Woorden van ‘LEZEN’ Hfdst 1 en 2 H1
debuut (al. 1) – de eerste keer dat iemand optreedt of een boek schrijft buitenbeentje (al. 1) – iemand die anders is dan anderen
instelling (al. 3) – houding; mentaliteit
optimistisch (al. 3) – geneigd om alles van de beste kant te zien
slachtoffer (al. 3) – iemand die ergens nadeel van ondervindt of ergens bij gewond raakt of sterft
zintuigen (al. 4) – de organen waarmee je ziet, hoort, voelt, proeft en ruikt (gezicht, gehoor, gevoel, smaak en reuk)
inspreken (al. 5) – een tekst zeggen en vastleggen op een geluidsdrager realistisch (al. 2) – echt lijkend of echt zijnd
wereldvreemd (al. 2) – met weinig kennis van mensen en ontwikkelingen goedgebekt zijn (al. 2) – goed kunnen zeggen wat je bedoelt
berucht (al. 3) – slecht bekend
in eigen hand nemen (al. 3) – zelf de leiding nemen
zwijmelen (al. 4) – in een roes verkeren (bij iets wat je mooi vindt) over zichzelf afroepen (al. 5) – zelf de oorzaak zijn
smetteloos (al. 7) – zonder één vlekje; hier: zonder één foutje: er is helemaal niets op aan te merken
charmant (al. 7) – prettig van uiterlijk en prettig in de omgang respectabel (al. 1) – achtenswaardig; waar je respect voor hebt of zou moeten
hebben
zich toeleggen op (al. 3) – zich specialiseren
in de geest van (al. 3) – net zoals; vanuit dezelfde denkbeelden en/of dezelfde stijl schepper (al. 4) – iemand die iets maakt; bedenker
redelijk (al. 4) – verstandig reporter (al. 7) – verslaggever rechterhand (al. 7) – hier: grote steun
doemdenken (al. 8) – pessimistisch zijn; het ergste verwachten H2
cultuur (al. 2) – alle gewoontes en gebruiken van een bepaald volk of een groep mensen
tyfoon (al. 3) – wervelstorm dageraad (al. 4) – begin van de dag
perceel (al. 4) – stuk grond met eventuele bebouwing, dat het eigendom van iemand is
uitdrukkelijk (al. 4) – stellig; met nadruk doelstelling (al. 6) – doel dat iemand heeft
op termijn (al. 6) – later; na een bepaalde periode beginselen (al. 7) – hier: de eenvoudigste vaardigheden lokale (al. 7 – plaatselijke
aalmoezen (al. 2) – giften aan arme mensen en bedelaars liefdadigheid (al. 2) – gratis hulp aan arme medemensen spijs (al. 2) – eten; voedsel
bedeling (al. 4) – armenzorg; hulp aan armen door het uitdelen van voedsel en het geven van zorg
parlementariërs (al. 5) – leden van het parlement / de volksvertegenwoordiging (Eerste en Tweede Kamer)
in principe (al. 5) – in beginsel; in de normale gevallen buiten de boot vallen (al. 5) – iets niet krijgen; niet meedoen aan iets
verpaupering (al. 6) – armoedig worden; achteruitgaan urbanisatie (al. 7) – verstedelijking
karig (al. 7) – weinig; heel zuinig; sober zich bekommeren om (al. 8) – zorgen voor
afwimpelen (al. 9) – afwijzen op een indirecte manier en zonder een reden te geven, om ergens vanaf te zijn