de OECD drukt de striktheid van de arbeidsbescherming uit op een schaal van nul tot zes waarbij hogere scores duiden op een stren- gere regulering. Uitgaven aan een actief arbeids- marktbeleid (als een percentage van het BBP) be- vatten alle sociale uitgaven (met uitzondering van onderwijs) die de verbetering van de vooruitzich- ten op tewerkstelling of het verhogen van de ver- diencapaciteit tot doel hebben. Uitgaven aan een passief arbeidsmarktbeleid (als een percentage van het BBP) refereren naar ondersteuning en uitgaven aan vervroegd pensioen en werkloosheidsuitkerin- gen. Bruto pensioen vervangingsratio’s drukken

(5)

niveaus van bruto pensioenuitkeringen uit als een percentage van voorgaande bruto inkomsten. Bruto vervangingsratio’s zijn berekend op basis van in- komsten voor belastingen, en sociale zekerheidsbij- dragen zijn afgetrokken of uitkeringen zijn ontvan- gen (OECD, 2011). Tot slot vergelijkt de impliciete belasting op werk voor 55- tot 60-jarigen die op vervroegd pensioen gaan twee inkomensstromen, namelijk die bij onmiddellijke pensionering en die bij een extra jaar werken. Het verschil tussen beide inkomensstromen zijn de inkomsten verdiend tij- dens dat jaar, plus de impliciete belasting of subsi- die in het pensioensysteem wat relatief aan de indi- viduele verdiensten wordt berekend (Duval, 2003).

Tabel 1.

Beschrijvende resultaten: individuele predictoren pensioneringstiming 50-plussers in Europa

Variabelen % N

Controle variabelen

Leeftijd (gemiddelde) 55,28

Gender (man) 50,34 2 582

Gemiddeld opleidingsniveau (ISCED 3-4)

39,28 2 014

Hoog opleidingsniveau (ISCED 5-6) 27,19 1 394 Push variabelen

Lage arbeidstevredenheid 7,35 377

ADL beperkingen 2,67 137

Zorgtaken 1,37 70

Pull variabelen Inkomen

Deciel 1 6,90 354

Deciel 2 10,75 551

Deciel 3 10,98 563

Deciel 4 10,94 561

Deciel 5 10,16 521

Deciel 6 10,04 515

Deciel 7 10,57 542

Deciel 8 9,95 510

Deciel 9 10,30 528

Deciel 10 9,40 482

Zorgen voor kleinkinderen 26,12 1 339

In vaste relatie 80,03 4 104

Totaal 5 127

Events 8,58 440

Bron: SHARE (2004)

Resultaten

Beschrijvende resultaten

De steekproef bestaat uit 2582 mannen en 2545 vrouwen van wie er 440 pensioneerden. De res- pondenten waren gemiddeld 55 jaar oud. 39,3%

was midden geschoold en 27,2% was hoog opge- leid.

Betreffende de push factoren ervaart 7,4% lage ar- beidstevredenheid, rapporteerde 2,7% beperkingen met algemene dagelijkse levensverrichtingen en heeft 1,4% een intensieve zorgtaak binnen het huis- houden. Wat betreft de pull factoren zorgt 26,1%

van de respondenten voor hun kleinkinderen en is 80% getrouwd of wettelijk samenwonend.

Op macro niveau zien we dat het voorkomen van anciënniteit gebonden inkomen het hoogst is in Griekenland en het laagst in Zwitserland. Wet- geving op arbeidsbescherming is het strengst in Frankrijk en Spanje en het minst streng in Zwitser- land. Uitgaven aan een actief arbeidsmarktbeleid zijn het hoogst in de socio-democratische landen en veruit het laagst in Griekenland. Kijken we naar de pull factoren dan zien we dat uitgaven aan een passief arbeidsmarktbeleid het hoogst zijn in De- nemarken en België en het laagst in Griekenland.

Spanje, Italië en Oostenrijk hebben de hoogste bruto vervangingsratio’s, terwijl oudere werkne- mers in België de laagste vervangingsratio ken- nen. Tot slot is de impliciete belasting op werk het hoogste in Griekenland en veruit het laagste in Nederland.

Domineren push of pull factoren op micro en macro niveau?

Tabel 3 toont de invloed van push en pull facto- ren op arbeidsmarktuittrede. Het verband tussen leeftijd en pensionering is omgekeerd U-vorming.

De kans op pensionering bij oudere werknemers stijgt met de leeftijd en daalt dan weer licht. Man- nen pensioneren later dan vrouwen. Verder zien we dat opleidingsniveau een sterk significant effect heeft. Oudere werknemers die hoger zijn opgeleid, werken gemiddeld langer dan werknemers die la- ger zijn opgeleid.

(6)

Tabel 2.

Beschrijvende resultaten: institutionele predictoren.

AT BE DK FR DE GR IT NL ES SE CH

Gemiddelde pensioen leeftijd

57,5 58,3 61,9 59,1 61,5 57 58,9 60,4 61,2 62,5 62,4

Interkwartiele (Q1-Q3) pensioenleeftijd

56-61 56-60 60-63 57-60 60-64,5 55-66 57-60,5 60-62 60-65 61-65 61,5-64

Push variabelen (%) Anciënniteit gebonden loon

1,6 1,5 1,5 1,5 1,8 2,1 1,6 1,7 1,5 1,3 1,5

Strengheid arbeidsmarkt- bescherming

1,9 2,1 1,5 3,1 2,1 2,7 1,8 2,1 2,9 2,2 1,1

Uitgaven aan actief AMB 0,6 1,1 1,6 0,9 0,9 0,1 0,6 1,3 0,8 1,3 0,7

Pull variabelen (%) Uitgaven aan passief AMB

1,5 2,4 2,4 1,6 2,0 0,4 0,8 2,0 1,5 1,2 0,9

Bruto vervangingsratio 78,3 40,7 43,3 52,9 45,8 52,8 78,8 68,3 81,2 64,8 58,3

Impliciete belasting op werk

59,4 41,8 12,4 44,6 14,7 101,9 6,9 5,4 61,4 22,1 19,9

N 222 470 495 523 667 274 248 589 282 1083 275

Bron: OESO – Eurostat (2005)

Tabel 3.

Odds ratio’s van het multilevel event history model.

Onafhankelijke variabelen OR 95%BI

Controle variabelen

Leeftijd 35,7*** 27,2 – 46,9

Leeftijd² 0,2*** 0,2 – 0,3

Gender (man) 0,6*** 0,5 – 0,7

Gemiddeld opleidingsniveau (ISCED 3-4) 0,6*** 0,5 – 0,7

Hoog opleidingsniveau (ISCED 5-6) 0,6*** 0,5 – 0,7

Individuele predictoren Push variabelen

Lager arbeidstevredenheid 1,1 0,8 – 1,4

ADL beperkingen 1,5* 1,0 – 2,2

Zorgtaken 0,2** 0,1 – 0,6

Pull variabelen

Inkomen 0,9 0,9 – 1,0

Zorgen voor kleinkinderen 2,2*** 1,9 – 2,5

In vaste relatie 0,9 0,8 – 1,2

Institutionele predictoren Push context

Anciënniteit gebonden loon 0,3 0,1 – 5,3

Strengheid arbeidsbescherming 0,6 0,2 – 2,1

Uitgaven aan actief AMB 1,8 0,2 – 16,6

Pull context

Uitgaven aan passief AMB 4,9*** 1,9 – 12,5

Bruto vervangingsratio 0,9 0,9 – 1,1

Impliciete belasting op werk 1,1** 1,0 – 1,1

Bron: SHARE (2004)

Noot: * p<,05; ** p<,01; *** p<,001

(7)

Individuele predictoren

Lage arbeidstevredenheid is geen significante push factor; gezondheid is dit duidelijk wel. Oudere werknemers die beperkingen ervaren met alge- mene dagelijkse levensverrichtingen zijn 1,6 keer meer geneigd om te pensioneren dan responden- ten zonder fysieke beperkingen. Oudere werkne- mers met zorgtaken zijn echter minder geneigd om te pensioneren. Zorg en financiële nood gaan vaak hand in hand waardoor het pensioen vaak wordt uitgesteld (Szinovacz & Deviney, 2000). Financiële zekerheid blijkt geen significante pull factor. Tijd doorbrengen met kleinkinderen heeft een signifi- cant effect op de timing van pensionering. Oudere werknemers die op een regelmatige basis zorg dra- gen voor hun kleinkinderen hebben 2,2 keer meer kans om de arbeidsmarkt te verlaten. Aangezien voorgaand onderzoek aantoonde dat het opnemen informele zorgtaken resulteert in vervroegd pensi- oen bij vrouwen en uitstel bij mannen (Dentinger

& Clarkberg, 2002) en aangezien het belang van grootouderschap bij mannen doorgaans onder- schat wordt (Mann, 2007), bekeken we hier spe- cifieke genderinteracties. De resultaten tonen aan dat zowel mannen als vrouwen die op regelmatige basis tijd doorbrengen met kleinkinderen signifi- cant vroeger de arbeidsmarkt verlaten. Het effect van deze zorgtaken op de arbeidsmarktuittrede is echter wel kleiner voor mannen (OR = 2,8) dan voor vrouwen (OR = 4,6). Tot slot zien we dat het hebben van een levenspartner geen significante in- vloed heeft op arbeidsmarktuittrede.

We kunnen besluiten dat op het individuele niveau oudere werknemers uit de arbeidsmarkt geduwd worden door gezondheidsproblemen en aange- trokken worden tot het pensioen om tijd door te brengen met hun kleinkinderen. Zowel stimuli als beperkingen hebben dus een significante invloed op de pensioneringstiming.

Institutionele predictoren

Institutionele push variabelen hebben geen signi- ficante invloed hebben op pensioneringstiming.

Anciënniteit gebonden inkomen, strenge wetge- ving rond arbeidsbescherming en lage uitgaven aan een actief arbeidsmarktbeleid duwen oudere werknemers niet significant uit de arbeidsmarkt.

Daarentegen doen hoge uitgaven aan een passief arbeidsmarkt beleid en een hoge impliciete belas- ting op werk het pensioen significant aantrekkelij- ker lijken dan tewerkstelling. Oudere werknemers uit landen met hoge uitgaven aan een passief ar- beidsmarktbeleid zijn 4,9 keer meer geneigd om te pensioneren. Verder zorgt een hoge impliciete belasting op werk ervoor dat pensionering waar- schijnlijker is. Op het institutionele niveau hebben financiële stimuli dus een belangrijke impact op ar- beidsmarktuittredegedrag terwijl push factoren van minder belang zijn.

Discussie en conclusie

Het laatste decennium besteedde de literatuur veel aandacht aan de invloed van de institutionele context op de timing van pensionering. De wijd- verspreide push-pull theorie werd echter zelden gebruikt om de invloed van institutionele predic- toren op pensionering te kaderen (van Oorschot

& Jensen, 2009). Nochtans suggereren aanzienlijke verschillen in arbeidsmarktparticipatie en pensio- neringsratio’s tussen oudere werknemers in Euro- pa, dat de institutionele context levenslopen vorm geeft. Daarom onderzochten we of (1) push dan wel push factoren meer dominant zijn in het be- invloeden van de pensioenbeslissing van oudere werknemers (50-plussers) in Europa en of (2) deze dominantie verschilt tussen het individuele en insti- tutionele niveau.

Ten eerste werd de invloed van push en pull fac- toren op het individuele niveau getest. Voorgaand onderzoek toonde reeds aan dat gezondheid de meest voorkomende push factor van pensionering is (Heyma, 2004). Persoonlijke gezondheidspro- blemen verminderen de rationele keuze tussen het pensioen en verdere tewerkstelling en ver- oorzaken onvrijwillige pensionering (Kalwij &

Vermeulen, 2008). Onze analyse toonde aan dat oudere werknemers die beperkingen ervaren met algemene dagelijkse levensverrichtingen meer ge- neigd zijn te pensioneren dan werknemers zonder fysieke beperkingen. Verder stelden we vast dat respondenten met een zorgtaak minder geneigd zijn de arbeidsmarkt te verlaten. Financiële be- perkingen verhinderen mogelijk het vroegtijdig pensioneren (Szinovacz & Deviney, 2000). Bo- vendien leerden we dat oudere werknemers die

(8)

op regelmatige basis voor hun kleinkinderen zor- gen vroeger pensioneren. Voorgaand onderzoek is echter niet eenduidig over de aantrekkelijkheid van nieuwe zorgrollen op latere leeftijd. Oudere werknemers besluiten niet enkel te pensioneren om tijd door te brengen met hun kleinkinderen, maar ook om te genieten van hun resterende tijd als koppel (Carstensen, Fung, & Charles, 2003).

Bijgevolg kunnen de verwachtingen van kinderen aangaande zorg voor kleinkinderen wrevel ver- oorzaken bij grootouders die naar hun pensioen hebben uitgekeken om hun eigen doelen na te streven. Zorgtaken kunnen hun plannen dwars- bomen. Andere studies wijzen er dan weer op dat gepensioneerden contacten met kinderen en kleinkinderen verbeteren om verloren tijd in te halen. Zorgen voor kleinkinderen wordt dan soms bekeken als vrije tijd waarbij grootouders van kun kleinkinderen kunnen genieten zonder de ouder- lijke verantwoordelijkheden (Szinovacz, DeViney,

& Davey, 2001). Of oudere werknemers zich nu aangetrokken voelen tot het pensioen om meer tijd door te brengen met hun kleinkinderen of eer- der uit de arbeidsmarkt geduwd worden door de zorgtaken die dit met zich meebrengt, is sterk af- hankelijk van de intensiteit van deze taak. Verder onderzoek is nodig om te besluiten of zorgen voor kleinkinderen eerder als een push dan wel een pull factor wordt beschouwd op het einde van de loopbaan.

We kunnen concluderen dat zowel push als pull factoren de transitie van werk naar pensioen be- invloeden. De eenzijdige focus van de rationele keuze theorie op de vrije individuele keuze geeft het pensioenbesluitvormingsproces niet adequaat weer. Het bestaan van push factoren maakt de individuele keuze een minder vrijwillige keuze dan de focus op pensioneringsstimuli doet ver- moeden. Hervormingen van de incentive struc- tuur moeten daarom geïntegreerd zijn in een bredere hervorming. Bovendien moet beleid naast het verhogen van de gemiddelde effectieve pensioenleeftijd, het nastreven van een financieel evenwicht en het aanpassen van de pensioenge- nerositeit ook de verbetering van de tewerkstel- lingssituatie van oudere werknemers opnemen.

Een sterke invloed van de gezondheidsstatus op vervroegde arbeidsmarktuittrede vraagt om een verbetering van de arbeidsomgeving. Bovendien zou een flexibel werkschema aan het einde van

de loopbaan ingevoerd kunnen worden om ou- dere werknemers langer aan het werk te houden door werk en familie beter in balans te brengen.

Aangezien gepercipieerde vrije tijd centraal staat in de pensioenbeslissing zou toekomstig onder- zoek meer op dit effect moeten focussen aange- zien rationele actoren een afweging maken tussen de consumptie van goederen die inkomsten uit werk vereisen en de consumptie van vrije tijd tij- dens het pensioen.

Ten tweede werd de invloed van de institutio- nele context op de individuele pensioenbeslis- sing bestudeerd. De levenslooptheorie benadrukt dat pensioenbeslissingen gevormd worden door sociale zekerheidssystemen en dus niet in een so- ciaal vacuüm ontstaan. Onze analyse toonde aan dat institutionele pull factoren een belangrijke rol spelen in het bepalen van de timing van pensio- nering terwijl institutionele push factoren van min- der belang zijn. Volgens de rationele keuze theorie verlaten oudere werknemers de arbeidsmarkt zo vroeg mogelijk wanneer pensioenuitkeringen het potentieel arbeidsinkomen bij tewerkstelling vol- doende compenseert. Aangezien het aanbod aan financiële stimuli om de arbeidsmarkt te verlaten voor de wettelijke pensioenleeftijd het voorgaande decennia sterk was uitgebreid (Blöndal & Scarpetta, 1999), zorgde de institutionele structuur ervoor dat pensionering een aantrekkelijk aanbod werd. Bijge- volg schuift sterk economisch georiënteerde litera- tuur het afschaffen of het verminderen van de be- staande vervroegde pensioenstimuli naar voren als de strategie om de bestaande trend van vervroegde uittrede om te keren. Belangrijke veranderingen in de bestaande opties om vroeger te pensioneren, een verschuiving naar algemeen minder genereuze uitkeringsschema’s en een daling van de impliciete belasting op werk zouden oudere werknemers ont- moedigen om de arbeidsmarkt vroegtijdig te verla- ten (Duval, 2003). Europese landen startten reeds met het afbouwen van stelsels van vervroegd pen- sioen.

Globaal zien we dat er echter nog steeds een sig- nificant verschil bestaat tussen de feitelijke en wet- telijke pensioenleeftijd. Om er voor te zorgen dat oudere werknemers langer op de arbeidsmarkt blijven, moet pensioenbeleid er voor zorgen dat langer werken loont. Om de trend van vervroegde arbeidsmarktuittrede tegen te gaan zonder te raken

(9)

aan de essentiële pensioenuitkeringen moet beleid verder focussen op het relateren van genereuze pensioensystemen aan strikte voorwaarden betref- fende leeftijd of lengte van de loopbaan.

Bovendien is het te simplistisch om te stellen dat oudere werknemers na pensionering ophouden productief te zijn. Met het volbrengen van activitei- ten zoals informele zorgtaken en vrijwilligerswerk, dragen ouderen significant bij tot de samenleving.

Pensioenhervormingen moeten vijftigplussers sti- muleren om naast hun formele taken ook hun in- formele taken te onderhouden in het kader van ‘ac- tive ageing’. Systemen van flexibele werkuren bie- den dan ook mogelijk een oplossing om formeel en informeel werk in balans te houden. Concluderend benadrukken we het belang van contextuele facto- ren die de arbeidsmarktuitrede van oudere werkne- mers beïnvloeden. Een duurzaam pensioenbeleid zal dus meer moeten doen dan enkel focussen op het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd en het verminderen van financiële prikkels.

Hanne De Preter Dimitri Mortelmans

Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek

Bibliografie

Beehr, T. A., Glazer, S., Nielson, N. L., & Farmer, S. J.

(2000). Work and Nonwork Predictors of Employ- ees’ Retirement Ages. Journal of Vocational Behavior, 57(2), 206-225.

Blöndal, S., & Scarpetta, S. (1999). The retirement deci- sion in OECD countries. In OECD (Ed.), Economics Departement Working Papers (pp. 106). Paris: OECD.

Bound, J., Schoenbaum, M., Stinebrickner, T. R., & Waid- mann, T. (1999). The dynamic effects of health on the labor force transitions of older workers. Labour Eco- nomics, 6(2), 179-202.

Carstensen, L. L., Fung, H. H., & Charles, S. T. (2003).

Socioemotional Selectivity Theory and the Regulation of Emotion in the Second Half of Life. Motivation and Emotion, 27(2), 103-123.

Dentinger, E., & Clarkberg, M. (2002). Informal Caregiv- ing and Retirement Timing Among Men and Women.

Journal of Family Issues, 23(7), 857-879.

Duval, R. (2003). The retirement effects of old-age pen- sion and early retirement schemes in OECD countries.

In OECD (Ed.), OECD Economic Studies (pp. 47):

OECD.

Elder, G. H. (1999). The Life Course and Aging: Some Re- flections. Paper presented at the Prepared for Distin- guished Scholar Lecture Section on Aging American Sociological Association.

Feldman, D. C. (1994). The Decision to Retire Early: A re- view and Conceptualization. Academy of Management Review, 19(2), 285-311.

Hechter, M., & Kanazawa, S. (1997). Sociological rational choice theory. Annual Review of Sociology, 23, 191-214.

Heyma, A. (2004). A structural dynamic Analysis of Retire- ment Behaviour in the Netherlands. Journal of Applied Econometrics, 19(6), 739-759.

Hirsch, B. T., Macpherson, D. A., & Hardy, M. A. (1999).

Occupational age structure and access for older work- ers. Industrial & Labor Relations Review, 53(3), 401- 418.

Hofäcker, D. (2010). State of the art in social science re- search. In D. Hofäcker (ed.), Older workers in a glo- balizing world: an international comparison of retire- ment and late-career patterns in Western industrial- ized countries (pp. 12-105). UK: Edward Elgar Pub- lishing.

Kalwij, A., & Vermeulen, F. (2008). Health and labour force participation of older people in Europe: What do objective health indicators add to the analysis? Health Economics, 17(5), 619-638.

Kubicek, B., Korunka, C., Hoonakker, P., & Raymo, J. M.

(2010). Work and Family Characteristics as Predictors of Early Retirement in Married Men and Women. Re- search on ageing, 32(4), 467-498.

Mann, R. (2007). Out of the shadows?: Grandfatherhood, age and masculinities. Journal of Aging Studies, 21(4), 281-291.

OECD. (2006). Live longer, work longer In OECD (Ed.).

Paris: Ageing and Employment Policies.

OECD. (2011). Pensions at a Glance 2011: Retirement- Income Systems in OECD and G20 Countries. Paris:

OECD.

Pienta, A. M., & Hayward, M. D. (2002). Who expects to continue working after age 62? The retirement plans of couples. Journals of Gerontology Series B-Psycho- logical Sciences and Social Sciences, 57(4), S199-S208.

Radl, J. (2013). Labour Market Exit and Social Stratifica- tion in Western Europe: The Effects of Social Class and Gender on the Timing of Retirement. European Socio- logical Review, 29(3), 654-668.

Schils, T. (2005). Early retirement patterns in Europe: A comparative panel study. Amsterdam: Dutch Univer- sity Press.

Schils, T. (2008). Early retirement in Germany, the Nether- lands, and the United Kingdom: A longitudinal analy- sis of individual factors and institutional regimes. Eu- ropean Sociological Review, 24(3), 315-329.

Shultz, K. S., Morton, K. R., & Weckerle, J. R. (1998). The Influence of Push and Pull Factors on Voluntary and Involuntary Early Retirees’ Retirement Decision and Ad- justment. Journal of Vocational Behavior, 53(1), 45-57.

(10)

Szinovacz, M. E., & Deviney, S. (2000). Marital Charac- teristics and Retirement Decisions. Research on Aging, 22(5), 470-498.

Szinovacz, M. E., DeViney, S., & Davey, A. (2001). Influ- ences of family obligations and relationships on retire- ment: Variations by gender, race, and marital status.

Journals of Gerontology Series B-Psychological Scienc- es and Social Sciences, 56(1), S20-S27.

van Oorschot, W., & Jensen, P. H. (2009). Early retirement differences between Denmark and The Netherlands. A cross-national comparison of push and pull factors in two small European welfare states. Journal of Aging Studies, 23(4), 267-278.

van Solinge, H., & Henkens, K. (2007). Involuntary retire- ment: The role of restrictive circumstances, timing, and social embeddedness. Journals of Gerontology Series B-Psychological Sciences and Social Sciences, 62(5), S295-S303.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mensen moeten hun eigen sociale netwerk (meer) activeren en meer gebruik gaan maken van vrijwillige voorzieningen, zoals boodschappenhulp, administratieve ondersteuning,

20 Tabel 7: Overzicht van de score van de begrippen voor klas 3A1 en 3AG voor en na het gebruik van de module, en de vooruitgang of achteruitgang van elk begrip; 1=fout; 2= goed,

Can the application be seen as a system that reasons the way a human person would?.. The problem at hand does not appear to be of a nature that requires the application to

Havighurst en Feigenbaum geven hiervan de volgende definitie: ,,The concept of 'life-style' describes a person's characteristic way of filling and combining the various social

Gedragsgebaseerd conflict ligt op een hoger niveau voor vrouwen tussen 50 en 60, terwijl voor mannen deze piek veel minder uitgesproken is.. Tijdsgebaseerd conflict is het

In het federale stelsel moet de werkzoekende 50-plusser zes maanden werkzoekend zijn tegenover slechts één dag in het Vlaamse stelsel en de federale uitkering duurt twee

Van de vervroegde uittreders merkt ongeveer 50% van de vrouwen en 40% van de mannen geen financiële achteruitgang nadat ze definitief zijn gestopt met werken.. Duidelijk is in elk

Een ‘maximale’ vrijstelling, dus ook een vrijstelling van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, kan enkel nog bekomen worden door personen die minstens 58 jaar zijn (de leeftijd