• No results found

1976/12

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1976/12"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

tIl ::J ::J (1) ::J Q) :J 0-IJl (1) "C o ;:;: C;;' 7 '

1976/12

Cultuur 551 Jan Grandia Cultuur en onderwijs 560 Lou Lichtveld Cultuur en arbeid 573 H, Hoefnagels SJ

De noodzaak van een andere waardering van de arbeidsprestatie 584 Ruut Veenhoven

Waarheen met het huwelijk? 593 Boekbespreking

(2)

Biografische notities

Dr. J. Grandia

is projectleider van het project Onderwijs en Sociaal milieu te Rotterdam.

Lou Lichtveld

is als auteur bekend onder de pseudoniem Albert Helman. Prof. dr. H. Hoefnagels SJ

studeerde filosofie en sociologie in Nijmegen en Leuven; is sinds 1969 buitengewoon hoogleraar met de leeropdracht 'Normatieve maatschappij' te Nijmegen en hoogleraar te

Antwerpen met de leeropdracht 'Sociolog ie'.

Drs. Ruut Veenhoven

is medewerker aan de sociale faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Dit nummer is vrijwel geheel gewijd aan het onderwerp cultuur, en wel in de zin van verschuivende normen en waarden in onze maatschappij. In een viertal artikelen komen hier aan de orde de verschuivende normen en waarden m.b.t. onderwijs, arbeid, arbeidsethos en huwelijk.

Op een aantal aspecten komen we in de volgende nummers terug. De redactie

(3)

Jan Grandia

Cultuur en onderwijs

Inleidende opmerkingen

' ... en ieder mens onderrichten in alle wijsheid' - brief aan Kolossensen 1 : 28 'Het leven is meer dan het voedsel' -Evangelie naar Lucas 12 : 23

De boven dit artikel geplaatste motto's zijn niet bedoeld als diepzinnige verfraaiing. Noch minder is de intentie om

evangelisatie te bedrijven, hoewel, wanneer dit duidelijk wordt gesteld, het op zichzelf legitiem kan zijn. Het eerste motto heeft namelijk tot strekking indirect er op te wijzen dat de in onze partij levende gedachte van de gelijkwaardigheid der mensen reeds in een brief van 2000 jaar geleden tot uiting is gebracht (de

historische wortels van het socialisme blijken van Bijbelse oorsprong te zijn).'

Het tweede motto is gekozen daar bijna twintig eeuwen geleden is verwoord dat het leven meer is dan het materiële bestaan. Zaken als religie, kunst, wetenschap, onderwijs, milieubescherming, zijn belangrijker dan de vaatwasmachine, de diversiteit van make-up artikelen of brede autowegen (om het eens wit-zwart te stellen).2 Met het vorenstaande wordt niet gesuggereerd als zouden sociale wetgeving, gezondheidszorg, woningbouw, enzovoort

onbelangrijke zaken zijn. Wel houdt het vorenstaande de verborgen vraag in of de gestegen welvaart en meer sociale zekerheid - waardoor in onze maatschappij geen absolute armoede meer is maar wel sprake kan zijn van relatieve armoede in vergelijking met meer welgestelden en/of mede ten gevolge van een bepaald bestedingspatroon - de mensen 'gelukkiger' hebben gemaakt.3

Voorts heeft het tweede motto tot strekking eens kritisch onze samenleving te bezien. Wel zijn, met het pauperdom, de bedelaars verdwenen die in de twintiger jaren hun vaste standplaats in bepaalde winkelstraten hadden. Eveneens zijn verdwenen de verkapte bedelaars; de oude vrouwtjes en mannetjes die, bij gebrek aan regelmatige inkomsten, met een doosje lucifers of een paar schoenveters langs de huizen ventten om letterlijk in hun nooddruft te voorzien.4

Het kapitalistisch produktie- en consumptiesysteem heeft de honger uitgebannen, 'de kleine man' een auto bezorgd,

vakantiereizen naar het buitenland voor velen mogelijk gemaakt, de technische apparatuur in onze woningen gebracht waardoor

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 551

(4)

wij - hetgeen het leven niet weinig veraangenaamt - centrale verwarming hebben, over warm en koud water beschikken, per telefoon onze afspraken kunnen maken, door radio en televisie met de wereld zijn verbonden half liggend op de drie- of vierzitsbank in onze huiskamer.5

Het kapitalisme heeft evenwel, behalve de materiële welvaart, ook 'geproduceerd' structurele werkloosheid, uitzichtloosheid voor jongeren die de school of universiteit verlaten en geen emplooi kunnen vinden, energieschaarste, milieuvervuiling.6

Met al ons technisch kunnen, zijn wij klaarblijkelijk onmachtig de aarde 'leefbaar' te maken en te houden voor allen ongeacht ras of huidskleur.7

Wij zijn als Midas uit de Griekse mythe geworden. Alles wat wij aanraken wordt goud; alles wordt in geld omgezet en in geld gewaardeerd.8

Zal het socialisme bij machte zijn, gezien de zorgvolle situatie waarin wij verkeren, een hoopvoller toekomstvisie voor de jeugdigen van nu te ontwikkelen?9

Gezien de politieke, economische en culturele situatie waarin wij terecht zijn gekomen is de 'rebelse', 'doordrammerige' en

'onredelijke' houding van jongeren, hetzij in het buurtwerk, een onderwijsinstelling, vakbond .of omroep, begrijpelijk. Het obstinatisme van de jongeren is er niet om 'mee te leren leven' maar moet onderkend worden als horzelsteken om ons aan te zetten fundamentele veranderingsprocessen in de maatschappij in gang te zetten mede om de wat stoffig geworden idealen van de Franse revolutie op te poetsen.'o

Cultuur

Zowel Van Peursen als Fortmann zijn op deugdelijke gronden van mening, dat in onze tijd het begrip cultuur een wijdere strekking heeft gekregen. Vandaar dat het niet meer relevant wordt geacht om vanuit een bepaald cultuurbegrip onderscheid te maken tussen:

natuurvolken die, gezien ons niveau van civilisatie, in primitieve omstandighp,den leven; en

cultuurvolken, die zeggen over een hoog ontwikkelde beschaving te beschikken."

Voorts wordt de tegenstelling tussen civilisatie en cultuur als gekunsteld beschouwd daar met civilisatie de technische aspecten van onze maatschappij wordt aangeduid en met cultuur de

geestelijke waarden, die onze samenleving bepalen. In

theoretische modellen is met deze onderscheiding wel tè werken maar voor een te voeren cultuurbeleid is deze moeizamer te hanteren.'2

Verder hebben cultuursociologisch en cultuurpsychologisch

552 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(5)

(') c ;::;' c c ....

onderzoek het inzicht versterkt dat het aangebrachte onderscheid tussen 'natuurvolken' en 'cultuurvolken' niet van wezenlijke betekenis moet worden geacht. Vandaar dat ook betwijfeld moet worden of het nog wel zinnig is te spreken van 'primitieve volken' en 'geciviliseerde volken'.13

Onder de zogenaamde 'primitieve volken' is namelijk eveneens sprake van een rijk geschakeerd cultuurpatroon, waarin technische verworvenheden en geestelijke waarden met elkaar zijn

vervlochten. Het dagelijks leven wordt bepaald door jacht en landbouw, het bouwen van hutten en het vervaardigen van werktuigen, de erotiek en de inwijdingsriten, geboorte en dood, religieuze gebruiken en vervoeringen, kunstzinnige expressie, zang en dans. 14

Voornoemde herwaardering hebben ertoe geleid dat in onze tijd aan het begrip Cultuur een dynamischer strekking wordt gegeven. Cultuur heeft betrekking op het dagelijks leven van de mens dat in velerlei vormen zijn neerslag vindt in voedselverwerving en onderdak, creativiteit en receptiviteit, ontwikkeling en ontspanning, actie en protest. 15

Cultuur is derhalve geen statisch gegeven maar een continue ontwikkeling in het groepsleven van de mens, die mede wordt beïnvloed en bepaald door economische verhoudingen en

maatschappelijke situaties. Vandaar dat Van Peursen spreekt over 'Strategie van de Cultuur'.16

Dat voor kort cultuur als een meer statisch begrip is opgevat én omschreven komt mede door de traditie zodat culturele

verworvenheden worden overgedragen van de ene op de andere generatie. Daarbij hebben niet alleen de taal, het schrift en het beeld een belangrijke rol gespeeld maar evenzeer (zie Metabletica

van Van den Berg) maatschappelijke situaties, die voor het

groepsleven bepalend zijn geweest.17

De culturele verworvenheden en de cultuuroverdracht van de volwassen generatie op de jeugdigen hebben de mens bevrijd van zijn mythische wereld, die voor hem ondoorzichtig, onhanteerbaar en vol bedreiging was. Wetenschap en techniek hebben veel, van wat raadselachtig en bedreigend was, ontsluierd en

geneutraliseerd. 18

In deze beknopte studie, waarin de verhouding tussen cultuur en onderwijs zeer summier wordt verkend, is uitgegaan van de visie van Han Fortmann neergelegd in zijn studie 'Inleiding tot de cultuurpsychologie'. Deze visie is als volgt omschreven:

'Een cultuur is echt in de mate waarin zij de individuen de kans biedt om hun eigen persoonlijke mogelijkheden te realiseren en om hun voornaamste creatieve en emotionele behoeften te

bevredigen. Het individu is in zo'n cultuur doel en niet alleen maar middel'.19

Deze omschrijving van Fortmann, hoewel onvoldoende exact

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 553

(6)

geformuleerd, ondersteunt de socialistische visie van de

gelijkwaardigheid der mensen, biedt tevens een werkmodel voor een te voeren onderwijsbeleid en houdt voorts een waarschuwing in tegen een politiek beleid, waarin de mens als middel wordt ingezet om structu.Jrwijzigingen in de maatschappij door te voeren en niet als doel op zichzelf wordt beschouwd.20

Onderwijs

Als wij spreken of schrijven over het onderwijs dan denken wij in de eerste plaats aan het functioneren van ons schoolwezen. Het schoolwezen heeft namelijk in onze samenleving, mede door de invoering van de Wet op de leerplicht in 1901, het onderwijs geïnstitutional iseerd. 21

Met deze institutionalisering is de school nauwelijks uit onze samenleving weg te denken. Een samenleving, met een democratische staatsvorm, vereist ontwikkelde staatsburgers.

Voorts kan een moderne industriële maatschappij niet

functioneren met analfabeten.22 Dientengevolge heeft de school

zich kunnen ontwikkelen tot een instituut, dat een fundamentele en onmisbare bijdrage levert tot de intellectuele, sociale en culturele ontplooiing van de jonge mens, zodat deze, volwassen geworden, in staat is verantwoordelijkheid te aanvaarden en te dragen.23

Derhalve is in ons cultuurpatroon de taak van de school het bevorderen van het maatschappelijk zelfstandig worden van het kind en de jonge mens. Deze opdracht is te splitsen in de volgende deeltaken:

het aanmoedigen van de leermotivatie bij de leerlingen; het ontwikkelen van een werkhouding (leergedrag);

het bijbrengen van leerstof en elementaire culturele vaardigheden; het stimuleren van de intellectuele, sociale, culturele en zedelijke vorming van het kind en de jeugdige;

de jongere inleiden in de wereld der volwassenen.24

Onderwijs is noodzakelijk zodat in de eerste plaats het kind leert lezen, schrijven, rekenen en door deze kunde in staat wordt

gesteld in maatschappelijk opzicht mondig te worden daar het met deze bekwaamheid zelfstandig informatie kan verwerven en

gedachten kan uitwisselen.

Het leervak geschiedenis verbindt de jeugdige met het verleden zodat deze begrip kan krijgen van het historisch gewordene en voor de betekenis van idealistische motieven en positieve maatschappelijke krachten, die evenzeer in de historie werkzaam zijn geweest als destructieve opvattingen en machten. •

Het vak aardrijkskunde verruimt het gezichtsveld van de leerling en stelt hem in staat zich in de wereld te oriënteren.

De vakken plant- en dierkunde richten de aandacht van het kind

554 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(7)

(') c ;::;:' c c ..,

op het leven in het algemeen en de levensvormen in het bijzonder. Deze leerstof kan de leerling tevens op de vraag . brengen naar de zin van het leven en het eigen bestaan. Het

zoeken naar een antwoord kan het religieuze bewustzijn stimuleren.

Tekenen en handenarbeid stellen de leerling in staat creatief bezig te zijn, esthetisch inzicht te verwerven en de wereld affectief te ontmoeten.

In zang en muziek ondergaat het kind de vreugde van het leven en het heeft gelegenheid zich daarin emotioneel uit te leven. Tevens wordt het in deze vormen der cultuur ingeleid.25

Voorts is het onderwijs belangrijk om de jonge mens voor te bereiden op het beroepsleven. Terecht heeft Kohnstamm indertijd reeds opgemerkt dat gezin en familie niet meer in staat zijn het kind in de arbeidssfeer te doen ingroeien. De voortschrijdende differentiatie in de arbeid heeft specialisatie noodzakelijk gemaakt. Dit betekent voortgezette scholing: algemene ontwikkeling,

vakbekwaamheid, technisch inzicht en technische kennis, specialisering in het voortgezet-, hoger- en universitair onderwijs.26

Ten gevolge van deze ontwikkeling heeft de school als institutie een onaantastbare plaats in de maatschappij verkregen. De school heeft, ten opzichte van de leerlingen, niet alleen een kennisoverdragende functie gekregen maar treedt tevens

selecterend en dirigerend op, zonder dat de leerlingen zelf of hun ouders daar enigermate invloed op kunnen uitoefenen. De

laatstgenoemde functies van de school zijn daarom zo belangrijk daar het maatschappelijk perspectief van de jeugdige mens in hoge mate er door wordt bepaald. Niet voor niets wordt dan ook gesproken van 'de sleutelmacht' van de school. Het is de school die, door ons economisch bestel, de jeugdige mens, in de vorm van een diploma, een sleutel meegeeft om zijn maatschappelijke intrede te vergemakkelijken en zijn beroepsperspectieven te verruimen.27

Voorts is het bedenkelijk dat de school, niet in formele maar wel in materiële zin, zich een onafhankelijke en autonome positie heeft veroverd ten opzichte van leerlingen en ouders en dat de daaruit voortvloeiende 'macht' op nauwelijks te controleren wijze kan worden uitgeoefend. Verder hebben leraren, ten aanzien van de samenstelling der leerpakketten, het aantal te doceren lesuren, de wijze van kennisoverdracht en kennisverwerving, slechts een zeer beperkte inbreng. Opgevoed en opgeleid in autocratische

structuren zijn zij 'van nature' geneigd te delen in de

machtspositie van de school als maatschappelijke instelling. Het overleg met de ouders, uitzonderingen daargelaten, wordt dan ook vanuit een hiërarchische positie gevoerd en in het algemeen wordt het betrekken van de ouders bij het onderwijsleerproces als een bedreiging van de eigen machtspositie ervaren.2a

Tenslotte dient er op te worden gewezen, dat de school in hoge

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 555

(8)

mate, vanwege het volledig ingebed zijn in het sociale en economische systeem, maatschappij-bevestigend werkt. Onze technologische samenleving wordt namelijk mede door het schoolstelsel in stand gehouden en het is tot nu toe, mede door de industriële ontwikkeling, mogelijk geweest de steeds stijgende kosten van het schoolwezen te financieren.29

Het vorenstaande overwegend moet worden geconstateerd dat de school, zoals deze nu functioneert, niet alleen ons economisch bestel - dat op het maken van winst is gebaseerd met de daarmee gepaard gaande energieverspilling, milieuvervuiling en verlies van natuurgebieden - in stand houdt maar ook de

maatschappelijke ongelijkheid zodat jongeren, tengevolge van het gezins- en buurtmilieu waarin zij opgroeien en volwassen worden, onvoldoende gebruik kunnen maken van de educatieve

voorzieningen die de samenleving biedt. De school helpt daardoor onvoldoende mee om de klasse-en standenmaatschappij van de 1ge eeuw te slechten.30

Onderwijs en cultuur

Het vorenstaande is geschreven naar aanleiding van een verzoek, van de redactie van Socialisme en Democratie, om een artikel over

cultuur en onderwijs. In deze bijdrage - die voor 85% serieus, 5% ironisch en 10% provocerend is bedoeld - zijn reeds impliciet de volgende door de redactiesecretaris geformuleerde vragen beantwoord:

functioneert onderwijs als traditionele overbrenger van cultuur? draagt het bij tot een wijdere verbreding?

brengt het vernieuwing in de cultuur?

De eerste vraag kan zonder enig voorbehoud met 'ja' worden beantwoord. Vandaar dat de school een bolwerk van

conservatisme is, traditioneel is ingesteld, hiërarchisch

functioneert, paternalistisch optreedt en conformistisch aandoet.31 Niettemin moet de dienstverlenende taak van de school niet worden onderschat. De maatschappelijke welvaart van een land -die uitbreiding en instandhouding van archieven en bibliotheken, subsidiëring van toneelgezelschappen en orkesten, bouwen en onderhouden van musea en wijkgebouwen, het verlenen van opdrachten aan kunstenaars enzovoort, mogelijk maakt - wordt niet alleen door bezit van grondstoffen en geografische ligging bepaald maar evenzeer door het niveau van scholing van de beroepsbevolking.32

Voorts is het vanzelfsprekend dat het onderwijs een traditionele overbrenger van cultuur is daar alle kinderen verplicht zijn de school een groot aantal jaren te bezoeken. In het dagelijKS contact van volwassenen met kinderen worden de culturele

verworvenheden van vroegere generaties doorgegeven zodat een zekere continuïteit in het samenlevingspatroon verzekerd is die

556 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(9)

() c ;::;: c c ..,

evenwel niet tot maatschappelijke verstarring mag leiden.33 De tweede vraag, of het onderwijs een bijdrage levert tot een wijdere verbreding van de cultuur, is bezwaarlijk met enkele alinea's af te doen. De beantwoording hangt namelijk van de vraag af wat exact onder een wijdere verbreding' wordt verstaan.

Indien met 'wijdere verbreding' wordt bedoeld dat culturele verworvenheden als wetenschap en techniek op de universiteiten worden uitgediept en vervolmaakt, dan zou deze vraag met 'ja' beantwoord kunnen worden.

Als evenwel met 'wijdere verbreding' wordt bedoeld de vermaatschappelijking van het onderwijs, dan kan slechts ontkennend worden geantwoord. Van de jeugdigen is

±

28% intellectueel onmachtig, mede gezien hun motivatie en leergedrag en het opleidings- en beroepsniveau van hun ouders, voldoende gebruik te maken van de educatieve instellingen in onze

samenleving.

De 'ongelijkheid van kansen' in onze maatschappij is dan ook een uitdaging voor het democratisch-socialisme dat de

gelijkwaardigheid der mensen zegt na te streven.34

De derde vraag is het meest interessant, namelijk of het onderwijs cultuurvernieuwend werkt. Kortweg gezegd: 'neen' en nogmaals 'neen'. Of het begrip cultuur statisch, als verworvenheid, dan wel dynamisch, als strategie, wordt opgevat, het onderwijs zal, daar het alleen binnen het fungerend schoolstelsel kan functioneren, terzake geen vernieuwing brengen.35

Wetten, algemene maatregelen van bestuur, voorschriften, besluiten, ambtelijke instanties en bureaucratische instellingen werken door hun veelheid, onoverzichtelijkheid en ongrijpbaarheid verlammend op het schoolwezen.36

Niettemin zou het onderwijs vernieuwend ten opzichte van een culturele heroriëntatie, inclusief een herwaardering van waarden, kunnen werken. Conditio sine qua non daarvoor is de school niet langer als een 'heilige koe' (Ivan I/lich) van de administratie in onze samenleving te beschouwen maar als een instelling voor en gedragen door de gehele bevolking. Voorts is nodig de school als maatschappij bevestigende instelling 'dood te verklaren' (Everett Reimer) en mogelijkheden te creëren voor andere vormen van educatie. Dit nader uit te werken is niet gevraagd en dient trouwens in een andere context te gebeuren.37

Noten

Mr. H. P. G. Quack, De Socialisten. Personen en stelsels. Amsterdam, 1911. Deel 1, pag. 46/58. dr. G. Horreüs de Haas, Socialisme en Levensbeschouwing.

Amsterdam, 1937.

Johan Winkier, De grote ontmoeting (van Christendom en Socialisme). Amsterdam, 1937.

Geert Ruygers, Socialisme vroeger en nu. Haarlem, 1945.

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 557

(10)

H. J. Wilzen, en dr. A. van Biemen, Samen op weg. Vijftig jaar ontmoeting tussen

Christendom en Socialisme. Amsterdam, 1953.

2 Ellwood P. Cubberley, The history of education, Boston, 1920.

J. Huizinga, Homo Ludens. Proeve ener bepaling van het spel-element der cultuur, Haarlem, 1951, derde druk.

Prof. dr. F. l. Polak, De bedreiging der menselijkheid in de crisis der moderne cultuur. Delft, 1950.

3 Dr. S. W. Couwenberg, De vereenzaming van de moderne mens. 's-Gravenhage, 1957.

Jan Romein, In opdracht van de tijd. Amsterdam, 1946, pag. 234/266. 4 Prof. dr. I. J. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 1ge eeuw.

Utrecht, 1925.

W. H. Vliegen, De dageraad der volksbevrijding. Amsterdam, 1921, tweede druk, pag. 307/323.

5 Prof. dr. P. J. Bouman, Industrieel klimaat. Assen, 1961.

Paul Offermans en Bernt Feis, Geschiedenis van het gewone volk van Nederland. Uitgave Socialisties Onderwijs Front, 1975.

6 John Kenneth Galbraith, De economie van de overvloed, Amsterdam, 1961. 7 Prof. J. Tinbergen, Een leefbare aarde. Amsterdam, 1970.

Dr. Egbert de Vries, De aarde betaalt. Den Haag, 1948. 8 Ernst Fischer, De jeugd in nood. Amsterdam, 1933, pag. 12.

9 H. F. Cohen, Om de vernieuwing van het socialisme. Leiden, 1974. PIancommissie

-PvdA. De weg naar vrijheid. Een socialistisch perspectief. Amsterdam, 1951. J.

Saks, Socialistische opstellen. 2e bundel, Rotterdam, 1923.

J. de Kadt, Verkeerde voorkeur. Amsterdam, 1948, pag. 85/119. 10 G. C. de Haas, De onvoorziene generatie. Amsterdam, 1966.

G. C. de Haas, Cultuur en cultuurbeleid. Beschouwingen over nieuwe vormen van

samenleven. Amsterdam, 1969.

H. Cammaer, e.a. Jeugd van nu. Een zachte generatie. Antwerpen, 1968. Hans Tuynman, Full-time provo. Amsterdam, 1966.

F. E. Frenkel, e.a. Provo. Amsterdam, 1966.

Huub Schoondergang, En toen kwamen de kabouters. Leiden, 1971.

11 F. Müller-Lyer. De weg der beschaving. Bewerkt door A. W. IJzerman. Amsterdam, 1924.

Dr. C. A. van Peursen, Strategie van de Cultuur. Een beeld van de veranderingen in de hedendaagse denk- en leefwereld. Amsterdam, 1970.

Han Fortmann, Inleiding tot de cultuurpsychologie. Bilthoven, 1971.

Paul Reiwald, Vom Geist der Massen. Handbuch der Massenpsychologie. Zurich, 1946.

Arnold J. Toynbee, Beschaving in het geding. Bussum, 1948. Ruth Benedict, Patterns of culture. New Vork, 1934.

12 Howard W. Odum, American Social Problems. New Vork, 1946. William F. Ogburn, A handbook of Sociology. London, 1950.

E. B. Reuter and C. W. Hart, Introduction to Sociology. New Vork, 1933. 13 Ralph Linton, The cultural background of personality. London, 1947.

Prof. Albert Schweitzer, Verval en weder-opbouw der cultuur. Haarlem, 1928. Prof. dr. H. Th. Fischer, Van verre volken. Leven en bedrijf der vreemde volken. Utrecht, 1943.

Dr. J. W. Berkelbach van der Sprenkel, De pelgrimstocht der mensheid. Utrecht, 1940.

Kenneth Clark, Civilisatie. Bussum, 1970.

14 Heinrich Cunow, Liefde en huwelijk in het leven der volken. Amsterdam, 1932. KimbalI Voung, A handbook of social psychology. London, 1946.

David Krech and Richard S. Crutchfield Theory and Problems of Social Psychology. New Vork, 1948.

15 Dr. W. Banning en dr. J. D. Bierens de Haan, Europese Geest. Inhouden en vormen

van het Cultuurleven der Europese Wereld. Arnhem, 1948.

16 Prof. dr. H. Bolkestein, Sociale politiek en sociale opstandigheid in de oudheid. Amsterdam, 1934.

J. Kuezynsky, Het ontstaan van de arbeidersklasse. Utrecht, 1967.

558 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(")

c

;::;:

c

(11)

(") c: ;::;' c: c: ...,

17 Prof. dr. J. H. van den Berg, Metabletica of Leer der Veranderingen. Nijkerk, 1956.

H. Oldewelt, Over ouders en kinderen schijnt dezelfde zon. Assen, 1959. 18 Prof. dr. C. A. van Peursen, Riskante filosofie. Een karakteristiek van het

hedendaags'J existentiële denken. Amsterdam, 1955.

Drs. A. H. Bos, dr. D. Brüll en mr. A. C. Henny, Maatschappij structuren in beweging. Zeist, 1973.

19 Fortmann, pag. 60.

20 J. de Kadt, Uit mijn Communistentijd. Amsterdam, 1965.

Andrej Sacharov, Mijn land en de wereld. Amsterdam, 1975.

21 J. H. N. Grandia, Aantekeningen inzake het verlengen van de leerplichtige leeftijd. Pedagogische Studien, 41e jaargang, 1964, pag. 136/156.

C. H. den Hertog, Samenwerking voor leerplicht. De Gids, jg. 1898, nr. 5. 22 H. Schelsky, Schule und Erziehung in den industriel/en Gesel/schaft.

Wurzburg, 1959.

J. P. Kob, Erziehung in Elternhaus und Schule. Stuttgart, 1963. 23 M. J. Langeveld, Die Schule als Weg des Kindes. Braunschweig, 1963.

P. W. Musgrave, The Sociology of Education. London, 1965. 24 J. W. B. Douglas, The Home and the School. London, 1964.

A. K. C. Ottoway, Education and Society. London, 1953.

25 J. H. N. Grandia, Uitdaging en Antwoord. Een Sociaal-pedagogisch onderzoek naar

milieu-omstandigheden en maatschappelijke factoren, die een optimale

ontwikkeling der talenten hebben verhinderd bij, inmiddels volwassen geworden, jeugdige ongeschoolde arbeiders. Zutphen, 1968, pag. 100/182.

26 Prof. dr. Ph. Kohnstamm, Persoonlijkheid in wording. Haarlem, 1929, pag. 462/477.

27 Ph. J. Idenburg, Het ideaal van de ontwikkeling der talenten en de pedagogische structuur van het schoolwezen. Groningen, 1962.

Ph. J. Idenburg, De sleutelmacht van de school. Groningen, 1958.

28 Mosse Jörgensen, Van schooloproer tot oproerschool. Baarn, 1972.

29 J. A. van Kemenade, Contouren van een toekomstig onderwijsbestel. Den Haag, 1975.

30 J. H. N. Grandia, Kind, School en Sociaal Milieu Een sociaal-pedagogisch onderwijsproject in Rotterdam. Baarn, 1971.

31 Riet Hammen-Poldermans, De methode Paulo Freire. Een strategie voor

bewustwording. Bloemendaal, 1975.

32 Dr. F. van Heek, Stijging en daling op de maatschappelijke ladder. Leiden, 1945.

Ph. J. Idenburg, Schets van het Nederlandse schoolwezen. Groningen, 1960, pag. 521/533.

33 N. F. Noordam, Het mensbeeld in de opvoeding. Groningen, 1969.

William Boyd, The history of Western Education. London, 1928.

34 Dr. P. J. Roscam Abbing, Maatschappijkritiek. Nijkerk, 1969.

Prof. dr. J. Pen, De cultuur, het geld en de mensen, Amsterdam, 1974.

35 Paulo Freire, Pedagogie van de onderdrukten. Baarn, 1972.

Peter Buckman, Het onderwijs is ook niet al/es. Baarn, 1973.

36 Ivan lllich, Ontscholing van de maatschappij. Baarn, 1972.

Theodore Roszak, Opkomst van een tegencultuur. Utrecht, 1968.

37 Ivan D. IIlich, Celebration of Awareness. A cal/ for institutional Revolution. New Vork. 1971.

Everett Reimer, School is dood. Alternatieven in opvoeding en onderwijs. Meppel,

1971.

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 559

(12)

Lou Lichtveld

Cultuur en arbeid

Ook inzake de menselijke oergeschiedenis redt men zich het beste uit het bekende kip-en-ei dilemma betreffende hun prioriteit door

te stellen: de kip is het ei, en omgekeerd. Van het moment af, dat

er menselijke arbeid bestaat, wás er cultuur, want arbeid is een manifestatie van cultuur, zoals cultuur er één is van collectieve doelgerichtheid. En er is geen cultuur denkbaar, die niet mede uit arbeid is voortgekomen, noch zonder arbeid tot uitdrukking is geraakt. Door een reeks van oorzaken, en stellig ook gemakshalve is men er toe gebracht in evenals bij de opdeling van de unieke mens in lichaam-en-ziel, 'cultuur' als een afzonderlijk menselijk verschijnsel te gaan beschouwen; als iets dat los gezien kan worden van ons overige bestaan, ons doen-en-Iaten. Men is zelfs zo ver gegaan, om in een (overigens slecht begrepen) vulgair-marxisme te spreken van een materiële 'onderbouw' en een geestelijk-culturele 'bovenbouw', met het gevolg dat al de filosofische impasses waarin men geraakt is, de misverstanden, misrekeningen, over- of onderschatting van zogenaamde cultuurverschijnselen, en het pijnlijke wanbeleid ten aanzien daarvan, of een absurd te koop gooien van wezenlijk verschillende zaken zoals cultuur en 'recreatie'.

Wanneer cultuur en arbeid inderdaad in wezen onafscheidelijk zijn

(quod adhuc demonstrandum) en recreatie juist de negatie is van

arbeid in die zin van onvolkoombare, doelgerichte, loonwaardige

prestatie - wat niets te maken heeft met het 'genoegen' dat men

zowel uit het een als het ander in staat is te puren - dan blijkt wel

hoever het misverstand gaan kan, dat in onze westerse wereld, en niet op de laatste plaats in Nederland, op dit gebied bij zovelen zit geworteld. Het is niet alleen maar een kwestie van definities, veeleer van inzicht in de diepe betekenis van 'arbeid' en de wordingsgeschiedenis van alle 'cultuur'.

In de ruime verzameling neolithische voorwerpen in het eilandelijk Historisch Museumpje dat ik in mijn woonplaats beheer, zijn ruwe stenen bijlen en beitels, ook zorgvuldig afgewerkte en prachtig

gepolijste - alle klaarblijkelijk nuttige en noodzakelijke

voorwerpen voor hun makers, hoe verschillend ook van afwerking

en bruikbaarheid in een voor-Columbische tijd, die soms een paar duizend jaar achter ons ligt. Maar in de collectie zijn ook enkele van zulke objecten die, met een gefundeerde veronderstelling,

560

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(13)

n

c ;:;: c c

..

'ceremoniële bijlen' genoemd worden. Met hun minitieus

afgewerkte stenen sierkrullen, hun zorgvuldige symmetrie en zelfs enkele 'overbodige' groeven als ornament, zijn ze absoluuut ondienstig als werktuig en kennelijk ook nooit als zodanig gebruikt. Maar ze moeten met grote liefde, aandacht, kunde en niet geringe moeite zó gemaakt zijn; niet ter wille van hun bruikbaarheid als gereedschap, ook niet vanwege

arbeidsbesparing of 'recreatie' in tegendeel. Ze werden met grote inzet van arbeidskracht vervaardigd om iets te krijgen dat 'anders' is, mooier, indrukwekkender, persoonlijker dan de soortgelijke voorwerpen die alleen tot doel hadden met het gegeven materiaal zo 'efficient' mogelijk te kunnen hakken of kerven. En wij zeggen

dan: wat een 'hoge' cultuur hadden deze Indiaanse naaktlopers eigenlijk, en spreken 'heel' geleerd van een 'neolitische cultuur'. Een dergelijke ervaring ondergaat men ook bij de beschouwing van allerlei keramische vondsten - potten en pannen, keukengerei - die ons in staat stellen om, het één bij het ander voegend en vergelijkend, een uiterst schetsmatige historie op te bouwen van de levenswijze, de materiële (en bij afleiding geestelijke)

verworvenheden of verliezen van allerlei in de duisternis van het verleden verdwenen volkeren, of van de voorzaten van andere die vandaag nog onder ons voortleven. In totaal was de cultuur van die mensen niet meer dan een onbewuste idee - precies als bij ons - tot uitdrukking gebracht in dat wat zij deden en maakten, zowel aan 'gemeengoed' als aan uitzonderlijke produkten; in hun (en onze) gedragingen en levenswijze, waaruit al gauw 'tradities' ontstonden; in hun taal, hun omgangsvormen, hun voedingswijze (afhankelijk van het bereikbare voedsel); in hun sexuele attitudes, hun gezins- en volks-structuur, hun rechtsopvattingen, en niet in de laatste plaats hun religie, - de wijze waarop zij oorsprong, doel en (al of niet voortgezet) einde van hun aards bestaan beschouwen, met een hunkering naar 'verzondenheid' van het grijpbaar-natuurlijke met het ongrijpbare 'bovennatuurlijke', en met de behoefte de 'andere wereld' te kunnen beïnvloeden vanuit deze aardse wereld, waarin zij zich zonder uitzondering

'geworpen' voelden (om met de Existentialisten te spreken). Uit dit alles bestond hun cultuur en bestaat nog altijd de cultuur, ook de

onze. En in deze al-omvattende context is 'arbeid' niet weg te denken; elke levensuiting gaat gepaard met 'doen', en doen is arbeid.

Alledaagse en bijzondere arbeidsprodukten

Dit proces valt op de voet te volgen en wordt geheel duidelijk wanneer men het voor de hand liggend onderscheid tussen gewone alledaagse arbeidsprodukten en ongewone, uitzonderlijke goed voor ogen houdt. Want de menselijke behoeften zijn velerlei, en zijn fantasie, zijn wensdromen kennen geen grenzen. Vandaar dat zijn gewone arbeid 'uitschieters' voortbrengt en opeens in

socialisme en democratie. nummer 12. december 1976 561

(14)

sommige gevallen tendeert naar verbijzondering. Elk stuk omgehakte boomstam kan worden aangesleept en tot zitbank dienen. Maar bij tijd en wijle hakt bijvoorbeeld een Trio-indiaan 'zo maar' het ene einde van de stam tot een ruwe kop, bij

voorkeur (traditioneel geworden) van een krokodil, en het andere uiteinde tot een soort van smalle staart. Zo zit hij nu op een

krokodil, vindt een kennelijke bevrediging in de extra-arbeid die dit vergt, beleeft er 'genoegen' aan, ofschoon dit voor hem het zitten in geen enkel opzicht vergemakkelijkt of bemoeilijkt. En ook zijl" mede-gebruikers van de tot krokodil-bank gepromoveerde boomstam beleven er hun plezier aan.

Tegelijkertijd bemerkt de maker, dat door deze bewerking het oppakken en verplaatsen van de stam gemakkelijker geworden is; deze heeft nu immers aan beide uiteinden een greep gekregen. Pure winst. En dan gaat hij soms nog een stap verder. Als aan weerszijden van het midden van de onderkant van de stam wat weggehakt wordt, dan zijn daarmee ook de vier poten van de krokodil ruwweg aangegeven, het beest wordt 'echter' en de bank komt tevens steviger op de grond te rusten en wordt nóg

gemakkelijker verplaatsbaar. Alweer pure winst. En wij hebben nu te maken met een goed, zij het simpel staaltje van toegepaste kunst. Het voorwerp is 'functioneel' versiert, voor de maker een lust om te zien, en voor hem en anderen het zitten op een zo echt mogelijke krokodil die niet wegloopt en niet toehapt, een prettige belevenis. Natuurlijk wordt die belevenis op de duur alledaags en onbewust, maar ze brengt niettemin ook anderen er toe om, ieder op zijn eigen manier, hetzelfde te doen. Zitbanken in krokodilvorm worden dan 'traditioneel', en de westerse culturele anthropoloog constateert nu, dat ze horen tot de typische cultuuruitingen van de Trio's.

Van hier naar het maken van kleinere zitbankjes in een bij hun omvang passende diervorm, naar het aangeven van bijbehorende schubben, dekplaten of vlekken door middel van tekeningen op de bank, is een logische stap. Ze worden dus daarmee 'versierd' en in (traditioneel) gestyleerde vorm 'ornamenten'; wel wat abstract of geometrisch-regelmatig. Zitbankjes met vier, of terwille van de stabiliteit drie pootjes worden dan gewoon (zodat wijzelf ook nog altijd van 'poten' spreken, alsof het geen stoelen of banken, maar beesten betreft) en om ze sneller of in grotere hoeveelheden te maken, of omdat nieuwe makers niet meer zoveel fantasie of vaardigheid bezitten, wordt de diervorm weer weggelaten en krijgen wij tenslotte wederom te maken met het naakte object 'zitbank', met het oorspronkelijke Ding-an-Sich of de platonische idee 'zitbank' en 'zitstoel' - in de realiteit uiteindelijk met alle denkbare variaties en decoraties.

De menselijke behoefte aan ornamentiek, aan dat wat hij mooi of uitzonderlijk of 'persoonlijk' acht (als uiting van zijn distinctiedrift, zou Corry van Bruggen zeggen) moet heel oud zijn en

waarschijnlijk begonnen zijn met de opschik van het eigen lichaam, nog voordat deze behoefte werd botgevierd bij het

562 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(15)

(') c: ;::; c: c:

...

maken van voorwerpen of het verrichten van andere handelingen, zoals agressief-afschrikkende of opvallend-aanlokkende. Konrad

Lorenz weet er een hoop van te vertellen. Maar hoe deze

versieringsbezigheden ook mogen zijn, alle vergen zij een speciale

'arbeid'; het zijn werkprestaties.

Op analoge wijze komt de esthetische behoefte van de mens, want dát is zijn behoefte aan 'fantastische versiering', tot uiting in zijn zoeken naar ritme en in de vreugde die hij aan ritmiek beleeft. Visueel ritme bij de vormgeving en ornamentering, de

vlakverdeling en het kleurenspel; auditief ritme in zijn muziek

-hoe trom melig en atonaal ook - en in zijn lyriek, zijn verskunst,

zijn magische formules; motorisch ritme in zijn dansen en bij

collectieve arbeid, - in het arbeidslied, waar dat nog bestaat. Als

men de bekende uitspraak 'Im Anfang war der Rhythmus' niet te letterlijk neemt, maar in combinatie met Fausts vaststelling 'Im Anfang war die Tot' wil verstaan, dan wordt daarmee een ontzagwekkende waarheid aangegeven, van opperste 'culturele'

betekenis. En dan behoeft men in deze niet eens zo ver te gaan al~

Karl Bücher die (als eerste) stelde, dat menselijk leven en ritme

nagenoeg identiek zijn, en in ieder geval onafscheidelijk

samengaan. Het ritme van ons hart wordt zoal niet versneld, dan

toch zeker geïntensifeerd door de arbeid. De emoties, waaronder het estetische beleven of medeleven, doen dat ook. Ritmiek kenmerkt alle kunst en is een gevolg van arbeid, in het bijzonder van emotionele verrichtingen, uitingen.

Drang uit verbeeldingskracht

Maar op de voorgrond staan onze verbeeldingskracht en ingeboren zin voor de metafoor, het anders lijken dan ze zich voordoen en toch 'alsof' zijn van de dingen en verschijnselen (bank en krokodil). Beide laten zich voortdurend gelden in het vrije arbeidsproces, dat altijd in zekere zin een scheppingsproces is; het proces van 'maken-wat-er-nog-niet-was' of alleen nog maar als denk-beeld (conceptie) bestaat en om materialiteit of

veruiterlijking schreeuwt. Deze uit de verbeeldingskracht ontstane drang, die bij en na de bevrediging daarvan de vreugde van een 'bevrijding' verschaft, is volkomen gelijksoortig met de vreugde

van 'na gedane arbeid is het zoet rusten' of - als men wil - die

van de opeenvolgende bijbelse scheppingsdagen, toen God telkens 'zag dat het goed was'.

Merk nu op dat bij het nagaan van onze estetische behoefte, onze zin voor ritmiek, onze verbeeldingskracht en behoefte aan

metaforen, zintuiglijk-geestelijke; niet alleen voortdurend sprake geweest is van cultuur, maar ook van arbeid; van een twee-eenheid die zich alleen splitst in het spraakgebruik, of wanneer wij aan een van de twee aspecten ervan een grotere of geringere waarde toekennen dan aan het andere. Wat overigens onlogisch is en even onjuist als 'meubelen' belangrijker te vinden dan

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 563

(16)

'stoelen'. De trivialiteit van een begripsmatige scheiding tussen cultuur en arbeid kan niet genoeg beklemtoond worden. Cultuur ligt in de totaliteit van het leven, van de bestaansontplooiing

ingebed; men kan naar de mate van zijn eigen behoefte en

idealen (ze zijn cultureel gedetermineerd!) gradaties toekennen aan de ene cultuur boven de andere of aan bepaalde culturele uitingen binnen het gehele complex, maar ook in zulke specifieke uitingen in iets van de totaliteit (hun aandeel daarin) en van de cultuurscheppende en door cultuur geschapen (opgeroepen) arbeid vervat.

Wie nog een stap verder wil gaan, mag kijken naar zoiets laag bij de gronds als de eetgewoonten c.q. tafelmanieren van

verschillende culturen, en hoe die 'passende', traditionele gebruiken samenhangen met de daarbij gebezigde of althans voorhanden zijnde utensiliën en ... hoe ornamentiek, die zelfs bij het volledig functionele massa-artikel als bijvoorbeeld een ijskast, niet geheel en al gemist wordt. Immers bestudeer maar eens het formele en ook het materiële verschil (bij alle overeenkomst) tussen de naakte hand met zijn vijf vingers - hoge Islam-culturen eten nog zo - en Chinese eetstokjes; een hooivork ... en een gewone vork om te eten; ook een vork van Empirezilver of een hypermoderne Deense van roestvrij staal. Er zijn handen, stokjes, vorken en vorken, en tussen al deze etappes ligt telkens een heel brok cultuurgeschiedenis, een ontwikkelingsrichting van

bovengenoemde, zich door 'iets maken', door arbeid uitende faculteiten. Of neem onze beleefdheidsvormen: hoedje af, hoedje

op - vizier omhoog of helm op, vizier omlaag en gehelmd weer

de strijd in. Geef iemand de hand en toon ... dat je ongewapend bent, in zijn hand, en dat je hem dus beleefd, zoal niet steeds

vriendschappelijk, tegemoet komt. Bij dit alles doet men wat, een

kleine moeite, maar toch een cultureel afgedwongen of geïndiceerde inspanning en dus ... arbeid. En gedraagt zich zó doende, overeenkomstig een bepaald cultureel patroon.

Dergelijke patronen worden overgeleverd van de ene generatie op de andere; ze aan te leren maakt het voornaamste deel uit van de opvoeding; men wordt onderricht in de culturele tradities op velerlei gebied, en raakt thuis in de cultuur van het eigen gezin, het eigen milieu, het eigen volk, naarmate men zich verder in de tijd en ruimte beweegt. Totdat men in contact komt met andere culturen, die dan als 'vreemd' hetzij beter en aantrekkelijker, dan wel slechter en niet-navolgenswaardig beoordeeld worden; met de nodige acties en reacties hierop: verbeten isolement en vijandige afwijzing (van de Franse slag!) of ... acculturatie en aanpassing, zodra zulks van pas komt (Amerikanisering,

germanismen en 'franglais').

Maar elke cultuur bezit ook de tendentie die alle arbeid heeft, om zich niet alleen door stimulering van buitenaf, maar ook op eigen kracht, van binnenuit te wijzigen, zich al naar groeiend inzicht of veranderende omstandigheden (die zelfs van klimatologische aard kunnen zijn) vrij snel te vernieuwen of te herstellen van de

564 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(17)

n

c ;:::;:-c c ...,

schokken teweeggebracht door enig al dan niet bewust geworden

cultuurverlies. Zo kunnen ook bepaalde cultuurelementen op de

duur hun waarde en betekenis hetzij totaal verliezen, hetzij zien verminderen, en de cultuurgemeenschap streeft er dan naar ze te wijzigen of te vervangen door andere, betere of noodgedwongen 'passender' geachte (zoals bij ons bijvoorbeeld in de Franse tijd;

en in onze eeuw op het gOebied van de sport). De ontdekking van

doelmatiger arbeidsmethoden - van graafstok tot spade tot ploeg

tot landbouw-combine - loopt vaak parallel met generatie-conflicten. De anderen zijn vasthoudend; vernieuwingsdrang en visie van de verbeeldingskracht bij de jongeren raken dan in strijd met de traditie, de natuurlijke behoudzucht der

cultuurgemeenschap en haar onvermogen om een deel van het verleden op te geven en te vergeten.

Elke cultuur vibreert en is 'levend' door deze spanning tussen zijn traditie ('dit-en-dit is echt Nederlands en dat-en-dat is het niet') en

zijn permanente vernieuwingsbehoeften - nu eens sterker, dan

weer minder - kortom, zijn 'groei', om een gevaarlijke

teleologisch-riekende term te gebruiken (Volgens sommige cultuurfilosofen tenderen ze tenslotte alle naar hun ondergang, -wat óók een teleologische opvatting is, zij het een negatieve.) lets veiliger is het om van culturele ontwikkeling te spreken, aangezien

'ontwikkeling' of ontplooiing ook kan, maar niet behoeft te voeren

tot de verdoemenis van een atomaire overkill.

In de vooralsnog luttele duizenden, of, wil men, tienduizenden

jaren cultuurgeschiedenis die wij kunnen overzien, is het

merkwaardig, dat het ontwikkelingsproces steeds met winst tegenover verlies gepaard gegaan is, en in een soort van golfbewegingen. Soms ook zijn sterk ontwikkelde culturen plotseling vrij snel ten onder gegaan of kort vóór hun ondergang door anderen overgenomen en geïncorporeerd; sommige weinig ontwikkelde daarentegen schijnbaar langzaam, maar op de grote tijdschaal gemeten toch vlug opgekomen en zelfs 'toonaangevend' geworden. Imperialisme en kolonialisme zijn ook cultureel

gedetermineerd en, omgekeerd, op hun beurt cultuurscheppend geweest. Neokolonialisme idem, ondanks al onze economaniakale 'planning' voor de ontwikkelingslanden.

De ontwikkeling van de arbeidsbehoeften plus die van de

adequate arbeidsmethoden kan goed als graadmeter dienen voor de algemene culturele ontwikkeling van een volk. Kijk naar de piramidebouw en de tempelarchitectuur van de oude

Egyptenaren; het arbeidsvolume en de techniek om een '0 zo

mooie' obelisk kantklaar op zijn plaats te krijgen; kijk naar de tot op heden technisch onverklaarbare wijze om gecompliceerde steenvormen van een paar ton haarscherp tegen en op elkaar te 'metselen' zonder bindmiddel en zonder dat er tot op heden open

voegen zijn - iets wat de Inca's of hun voorlopers wél konden, en

wij niet meer. De hele aardbol is vol van dit alles, van de grotschilderingen van Altamira en in de Zuid-Sahara af, tot de kathedraal van Chartres en de oude Movise minarets of de Indiase

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 565

(18)

tempel van Ellora. Om van China maar niet te spreken. En tóch ... de Chinezen die al een paar duizend jaar geleden encyclopedieën van enige honderden delen bezaten en nu dan ook atoombommen weten te maken, net zo goed als 'wij' - deze Chinezen eten nog altijd met stokjes (beter schoon te maken en dus hygiënischer dan vorken) en bouwen pas in deze eeuw hun grote bruggen van steen en staal in plaats van hout. (Dank u wel, voorzitter Mao!) En

ze geven daarbij Confucius - wel hun voornaamste culturele

'toonaangever' - een schop onder zijn achterste, maar laten

niettemin de stalinistische culturele rimram van hun grote

naburen voor wat ze is, en zoeken hun eigen weg; met nu en dan een explosie, maar wat zégt dat eigenlijk? Inderwijl werken zij zich, zoals al duizenden jaren lang, een ongeluk, en ... het is in

hoofdzaak vruchtbare arbeid binnen een zeer oude, maar nog altijd 'levend' en levendige culturele gemeenschap,. vol vibrerende spanning.

Kunst als specialistische arbeid

Uit de estetische behoeften die er in elke niet al te zeer benarde of nooddruftige cultuur (de cultuur van armoedzaaiers of ten dode gedoemden) bestaat, komen eigenaardige bloemperken voort. Akkers en veeweiden zijn er voor de dagelijkse voedselvoorziening en ze worden verzorgd door een arbeid die alleen mag verslappen wanneer de honger verslapt. Maar bij het voldoen aan de

elementaire behoefte, maken zich ook andere merkbaar: men bewerkt en bemest een speciaal akkertje, of al is het maar een

strook grond nabij de woning, om er bloemen te planten, die - zo

lang ze nog geen handelsobject zijn - geen enkele

'grensnutwaarde' hebben, alleen maar 'mooi' zijn. Een lust om naar te kijken, er aan te ruiken, zichzelf of zijn woning ermee op te sieren. En enkelingen beginnen ook werk te doen om aan dezelfde drang te voldoen; dingen te maken die een zelfde 'lust'

teweegbrengen en die in staat zijn de onlust te verdrijven welke door de dagelijkse sleur, de routine, ook van de 'gewone',

allernoodzakelijkste arbeid ontstaat. Men heeft er 'speciale arbeid' voor over, en daar waar door gunstige omstandigheden het alledaagse produktie-overschot groot genoeg is om 'specialisten' voor dit uitsluitend lust-verschaffen en opsieren te onderhouden, daar krijgt men 'kunstenaars van beroep' en daar gaat de cultuur op de bijzondere bloemperken-manier bloeien, en ontstaan de zogenaamde artistieke 'hogere' cultuurvormen. Zuivere en toegepaste wetenschap behoren ook tot die 'hogere' vormen en elke mathematicus of fysicus zal u kunnen vertellen hoe 'estetisch'

sommige theorieën, oplossingen of formules kunnen zijn. En hoe

'welgeschapen' sommige bruggen zijn, op de tractrix van Saarinens luchthavenstation nabij Washington.

Het is volstrekt geen toeval dat de moderne ethnologie het voorkomen van afzonderlijke oude irrigatiegebieden, waar

566 socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(19)

(")

c: ;:+ c: c: ..,

overproduktie van goederen (voedsel) mogelijk werd, begint te relateren met het daar aanwezig geweest zijn, of nóg aanwezig zijn, van hoog-ontwikkelde 'artistieke' culturen waarin haast onbeperkt en vaak zelfs in overdaad kon worden voldaan aan de estetische behoefte van hun bevolking (of van haar overheersers). Het kunstenaarschap, van welke aard ook, is niet zozeer

'ambachtelijk' dan wel een vorm van specialisatie in het

behandelen van 'ordinair' materiaal - hout, steen, verf, maar ook woorden, harmonische klanken, lichaamsbewegingen, enz. - en wel op zulk een wijze, dat daardoor 'lust' of 'genoegen' of

'beroering' of 'de schok der herkenning', of hoe men de artistieke, estetische belevenis ook noemen wil, ontstaat. Eerst bij de maker, de 'specialist' zelf, wanneer hij bewust dit doel voor ogen heeft, en dan bij de overigen, die er hun aandacht aan wijden. Maar de

poiètes - de dichter, doch ook simpelweg 'maker' en 'dader' bij

de Grieken, de bedrijver van het 'doen' - kan ook onbewust dit

effect bereiken, zoals de meubelmaker die een eenvoudige kast, maar prachtig van verhoudingen en structuur gereed krijgt. Zo'n iemand is dan toevalligerwijze en bij die gelegenheid óók een kunstenaar. Is de meubelmaker een specialist in buitengewoon goede en mooie kasten, en is het zijn gewoonte om bewust hiernaar te streven, dan is er ook alle reden hem een

beroepskunstenaar te noemen. En hij verricht extra-arbeid om zijn doel te bereiken, dat is zeker.

De aparte klasse van 'kunstenaars' die vele culturen gekend

hebben en sommige nog kennen - sedert de Romantiek helaas

met een valse aura, zoal niet met een kwalijke geur omgeven

-dankt haar ontstaan aan genoemde arbeidsspecialisatie, mogelijk gemaakt door de surplus-produktie van een maatschappij als geheel, en dus mede door arbeid van anderen, die de specialist-kunstenaar in staat stellen om zelf, door eigen arbeidsprestatie en produktie te helpen voldoen aan de 'versieringsbehoefte', het verlangen naar estetiserend genoegen van zijn medemensen. Vandaar ook, dat niemand in werkelijkheid een 'kunstenaar' is, die niet werkt en zich zijn kost waard maakt in zijn maatschappij. Niet dat een cultuurgemeenschap steeds dit de-kost-waard-zijn van de echte kunstenaars erkent - dat is een andere kwestie. Maar déze moeilijkheid wordt mede veroorzaakt door het feit, dat zoveel krukken en zoveel parasieten zich aandienen als

'schoonheidsspecialisten' (ze moesten het eens wagen op

kappersgebiedl) of geen bliksem uitvoeren, omdat er toch - zo

menen zij - overvloed voor iedereen is in onze maatschappij. En

zonder hierbij de bijzondere moeilijkheden waarmee enkele echte pioniers te kampen hebben, uit het oog te verliezen. Maar de pseudo-kunstenaars komen dan ook min of meer bedrogen uit, hoewel ... ook dit soort wordt chez nous bij 'recreatie'

ondergebracht. Met de grote hoop mee; en administraties selecteren niet of anders gebrekkig.

Wat is nu het geval met cultuur waarin ondanks verdere gunstige

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976 567

(20)

omstandigheden de algemene estetische behoefte, de lust in 'versiering' van het leven relatief gering is; misschien nog niet geheel ontwaakt, misschien wel kwijnende is; zal ze dan veel goede 'schoonheidsspecialisten' kunnen voortbrengen? En zo ja (gezegend toeval, 0 meesters Bach en Beethoven of Vincent!) zal

zij willens zijn deze zó te onderhouden dat ook zij onder dezelfde arbeidsvoorwaarden, zoal geen betere omdat zij toch 'specialisten' zijn, als de arbeiders op ander gebied hun taak kunnen verrichten? Het is weliswaar een zelfgekozen taak (roeping?) - zoals iedereen zelf de zijne tracht te kiezen binnen zijn vermogens, en de

arbeidsvreugde (maar ook het verdriet) is wellicht voor de kunstenaar groter dan voor menig ander. Verminderd dit echter zijn recht op een behoorlijk bestaan en een redelijke erkenning van de maatschappelijke, in het bijzonder de 'culturele' waarde van zijn prestaties? Moet zijn uurloon of sociale zekerheid per se aanmerkelijk kleiner zijn dan van een loodgieter, een bouwvakker of arts? Dan van de andere zelf-geëmployeerde

schoonheidsspecialisten die een haardos 'beeldhouwen' of vingertoppen 'poëtiseren'? Hier komen wij al erg dicht bij huis, en daarom op gevaarlijk terrein.

De huidige nagenoeg 'on-ontwikkelde' landen kennen bedoelde kunstenaar-specialisten niet. Wanneer dáár iets 'moois' gemaakt wordt, gebeurt het door soms ervaren, soms onervaren en zelden geschoolde vaklieden, die zich alleen door sommige bepaalde produkten onderscheiden van hun 'gewone' vakgenoten. Zulke landen zijn te arm voor iets anders, materieel arm, ofschoon lang niet altijd 'cultuurarm' naar onze maatstaven. Maar in de 'cultuur der armoede', om met Oscar Lewis te spreken, speelt de

estetische behoefte nagenoeg geen rol. Wel hebben ze voor hun directe behoeften, of die van hun jongste verleden, precies de cultuur die daarbij past. In snel zich wijzigende omstandigheden staan zij meestal echter voor de noodzaak zich ook cultureel snel aan allerlei nieuws te conformeren, willen zij hun huid redden en hun ziel niet al te duur verkopen of geheel verliezen. Er komt heel wat bij kijken om vooral dit laatste te voorkomen. Niettemin, hier en daar duiken toch uitingen van 'kunstigheid', artisticiteit in westerse zin, een estetisch besef bij hun bevolkingen op. De westerling vergaapt zich graag aan dit 'exotisch' mooie: de maker daarvan interesseert hem niet het minst en is meestal (0, lang niet altijd in zijn eigen kring!) anoniem. Hij is immers maar

'toevalligerwijze' en incidenteel een specialist; hoewel cultureel gedetermineerd.

Nederland schrikt van 'cultuur'

In de 'ontwikkelingslanden' staan de zaken er al wat

gecompliceerder bij. Met hun voortschrijdende inschakeling in de wereldeconomie en mondiale machtstrijd, hun toenemende 'ontwikkeling' zeggen we dan maar, komen er ook meer

568

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

(21)

() c ;:+ c c

....

kunstenaar-specialisten voor de dag, meestal nog nauw verbonden met het ambacht of beroep, met het doen of

vervaardigen van nuttige en noodzakelijke dingen voor de oude cultuur, maar ook als uitdragers van een groeiende behoefte tot distinctie, tot het vertonen van een eigen indentiteit. Dáár ziet men dan in een of twee generaties geheel nieuwe literaturen of muziek ontstaan, grotendeels teruggrijpend op bestaande orale literatuur en traditionele muziekbeoefening, maar zich thans presenterend op een breder, niet langer lokaal-beperkt forum, en vaak mét gebruikmaking van westerse technieken, instrumenten, talen en ... trucs. Ze komen soms, als in de beeldende kunst, via een omweg langs de Europees-Amerikaanse route, weer met een hogere graad van zelfbewustzijn, inzicht, vakkennis en kunnen, maar ten koste van hun 'onschuld' tot zichzelf terug. Zelfs door filmkunst! En men begint zowel hier als ginds namen te noemen. Maar voor velen van hen is er dan geen plaats meer in eigen land, nog onvoldoende 'surplus-produktie' daar, om hun bestaanszekerheid te verschaffen. En ze trekken, hopelijk slechts voorlopig, naar elders waar hun specialisatie voldoende gewaardeerd en hun arbeid behoorlijk betaald wordt, al ware het alleen maar omdat zij in de vreemde 'exotisch' zijn en dus niet-concurrerend, en

nauwelijks meetellen.

De 'hoogontwikkelde' geïndustrialiseerde landen kan men in dit verband kwalijk over één kam scheren. De algemene

behoeftebevrediging is daar al zó ver voortgeschreden, dat sommige sectoren erbij in het gedrang komen; niet overal evenzeer en niet altijd dezelfde sectoren - zo is de behoefte aan 'versiering des levens', de estetische behoefte aan Latijnse industrielanden al eeuwenlang aanmerkelijk groter geweest dan die van de Germaanse. Deze laatste hebben zich echter in hun 'rijke tijden' (late Middeleeuwen, onze eigen 'Gouden Eeuw', bij sommigen het Barok-tijdperk) stellig niet onbetuigd gelaten. In de Lage Landen bij de Zee, met hun 'nuchter' koopmansvolk en nog nuchterder boerenbevolking, is er al gauw de klad in gekomen; de laatste drie eeuwen in toenemende mate, als we ons geen illusies maken vanwege onze 'vooruitgang' op talloze andere gebieden.

Hoewel ... men behoeft slechts in een van onze provinciale

mensen zo'n uit honderden exemplaren bestaande verzameling 'breischeien', tabaks- of snuifdozen, kunstig uit hout gesneden volkskunst van de laatste twee eeuwen, vaak prachtig versierde gebruiksvoorwerpen, te bekijken, om te beseffen dat er inzake estetische uitingsbehoefte duidelijke tegenhangers bestaan van 'de ondergang van het Nederlandse lied' of de

'kazerne-architectuur' van de vorige eeuw.

Met de nodige cautie durf ik intussen wel stellen dat - vergeleken met Frankrijk, Italië en Spanje bijvoorbeeld - de 'gemiddelde Nederlander' (neem die wezens maar vOÇ)r lief, mijnentwege) en vooral hun hoogwaardigheidsbekleders die hen, zelf ook maar 'gemiddelde' lieden zijnde, dan toch maar vertegenwoordigen, zich nogal schrikkerig tonen bij het horen van het woord 'cultuur',

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

569

(22)

en veel minder nog blijk geven te beseffen, dat binnen de grote totaliteit van arbeid en produktie, gedragingen en 'doen', spanningen tussen traditie en vernieuwing, er een apart

bloemenperk moet bestaan, verzorgd door specialisten en alléén maar daar voor verlustiging van de zintuigen, als uiting van het hart en verwerkelijking van de wensdroom, kortom als echte legitieme uiting van leven, levensvreugde, welbehagen of troost voor de weemoedigen. En deswege met een hoge

nuttigheidswaarde, zo goed als de wetenschap (waarmee kunst als cultuurprodukt in wezen zo verwant is) en in feite de daaruit afgeleide techniek, of zelfs ... de religie van welke aard ook, met inbegrip van die welke zich speciaal richt tot 'de God van Nederland'

Niet tegen de cultuur in bredere zin is men gewend bezwaren in te brengen maar tegen de bevrediging der culturele

schoonheidsbehoefte en de onontkoombare vernieuwingen die de cultuur zowel in dit aspect als in alle andere heeft te ondergaan om niet te verstarren en te verkruimelen. De meest bezwaarden zijn steeds de traditionalisten. Het is tegen het estetische element in de cultuur en tegen het specialisme voor instandhouding en ontwikkeling van dit element, dat men zich weer stelt, of erger nog: zich onverschillig toont. Het ongeziene is bezig te

verdwijnen, hoopt men dan, en niet zonder grond. Zonder evenwel te beseffen, dat dit alles evenzeer te maken heeft met arbeid, evenzeer uit de arbeidsbehoefte (en niet bepaald de 'recreatie') en het arbeiden-zelf en het recht-op-arbeid voortvloeit, even gerechtvaardigd en gewenst als welke andere

werkzaamheden ook; inclusief de wetenschappelijke,

opvoedkundige, administratieve of de hemel moge weten welke white-collar en blue-collar arbeid. Geen echter kunstenaar die niet tevens een zwoeger is. Net zo goed als de goochelaar en de trapeze-acrobaat 'die het maar eens eventjes klaarspeelt'. Jawel! De grote, ik zou haast willen zeggen 'nationale' misvatting die helaas ook nog veelal (of vergis ik me?) in erudiete socialistische kringen opgeld doet, is: dat al wat niet met door de natuur gegeven of toevallige, voorbeschikt toegevallen schoonheid begiftigd is, deze ook niet helemaal verdient, tenzij als toegift, als luxe. Zodat het opzettelijk 'mooi' en daardoor vanwege de extra-arbeid kostbaarder maken van iets nuttigs, of het scheppen van iets alleen-maar 'moois' - en over de inhoud van dit kleine woordje valt natuurlijk lang te twisten, maar dit is hier niet ter zake - eigenlijk zoal niet een diabolische, dan toch wel een vrij overbodige zaak is; iets zonder 'nut' en een 'laatste luxe' waar de mensheid best buiten kan. Wie de creatie van deze 'luxe' tot levensdoel (en middel tot zijn levensonderhoud) maakt, is dientengevolge een dwaas in deze wereld van vraag-en-aanbod-discrepantie, en moet zelf maar voor de gevolgen van 'zijn keus opdraaien. Een romantische dodencultus compenseert ze wel, als ze heel erg hun best gedaan hebben, zij het een beetje laat ... Het is 'weggegooid geld' redeneert men, zulke lieden en hun

570

socialisme en democratie. nummer 12, december 1976

(23)

() c:

~

c: c: ..,

produkten anders dan minimaal (het zijn tenslotte óók mensen,

dat wel, zij het misleiden!) te steunen. Tenzij - en hier komt de

ware aap uit de mouw - tenzij hetgeen zij maken op spectaculaire wijze bijdraagt tot de trots, als bij architectuur of op de een of andere manier marktwaarde heeft, zoals een Breitner of een Karel Appel, of voldoet aan een onmiddellijke consumptie-behoefte, zoals leesvoer (maar nooit een goed gedicht), dan wel een 'openbare vermakelijkheid' oplevert, in welk geval het dan ook onderworpen wordt aan een vermakelijkheidsbelasting.

Logischerwijze moet er dan ook op die produkten luxebelasting (uw schilderijen meneer!) en door de kunstenaar-producent

omzetbelasting en btw betaald worden. Alles volgens de opvatting dat déze speciale cultuuruiting (hoe de ene meer 'cultureel' kan zijn dan de andere, is niet duidelijk. Wel esthetischer, maar wie maakt dat uit?) die alleen aan de menselijke schoonheidsbehoefte beroepsmatig en gespecialiceerd voldoet en daarom 'kunst' genoemd wordt, doch niet alleen maar een overbodige luxe is, doch tegelijkertijd arbeid en een brok nationale produktie vertegenwoordigt, die dan ook als zodanig geschat en belast moeten worden.

Aan hun werken zult gij hen kennen

Een povere redenering, wat de overbodigheid betreft. Immers de kunstenaarsklasse draagt aan dit alles het hare bij, en hoe! Ondanks alle lanter-fanterende, leuterende pseudo's. Aan hun werken zult gij hen kennen: aan de arbeid die ook hun leven voor een deel vult, de kunstenaars die het werkelijk zijn. Niet aan hun afzet, want nogmaals, de estetische behoefte in de

geïndustrialiseerde landen, en met name die van Nederland, is

misschien wel groeiende - laten wij het hopen. Maar heden ten

dage, in een tijd 'van 'spending sp rees' en onverzadigbare drang

naar goederenbezit en materieel genot, is die andere drang nog vrij rudimentair of althans geringer dan in sommige vroegere tijdperken van onze geschiedenis, of vandaag bij andere, niet al te veraf wonende volken.

Het blijve aan meer terzakekundigen overgelaten, aan te geven op

welke wijze wellicht bij ons de culturele bewustmaking in deze

richting kan worden opgevoerd. Want - kijk alweer naar zoveel

'primitieve' volken - het is ondenkbaar dat niet in iedere

arbeidsgemeenschap, die dan toch per definitie ook een culturele gemeenschap is, niet de behoefte zou sluimeren tot 'versiering des levens', tot ritmische en metaforische zelfexpressie. Niet pas wanneer aan de bevrediging van alle andere behoeften voldaan is, maar tijdens het gehele arbeidsgebeuren zelf, als extra-arbeid en bij wijze van 'lust' wanneer alle hens aan dek zijn om het

levensschip wat verder de welvaartshaven in te loodsen. Niet alle hens zijn jammer genoeg aan dek, en val de werkloze niet lastig met kunst, hij heeft eerst andere zorgen. Maar bedenk tevens, hoe

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

571

(24)

dubbel slecht een 'brodeloze' kunstenaar er aan toe is, die met zijn scheppend vermogen in feite nooit werkloos is, maar altijd

werkzaam, bezig, bezig, zij het zonder voldoende afzet te vinden voor zijn produktie, door het onrechtvaardig ontbreken van genoegzame 'vraag' er naar, door de afwezigheid van een

voldoende ruime nationale markt, laat staan een internationale. En vooral door gebrek aan voldoende estetische behoefte in de maatschappij waarin hij zijn plaatsje zoekt.

De groei van zulk een markt gaat samen met een toenemende bewustwording van de latente estetische behoefte van een samenleving. De vraag of deze groei ook door

overheidsbemoeienis kan worden gestimuleerd - kunstmatig of

geforceerd kan dat altijd, en het gebeurt dan ook door

'werkverschaffing' - is minder belangrijk dan de vraag of in het

bewustzijn van een sterk-geïndustrialiseerd land dat in het bezit is van een relatief hoge, maar eenzijdig gerichte cultuur, van boven af beïnvloeding mogelijk is door wie of wat dan ook en anders dan incidenteel, opdat zulk een gemeenschap ook een levendiger behoefte aan estetisch georiënteerde arbeid en

'schoonheidsprodukten' gaat gevoelen. Andere behoeften worden immers wél systematisch aangekweekt, en in niet geringe mate, en onder massaal applaus vaak. Fabrikanten weten wel hoe het zit.

Het sieraad van een cultuur en zijn kunst - niet méér, maar ook

niet minder.' In een wereld vol angsten, vol moedwillige

mismaaktheid, zelfs van het gegeven milieu, en vol wanprodukten (naast veel wat zich beter voordoet), kunnen wij zulk een sieraad en de specialisten missen die deze weten te scheppen en daar noeste extra-arbeid voor over hebben? Kunnen wij hen ook maar één moment missen? Misschien wel - in een leven dat zich geheel op een hiernamaals richt; hoewel de grote religies er in hun praktijk van tempel-en kerkenbouw en ornamentiek gelukkig anders over gedacht hebben in de loop der eeuwen. Maar in een leven dat het in hoofdzaak of uitsluitend van het hier-en-nu moet hebben, kan er niet genoeg 'sieraad' zijn en is elke goede vakman-kunstenaar dubbel en dwars zijn arbeidsplaats waard.

Noot

1. In dit verband mag er op gewezen worden, dat ook andere cultuursectoren vibreren onder de spanning tussen traditie en vernieuwingsdrang en daarom

'levend' zijn. Sommige symptomen van deze spanning worden naar huidige mode weleens aangeduid met de idiote naam van 'tegencultuur'. Men zou veeleer moeten spreken van antitraditionele of gefrustreerd op vernieuwing gerichte cultuuruitingen - zelfs wanneer deze op vernietiging-zonder-vervanging uit zijn. Reeds Freud heeft duidelijk gewezen op 'das Unbehagen in der Kultur' - met allerlei daaruit voortkomende neurosen. En onmacht kan niet gelijkQesteld worden met anti-macht, die een macht op zichzelf zou vertegenwoordigen.

572

socialisme en democratie, nummer 12, december 1976

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1) op basis van de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Participatievisie van de aan de GR deelnemende gemeenten en de considerans van dit besluit, Tomingroep BV sterk(er)

De maatschappelijk werker is vanaf het begin betrokken bij uw behandeling en maakt met u een afspraak voor een huisbezoek?. Verderop in deze folder leest u meer over

In overleg met uw arts of verpleegkundige bent u verwezen naar het medisch maatschappelijk werk binnen Noordwest Ziekenhuisgroep locatie Alkmaar of Den Helder.. U krijgt hiervoor

Een ziekte, medische behandeling en/of opname kan voor u en uw omgeving spanningen en zorgen met zich meebrengen.. De

Er is om die reden een begin gemaakt met een systematische databasis, waarin alle verzamelde literatuur is opgenomen, niet alleen voorzover deze van belang is voor de huidige

In wat volgt, zal deze dimensie slechts beperkt worden opgenomen, maar het is hier alvast nuttig om te verwijzen naar de uitgebreide literatuur waarin wordt gewezen op de effecten

Omdat er veel gebeurt op maatschappelijk, emotioneel en lichamelijk gebied en het een niet los te zien is van het ander, zoekt de medisch maatschappelijk werker samen met u

Ook medisch maatschappelijk werkers hebben een beroepsgeheim, net zoals alle andere hulpverleners in het ziekenhuis. Uw informatie wordt, indien nodig, gedeeld met de