• No results found

MEER VROUWEN,  MEER DUURZAAM?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MEER VROUWEN,  MEER DUURZAAM?"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MEER VROUWEN, 

MEER DUURZAAM? 

Master thesis Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Auteur: Peter de Boer

Studentennummer: S1945068 Begeleider: Dr. D.H. van Offeren Tweede beoordelaar: Dr. R.B.H. Hooghiemstra Datum van inzending: Augustus 2012

De leesbaarheid van  Noorse en Japanse  duurzaamheids­ verslagen. 

(2)

 

Voorwoord 

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie die ik geschreven heb ter afronding van mijn

masteropleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit onderzoek is het resultaat van vijf maanden werken. De keuze voor mijn onderwerp is voortgekomen door de bachelorscriptie die ik eerder heb mogen schrijven voor mijn studie. Het trachten de

impressies van mensen te beïnvloeden door de leesbaarheid van verslagen te manipuleren heeft mijn interesse gewekt. Tijdens het schrijven van mijn onderzoek kreeg ik op een

gegeven moment de volgende feedback terug van mijn begeleider “De schrijver moet de lezer van dienst zijn”. Een mooie stelling waar ik dan ook volledig achter sta.

Tijdens het schrijven van mijn scriptie ben ik begeleid door dr. D.H. van Offeren. Ik wil hem bedanken voor de waardevolle feedback, het meedenken en alle goede tips die ik tijdens de samenwerking heb mogen ontvangen.

Daarnaast wil ik mijn vriendin, ouders, tante en studiegenoten bedanken voor de steun, motivatie en het lezen van mijn scriptie.

Peter de Boer

(3)

Samenvatting 

Duurzaamheid is ‘hot’! Transparantie over het gevoerde beleid en het afleggen van verantwoording staan centraal in de duurzaamheidsverslagen die door steeds meer

ondernemingen worden gepubliceerd. In een verslag waar transparantie centraal staat is het jammer om te moeten constateren dat (ook daar) impressiemanagement wordt toegepast. In dit onderzoek heb ik antwoord proberen te geven op de vraag of het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen van invloed is op het toepassen van impressiemanagement in duurzaamheidsverslagen. De keuze voor het aantal vrouwen in de raad van

bestuur/commissarissen is tot stand gekomen door de toenemende regelgeving op dit gebied. In landen als Noorwegen, Zweden en Spanje zijn inmiddels quota gesteld voor het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen. In het onderzoek heb ik naast deze hoofdvraag ook een vergelijking gemaakt tussen een feminien land en een masculien land, Noorwegen en Japan.

In mijn onderzoek heb ik vier deelvragen geformuleerd om antwoord te krijgen op de

hoofdvraag. De eerste deelvraag luidt: wat is het belang van ondernemingen bij het publiceren van duurzaamheidsverslagen? Dominant binnen de wetenschappelijke literatuur is de

legitimatietheorie. Ondernemingen proberen hun activiteiten te legitimeren door

verantwoording af te leggen in duurzaamheidsverslagen. Daarna heb ik antwoord gegeven op de deelvraag wat impressiemanagement is en hoe dit door ondernemingen wordt toegepast. Impressiemanagement wordt omschreven als het proces waarin individuen invloed uitoefenen op de perceptie over personen, onderwerpen of gebeurtenissen. Ondernemingen passen impressiemanagement onder andere toe door verstoringen in teksten van jaarverslagen en duurzaamheidsverslagen.

Één van de methodes van verstoringen in teksten is het manipuleren van de leesbaarheid. Mijn derde deelvraag in dit onderzoek is: wat is leesbaarheid en hoe kan dit gemeten worden? Leesbaarheid is de mate van begrijpelijkheid en duidelijkheid van een geschreven tekst. De mate hiervan kan gemeten worden aan de hand formules, die de leesbaarheid uitdrukken in een score. De laatste deelvraag is: hoe uit het verschil tussen mannen en vrouwen zich in de bestuurskamer? Literatuuronderzoek heeft aangetoond dat vrouwen minder overmoed

vertonen dan mannen, risicoaverser zijn en een leiderschapsstijl hebben die meer gebaseerd is op vertrouwen.

(4)

Voor het beantwoorden van de hoofdvraag of het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen van invloed is op het toepassen van impressiemanagement in duurzaamheidsverslagen heb ik geen significant bewijs kunnen vinden. Wel is in mijn onderzoek aangetoond dat het feminiene Noorwegen significant hoger scoort op de leesbaarheid dan het masculiene Japan.

(5)

Inhoud 

1. Inleiding ... 6 

1.1 Aanleiding tot het onderzoek ... 6 

1.2 Probleemstelling... 8  1.3 Relevantie... 10  1.4 Onderzoeksopzet ... 11  2. Theorie ... 12  2.1 Duurzaamheidsverslaggeving ... 12  2.2 Legitimatietheorie ... 14  2.3 Impressiemanagement... 15  2.3.1 Definitie impressiemanagement... 15  2.3.3Toepasbaarheid impressiemanagement... 18  2.4 Leesbaarheid... 20 

2.5 Diversiteit van de raad van bestuur/commissarissen... 22 

3. Methodologie ... 26 

3.1 Steekproef... 26 

3.2 Meting van de variabelen ... 27 

3.2.1 Afhankelijke variabele ... 27  3.2.2 Onafhankelijke variabele... 29  3.3 Statistisch model ... 30  3.3.1 Data analyse ... 30  4. Resultaten ... 32  4.1 Beschrijvende statistiek... 32  4.2 Multicorrelatieanalyse... 34  4.3 Regressieanalyse ... 35  5. Conclusie... 39  5.1 Onderzoeksconclusie... 39 

5.2 Beperkingen van het onderzoek ... 40 

5.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek ... 41 

Referenties... 43 

Bijlage ... 47 

(6)

1. Inleiding 

1.1 Aanleiding tot het onderzoek  

Duurzaamheid is ‘hot’ en dus wordt het duurzaamheidsverslag als onderdeel van het

jaarverslag of als separaat verslag steeds belangrijker. Transparantie over het gevoerde beleid en het afleggen van verantwoording staan hierbij mede centraal. Voor

duurzaamheidsverslagen (en de controle hierop) bestaat nog altijd geen wettelijke verplichting, echter is er al jaren een trend te zien, waarbij steeds meer

duurzaamheidsverslagen worden opgesteld en waarbij over de verslagen ook zekerheid wordt afgegeven. Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)

stimuleert in samenwerking met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants de verslaggeving op het gebied van duurzaamheid. Aan de hand van de transparantiebenchmark van EL&I wordt ieder jaar een prijs (de Kristal) uitgereikt voor de onderneming met de beste MVO-verslaggeving.

In het Financieele Dagblad van 28 oktober 2011 deelde de bestuursvoorzitter van DSM, Feike Sijbesma mede dat hij vond dat bonussen niet alleen moesten worden uitgekeerd op basis van materiële doelstellingen maar ook op basis van immateriële doelstellingen, zoals

duurzaamheid. DSM heeft reeds een deel van de variabele beloningen van de bestuurders gekoppeld aan doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Schandalen met betrekking tot het opblazen van de omzet zijn inmiddels algemeen bekend (Ahold 2003, Worldcom 2002). Hierbij wordt de winst zo hoog mogelijk weergegeven binnen de boekhoudkundige regels of buiten de regels om zoals bij de schandalen van Ahold en Worldcom. De nieuwe manier van belonen, zoals nu toegepast bij DSM, brengt dan dus ook het risico met zich mee tot het opblazen van de prestaties met betrekking tot duurzaamheid.

(7)

In het blad Accountant van april 2012 heeft Jaap van de Wege (manager bij Ernst & Young Fraud Investigation & Dispute Services) een artikel geschreven over duurzaamheid en manipulatierisico’s. Hierin geeft hij aan dat prestatie-indicatoren op het gebied van duurzaamheid zelfs fraudegevoeliger zijn dan prestatie-indicatoren gerelateerd aan bijvoorbeeld omzet of winst. Waar de omzet- en winstverantwoording door de accountant wordt gecontroleerd, is dat lastiger wanneer het gaat over CO2 uitstoot of efficiëntie van het

energieverbruik. De drang van ondernemingen om ieder jaar winst te rapporteren geldt ook voor het groener worden als onderneming. Daarnaast is het de verwachting dat de

maatschappij steeds vaker duurzaamheidsverslagen zal gaan inzien. Ook dit kan de kans op manipulatie vergroten.

Van de Wege (2012) noemt voorbeelden van prestatie-indicatoren op het gebeid van duurzaamheid. Voor de hand liggende factoren zoals CO2 uitstoot, energieverbruik,

energie-efficiënte en het aantal uren besteed aan vrijwilligers-werk worden genoemd. Daarnaast noemt hij de man-vrouwverhouding binnen een onderneming. Dit is een doelstelling die niet alleen door de ondernemingen wordt gesteld, maar ook steeds meer overheden stellen hiervoor regels op. Al in 2004 legt de Noorse overheid de wettelijke bepaling op dat beide geslachten met ten minste 40% moeten zijn vertegenwoordigd in de directies van

staatsbedrijven. Vanaf 2008 geldt deze bepaling ook voor NV’s in Noorwegen. Wanneer een onderneming niet voldoet aan deze wettelijke bepaling, kan de rechter in het uiterste geval besluiten tot ontbinding van de onderneming. Andere landen in Europa hebben Noorwegen inmiddels gevolgd op het gebied van regelgeving betreffende het aantal vrouwen in de raad van bestuur. Voor Spanje en Zweden geldt respectievelijk een percentage van 40 en 25 procent.

De man-vrouwverhouding is in toenemende mate een doelstelling voor ondernemingen. Van de ondernemingen genoteerd aan de AEX had 87,5% in 2010 een diversiteitsbeleid. Hierover wordt meestal gerapporteerd in het duurzaamheidsverslag (onderzoek Citigate First Financial, 2011). In overzichten waarbij het percentage vrouwen in de top van ondernemingen per land wordt weergegeven is een duidelijk verschil zichtbaar tussen de landen met regelgeving en de

(8)

landen zonder regelgeving op het gebied van diversiteit1. Hieruit valt op te maken dat wanneer het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen aan de markt wordt over gelaten, de toename van het aantal vrouwen in de top van ondernemingen veel minder sterk is. De Nederlandse overheid heeft in juni 2011 een wet aangenomen waarbij er een streefcijfer is opgenomen van 30% in 2016. Wanneer ondernemingen hier niet aan voldoen volgt er geen sanctie. De onderneming dient enkel een verklaring hierover op te nemen in het jaarverslag. Hierin moet worden vermeld waarom er onvoldoende vrouwen zijn benoemd en hoe de onderneming denkt dat verzuim goed te gaan maken. De vraag is of deze wetgeving in het voordeel is van de ondernemingen? Gaan de ondernemingen hier beter door presteren dan wel rapporteren? Recent onderzoek van Srinidhi et al.(2011) beantwoordt de vraag over het beter rapporteren in ieder geval met een ‘ja’. Uit dit onderzoek blijkt dat de participatie van vrouwen ervoor zorgt dat de winst kwaliteit wordt vergroot.

Uit onderzoek (E&Y,2010) naar governance in de zorg blijkt dat de vraag om meer

transparantie er niet voor heeft gezorgd dat jaarverslagen beter leesbaar worden. Er werd zelfs een omgekeerde trend gesignaleerd. Het risico op het manipuleren van het jaarverslag, dan wel het duurzaamheidsverslag is zoals eerder aangegeven aanwezig. Manipulatie in verslagen kan op meerdere manieren voorkomen. De bekendste vorm hiervan is winstmanipulatie (Bartov en Mohanram, 2004) Deze vorm van manipulatie kan in duurzaamheidsverslagen niet worden toegepast. Onderzoek naar manipulatie in duurzaamheidsverslaggeving of MVO- verslaggeving concentreert zich op andere factoren, zoals bijvoorbeeld impressiemanagement (Hooghiemstra, 2000). In mijn onderzoek wil ik gaan kijken naar de invloed van het

toenemende aantal vrouwen in de raad van bestuur en raad van commissarissen op duurzaamheidsverslaggeving.

1.2 Probleemstelling 

Zoals hierboven in de introductie is beschreven zijn er twee trends waarneembaar. Eén trend is de toenemende vraag naar transparantie over het gevoerde beleid en het afleggen van

(9)

verantwoording hierover. Dit gebeurt veelal in de vorm van duurzaamheidsverslagen of MVO-verslagen. Het toenemende belang en variabele bonussen gekoppeld aan

duurzaamheidsdoelstellingen vergroten mijns inziens de kans op manipulatie in het duurzaamheidsverslag. De andere trend is vooral ingegeven door regelgeving vanuit de overheid; het toenemende aantal vrouwen in de raad van bestuur /commissarissen. De invloed van vrouwen op de kwaliteit van de winsten is gebleken (Srinidhi et al. 2011), daarnaast is ook gebleken dat de effectiviteit van communicatie toeneemt naarmate er meer vrouwen in de raad van bestuur zitten (Joy, 2008).

Door het toepassen van impressiemanagement in (duurzaamheids)verslagen wordt getracht het beeld van de lezer te beïnvloeden. Dit zie ik als het manipuleren van de beeldvorming van de lezer. Het grootste deel van het onderzoek naar impressiemanagement in jaarverslagen of delen hiervan, heeft plaats gevonden aan de hand van de leesbaarheid (Brennan et al. 2009).

Mijn onderzoek richt zich op de volgende hoofdvraag:

Is het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen van invloed op het toepassen van impressiemanagemet in duurzaamheids/MVO verslagen?

Aan de hand van deze vraag zijn voor het onderzoek vier deelvragen afgeleid om antwoord te geven op de hoofdvraag:

 Wat is het belang van ondernemingen bij het publiceren van duurzaamheidsverslagen?  Wat is impressiemanagement en hoe wordt dit door ondernemingen toegepast?

 Wat is leesbaarheid en hoe kan dit gemeten worden?

 Hoe uit het verschil tussen mannen en vrouwen zich in de bestuurskamer?

(10)

1.3 Relevantie  

Met het duurzaamheidsverslag communiceert de onderneming volgens het Global Reporting Initiative (GRI) over haar prestaties op het gebied van de economie, de invloed op de

omgeving, de maatschappelijke rol en de regels en gedragingen van het bestuur (governance). Het aantal duurzaamheidsverslagen dat ieder jaar wordt gepubliceerd stijgt volgens onderzoek van Ernst & Young in samenwerking met Greenbizz (2011) nog altijd. Dit geldt volgens het onderzoek ook voor de interesse van belanghebbenden in het duurzaamheidsverslag. De leesbaarheid is belangrijk bij het zo duidelijk mogelijk communiceren met belanghebbenden. Een moeilijk leesbare tekst kan een indicatie zijn voor impressiemanagement in het

duurzaamheidsverslag.

Impressiemanagement in duurzaamheidsverslagen is eerder onderzocht door Hooghiemstra (2000). Hij heeft niet gekeken naar de leesbaarheid van de duurzaamheidsverslagen, maar vooral naar legitimatietheorie in relatie tot de identiteit en het imago van de onderneming. Hierin is verondersteld dat ondernemingen duurzaamheidsverslagen gebruiken om de perceptie van mensen te beïnvloeden, dit om hun gedrag te legitimeren. Uit onderzoek van Bloomfield (2002) is bekend dat managers nadruk leggen op goed nieuws en het slechte nieuws wegstoppen in voetnoten

In het verleden heeft onderzoek naar de leesbaarheid van jaarverslagen aangetoond dat de jaarverslagen erg moeilijk leesbaar zijn. 90% Van de volwassen bevolking en 40% van de investeerders hebben moeite met het begrijpen van de jaarverslagen (Courtis, 1995). Bij de onderzoeken naar leesbaarheid van jaarverslagen is veelal gekeken naar het jaarverslag als geheel (Courtis, 1995 en Li, 2008) of naar specifieke onderdelen zoals het bericht van het bestuur (Clatworthy & Jones, 2006 en Courtis, 1986) of naar de toelichtingen (Li, 2008).

Zoals eerder is aangegeven, toont het onderzoek van Joy (2008) aan dat de participatie van vrouwen een effectieve communicatie van de raad van bestuur met investeerders bevordert.

(11)

De wetgeving die in een sommige landen al bestaat (Noorwegen), in andere landen kort geleden (2010) is aangenomen (Zweden, Spanje) en waarvoor in andere landen (Nederland, Frankrijk) een intentieverklaring is opgesteld op het gebied van de man-vrouwverhouding in ondernemingen en dan voornamelijk in de bestuurskamer, kan gezien het onderzoek van Joy (2008) van invloed zijn op de leesbaarheid van jaarverslagen.

De vorige onderzoeken naar leesbaarheid concentreerden zich vooral op beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Voor mijn onderzoek wil ik gaan kijken naar beursgenoteerde ondernemingen in Noorwegen en Japan. Dit allereerst omdat er in deze landen weinig onderzoek bekend is over de leesbaarheid van duurzaamheidsverslagen en daarnaast omdat er tussen deze twee landen een duidelijk verschil is in de verhouding man/vrouw in de bestuurskamer van de ondernemingen. Ook bestaan er tussen deze landen grootte culturele verschillen als het gaat om masculiene en feminiene dimensies (Hofstede, 1980, 1983, 1984).

Japan is de meest masculine cultuur en scoort het laagst op het gebied van participatie van vrouwen in het bedrijfsleven. Slechts 5% van de senior managementfuncties wordt in Japan vervuld door een vrouw. In Noorwegen wordt 40% van de posities in de top (raad van bestuur/commissarissen) van ondernemingen ingevuld door vrouwen.

1.4 Onderzoeksopzet 

In hoofdstuk 2 wordt de theorie behandeld aan de hand van een literatuuronderzoek. Hierin wordt gekeken naar onderzoek dat bekend is op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving, impressiemanagement, leesbaarheid en diversiteit van de raad van bestuur/commissarissen. Het literatuuronderzoek geeft antwoord op de geformuleerde deelvragen. Aan de hand van de theorie en de resultaten uit eerder onderzoek vorm ik vervolgens mijn hypotheses. In

hoofdstuk 3 wordt de methodologie van dit onderzoek besproken. Hoofdstuk 4 geeft de resultaten van dit onderzoek weer met daarbij een analyse van de resultaten. Hoofdstuk 5 is het afsluitende hoofdstuk van dit onderzoek, waarin de conclusie, de beperkingen van het onderzoek en de mogelijkheden tot vervolgonderzoek worden weergegeven.

(12)

 2. Theorie 

In dit hoofdstuk vindt de bespreking plaatst van de bestaande literatuur over de voor mijn onderzoek belangrijke onderwerpen. Hiermee wordt voor het onderzoek een context geschapen waarin het onderzoek kan worden geplaatst. Deze verkenning van de literatuur levert een belangrijke bijdrage aan het beantwoorden van mijn deelvragen. In paragraaf 2.1 ga ik in op duurzaamheidsverslaggeving. Paragraaf 2.2 behandelt de legitimatietheorie en

paragraaf 2.3 gaat in op impressiemanagement. Leesbaarheid bespreek ik in paragraaf 2.4 en in paragraaf 2.5 ga ik in op de diversiteit van de raad van bestuur/commissarissen.

2.1 Duurzaamheidsverslaggeving 

In dit deel wordt kort het ontstaan van duurzaamheidsverslaggeving besproken en de verslaggevingsrichtlijnen die worden gebruikt door de ondernemingen. Daarnaast wordt ingegaan op de beweegredenen van ondernemingen om te publiceren over hun prestaties op het gebied van duurzaamheid en MVO.

Het publiceren van informatie over duurzaamheid en MVO gebeurt al ruim veertig jaar. Vanaf de jaren zeventig zijn ondernemingen in de Verenigde Staten en West-Europa begonnen met het publiceren van zogenaamde sociale verslagen (US department of commerce, 1979). Vanuit de maatschappij, politieke en academische wereld ontstaat in de jaren zeventig vooral discussie over de gevolgen voor het milieu. De rol van multinationals in opkomende landen en de impact op de (sociale) omgeving (Gladwin & Walter, 1980) zijn kritisch bekeken. Dit resulteerde uiteindelijk in 1987 tot het Brundtland-rapport. In dit rapport is voor het eerst opgeroepen tot duurzame ontwikkeling. Duurzaamheid werd in het rapport als volgt gedefinieerd: Ontwikkeling is duurzaam als deze aan de huidige behoeften kan voldoen zonder de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen.

Voor het opstellen van duurzaamheidsverslagen bestond en bestaat geen wettelijke verplichting. Hier heeft de duurzaamheidstop in Rio de Janeiro (20 juni 2012) geen verandering in kunnen brengen. Niet-financiële verslagen verschijnen in verschillende vormen, zoals gezondheids- en veiligheidsverslagen, MVO-verslagen of

(13)

duurzaamheidsverslagen. Ondernemingen rapporteren verschillende soorten informatie, die op verschillende manieren worden gepresenteerd en waarbij verschillende definities en indicatoren worden gebruikt. Vanuit het oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid is het huidige kader voor financiële verslaggeving te smal (Guthrie en Parker, 1990). De kritiek op traditionele verslaggeving bevat vaak aanmerkingen op het feit dat het niet een volledige weergave van de activiteiten is. Het verslag is niet in staat om de dynamiek van de waardecreërende ondernemingsactiviteiten weer te geven en de invloed hiervan op de omgeving (Finch, 2005). In de loop der jaren zijn er verschillende richtlijnen ontworpen voor het rapporteren over MVO en duurzaamheid (Finch, 2005). GRI is de richtlijn die het meest wordt gebruikt door ondernemingen.

In 2011 rapporteerde ongeveer 80% van de top 250 (G250) van wereldwijd actieve ondernemingen en 69% van de N100 (top 100 van 34 onderzochte landen) hun

duurzaamheidsverslag op basis van GRI (KPMG, 2011). GRI heeft zichzelf als visie en missie gesteld het bevorderen van transparante duurzaamheidsverslaggeving. GRI heeft hiervoor een uitgebreid framework ontworpen dat wordt gebruikt door ondernemingen over de hele wereld. GRI maakt gebruik van de kennis van wereldwijde ondernemingen, academici en

professionele organisaties. GRI is een mede initiator van de International Integrated Reporting Committee (IIRC). Het IIRC streeft naar verslaggeving waarin financiële en duurzaamheids strategie en resultaten worden geïntegreerd.

Ondanks al deze inspanningen van ondernemingen vragen lezers zich vaak af in welke mate de gerapporteerde prestaties een afspiegeling zijn van de werkelijkheid en wat de

betrouwbaarheid van de rapportages is, zeker gezien de verschillende dimensies binnen het maatschappelijk verantwoord ondernemen en de moeilijkheden bij het meten daarvan (Fortanier et al. 2011).

Ondernemingen publiceren al ruim veertig jaar over MVO en duurzaamheid. Er zijn rapportage richtlijnen (GRI) ontstaan, die steeds vaker worden gebruikt door de

ondernemingen. Een verplichting tot publiceren is er nog altijd niet, waarom publiceren ondernemingen dan toch vrijwillig een duurzaamheidsverslag?

(14)

2.2 Legitimatietheorie 

Waarom ondernemingen informatie over maatschappelijk verantwoord ondernemen of delen hiervan publiceren is een vraag die de wetenschap al langer bezighoudt. De publicaties over dit onderwerp zijn sinds midden jaren negentig van de 20e eeuw toegenomen. Een theorie die hierin het vaakst naar voren komt als motivatie voor de publicatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen is de legitimatietheorie (Deegan, 2002).

De legitimatietheorie is een systeemgeoriënteerde theorie. In deze theorie wordt de

onderneming beïnvloed door en beïnvloedt zij haar omgeving. De theorie gaat ervan uit dat geen enkele organisatie het inherente recht heeft op middelen of op het bestaan. Organisaties ontlenen hun bestaansrecht aan de hand van de legitimatie door hun omgeving. Mathews (1993, p. 26) zegt hier over “The social contract would exist between corporations (usually limited companies) and individual members of society. Society (as a collection of individuals) provides corporations with their legal standing and attributes and their authority to own and use natural resources and to hire employees. Organisations draw on community resources and output both goods and services and waste products to the general environment. The organisation has no inherent rights to these benefits and in order to allow their existence, society would expect the benefits to exceed the costs to society. ”

Het idee van legitimatie kan direct worden gerelateerd aan het contract met de maatschappij. De legitimatietheorie steunt hier dan ook op, de organisaties worden bedreigd op het moment dat de omgeving het idee heeft dat het contract wordt geschonden. Op het moment dat de omgeving het idee heeft dat de onderneming niet meer op een legitieme manier handelt, dan zal de omgeving het ‘contract’ voor de activiteiten intrekken. Dit kan onder andere tot uiting komen door minder vraag naar het product of de dienst van de onderneming, terugtrekkende leveranciers en investeerders, het moeilijker aan kunnen trekken van personeel, een lobby voor hogere belastingen of wetten die de activiteiten waarmee de omgeving het niet eens is, verbieden.

(15)

Legitimiteit is een middel waarvan de onderneming afhankelijk is om te overleven (Dowling en Pfeffer, 1975). Het is echter ook een middel waar de onderneming invloed op heeft en die door de onderneming kan worden gemanipuleerd (Woodward et al., 2001). Managers ontwikkelen strategieën om ervoor te zorgen dat de legitimiteit van de onderneming

gewaarborgd wordt. Dit kan door zich te richten op ondernemingen die door de ‘omgeving’ al worden gezien als legitiem. Dit wordt omgeschreven als legitimacy by association. (Fiedler en Deegan, 2002). Een andere mogelijkheid is het toepassen van impressiemanagement in de duurzaamheidsverslagen.

Legitimiteit is belangrijk voor ondernemingen en een motivatie voor veel ondernemingen om over te gaan tot het publiceren van duurzaamheidsverslagen. Om de legitimiteit van de ondernemingen te waarborgen ontwikkelen de ondernemingen strategieën. In de volgende paragraaf ga ik verder in op de mogelijkheid tot het toepassen van impressiemanagement.

2.3 Impressiemanagement 

Dit deel gaat in op impressiemanagement. Hierin wordt de definitie gegeven van het begrip impressiemanagement en wordt eerder onderzoek naar impressiemanagement besproken. Daarnaast wordt er ingegaan op de toepasbaarheid van impressiemanagement door ondernemingen, waarbij de link naar leesbaarheid wordt gelegd.

2.3.1 Definitie impressiemanagement 

Impressiemanagement is afkomstig uit de sociale psychologie. Er zijn meerdere definities voor het begrip impressiemanagement gegeven. In de sociale psychologie wordt

impressiemanagement door Piwinger en Ebert (2001, p. 1) als volgt omschreven:

“Impressionmanagement is a goal-directed conscious or unconscious process in which people attempt to influence the perceptions of other people about a person, object or event; they do so by regulating and controlling information in social interaction”. Een andere definitie van impressiemanagement is definitie van Leary en Kowalskit (1990, p. 34). The term impression management refers to the process by which individuals attempt to control the impressions of others. Een definitie in het kader van de verslaggeving wordt gegeven door Neu et al (1998).

(16)

Zij omschrijven impressiemanagement als het selecteren van informatie om de informatie te tonen en te presenteren, zodat het beeld van de lezer over de ondernemingsprestaties

vervormt.

2.3.2 Onderzoek naar impressiemanagement

Empirisch onderzoek over impressiemanagement vindt zijn oorsprong in de sociale

psychologie (Schlenker, 1980). Later is dit ook toegepast op andere vakgebieden waaronder management en verslaggeving. Onderzoek naar impressiemanagement in de verslaggeving brengt naar voren dat teleurstellende resultaten van ondernemingen meer worden toegewezen aan externe omstandigheden. Bij succesvolle resultaten wordt er meer aandacht besteed aan de ontwikkelde strategie en de interne beslissingen die toekomstige prestaties beïnvloeden. (Bettman en Weitz, 1983). Impressiemanagement in de verslaggeving komt dan ook vooral voort uit de drang van managers om teleurstellende prestaties te verbergen (Adelberg, 1979). Wat daarnaast naar voren komt is dat succesvolle resultaten die worden toegewezen aan de onderneming zelf leiden tot hogere prijzen van aandelen (Staw et al., 1983).

Er zijn studies die zich hebben gericht op impressiemanagement in de boekhoudkundige toelichtingen zoals de chairman’s statement, het bericht van de voorzitter van de raad van bestuur met zijn visie op de resultaten en activiteiten (Smith en Taffler, 1992, 2000; Aerts, 1994, 2001; Clatworthy en Jones, 2001). Meer recent onderzoek hierin wijst uit dat bij negatieve ondernemingsresultaten impressiemanagement wordt toegepast in de toelichtingen bij de balans en de winst- en verliesrekening (Clatworthy en Jones, 2006).

De mogelijkheid voor het toepassen van impressiemangent in het jaarrapport neemt toe. De toelichtingen en beschrijvende delen in het jaarrapport zijn de afgelopen jaren een groter onderdeel gaan uitmaken van het jaarrapport. De omvang van beschrijvende delen in het jaarrapport (chairman’s statement, management discussie en analyse) is al bijna twee keer zoveel als de omvang van de financiële overzichten (Smith en Taffler, 2000). Dit groeiende aandeel van beschrijvende delen in het jaarrapport kan eraan bijdragen dat de informatie asymmetrie tussen ondernemingen en hun omgeving afneemt. Door meer gedetailleerde en

(17)

verklarende informatie te verstrekken wordt het beslissingsnut vergroot. Het kan echter ook het tegenover gestelde effect hebben door de manipulatie die wordt toegepast in het

jaarrapport. Dit vindt vooral plaats in het kader van eenmalige gebeurtenissen (Merkl-Davies en Brennan, 2007).

In het onderzoek van Hooghiemstra (2000) wordt gekeken naar de verslaggeving over maatschappelijk verantwoord ondernemen vanuit het perspectief van communicatie van ondernemingen en de rol van impressiemanagement hierin. Hij geeft in dit onderzoek aan dat impressiemanagement in de context van maatschappelijk verantwoord ondernemen

interessant is vanwege twee redenen: Door middel van impressiemanagement wordt een bijdrage geleverd aan de reputatie van de onderneming. Daarnaast is impressiemanagement een effectieve manier voor ondernemingen die worstelen met bedreiging van hun legitimiteit. Dit kan invloed hebben op de reputatie en de aandeelkoers van de onderneming.

Woodward et al. (2001) hebben in hun onderzoek aangegeven dat ondernemingen invloed hebben op legitimatie en dit dus ook kunnen manipuleren. Er wordt hierin gerefereerd naar de media agenda setting theory. Hierover wordt gezegd dat managers de timing en het formaat van hun toelichtingen strategisch plannen in een poging om de percepties en zorgen van de maatschappij te manipuleren of te vormen. In deze theorie wordt er vooral vanuit gegaan welke nadruk de media leggen op bepaalde onderwerpen en wanneer deze naar buiten komen. Door middel van impressiemanagement in verslagen kunnen ondernemingen tegenwicht bieden aan de berichtgeving in de media en hiermee de impressie van gebruikers van het jaarverslag beïnvloeden.

Recentelijk onderzoek naar impressiemanagenemt in de chairman’s statement, heeft uitgewezen dat deze niet wordt gebruikt om een impressie te creëren die afwijkt van het algehele jaarverslag. Managers van ondernemingen met negatieve resultaten zijn meer geneigd naar een retrospectieve benadering in plaats van het presenteren van een publiek imago dat afwijkt van het interne standpunt (Merkl-Davies et al., 2011) .

(18)

2.3.3Toepasbaarheid impressiemanagement 

Uit eerder onderzoek is duidelijk geworden dat impressiemanagement wordt toegepast in (delen van) het jaarrapport. Managers zijn zich ervan bewust dat (jaar)rapporten worden geraadpleegd door belanghebbenden van de onderneming. De belanghebbenden worden beïnvloed door datgene wat vermeld staat in de verslagen. Managers zijn zich hiervan bewust en worden beïnvloed door deze externe factoren (Merkl-Davies en Brennan, 2007). Aan de hand van deze kennis maken managers dan ook keuzes voor de manier van presenteren van informatie of het al dan niet achterhouden van informatie (Bettman en Weitz, 1983).

Managers kunnen dit op verschillende manieren doen: er kan hierbij een onderverdeling worden gemaakt in twee categorieën. Dit kan door grafische manipulatie of door verstoringen in teksten (Wills, 2008). Bij grafische manipulatie worden de goede prestaties overdreven weergegeven en springen de slechte prestaties er minder uit (Courtis, 2004). Verstoringen in teksten gebeurt volgens onderzoek van Brennan et al. (2009) op zes verschillende manieren:

1. Syntactische manipulatie, hierbij wordt de leesbaarheid van de gepresenteerde informatie gemanipuleerd met een focus op de opbouw en structuur van de tekst. 2. Retorische manipulatie, dit betreft manipulatie van het taalgebruik.

3. Thematische manipulatie (form orientated), hierbij wordt gelet op het gebruik van positieve en negatieve thema’s.

4. Thematische manipulatie (meaning orientated), negatief nieuws wordt verklaard door externe omstandigheden en positief nieuws door interne omstandigheden.

5. Selectiviteit, keuze voor gepresenteerde prestatiecijfers.

6. Manipulatie door performance vergelijking, dit gebeurt bij cijfermatige informatie.

Het toekennen van goede prestaties aan interne factoren is in dit hoofdstuk al naar voren gekomen, dit valt dus onder thematische manipulatie (meaning orientated). Syntactische manipulatie, het beïnvloeden van de leesbaarheid is door de Securites and Exchange

Commission (SEC, de Amerikaanse beurstoezichthouder) en de pers vaak bekritiseert. Deze kritiek komt voort uit het complexe taalgebruik in jaarverslagen en de invloed hiervan op beleggers (Schroeder, 2002). Bij negatieve prestaties wordt er gebruikt gemaakt van

(19)

moeilijker te begrijpen taal. Dit zorgt ervoor dat de tekst minder goed leesbaar is.

Subramanian et al. (1993) tonen in hun onderzoek aan dat jaarverslagen van winstgevende ondernemingen makkelijker zijn te lezen dan jaarverslagen van ondernemingen die geen winst presenteren. Veruit het meeste onderzoek naar impressiemanagement concentreert zich op de leesbaarheid van de tekst. Brennan et al. (2009) hebben onderzoek gedaan naar al het eerdere onderzoek op het gebied van impressiemanagement in jaarverslagen. Hieruit blijkt dat iets meer dan 30% van de onderzoekers gebruik hebben gemaakt van het meten van de

leesbaarheid.

Het is nu duidelijk geworden wat impressiemanagement inhoud en hoe dit kan worden toegepast door ondernemingen. Één manier van toepassen van impressiemanagement is het beïnvloeden van de leesbaarheid. In de volgende paragraaf bespreek ik het begrip

(20)

2.4 Leesbaarheid

Al in 1967 stelde de SEC een interne studiegroep samen voor het verbeteren van het toelichtingen beleid. Dit resulteerde in 1969 in het Wheat report. Hierin is gesteld dat de gemiddelde investeerder het prospectus niet gemakkelijk kan begrijpen. Ondernemingen is dan ook verzocht om het gebruik van onnodige complexe, lange en wijdlopige teksten te voorkomen(Li, 2008). Dit is niet het eerste onderzoek dat is verricht naar financiële communicatie, dat dateert namelijk al uit 1948 (Jones, 1988a).

Onder leesbaarheid verstaat men de mate van begrijpelijkheid en duidelijkheid van een geschreven tekst (Courtis, 1995). Volgens Kintsch (1998) is een tekst leesbaar op het moment dat de lezer zowel op microniveau (linguïstische structuur) als op macroniveau (tekstniveau) de tekst begrijpt en er een situatiemodel van kan vormen. Kintisch geeft aan dat er sprake is van een situatiemodel wanneer de mentale representatie van de tekst gerelateerd wordt aan het langetermijngeheugen van de lezer. Dit is het diepste niveau van begrijpen. Later is dit

bevestigd door Sanders en Van Wijk (2002). In hun onderzoek hebben zij getracht om het proces van productie en verwerking van tekst te laten zien. Hierbij gaat het om de

boodschapper die zijn beeld wil omzetten in woorden, zodat zijn beeld kan worden gedeeld met een lezer. De lezer tracht vervolgens de boodschap te ontcijferen. Dit gebeurt aan de hand van samenhang tussen de woorden in een zin, de algemene kennis en kennis op het gebied van tekstconventies. Als alles goed gaat levert dit als uiteindelijk resultaat op dat de lezer

(ontvanger) en schrijver (boodschapper) hetzelfde beeld voor zich hebben.

Op de leesbaarheid van een tekst zijn meerdere factoren van invloed. De complexiteit van de tekst wordt door woordmoeilijkheid, structuur en zinsopbouw bepaald, maar ook kenmerken van de lezer spelen een rol, zoals zijn voorkennis. Het meten van de leesbaarheid zal in dit onderzoek gedaan worden door gebruik te maken van formules, in deze formules worden taalvariabelen geteld om tot een index te komen voor mogelijke problemen voor de lezers (Klare, 1974). De participatie van de lezer is hierbij niet nodig.

(21)

Ik bespreek hier drie methodes voor het meten van de leesbaarheid van Engelse teksten die gebruikt zijn in eerder onderzoek:

Flesch reading ease

206.385 – 1.015(ASL) – 84.6(ASW)

ASL= Aantal woorden gedeeld door het aantal zinnen ASW= Aantal lettergrepen gedeeld door het aantal woorden

Bij de score geldt dat, hoe hoger de score, hoe makkelijker de tekst leesbaar is. Een score tussen de 0 – 30 staat voor een erg moeilijke tekst, deze tekst is leesbaar voor iemand die is afgestudeerd aan de universiteit. Ter vergelijking een score tussen de 60 – 70 wordt

gemakkelijk begrepen door een kind tussen de 13 en 15 jaar en wordt gekwalificeerd als standaard. Deze formule is het meest toegepast in wetenschappelijk onderzoek (Courtis, 1995).

Gunning FOG index

0.4 (Z +W)

Waarbij Z aantal woorden/aantal zinnen en W %complexe woorden

Een woord wordt in deze formule als complex gezien wanneer het bestaat uit drie of meer lettergrepen. Dit is gelijk ook de beperking van deze formule, sommige woorden van drie of meer lettergrepen zijn namelijk helemaal niet moeilijk, terwijl bepaalde woorden van één of twee lettergrepen maar door een beperkt publiek begrepen worden. In deze formule betekent een hogere score, een moeilijker te lezen tekst. Een score tussen de 14-16 is goed leesbaar voor studenten van een universiteit. Ondanks deze beperking wordt deze formule toch ook veel gebruikt in wetenschappelijk onderzoek (Li, 2008 en Li et al. 2011).

(22)

FRY leesbaarheids formule (of grafiek)

Hierbij wordt een stuk tekst geselecteerd van 100 woorden (veelal aan het begin, in het midden en op het einde), het gemiddeld aantal zinnen (Y-as) en lettergreppen (X-as), wordt vervolgens weergegeven in een grafiek. De grafiek is ingedeeld in 15 gebieden, waarbij geldt hoe hoger de score, hoe lastiger de tekst leesbaar is.

Courtis (1986) heeft onderzoek gedaan naar de verschillende methodes voor het meten van de leesbaarheid van een tekst. Hierin zijn ook tekortkomingen van de formules onderkend. Er wordt bijvoorbeeld niet rekening gehouden met de stijl waarin het gepresenteerd wordt, lange teksten, grafische weergaves tussendoor, weinig interpuncties. De abstractie van een tekst en de samenhang in de tekst zijn ook van belang voor de begrijpelijkheid. Ondanks deze beperkingen zijn het nog altijd veel gebruikte methodes in wetenschappelijk onderzoek en zijn ze volgens Courtis toereikend.

Het meten van de leesbaarheid van teksten is duidelijk gemaakt aan de hand van theorie en drie mogelijke formules. In het onderzoek zal één van deze formules worden toegepast. In hoofdstuk 3 beschrijf ik welke formule gebruikt wordt in dit onderzoek. De volgende paragraaf gaat in op de diversiteit van de raad van bestuur/commissarissen.

2.5 Diversiteit van de raad van bestuur/commissarissen  

In deze paragraaf worden de verschillen tussen mannen en vrouwen in de bestuurskamer besproken. Hierin wordt ondezoek besproken waarin de invloed van het verschil in sekse op ondernemingen is onderzocht.

Genderdiversiteit is een begrip dat vaak naar voren bij onderzoek naar diversiteit van de raad van bestuur/commissarissen. Gender verwijst naar de verschillende sociale, culturele en psychologische gedragingen tussen man en vrouw. Sekse verwijst enkel naar de biologische kenmerken. Eerder onderzoek naar genderdiversiteit in teams waarin besluitvorming plaats vindt heeft zowel uitgewezen dat het een positieve invloed heeft op de kwaliteit van beslissingen, door inbreng van nieuwe perspectieven en het verrijken van de informatie die

(23)

beschikbaar is, als een negatieve invloed door het vergroten van verdeeldheid en conflicten (Gul et al., 2011). Deze resultaten geven volgens hen aan dat bij het nemen van creatieve en complexe besluiten genderdiversiteit gewenst is en bij simpele en gestructureerde besluiten niet. Besluiten genomen door de raad van bestuur zijn over het algemeen niet gestructureerd en verlangen diverse perspectieven. Hierin is diversiteit in het besluitvormingsteam dus gewenst.

Ray (2005) stelt in zijn onderzoek dat een diverse raad van bestuur kritischer naar elkaars standpunten kijkt, aangezien ze onderwerpen vanuit verschillende perspectieven benaderen. Daarnaast vertonen ze veel minder overmoed en is de kans kleiner dat ze extreme posities innemen. Daarnaast is er veel onderzoek dat aantoont dat vrouwen risico averser zijn dan mannen (Sunden en Surette, 1998). Dit vermindert mijns inziens de kans op het gebruik van impressiemanagement in duurzaamheidsverslagen, minder overmoed en risico zal ervoor zorgen dat er op een neutralere basis wordt gerapporteerd.

Vrouwen tolereren minder dan mannen opportunistisch gedrag bij het nemen van besluiten (Krishnan en Parsons, 2008). De leiderschapsstijl van vrouwen is meer gebaseerd op

vertrouwen. Vertrouwen vergt over het algemeen meer uitwisseling van informatie, wat weer bijdraagt aan een kleinere informatie asymmetrie, de kwaliteit van de winsten is bij

vrouwelijke participatie in de raad van bestuur dan ook beter (Gul et al., 2011).

Op het gebied van verslaggeving over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen is er ook onderzoek gedaan naar de relatie met genderdiversiteit van de raad van bestuur/commissarissen. Dit liet onder andere zien dat een grotere participatie van vrouwen resulteerde in een grotere bijdrage aan goede doelen, een gunstigere werkomgeving en hogere niveaus aangaande milieu indicatoren (Williams, 2003; Bernardi et al., 2006; Post e al., 2011).

Uit het onderzoek van Bear et al. (2010) blijkt dat een groter aandeel van vrouwen resulteert in een significante relatie met indicatoren op het gebied van maatschappelijk verantwoord

(24)

ondernemen. Naar aanleiding van deze significante resultaten in eerdere onderzoeken zou ik dan ook een hypothese willen formuleren. Hierbij sluit ik bij voorbaat geen negatief resultaat uit en toets ik de hypothese tweezijdig. De hypothese is niet eerder getoetst en er kan naar mijn mening vooraf dan ook niet met zekerheid worden gezegd welke waarde de hypothese gaat aannemen. De Hypothese luidt:

Hypothese 1: Het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen heeft een relatie met de leesbaarheidsscore van duurzaamheidsverslagen.

In de tweede hypothese toets ik of de voorschriften over vrouwenpartcipatie in Noorwegen effect hebben op de leesbaarheid van duurzaamheidsverslagen door deze te vergelijken met Japanse ondernemingen. Zoals eerder vermeld in dit onderzoek heeft Noorwegen een maatregel ingevoerd waarbij het verplicht word gesteld dat beide geslachten met ten minste 40% zijn vertegenwoordigd in de raad van bestuur/commissarissen. Daarnaast wordt de Scandinavische samenleving door Hofstede (1980, 1983, 1984) omschreven als de meest feministische samenleving. Japan daarentegen is volgens Hofstede de meest masculiene samenleving. Volgens Hofstede staat masculien voor de mate waarin individuen in een samenleving verwachten dat mannen assertief, ambitieus, competitief, streven naar materieel succes en het respect voor alles wat groot, sterk en snel is. Feminiene culturen waarderen kwaliteiten als inter-persoonlijke relaties en de zorg voor zwakken. Het onderzoek van Hofstede is gebaseerd op data uit 1967 tot 1969. Veel onderzoekers uiten vanwege dit feit kritiek op de cultuur dimensies van Hofstede (McSweeny, 2002; Smith et al, 2002). Data van 140 andere studies waarin vijf tot 39 landen significant correleren met één of meer van de vijf cultuurdimensies bevestigen Hofstede zijn resultaten (Hofstede, 2001). Volgens onderzoek van Vitell et al. (1993) suggereren de masculine en feminiene dimensies dat sommige culturele omgevingen meer aanzetten tot onethisch gedrag dan andere. Aan de hand hiervan verwacht ik dat er binnen de masculine cultuur dan ook eerder impressiemanagement wordt toegepast dan in de feminiene cultuur.

Japan is uit het onderzoek van KPMG (2011) naar voren gekomen als het land dat de meeste duurzaamheidsverslagen publiceert. Van de onderzochte Japanse ondernemingen beschikte

(25)

99% over een duurzaamheidsverslag. Voor Noorwegen zijn over het aantal publicaties geen specifieke gegevens bekend. In het onderzoek zijn wel cijfers bekend van Europa, hiervan bleek 70% een duurzaamheidsverslag te publiceren.

Gezien de feminiteit van Noorwegen verwacht ik dat Noorse verslagen een hogere score behalen voor wat betreft de leesbaarheid van het duurzaamheidsverslag. Japan kan gezien het onderzoek van KPMG worden omschreven als voortrekker op het gebied van

duurzaamheidsverslaggeving. Aan de hand van de voortrekkersrol van Japan verwacht ik dat Japanse ondernemingen een hogere score behalen voor wat betreft de leesbaarheid van duurzaamheidsverslagen. Doordat meer Japanse ondernemingen rapporteren over

duurzaamheid is het minder gemakkelijk om manipulatie toe te passen. Afwijkende resultaten vallen namelijk eerder op. Op basis van deze gegevens wil ik de volgende hypothese dan ook tweezijdig gaan toetsen.

Hypothese 2: Het duurzaamheidsverslag van Noorse ondernemingen heeft een hogere/lagere leesbaarheidsscore dan het duurzaamheidsverslag van Japanse ondernemingen.

(26)

 

3. Methodologie  

In dit hoofdstuk wordt het onderzoeksontwerp besproken. Ik begin dit hoofdstuk met een bespreking van de steekproef in paragraaf 3.1. Hierin wordt vermeld waaruit de dataset bestaat en hoe deze tot stand is gekomen. In 3.2 bespreek ik hoe de afhankelijke en

onafhankelijke variabelen in dit onderzoek zijn gedefinieerd. Tot slot volgt in paragraaf 3.3 het statistische model dat wordt gebruikt voor de toetsing van de hypotheses.

3.1 Steekproef  

Het steekproefkader voor dit onderzoek bestaat uit Noorse en Japanse beursgenoteerde ondernemingen in 2011. Voor de Noorse ondernemingen heb ik gekeken naar de ondernemingen genoteerd aan de Oslo OBX. Dit is de belangrijkste Noorse beursindex. Hieraan zijn de 25 ondernemingen waarvan de aandelen het meest worden verhandeld, genoteerd. Van deze 25 ondernemingen heb ik bij voorbaat geen onderneming uitgesloten. De rapportage over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen voor alle

ondernemingen vindt plaats op vrijwillige basis. Er is dus geen onderscheid in regels waaraan ondernemingen in verschillende sectoren zich dienen te houden. Van de 25 ondernemingen genoteerd aan de Noorse beursindex beschikten vijf ondernemingen niet over een separaat duurzaamheidsverslag, een passage over duurzaamheid of maatschappelijk verantwoorden ondernemen in het jaarverslag. Om mijn selectie van Noorse ondernemingen uit te breiden heb ik aanvullend tien beursgenoteerde ondernemingen geselecteerd op basis van

ondernemingsgrootte. De ondernemingsgrootte heb ik gerelateerd aan de totale activa van de ondernemingen. De tien ondernemingen met de grootste totale activa heb ik opgenomen in mijn onderzoek.

Voor de Japanse ondernemingen heb ik gekeken naar de ondernemingen genoteerd aan de Nikkei 225, dit is de belangrijkste beursindex van Japan. Aan de Nikkei 225 zijn, zoals de naam al doet vermoeden, 225 ondernemingen genoteerd. De dertig ondernemingen uit

Noorwegen bestaan uit twintig ondernemingen genoteerd aan de OBX en tien ondernemingen geselecteerd op basis van de omvang van de totale activa. Voor mijn selectie van Japanse

(27)

ondernemingen heb ik gekozen voor de dertig ondernemingen met de grootste omvang van totale activa genoteerd aan de Nikkei 225. Drie Japanse ondernemingen hebben hun duurzaamheidsverslag dusdanig beveiligd dat ik het niet kon gebruiken voor mijn selectie. Deze ondernemingen zijn uitgesloten voor het onderzoek en vervangen door de eerst volgende onderneming geselecteerd op basis van de omvang van de totale activa. De gegevens voor de selectie op basis van totale activa heb ik verkregen via Orbis2.

Deze steekproef heeft uiteindelijk geresulteerd in zestig waarnemingen, dertig hiervan bij Noorse beursgenoteerde ondernemingen en dertig bij Japanse beursgenoteerde

ondernemingen. De rule of thumb voor de grootte van de steekproef is niet minder dan vijftig waarnemingen voor een regressie- of correlatieanalyse (Wilson Van Voorhis en Morgan, 2007). Harris (1985) stelt dat het aantal onafhankelijke variabelen met ten minste vijftig waarnemingen moet worden overtroffen. Aan de hand hiervan kan dus gesteld worden dat dit onderzoek bestaat uit voldoende waarnemingen.

3.2 Meting van de variabelen  

3.2.1 Afhankelijke variabele 

Ik heb gebruik gemaakt van inhoudsanalyse om de leesbaarheid van de

duurzaamheidsverslagen te onderzoeken. Met behulp van inhoudsanalyse kunnen conclusies worden getrokken door objectief en systematisch karakters in teksten te identificeren (Holsti, 1969). Inhoudsanalyse is eerder toegepast in onderzoeken naar de leesbaarheid van

jaarverslagen (Subramanian et al., 1993) en de toelichting van de voorzitter van de raad van bestuur (Clatworthy en Jones, 2001 en 2011).

Ik heb ervoor gekozen om bij dit onderzoek de leesbaarheid te meten met behulp van de Flesh reading ease. Dit is de meest gebruikte methode in onderzoeken naar leesbaarheid in

2 Orbis is een databank met wereldomvattende bedrijfsinformatie. Deze website is te benaderen via de website

(28)

jaarverslagen (Brennan et al., 2009). De methode is betrouwbaar en praktisch (Jones, 1988). De uiteindelijke waardes komen tot stand door gebruik te maken van onderstaande formule:

Flesch reading ease

206.385 – 1.015(ASL) – 84.6(ASW)

ASL= Aantal woorden gedeeld door het aantal zinnen ASW= Aantal lettergrepen gedeeld door het aantal woorden

Naast het berekenen van de leesbaarheidscores door de Flesch reading ease formule, heb ik ook de lengte van de duurzaamheidsverslagen verzameld. Dit heb ik gedaan door het aantal woorden te noteren. Courtis (1986) uitte zoals in hoofdstuk 2.4 staat beschreven, kritiek op het gebruik van de methode waarbij enkel de leesbaarheid wordt gemeten met behulp van een formule. Hierbij wordt onder andere niet gekeken naar de lengte van de tekst, die ook van belang is op de leesbaarheid. Opstellers van het jaarverslag kunnen de lengte van het verslag gebruiken om de kosten (van de gebruiker) van het informatieproces te verhogen, ervan uitgaande dat alle overige factoren gelijk zijn (Li, 2008). Dit zorgt er volgens Li dan ook voor dat de lengte van de verslagen strategisch kan worden gebruikt door managers om informatie minder transparant te maken en nadelige informatie te verbergen. Li neemt deze variabele dan ook mee in zijn onderzoeken van 2008 en 2011. In navolging van Li gebruik ik het logaritme van de lengte van het jaarverslag. Dit zorgt ervoor dat extreme waardes worden afgevlakt, waardoor de vergelijkbaarheid vergroot wordt.

De lengte is als volgt gedefinieerd:

(29)

De uiteindelijke waardes heb ik verkregen met een online tool3. De betrouwbaarheid van deze tool is vastgesteld4.

Voordat de leesbaarheid van de verslagen door de tool kan worden berekend, heb ik de tekst ontdaan van koppen boven de verschillende alinea’s. Daarnaast zijn korte regels als

toelichting op een illustratie niet meegenomen. Bij de geselecteerde ondernemingen is er eerst gezocht naar de aanwezigheid van een separaat duurzaamheidsverslag. Deze verslagen worden door ondernemingen betiteld als: Sustainability reports, CSR reports, environmental reports of iets in deze trant. Bij de ondernemingen waar geen separaat duurzaamheidsverslag aanwezig is, is er gezocht naar een geïntegreerd verslag/paragraaf in het jaarverslag.

3.2.2 Onafhankelijke variabele  

De onafhankelijke variabele bestaat uit het aantal vrouwen in de raad van

bestuur/commissarissen. Deze gegevens zijn afkomstig uit de jaarrapporten en websites van de ondernemingen. In zowel Japan als Noorwegen wordt gebruik gemaakt van een one tier board (Sweigart, 2012). In een one tier board zitten de uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders. In Nederland is dit opgesplitst in een raad van bestuur en een raad van

commissarissen. Het aantal vrouwen in de board kan op twee manieren worden getoetst. Dit kan worden getoetst in absolute zin, wel of geen vrouw aanwezig. De tweede mogelijkheid is het aantal vrouwen ten opzichte van het totaal aantal personen in de raad van bestuur. Dit is het toetsen in relatieve zin en hierbij komt het percentage vrouwen in de raad van bestuur naar voren.

Daarnaast is gebruik gemaakt van twee controlevariabelen. Hiervoor is gekozen voor de ondernemingsgrootte en de leeftijd van de onderneming. De ondernemingsgrootte wordt

3http://www.online-utility.org/english/readability_test_and_improve.jsp

4 Betrouwbaarheid is vastgesteld door dr. R.B.H. Hooghiemstra in de handleiding voor dataverzameling bachelor

(30)

uitgedrukt in totale activa. Dit wordt in meerdere onderzoeken als controlevariabele gebruikt (La Fond en Roychowdhury, 2008). De grootte van de onderneming verklaart veelal

verschillen in jaarverslagen(Wallace et al., 1994). Om ervoor te zorgen dat hoge uitschieters worden afgevlakt, heb ik gebruik gemaakt van het natuurlijk logaritme (Ln). De verschillen in uitkomst worden hierdoor kleiner. Dit resulteert in een betere vergelijkbaarheid en wordt in meerdere onderzoek toegepast (Blackwell et al., 1993; Anderson en Reeb, 2003). De leeftijd van de onderneming wordt gebruikt omdat oudere ondernemingen verschillen vertonen in de leesbaarheid van hun jaarverslagen Dit wordt veroorzaakt door minder informatieasymmetrie en minder informatieonzekerheid voor deze ondernemingen. Investeerders zijn bekender met oudere ondernemingen dan met jongere. Bovendien hebben zij een helder beeld van de ondernemingsactiviteiten van de oudere ondernemingen. Volgens Li (2008) zouden de verslagen van oudere ondernemingen daarom eenvoudiger en leesbaarder moeten zijn dan de verslagen van jongere ondernemingen.

3.3 Statistisch model  

3.3.1 Data analyse 

Voor het analyseren van de data wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van meervoudige regressieanalyse. Dit is een techniek die wordt gebruikt als een (linear) verband tussen twee of meer variabelen wordt verondersteld (Huizingh, 2006). Regressieanalyse probeert de

specifieke samenhang te verklaren, door de waarde van de afhankelijke variabele, te verklaren met de onafhankelijke variabele. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende

vergelijkingen:

Leesbaarheid = β0 + β1 Vrwn (rel.) + β2 Vrwn (abs.) + β3 land + β4 OndGr + β5 LftdO + ε

Lengte = β0 + β1 Vrwn (rel.) + β2 Vrwn (abs.) + β3 land + β4 OndGR + β5 LftdO + ε

waarbij:

Leesbaarheid = De leesbaarheid uitgedrukt in de Flesch reading ease en Log Lengte = logaritme totaal aantal woorden

(31)

Vrwn (abs.) = het totaal aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen Land = het land waar de onderneming gevestigd is

OndGr = Ondernemingsgrootte op basis van totale activa LftdO = leeftijd van de onderneming in jaren

β geeft hierbij de richtingscoëfficiënt aan en ε de residuele afwijking (toeval)

Voordat de meervoudige regressieanalyse wordt toegepast, controleer ik de variabelen op multicorrealiteit. Het statistische programma SPSS is gebruikt voor het uitvoeren van meervoudige regressieanalyse.

Met de afsluiting van dit hoofdstuk heb ik de kaders voor het onderzoek geschetst. De uitvoering van het onderzoeksontwerp en de resultaten hiervan bespreek ik in het volgende hoofdstuk.

(32)

 

4. Resultaten 

In dit hoofdstuk bespreek ik de resultaten van het onderzoek. Allereerst bespreek ik hier de beschrijvende statistiek in paragraaf 4.1. In paragraaf 4.2 ga ik in op de multicorrealiteit. Tot slot toets ik in paragraaf 4.3 de twee hypotheses aan de hand van meervoudige

regressieanalyse.

4.1 Beschrijvende statistiek 

In tabel 1 staat de beschrijvende statistiek van dit onderzoek. De dataset bestaat uit zestig geldige waarnemingen. De beschrijvende statistiek bestaat uit het minimum, maximum, gemiddelde en de standaard deviatie van de volgende variabelen: Aantal woorden, de

leesbaarheidsscore ( uitgedrukt in de Flesch reading ease), het percentage vrouwen in de raad van bestuur, ondernemingsgrootte en de leeftijd van de onderneming. Te zien is dat de

leesbaarheidsscore varieert van 18,29 tot 47,03. Zoals in hoofdstuk 2.4 staat aangegeven, staat een lagere score voor een moeilijker leesbare tekst. De score van 18,29 is aan te merken als een zeer moeilijk leesbare tekst, de score van 47,03 is een moeilijke leesbare tekst. Gemiddeld is de Flesch reading ease 28,26 wat ook aan te merken is als een zeer moeilijk leesbare tekst. Om de resultaten in een breder kader te plaatsen, heb ik deze resultaten vergeleken met eerder onderzoek. Courtis (1995), vond in zijn ondezoek naar de leesbaarheid van toelichtingen in jaarverslagen bij ondernemingen uit Hong-Kong een gemiddelde score van 30,72 en 27,72. In meer recent onderzoek van Courtis (2004) werd een gemiddelde score van 36,4 en 34,6 gevonden. De gemiddelde score van dit onderzoek ligt tussen deze waardes in.

Naast de scores voor de gehele populatie heb ik ook de scores voor ieder land apart weer gegeven in tabel 2 en 3. De gemiddelde leesbaarheidsscore voor de ondernemingen uit Noorwegen is 31,27 en voor de ondernemingen uit Japan 25,24.

Het percentage vrouwen in de raad van bestuur heeft een minimum van 0% en een maximum van 50%. Het gemiddelde percentage bedraagt 17,19%. Het gemiddelde in Noorwegen is 33,01% en in Japan 1,3%. Naast het percentage vrouwen in de raad van bestuur is er in dit onderzoek ook gekeken naar het aantal vrouwen in de raad van bestuur in absolute zin. Van de 60 ondernemingen zijn er 25 ondernemingen die geen vrouw in de raad van

(33)

Gehele populatie n60 minimum maximum gemiddelde Standaard deviatie Leesbaarheid 18,29 47,03 28,26 6,25 Aantal woorden 623 24262 7764 5513 Percentage vrouwen 0 50 17,19 18,4 Ondernemingsgrootte* 98 1.964.454 98.523 31690 Leeftijd onderneming (jaren) 1 358 76,73 70,1

*totale activa x 1.000.000 USD

Tabel 1 beschrijvende statistiek gehele populatie

Noorwegen n30 minimum maximum gemiddelde Standaard deviatie

Leesbaarheid 19,9 47,03 31,27 6,25 Aantal woorden 623 15370 4770 4356 Percentage vrouwen 0 50 33 12,76 Ondernemingsgrootte* 98 128.315 23.477 66.442 Leeftijd onderneming (jaren) 1 358 70,93 82

*totale activa x 1.000.000 USD

Tabel 2 beschrijvende statistiek Noorwegen

Japan n30 Minimum Maximum Gemiddelde Standaard deviatie

Leesbaarheid 18,29 37,72 25,24 4,65 Aantal woorden 4111 24262 10758 4931 Percentage vrouwen 0 10 1,4 2,9 Ondernemingsgrootte* 3044 1.964.454 173.569 444.184 Leeftijd onderneming (jaren) 2 254 82,5 58,09

*totale activa x 1.000.000 USD Tabel 3 beschrijvende statistiek Japan

(34)

Tabel 4 laat de t-toets zien. Hierbij zijn twee groepen vergeleken, Noorwegen en Japan. Bij deze toets heb ik gekeken of de gemiddelden van twee groepen aan elkaar gelijk zijn. In dit geval is er dus getoetst of Noorwegen en Japan gemiddeld een gelijk aantal percentage vrouwen hebben in de raad van bestuur/commissarissen. In tabel 4 is goed te zien dat de gemiddelden voor Noorwegen en Japan duidelijk verschillen, de t-toets toont aan dat dit verschil significant is. Dit betekent dat in Noorwegen significant meer vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen zitten dan in Japan.

      gemiddelde  Sig.  percentage vrouwen  Noorwegen  33     in de raad van  bestuur/  Japan  1,38     commissarissen  varianties ongelijk    ‐13,236 0,000  Tabel 4 Resultaten t-toets

4.2 Multicorrelatieanalyse 

Om vast te stellen dat er geen multicorrealiteit aanwezig is, is er een Pearson correlatietest uitgevoerd. Deze test dient te worden uitgevoerd om later de hypotheses te kunnen toetsen aan de hand van meervoudige regressieanalyse. Multicorrealiteit wordt aanwezig geacht wanneer de onafhankelijke variabelen (sterk) samenhangen. Dit is het geval bij een waarde die hoger is dan 0,7. Wanneer de multicorrealiteit tussen twee onafhankelijke variabelen zo hoog is ontstaat er een probleem. Er kan dan moeilijk worden geschat wat het belang van elke onafhankelijke variabele is in de voorspelling van de afhankelijke variabele. In tabel 5 is te zien dat er multicorrealiteit aanwezig is tussen de onafhankelijke variabele vrouwen relatief, vrouwen absoluut en de dummy variabele land. De waarden hiervan bedragen 0,796 (tussen vrouwen relatief en absoluut) en -0,778 en -0,867 tussen land en vrouwen relatief en absoluut. Dit betekent dat bij de toetsing van de eerste hypothese de dummy variabele land en de onafhankelijke variabele vrouwen absoluut niet worden meegenomen. Bij de tweede hypothese worden de onafhankelijke variabelen vrouwen zowel relatief als absoluut uitgesloten.

(35)

Pearson correlatie  matrix  Flesch  readi n g  ease   aan ta l wo orden   Land   vr o u we n(re la ti ef )   vro u wen(a b so lu ut)   Ond.  Grootte   Ln TA   Leef ti jdOnderne m in g     Flesch reading ease  1    aantal woorden  ‐0,144  1   Land  ‐0,486  0,615 1   vrouwen(relatief)  0,461  ‐0,417 ‐0,778* 1   vrouwen(absoluut)  0,51  ‐0,474 ‐0,867* 0,796* 1   Ond. Grootte LnTA  0,15  0,544 0,569 ‐0,465 ‐0,436 1  LeeftijdOnderneming  0,005  0,267 0,083 0,022 ‐0,108 0,062  1 Tabel 5 Uitkomsten bivariate correlatieanalyse

4.3 Regressieanalyse 

Tabel 6 en 7 geven de resultaten weer van het uiteindelijke regressiemodel. Er is gebruik gemaakt van meervoudige regressieanalyse. Hierin zijn de onafhankelijke variabelen en de controlevariabelen meegenomen. De onafhankelijke variabele vrouwen in de raad van bestuur is zowel absoluut als relatief getoetst. Daarnaast zijn de twee controlevariabelen,

ondernemingsgrootte (Ln van de totale activa) en leeftijd van de onderneming meegenomen. Deze variabelen zijn weergegeven aan de linkerzijde van de kolom. De afhankelijke variabele in tabel 6 is de Flesch reading ease en in tabel 7 is dit het logaritme van het aantal woorden. De resultaten geven weer wat de invloed is van de onafhankelijke variabelen op de

afhankelijke variabelen. Aan de hand van de gegevens in deze twee tabellen zullen we een antwoord geven op de eerste hypothese.

Hypothese 1: Het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen heeft een relatie met de leesbaarheidsscore van duurzaamheidsverslagen.

De resultaten in tabel 6 wijzen op een belangrijk effect op de leesbaarheid van

duurzaamheidsverslagen. Voor de gehele populatie blijkt het aantal vrouwen (relatief) in de raad van bestuur/commissarissen een significant (bij een significantieniveau van 0,05) effect te hebben op de leesbaarheid van duurzaamheidsverslagen. De richtingscoëfficiënt die hierbij hoort is 0,146. Dit betekent dat het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen gemiddeld gezien zorgt voor een leesbaarheidsscore die 0,146 hoger ligt. Een hogere score staat zoals eerder beschreven in hoofdstuk 2.4 voor een betere leesbaarheid. De adjusted R2

(36)

verklaard door de meegenomen variabelen. Op basis van deze resultaten kunnen we hypothese 1 aannemen. Voor de leesbaarheid van het duurzaamheidsverslag wordt in dit onderzoek echter gebruik gemaakt van een tweede afhankelijke variabele (lengte van het duurzaamheidsverslag). Afhankelijk van de bevindingen uit tabel 7 wordt hypothese 1 aangenomen of verworpen. Naast het toetsen voor de gehele populatie, is er ook afzonderlijk per land getoetst. Afzonderlijk is er voor Noorwegen en Japan is geen significant resultaat gevonden. Er kan dus niet gesteld worden dat in Noorwegen of Japan het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen zorgt voor een betere leesbaarheid van het

duurzaamheidsverslag.

 

gehele 

populatie   Noorwegen   Japan   

  B  Sig.   B  Sig.  B  Sig. 

constante  14,863  0,159  ‐11,033  0,540  25,342  0,118  vrouwen (relatief)  0,146  0,034**  0,045  0,669  1,700  0,158  Ondernemingsgrootte LnTA  0,942  0,340  3,472  0,050**  ‐0,042  0,977  Leeftijdonderneming  0,001  0,956  ‐0,005  0,728  0,000  0,979          Adjusted R2  0,228    0,080    0,044    */**significant op respectievelijk 0,01 en 0,05 B=>unstandardized Coefficient

Tabel 6 Resultaten meervoudige regressieanalyse

In tabel 7 is de afhankelijke variabele de lengte van het duurzaamheidsverslagen. Hieruit blijkt dat het aantal vrouwen (relatief) voor de gehele populatie geen significante invloed heeft op de lengte van het verslag. De constante geeft een significante waarde, echter zegt dit niets. De constante is geen variabele, maar beschrijft de waarde van de afhankelijke variabele, wanneer alle X’s gelijks zijn aan 0. De grootte van de onderneming en de leeftijd van de onderneming geven voor de gehele populatie wel een significant resultaat. De

ondernemingsgrootte is significant bij een niveau van 0,01 met een richtingscoëfficiënt van 0,187. De leeftijd van de onderneming is ook significant, echter met een niveau van 0,05 en een richtingscoëfficiënt van 0,001. Aangezien de richtingscoëfficiënt van de leeftijd van de onderneming zo laag is, zegt dit resultaat niets. Bij de afzonderlijke resultaten per land geeft het aantal vrouwen (relatief) geen significant resultaat. Op basis van de resultaten in tabel 7 wordt hypothese 1 dan ook verworpen.

(37)

 

Gehele 

populatie    Noorwegen    Japan   

  B  Sig.  B.  Sig.  B  Sig. 

constante  1,840  0,003*  0,895  0,388  3,501  0,000*  vrouwen (relatief)  ‐0,007  0,062  ‐0,004  0,479  ‐0,019  0,715  Ondernemingsgrootte LnTA  0,019  0,001*  0,188  0,064  0,048  0,446  Leeftijdonderneming  0,001  0,019**  0,002  0,077  0,000  0,761          AdjustedR2  0,379    0,258    ‐0,102   

*/**significant op respectievelijk 0,01 en 0,05 B=>Unstandardized Coefficient Tabel 7 Resultaten meervoudige regressieanalyse

Hypothese 2 is ook getoetst aan de hand van meervoudige regressieanalyse. Hierbij is een dummyvariabele opgenomen voor de onafhankelijke variabele land. Noorwegen heeft hierbij de waarde 0 toegekend gekregen en Japan de waarde 1. In tabel 8 zijn twee modellen

weergegeven. In het eerste model wordt er getoetst met de afhankelijke variabele Flesch reading score en in het tweede model met de afhankelijke variabele aantal woorden (Log).

Hypothese 2: Het duurzaamheidsverslag van Noorse ondernemingen heeft een hogere/lagere leesbaarheidsscore dan het duurzaamheidsverslag van Japanse ondernemingen.

  model 1    model 2      B  Sig.  B  Sig.  Constante  17,376  0,095  2,121  0,000*  Land  ‐7,395  0,000*  0,343  0,000*  Ondernemingsgrootte LnTA  1,407  0,185  0,134  0,020**  Leeftijdonderneming  0,004  0,711  0,001  0,032**            Adjusted R2  0,223    0,451   

*/**significant op respectievelijk 0,01 en 0,05 B=>unstandardized Coefficient Tabel 8 Resultaten meervoudige regressieanalyse

Model 1 laat zien dat er een significant resultaat is tussen het land waar de onderneming gevestigd is en het de leesbaarheid van het duurzaamheidsverslag. De richtingscoëfficiënt

(38)

versterkt dit resultaat met een hoge score van -7,395. Gemiddeld genomen heeft een Japanse onderneming een Flesch reading ease die 7,395 lager ligt dan de score van ondernemingen uit Noorwegen. De adjusted R2 is hier 0,223 dit betekent dat 22,3% wordt verklaard door de meegenomen onafhankelijke variabelen. Model 2 geeft een significant resultaat voor het land van vestiging en de lengte van het duurzaamheidsverslag. De richtingscoëfficiënt is hier lager dan bij model 1, namelijk 0,134. De adjusted R2 is hier echter hoger, 45,1% van de lengte van het duurzaamheidsverslag wordt verklaard door de meegenomen onafhankelijke variabelen. Daarnaast is ook de organisatiegrootte en de leeftijd van de onderneming significant met het aantal woorden van het duurzaamheidsverslag. Het significantieniveau is hierbij echter lager dan bij dummy variabele land, respectievelijk 0,05 en 0,01. Hypothese 2 wordt op basis van deze bevindingen dan ook aangenomen.

Het statische onderzoek heeft er in geresulteerd dat ik een uitspraak heb kunnen doen over beide hypotheses. Dit heeft er toe geleid dat hypothese 1 is verworpen en hypothese 2 is aangenomen.

De uitvoering van de meervoudige regressieanalyse heeft mij in staat gesteld een uitspraak te kunnen doen over de twee hypotheses. De conclusies die ik hier aan verbind bespreek ik in het volgende hoofdstuk.

(39)

 

5. Conclusie 

In dit laatste hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek beschreven. Hierin wordt het antwoord geformuleerd op de gestelde hoofdvraag uit paragraaf 1.2. Daarnaast worden de beperkingen van het onderzoek beschreven en de mogelijkheden tot vervolgonderzoek.

5.1 Onderzoeksconclusie 

In dit onderzoek ben ik op zoek gegaan naar een mogelijke relatie tussen het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarrisen en het toepassen van impressiemanagement in duurzaamheidsverslagen. Door het toetsen van twee hypotheses kan ik antwoord geven op deze vraag. Het toepassen van impressiemangement is onderzocht door het meten van de leesbaarheid van de verslagen met behulp van de Flesch reading ease en de lengte van het verslag. Daarnaast heeft er een vergelijking plaats gevonden tussen Noorwegen en Japan, waarbij ik Noorwegen heb gekwalificeerd als een feminien land en Japan als een masculien land (Hofstede, 1983). In Noorwegen is het wettelijk vastgelegd dat beide geslachten met tenminste 40% moeten zijn vertegenwoordigt in de raad van bestuur/commissarissen. Japan heeft voor het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen geen wettelijke bepalingen opgenomen.

De resultaten uit het onderzoek laten zien dat zowel de Noorse duurzaamheidsverslagen als de Japanse duurzaamheidsverslagen worden gekwalificeerd als moeilijk en zeer moeilijk

leesbaar. Noorwegen en Japan scoorden op de Flesch reading ease een score van respectievelijk 31,27 en 25,24. De samenhang van het aantal vrouwen in de raad van bestuur/commissarissen op de leesbaarheid is deels aangetoond. De leesbaarheid is gemeten aan de hand van de Flesch reading ease. Dit toonde een significant resultaat aan. Echter dit werd dit niet bevestigd bij het meten van de lengte van het duurzaamheidsverslag. Op basis hiervan is hypothese 1 dan ook verworpen.

Bij hypothese 2 is onderzocht of de duurzaamheidsverslagen van Noorse ondernemingen beter leesbaar zijn dan die van Japanse ondernemingen. Bij zowel de Flesch reading ease als de lengte van het duurzaamheidsverslag is er een significant verband gevonden. Hypothese 2 is dan ook geaccepteerd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het gehanteerde datamodel verwijs ik naar bijlage meet ik aan de hand van het totaal aantal vrouwen in de een one tier bestuursmodel is dit het aantal vrouwelijke executive en

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Empirische studies gebaseerd op natuurlijke experimenten, meer specifiek de introductie van quota voor vrouwen aan de top van grote bedrijven in Europa, vinden wisselende effecten

De bias in de huidige wereld, bijvoorbeeld dat mannen meer dan vrouwen geschikt zouden zijn voor besluitvormende posities, kan zo door een algoritme worden overgenomen.. Als er

Vervolgens stemmen wij over het wetsvoorstel 35628, Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het evenwichtiger maken van de verhouding tussen het aantal

Ramakers: “Als je het persoonlijke aspect daarbij betrekt, denk ik dat je bij internal audit eerder mensen aantreft die wat minder gedreven zijn, omdat ze bijvoorbeeld werk en

Op vraag van de bisschoppen werd voor dit jaarrapport onderzocht hoeveel vrouwen werkzaam zijn in de verschillende geledingen van de Kerk: op het interdiocesane niveau, binnen

[r]