• No results found

HANDLEIDING R ninet Pure

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HANDLEIDING R ninet Pure"

Copied!
212
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HANDLEIDING R nineT Pure

MOTORRAD

MAKE LIFE A RIDE

(2)

Model

Voertuigidentificatienummer Kleurnummer

Afgiftedatum kentekenbewijs deel 1 Kenteken

Dealergegevens

Contactpersoon in de werkplaats Mevrouw/de heer

Telefoonnummer

Dealeradres/telefoon (firmastempel)

(3)

UW BMW.

Wij zijn blij dat u voor een voertuig van BMW Motorrad hebt ge- kozen en begroeten u in de kring van BMW rijders. Maakt u zich vertrouwd met uw nieuwe voertuig, zodat u zich zeker en veilig in het verkeer kunt bewegen.

Over deze handleiding

Lees deze handleiding door voordat u uw nieuwe BMW start.

Hierin vindt u belangrijke opmerkingen over de bediening van het voertuig die het u mogelijk maken van alle technische voordelen van uw BMW te profiteren.

Daarnaast ontvangt u informatie over het onderhoud en de ver- zorging die de gebruiks- en verkeersveiligheid en een zo goed mogelijk waardebehoud van uw voertuig bevordert.

Als u uw BMW ooit wilt verkopen, vergeet dan niet ook de hand- leiding te overhandigen. Deze vormt een belangrijk onderdeel van uw voertuig.

Veel plezier met uw BMW en een goede en veilige rit wordt u toegewenst door

BMW Motorrad.

(4)

ZINGEN 2

Oriëntatie 4

Afkortingen en symbo-

len 4

Uitvoering 5

Technische gegevens 5

Actualiteit 6

Meer informatiebronnen 6 Certificaten en type-

goedkeuringen 6

Gegevensgeheugen 6

02OVERZICHTEN 12 Totaalaanzicht links 14 Totaalaanzicht rechts 15 Onder de buddyseat 16 Combischakelaar links 17 Combischakelaar

rechts 18

Instrumentenpaneel 19

03AANDUIDINGEN 20 Controle- en waarschu-

wingslampjes 22

Multifunctioneel

display 23

Controlelampjes 24 Onderhoudsmelding 33

Contact- en stuurslot 38 Nooduitschakelings-

schakelaar 39

Verlichting 40

Alarmlichtinstallatie 42 Richtingaanwijzers 43

Weergave 44

Instellingen in het in- strumentenpaneel 47 Diefstalbeveiligingsin- stallatie (DWA) 51 Tractiecontrole (ASC/

DTC) 53

Rijmodus 54

Cruise control 55 Handvatverwarming 57 Buddyseat berijder en

duo-buddyseat 58

05INSTELLING 60

Spiegel 62

Koplamp 63

Koppeling 64

Rem 65

Veervoorspanning 66

Demping 66

voetsteunenset 68

06RIJDEN 74

Veiligheidsaanwijzin-

gen 76

Regelmatige controle 78

Starten 79

Inrijden 82

(5)

Motorfiets neerzetten 86

Tanken 86

Motorfiets voor trans- port bevestigen 89 07TECHNIEK IN DE-

TAIL 92

Algemene aanwijzin-

gen 94

Antiblokkeersysteem

(ABS) 94

Dynamic Brake Control 97 Tractiecontrole (ASC/

DTC) 98

Rijmodus 99

Motorsleepmoment-

regeling 101

Adaptieve bochtver-

lichting 102

08ONDERHOUD 104

Algemene aanwijzin-

gen 106

Boordgereedschap 107 Voorwielstandaard 107 Achterwielstandaard 108

Motorolie 108

Remsysteem 110

Koppeling 115

Banden 115

Velgen 116

Wielen 117

Lampen 124

Starthulp 124

Zekeringen 128

Diagnosestekker 129

09ACCESSOIRES 132 Algemene aanwijzin-

gen 134

USB­laadaansluiting 134

Bagage 135

Buddyseatframe 136 Optionele accessoires 141

10VERZORGING 142 Onderhoudsmiddelen 144

Wassen 144

Reiniging kwetsbare

motorfietsonderdelen 145

Lakonderhoud 146

Conservering 147

Motorfiets buiten ge- bruik stellen 147 Motorfiets in gebruik

nemen 147

11TECHNISCHE GE-

GEVENS 148

Storingstabel 150 Boutverbindingen 151

Brandstof 154

Motorolie 154

Motor R nineT Pure

(0L61) 155

Motor R ni-

neT Pure A2 (0M91) 155

(6)

Transmissie 156

Cardan 157

Frame 157

Rijwielgedeelte 157

Remmen 160

Wielen en banden 160 Elektrische installatie 161

Maten 162

Gewichten 163

Rijgegevens 163

12SERVICE 164

BMW Motorrad

Service 166

BMW Motorrad On- derhoudsgeschiede-

nis 166

BMW Motorrad mo-

biliteitsdiensten 167 Onderhoudswerk-

zaamheden 167

Onderhoudsschema 169 Onderhoudsbevesti-

gingen 170

Servicebevestigingen 184

Conformiteitsverkla- ring voor elektroni- sche wegrijbeveili-

ging 187

Certificaat voor elek- tronische wegrijbe-

veiliging 193

Conformiteitsverkla- ring voor diefstalbe-

veiligingsinstallatie 195 TREFWOORDENRE-

GISTER 200

(7)
(8)

ALGEMENE AAN- WIJZINGEN

01

(9)

AFKORTINGEN EN SYMBOLEN 4

UITVOERING 5

TECHNISCHE GEGEVENS 5

ACTUALITEIT 6

MEER INFORMATIEBRONNEN 6

CERTIFICATEN EN TYPEGOEDKEURINGEN 6

GEGEVENSGEHEUGEN 6

(10)

ORIËNTATIE

In hoofdstuk 2 van deze hand- leiding vindt u een eerste over- zicht van uw motorfiets. In het hoofdstuk Onderhoud worden alle uitgevoerde onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gedocumenteerd. Voor cou- lanceregelingen is het absoluut noodzakelijk dat kan worden aangetoond dat de vereiste on- derhoudswerkzaamheden zijn uitgevoerd.

Indien u uw BMW op een dag wilt verkopen, denk er dan aan om ook de handleiding mee te geven aan de nieuwe eige- naar; deze vormt namelijk een belangrijk onderdeel van uw motorfiets.

AFKORTINGEN EN SYMBO- LEN

VOORZICHTIG Gevaar met laag risico. Niet voor- komen kan licht tot matig letsel veroorzaken.

WAARSCHUWING Ge- vaar met gemiddeld risico.

Niet voorkomen kan de dood of ernstig letsel veroorzaken.

GEVAAR Gevaar met hoog risico. Niet voor- komen veroorzaakt de dood of ernstig letsel.

ATTENTIE Bijzondere aanwijzingen en veilig- heidsmaatregelen. Niet opvol- gen kan het voertuig of acces- soires beschadigen en daarmee tot uitsluiting van de garantie leiden.

OPMERKING Speciale aanwijzingen voor een be- tere hantering bij bedienings­, controle- en afstelprocedures alsmede onderhoudswerkzaam- heden.

Werkinstructie.

Resultaat van een re- paratieactiviteit.

Verwijst naar een pa- gina met extra infor- matie.

Geeft het einde van accessoire- of uitrus- tingsafhankelijke infor- matie aan.

Aanhaalmoment.

Technische gegevens.

(11)

SU Speciale uitrusting.

BMW Motorrad speci- ale uitrustingen wor- den al bij de productie van de voertuigen in- gebouwd.

OA Optionele accessoires.

BMW Motorrad optionele accessoires kunnen bij uw BMW Motorrad Partner worden verkregen en achteraf worden gemonteerd.

ABS Antiblokkeersysteem.

ASC Automatische stabili- teitsregeling.

DTC Dynamische tractie- controle.

DWA Diefstalbeveiligingsin- stallatie.

EWS Elektronische wegrij- beveiliging.

MSR Motorsleepmomentre- geling.

UITVOERING

Bij de aanschaf van uw BMW Motorrad hebt u gekozen voor een model met een individuele uitvoering. Deze handleiding beschrijft door BMW aangeboden speciale

opties (SU) en geselecteerde optionele accessoires (OA). Wij vragen uw begrip voor het feit dat er ook uitrustingsvarianten worden beschreven die u mo- gelijk niet hebt geselecteerd.

Tevens zijn landspecifieke afwijkingen van de afgebeelde motorfiets mogelijk.

Als uw motorfiets niet beschre- ven uitrustingen bevat, vindt u de beschrijving ervan in een af- zonderlijke handleiding.

TECHNISCHE GEGEVENS Alle gegevens t.a.v. maten, ge- wichten en prestaties in de handleiding hebben betrekking op het Deutsches Institut für Normung e. V. (DIN) en zijn in- clusief de hierdoor gehanteerde toleranties.

Technische gegevens en specificatie in deze handleiding dienen ter indicatie. De voertuigspecifieke gegevens kunnen daarvan afwijken, bijv.

op grond van geselecteerde speciale uitrustingen, de landuitvoering of landspecifieke meetprocedures. Gedetail- leerde waarden kunnen aan de kentekenbewijsdocumenten worden ontleend of bij uw BMW Motorrad Partner of een andere gekwalificeerde

(12)

servicepartner of een vakwerk- plaats worden opgevraagd. De specificaties in de voertuigpa- pieren hebben steeds prioriteit boven de specificaties in deze handleiding.

ACTUALITEIT

Het hoge veiligheids- en kwali- teitsniveau van BMW motorfiet- sen wordt door een continue doorontwikkeling van de con- structie, uitvoering en acces- soires gegarandeerd. Hierdoor kunnen eventuele afwijkingen tussen deze handleiding en uw motorfiets ontstaan. Ook ver- gissingen kan BMW Motorrad niet uitsluiten. Daarom ver- zoeken wij u er begrip voor te hebben dat eventuele aanspra- ken op grond van de in deze handleiding voorkomende ge- gevens, afbeeldingen en be- schrijvingen niet kunnen wor- den aanvaard.

MEERINFORMATIEBRONNEN BMW Motorrad Partner Bij eventuele vragen is uw BMW Motorrad Partner u graag van dienst.

Internet

U vindt de handleiding voor uw voertuig, bedienings- en inbouwhandleidingen voor mogelijke accessoires en algemene informatie over BMW Motorrad, bijv.

over de techniek, op bmw- motorrad.com/manuals.

CERTIFICATEN EN TYPE- GOEDKEURINGEN

U vindt de certificaten voor het voertuig en de officiële type- goedkeuring voor mogelijke accessoires op www.bmw- motorrad.com/certification.

GEGEVENSGEHEUGEN Algemeen

In het voertuig zijn regeleenhe- den gemonteerd. Regeleenhe- den verwerken gegevens die ze bijv. ontvangen van voer- tuigsensoren, zelf genereren of onderling uitwisselen. Som- mige regeleenheden zijn nodig voor het veilig functioneren van het voertuig of ondersteunen bij het rijden, bijv. hulpsyste- men. Daarenboven maken re- geleenheden comfort- of Info- tainmentfuncties mogelijk.

Informatie over opgeslagen of uitgewisselde gegevens is ver- krijgbaar bij de fabrikant van

(13)

het voertuig, bijv. via een af- zonderlijke brochure.

Persoonsgebondenheid Elk voertuig is voorzien van een eenduidig voertuigidentifica- tienummer. Landspecifiek kan met behulp van het voertuigi- dentificatienummer, het ken- teken en de verantwoordelijke autoriteiten de voertuigbezit- ter worden bepaald. Bovendien zijn er andere mogelijkheden om uit de in het voertuig ver- gaarde gegevens de berijder of voertuigbezitter af te leiden, bijv. via de ConnectedDrive ac- count die wordt gebruikt.

Rechten m.b.t.

gegevensbeveiliging Voertuiggebruikers hebben conform het geldende recht inzake gegevensbeveiliging be- paalde rechten ten aanzien van de fabrikant van het voertuig of ten aanzien van ondernemingen die persoonsgebonden gege- vens vergaren of verwerken.

Voertuiggebruikers hebben een kosteloos en omvattend recht op informatie ten aanzien van instanties die persoonsgebon- den gegevens over de voertuig- gebruiker opslaan.

Deze instanties kunnen zijn:

Fabrikant van het voertuig Gekwalificeerde servicepart- nersVakwerkplaatsen

Serviceproviders

Voertuiggebruikers mogen vra- gen om informatie welke per- soonsgebonden gegevens zijn opgeslagen, voor welk doel de gegevens worden gebruikt en waarvandaan de gegevens af- komstig zijn. Voor het verkrij- gen van deze informatie moet een bewijs van houderschap of gebruik worden overlegd.

Het recht op informatie om- vat tevens informatie met be- trekking tot gegevens die aan andere ondernemingen of in- stanties zijn doorgegeven.

Op de webpagina van de fa- brikant van het voertuig vindt u de telkens toepasselijke pri- vacyverklaringen. Deze priva- cyverklaringen bevatten infor- matie over het recht op wissen of corrigeren van gegevens.

De fabrikant van het voertuig vermeldt op internet ook zijn contactgegevens en die van de toezichthouder voor gegevens- bescherming.

De voertuigbezitter kan bij een BMW Motorrad Partner of een andere gekwalificeerde service- partner of een vakwerkplaats

(14)

eventueel tegen betaling de in het voertuig opgeslagen gege- vens laten uitlezen.

Voor het uitlezen wordt de wettelijk voorgeschreven stek- ker voor On-Board-Diagnose (OBD) in het voertuig gebruikt.

Wettelijke vereisten inzake de openbaarmaking van gegevens

De fabrikant van het voertuig is in het kader van het geldende recht verplicht om bij hem op- geslagen gegevens aan de au- toriteiten beschikbaar te stel- len. Dit beschikbaar stellen van gegevens in de vereiste mate gebeurt in specifieke gevallen, bijv. voor het ophelderen van een misdrijf.

Overheidsinstanties zijn in het kader van het geldende recht bevoegd om in specifieke ge- vallen zelf gegevens uit het voertuig uit te lezen.

Bedrijfsgegevens in het voertuig

Voor het bedrijf van het voer- tuig verwerken regeleenheden gegevens.

Hiertoe behoren bijv.:

statusmeldingen van het voer- tuig en de afzonderlijke com- ponenten ervan, bijv. wiel- toerental, wielsnelheid, bewe- gingsvertraging

omgevingsfactoren, bijv. tem- peratuur

De verwerkte gegevens worden alleen in het voertuig zelf ver- werkt en zijn doorgaans vluch- tig. De gegevens worden niet langer dan de bedrijfstijd opge- slagen.

Elektronische componenten, bijv. regeleenheden, bevatten componenten voor het op- slaan van technische informa- tie. Deze kunnen informatie over voertuigtoestand, com- ponentbelasting, voorvallen of storingen tijdelijk of permanent opslaan.

Deze informatie documenteert in het algemeen de toestand van een component, een mo- dule, een systeem of de omge- ving, bijv.:

bedrijfstoestanden van sys- teemcomponenten, bijv. vul- peilen, bandenspanningswaar- denstoringen en defecten in be- langrijke systeemcomponen- ten, bijv. licht en remmen reacties van het voertuig in speciale rijsituatie, bijv. active-

(15)

ren van de rijdynamieksyste- meninformatie over voorvallen met schade aan het voertuig De gegevens zijn noodzakelijk voor het uitvoeren van de re- geleenheidfuncties. Bovendien dienen deze voor het herken- nen en het verhelpen van sto- ringen en het optimaliseren van voertuigfuncties door de fabri- kant van het voertuig.

Deze gegevens zijn grotendeels vluchtig en worden in het voer- tuig zelf verwerkt. Slechts een klein deel van de gegevens wordt afhankelijk van de aan- leiding opgeslagen in voorval- of storingsgeheugens.

Bij een beroep op onderhouds- activiteiten, bijv. reparaties, on- derhoudsprocessen, garantie- claims en kwaliteitsborgings- maatregelen, kan deze techni- sche informatie samen met het voertuigidentificatienummer uit het voertuig worden uitgelezen.

Het uitlezen van de informatie kan door een BMW Motorrad Partner of een andere gekwali- ficeerde servicepartner of een vakwerkplaats gebeuren. Voor het uitlezen wordt de wettelijk voorgeschreven stekker voor On-Board-Diagnose (OBD) in het voertuig gebruikt.

De gegevens worden door de betreffende functionarissen van het dealernetwerk vergaard, verwerkt en gebruikt. De gege- vens documenteren technische toestanden van het voertuig, helpen bij het storingzoeken, het nakomen van garantiever- plichtingen en bij de kwaliteits- verbetering.

Daarenboven heeft de fabri- kant productobservatieplichten krachtens het productaanspra- kelijkheidsrecht. Voor het na- komen van deze plichten heeft de fabrikant van het voertuig technische gegevens uit het voertuig nodig. De gegevens uit het voertuig kunnen ook worden gebruikt om garantie- claims van de klant te controle- ren.Storings- en voorvalgeheugens in het voertuig kunnen in het kader van reparatie- of ser- vicewerkzaamheden bij een BMW Motorrad Partner of een andere gekwalificeerde service- partner of een vakwerkplaats worden gereset.

Gegevensinvoer en gegevensoverdracht in het voertuig

Algemeen

Afhankelijk van de uitvoering kunnen comfortinstellingen en

(16)

persoonlijke instellingen in het voertuig worden opgeslagen en te allen tijde worden gewijzigd of gereset.

Hiertoe behoren bijv.:

Instellingen van de wind- schermstand

Onderstelinstelling Gegevens kunnen evt. in het entertainment- en communi- catiesysteem van het voertuig worden ingevoerd, bijv. via een smartphone.

Daartoe behoren afhankelijk van de betreffende uitvoering:

Multimediagegevens, zoals muziek voor afspelen Adresboekgegevens voor ge- bruik in combinatie met een communicatiesysteem of een geïntegreerd navigatiesys- teemIngevoerde navigatiebestem- mingen

Gegevens m.b.t. het gebruik van internetservices. Deze ge- gevens kunnen lokaal in het voertuig worden opgeslagen, of ze staan op een apparaat dat met het voertuig is ver- bonden, bijv. smartphone, USB-stick, MP3-speler. Als deze gegevens in het voertuig worden opgeslagen, kunnen deze te allen tijde worden ge- wist.

Deze gegevens worden uitslui- tend op persoonlijke wens in het kader van het gebruik van onlinediensten doorgegeven aan derden. Dit is afhankelijk van de geselecteerde instel- lingen bij het gebruik van de diensten.

Integratie van mobiele eind- apparaten

Afhankelijk van de uitvoering kunnen met het voertuig ver- bonden mobiele eindappara- ten, bijv. smartphones, via de bedieningselementen van het voertuig worden aangestuurd.

Daarbij kunnen beeld en ge- luid van het mobiele eindappa- raat via het multimediasysteem worden uitgevoerd. Tegelijker- tijd wordt er bepaalde infor- matie aan het mobiele eindap- paraat overgedragen. Afhan- kelijk van het soort integratie behoren daartoe bijv. positie- gegevens en andere algemene voertuiginformatie. Dit maakt het optimaal gebruiken van ge- selecteerde apps mogelijk, bijv.

voor navigatie of het afspelen van muziek.

Het soort verdere gegevensver- werking wordt bepaald door de provider van de desbetreffende gebruikte app. De omvang van de mogelijke instellingen hangt

(17)

af van de betreffende app en het besturingssysteem van het mobiele eindapparaat.

Diensten Algemeen

Als het voertuig een draadloze verbinding heeft, maakt deze het uitwisselen van gegevens tussen het voertuig en andere systemen mogelijk. De draad- loze verbinding wordt mogelijk gemaakt door een zend- en ontvangstmodule in het voer- tuig zelf of via persoonlijk in- gebrachte mobiele eindappa- raten, bijv. smartphones. Via deze draadloze verbinding kun- nen zogenaamde onlinefuncties worden gebruikt. Dit zijn onder meer onlinediensten en apps van de fabrikant van het voer- tuig of van andere providers.

Diensten van de voertuigfabri- kantBij onlinediensten van de fa- brikant van het voertuig wor- den de betreffende functies beschreven in de betreffende bron, bijv. handleiding, webpa- gina van de fabrikant. Deze be- vat ook de relevante informatie over rechten m.b.t. gegevens- beveiliging. Voor het verlenen van onlinediensten kunne per- soonsgebonden gegevens wor- den gebruikt. Gegevens wor-

den uitgewisseld via een veilige verbinding, bijv. met de daar- voor bedoelde IT-systemen van de fabrikant van het voertuig.

Het vergaren, verwerken en ge- bruiken van persoonsgebon- den gegevens tot verder dan het verlenen van diensten ge- beurt uitsluitend op basis van een wettelijk toestemming, een contractuele afspraak of op grond van een inwilliging. Het is ook mogelijk om de gehele gegevensverbinding te laten activeren of deactiveren. De wettelijk voorgeschreven func- ties zijn hiervan uitgesloten.

Diensten van andere providers Bij het gebruik van onlinedien- sten van andere providers val- len deze diensten onder de ver- antwoordelijkheid en de gege- vensbeveiligings- en gebruiks- voorwaarden van de betref- fende provider. De fabrikant van het voertuig heeft geen invloed op de daarbij uitge- wisselde content. Informatie over het soort, de omvang en het doel van het vergaren en gebruiken van persoonsgebon- den gegevens in het kader van diensten van derden kan wor- den opgevraagd bij de betref- fende provider.

(18)

OVERZICHTEN

02

(19)

TOTAALAANZICHT RECHTS 15

ONDER DE BUDDYSEAT 16

COMBISCHAKELAAR LINKS 17

COMBISCHAKELAAR RECHTS 18

INSTRUMENTENPANEEL 19

(20)

TOTAALAANZICHT LINKS

1 Werking van de koppeling controleren ( 115) 2 Brandstofvulopening

( 86)

3 Correct beladen ( 135) 4 Demping achterwiel instel-

len ( 66) 5 USB­laadaansluiting

( 134)

6 Motoroliepeil controleren ( 108)

7 Stekker voor optionele ac- cessoires (onder de tank) 8 Typeplaatje (links op het

balhoofdlager)

9 Stekker voor toerenteller (optionele accessoires)

(21)

TOTAALAANZICHT RECHTS

1 Motorolie bijvullen ( 109)

2 Remvloeistofpeil, voor, controleren ( 113) 3 Voertuigidentificatienum- 4 Remvloeistofpeil, achter,mer

controleren ( 114) 5 Veervoorspanning achter-

wiel instellen ( 66) 6 De buddyseat berijder uit-

bouwen ( 58)

Duo-buddyseat uitbouwen ( 58)

(22)

ONDER DE BUDDYSEAT

1 Diagnosestekker ( 129) 2 Boordgereedschap

( 107)

3 Tabel met laadvermogens 4 Bandenspanningstabel 5 Zekeringenbox ( 128) 6 Accuplusaansluitpunt

( 124)

(23)

COMBISCHAKELAAR LINKS

1 Grootlicht en lichtsignaal ( 40)

2 Cruise Control ( 55) 3 Alarmlichtinstallatie

( 42)

4 Tractiecontrole (ASC/DTC) ( 53)

5 Richtingaanwijzers ( 43)

6 Claxon

7 Tuimeltoets MENU ( 44)

(24)

COMBISCHAKELAAR RECHTS

1 Handvatverwarming bedie- nen ( 57)

2 Rijmodus selecteren ( 54)

3 Nooduitschakelingsschake- laar ( 39)

4 Startknop ( 79)

(25)

INSTRUMENTENPANEEL

1 Snelheidsmeter 2 Controle- en waarschu-

wingslampjes ( 22) 3 Fotodiode voor de helder-

heidsregeling van het mul- tifunctioneel display

met alarmsysteem (DWA)SU

DWA-LED ( 51) 4 Multifunctioneel display

( 23)

(26)

AANDUIDINGEN

03

(27)

MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 23

CONTROLELAMPJES 24

ONDERHOUDSMELDING 33

(28)

CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES

1 Waarschuwingslampje storing aandrijfsysteem ( 28)

2 Grootlichtcontrolelampje ( 40)

3 Algemeen waarschuwings- lampje

Weergave in combinatie met waarschuwingssym- bolen op het multifunctio- neel display ( 24) 4 Controlelampje neutraal 5 ASC/DTC-controle- en

waarschuwingslampje ( 30)

6 Richtingaanwijzercontrole- lampje ( 43)

7 ABS-controle- en waar- schuwingslampje

(29)

MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY

1 Waarde

2 Rijmodus selecteren ( 54)

3 Boordcomputer Weergave op de snel- heidsmeter selecteren ( 44)

Eenheid voor de gekozen weergave

4 Status

Waarschuwingssymbool ( 24)

(30)

CONTROLELAMPJES Weergave

Waarschuwingen worden door het betreffende waarschu- wingslampje weergegeven.

Indien meerdere waarschuwin- gen aanwezig zijn, worden alle betreffende waarschuwings- lampjes weergegeven. De bij de waarschuwingen behorende waarschuwingssymbolen wor- den afwisselend weergegeven.

Een overzicht van de mogelijke waarschuwingen vindt u op de volgende pagina's.

Waarschuwingen waarvoor geen afzonderlijk waarschu- wingslampje beschikbaar is, worden door een waarschu- wingssymbool 1 op het mul- tifunctioneel display met het algemene waarschuwings- lampje 2 weergegeven. Afhan- kelijk van de ernst van de waar- schuwing brandt of knippert

het algemene waarschuwings- lampje.

(31)

Overzicht waarschuwingsindicaties Controle- en

waarschuwings- lampjes

Meldingtekst Betekenis

brandt. wordt weergege-

ven. EWS actief

( 27) brandt. wordt weergege-

ven. Motor in

noodloopfunctie ( 27) knippert. wordt weergege-

ven. Motorwaarschu-

wing ( 27)

brandt. Storing aandrijf-

systeem ( 28) knippert. wordt weergege-

ven. Ernstige storing

aandrijfsysteem ( 28) knippert.

brandt. wordt weergege-

ven. Boordnetspanning

kritisch ( 28) brandt. wordt weergege-

ven. Boordnetspanning

te laag ( 29) wordt weergege-

ven. Waarschuwing

buitentempera- tuur ( 29) brandt. wordt weergege-

ven. Lamp defect

( 29)

knippert. ABS-zelfdiagnose

niet beëindigd ( 30)

brandt. ABS-storing

( 30) knippert

snel. ASC/DTC-ingreep

( 30)

(32)

Controle- en waarschuwings- lampjes

Meldingtekst Betekenis

knippert. ASC/DTC-zelfdia-

gnose niet beëin- digd ( 31)

brandt. ASC/DTC uitge-

schakeld ( 31)

brandt. ASC/DTC-storing

( 31) wordt weergege-

ven. DWA-accu leeg

( 31) brandt. en kilometerteller

KM Rresp. MI R worden weergege- ven.

Brandstofreserve bereikt ( 32)

wordt weergege-

ven. Onderhoud nodig

( 32) brandt. wordt weergege-

ven. Onderhoud over-

schreden ( 33)

(33)

EWS actief brandt.

wordt weergegeven.

Mogelijke oorzaak:

De gebruikte sleutel is niet be- voegd als startsleutel of de communicatie tussen sleutel en motorelektronica heeft een storing.

Verdere zich aan de contact- sleutel bevindende voertuig- sleutels verwijderen.

Defecte contactsleu- tel bij voorkeur bij een BMW Motorrad Partner laten vervangen.

Motor in noodloopfunctie brandt.

wordt weergegeven.

WAARSCHUWING Ongebruikelijk rijgedrag tij- dens de noodfunctie van de motor

Gevaar voor ongevallen Sterk accelereren en inhaal- manoeuvres vermijden.

Mogelijke oorzaak:

De motorregeleenheid heeft een storing geregistreerd. In uitzonderingsgevallen slaat de motor af en kan niet meer wor- den gestart. Anders draait de motor in de noodfunctie.

Verder rijden mogelijk, het motorvermogen staat ech- ter niet zoals gewend ter be- schikking.

Storingen zo snel mogelijk door een specialist laten verhelpen, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

Motorwaarschuwing knippert.

wordt weergegeven.

WAARSCHUWING Beschadiging van de motor tijdens noodfunctie Gevaar voor ongevallen

Langzaam rijden, sterk acce- lereren en inhaalmanoeuvres vermijden.

Indien mogelijk, voertuig la- ten ophalen en storingen door een specialist laten ver- helpen, het liefst door een BMW Motorrad Partner.

(34)

Mogelijke oorzaak:

De motorregeleenheid heeft een storing vastgesteld die ern- stige gevolgstoringen kan ver- oorzaken. De motor bevindt zich in de noodloopfunctie.

Hoge belastingen en toeren- tallen zo mogelijk vermijden.

Storingen zo snel mogelijk door een specialist laten verhelpen, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

Het is mogelijk verder te rij- den, maar dit is niet aan te raden.

Storing aandrijfsysteem brandt.

Mogelijke oorzaak:

De motorregeleenheid heeft een storing vastgesteld die ge- volgen heeft voor de uitstoot van schadelijke stoffen en/of het vermogen.

De storing bij een vakwerk- plaats laten controleren, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

Verder rijden mogelijk, de uit- stoot van schadelijke stoffen ligt boven de voorgeschreven waarden.

Ernstige storing aandrijfsysteem

knippert.

knippert.

wordt weergegeven.

Mogelijke oorzaak:

De motorregeleenheid heeft een storing vastgesteld die tot ernstige beschadiging van het uitlaatgassysteem kan leiden.

Storingen zo snel mogelijk door een vakwerkplaats laten verhelpen, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

Het is mogelijk verder te rij- den, maar dit is niet aan te raden.

Boordnetspanning kritisch brandt.

wordt weergegeven.

Het dynamovermogen voldoet niet meer, om alle verbruikers te voeden en de accu op te la- den. Om de startcapaciteit te behouden en te kunnen blijven rijden, schakelt de voertuige- lektronica afzonderlijke verbrui- kers uit.

(35)

Mogelijke oorzaak:

Er zijn te veel verbruikers in- geschakeld. In het bijzonder bij lage toerentallen en in de stationaire fase daalt de boord- netspanning.

Tijdens het rijden met lage toerentallen alle verbruikers uitschakelen die niet voor de rijveiligheid dienen (bijv. vest- verwaming).

Boordnetspanning te laag brandt.

wordt weergegeven.

WAARSCHUWING Uitval van de voertuigsyste- menGevaar voor ongevallen

Niet verder rijden.

Mogelijke oorzaak:

De accu is defect.

Storingen zo snel mogelijk door een specialist laten verhelpen, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

Waarschuwing buitentemperatuur

wordt weergegeven.

Mogelijke oorzaak:

De bij de motorfiets ge- meten buitentempera- tuur is lager dan:

Circa 3 °C

WAARSCHUWING Gevaar op ijzel ook boven 3 °CGevaar voor ongevallen

Bij lage buitentemperaturen moet op bruggen en scha- duwrijke wegen rekening worden gehouden met glad- heid.

Vooruitziend rijden.

Lamp defect brandt.

wordt weergegeven.

(36)

WAARSCHUWING De motorfiets wordt niet ge- zien in het wegverkeer door uitvallen van de verlichting van de motorfiets

Veiligheidsrisico

Een defecte gloeilamp zo snel mogelijk vervangen.

Hiervoor contact opnemen met een specialist, bij voor- keur een BMW Motorrad dealer.

ABS-zelfdiagnose niet beëindigd

knippert.

Mogelijke oorzaak:

ABS-zelfdiagnose niet voltooid

ABS is niet beschikbaar, om- dat de zelfdiagnose niet is afgesloten. (Voor de controle van de wieltoerentalsenso- ren moet de motorfiets een minimumsnelheid bereiken:

5 km/h)

Langzaam wegrijden. Houd er rekening mee dat tot het af- sluiten van de zelfdiagnose de ABS-functie niet beschikbaar is.

ABS-storing brandt.

Mogelijke oorzaak:

De ABS-regeleenheid heeft een storing opgemerkt. De ABS- functie is niet beschikbaar.

Verder rijden is mogelijk, re- kening houdende met de uit- gevallen ABS-werking. Uitge- breide informatie over situa- ties die tot een ABS-storing kunnen leiden ( 95) in acht nemen.

Storingen zo snel mogelijk door een specialist laten verhelpen, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

ASC/DTC-ingreep knippert snel.

De ASC/DTC heeft een instabi- liteit van het achterwiel her- kend en reduceert het kop- pel. Het ASC/DTC­controle- en waarschuwingslampje knip- pert langer dan de ASC/DTC- ingreep duurt. Daarmee heeft de rijder ook na de kritieke rij- situatie nog een optische be- vestiging van de uitgevoerde regeling.

(37)

ASC/DTC-zelfdiagnose niet beëindigd

knippert.

Mogelijke oorzaak:

ASC/DTC-zelfdiagnose niet voltooid

De ASC/DTC-functie is niet beschikbaar, omdat de zelf- diagnose niet is afgesloten.

(Voor de controle van de wieltoerentalsensoren moet de motorfiets een minimum- snelheid met draaiende mo- tor bereiken: min 5 km/h)

Langzaam wegrijden. Houd er rekening mee dat tot het afsluiten van de zelfdiagnose de ASC/DTC functie en de motorsleepmomentregeling niet beschikbaar zijn.

ASC/DTC uitgeschakeld brandt.

Mogelijke oorzaak:

Het ASC/DTC-systeem is door de rijder uitgeschakeld.

ASC/DTC-functie inschakelen ( 53).

ASC/DTC-storing brandt.

Mogelijke oorzaak:

De ASC/DTC-regeleenheid heeft een storing opgemerkt.

De ASC/DTC-functie en de mo- torsleepmomentregeling zijn niet of slechts beperkt beschik- baar.

Verder rijden mogelijk. Houd er rekening mee dat de ASC/

DTC-functie en de motor- sleepmomentregeling niet of slechts beperkt beschikbaar zijn. Uitgebreide informa- tie over situaties die tot een ASC/DTC-storing kunnen lei- den in acht nemen ( 98).

De storing zo snel mogelijk door een vakwerkplaats laten verhelpen, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

DWA-accu leeg

met alarmsysteem (DWA)SU wordt weergegeven.

Deze storingsmelding wordt gedurende korte tijd alleen aansluitend op de Pre-Ride-Check weergegeven.

Mogelijke oorzaak:

De DWA-accu heeft geen capa- citeit meer. De werking van de DWA is bij een losgekoppelde motorfietsaccu niet meer ge- waarborgd.

(38)

Neem contact op met een specialist, bij voorkeur een BMW Motorrad Partner.

Brandstofreserve

De brandstofhoeveelheid die zich bij het inschakelen van het brandstofreservecontrolelampje in de brandstoftank bevindt, is afhankelijk van de rijdynamiek.

Hoe sterker de brandstof in de brandstoftank beweegt (door vaak wisselende schuine posi- ties, door vaak te remmen en te accelereren), hoe moeilijker het wordt om de brandstofre- serve vast te stellen. Hierdoor kan de brandstofreserve niet exact worden aangegeven.

Na het inschakelen van het brandstofreservecon- trolelampje wordt de kilome- terteller voor de brandstofre- serve KM R resp. MI R automa- tisch weergegeven.

De afstand die nog kan worden gereden met de brandstofre- serve is afhankelijk van de rij- stijl (van het verbruik) en van de op het moment van inscha- kelen nog beschikbare brand- stofhoeveelheid.

De kilometerteller voor de brandstofreserve wordt gereset als na het tanken de

brandstofhoeveelheid groter is dan de brandstofreserve.

Brandstofreserve bereikt brandt.

en kilometerteller KM R resp. MI R worden weer- gegeven.

WAARSCHUWING Onregelmatig draaien, of uitschakeling van de motor vanwege brandstofgebrek Gevaar voor ongevallen, be- schadiging van de katalysator

De benzinetank niet leegrij- den.

Mogelijke oorzaak:

In de brandstoftank bevindt zich maximaal de brandstof- reserve.

Brandstofreserve Circa 3,5 l

Brandstofkwaliteit ( 86).

Onderhoud nodig wordt weergegeven.

(39)

Mogelijke oorzaak:

Onderhoud is vanwege de rijprestaties of de datum vereist.

Onderhoud regelmatig door een vakwerkplaats laten uit- voeren, bij voorkeur door een BMW Motorrad dealer.

De bedrijfs- en verkeersveilig- heid van het voertuig blijven behouden.

Het best mogelijke waardebe- houd van het voertuig wordt verzekerd.

Onderhoud overschreden brandt.

wordt weergegeven.

Mogelijke oorzaak:

Onderhoud is op basis van de rijprestaties of de datum te laat.

Onderhoud regelmatig door een vakwerkplaats laten uit- voeren, bij voorkeur door een BMW Motorrad dealer.

De bedrijfs- en verkeersveilig- heid van het voertuig blijven behouden.

Het best mogelijke waardebe- houd van het voertuig wordt verzekerd.

ONDERHOUDSMELDING

Indien onderhoud binnen een maand noodzakelijk is, worden het symbool voor onderhoud 3 en de onderhoudsdatum 1 weergegeven. De melding SERV2 verschijnt korte tijd na de Pre-Ride-Checkof door het oproepen van de weergave in de boordcomputer.

Indien onderhoud binnen 1000 km noodzakelijk is, worden het symbool voor onderhoud 3 en de resterende afstand 1 weergegeven en in stappen van 100 km verlaagd. De melding SERV 2 verschijnt korte tijd na de

(40)

Pre-Ride-Checkof door het oproepen van de weergave in de boordcomputer.

Als de onderhoudsmel- ding al meer dan een maand vóór de onderhouds- datum verschijnt, dan moet de op het instrumentenpaneel op- geslagen datum worden inge- steld. Deze situatie kan zich voordoen als de accu van het voertuig is losgekoppeld.

(41)
(42)

GEBRUIK

04

(43)

NOODUITSCHAKELINGSSCHAKELAAR 39

VERLICHTING 40

ALARMLICHTINSTALLATIE 42

RICHTINGAANWIJZERS 43

WEERGAVE 44

INSTELLINGEN IN HET INSTRUMENTENPANEEL 47 DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE (DWA) 51

TRACTIECONTROLE (ASC/DTC) 53

RIJMODUS 54

CRUISE CONTROL 55

HANDVATVERWARMING 57

BUDDYSEAT BERIJDER EN DUO-BUDDYSEAT 58

(44)

CONTACT- EN STUURSLOT Contactsleutel

U ontvangt 2 contactsleutels en een sleutel voor uitbouwen van de duo-buddyseat ( 58).

Bij verlies van een sleutel a.u.b.

de opmerkingen over de elek- tronische wegrijblokkering (EWS) ( 39) in acht nemen.

Het contact-stuurslot en de tankdop worden met dezelfde sleutel bediend.

Stuurslot vergrendelen Het stuur tot de aanslag naar links draaien.

Contactsleutel in stand 1 draaien, hierbij het stuur iets bewegen.

Contact, verlichting en alle circuits uitgeschakeld.

Stuurslot vergrendeld.

De contactsleutel kan worden verwijderd.

Contact inschakelen

Contactsleutel in stand 1 draaien.

Stadslicht en alle circuits zijn ingeschakeld.

De motor kan worden gestart.

Pre-Ride-Check wordt uitge- voerd. ( 79)

De ABS-zelfdiagnose wordt uitgevoerd. ( 80) met rijmodi ProSU

De DTC zelfdiagnose wordt uitgevoerd. ( 82) Contact uitschakelen

Contactsleutel in stand 1 draaien.

Verlichting uitgeschakeld.

Stuurslot ontgrendeld.

(45)

De contactsleutel kan worden verwijderd.

Beperkt gebruik van accessoi- res mogelijk.

Laden van accu via de con- tactdoos mogelijk.

Elektronische

wegrijbeveiliging (EWS) De elektronica in de motorfiets analyseert via een ringantenne in het contact-/stuurslot de in de contactsleutel opgeslagen gegevens. Pas als de sleutel als

"bevoegd" is herkend, wordt het starten vrijgegeven door de motorregeleenheid.

Als er een tweede con- tactsleutel bevestigd is aan de contactsleutel om mee te starten, kan de elektronica

"geïrriteerd" raken en wordt er geen toestemming gegeven voor het starten van de motor.

Op het multifunctioneel display verschijnt de waarschuwing met het sleutelsymbool.

Bewaar extra contactsleutels altijd apart van de gebruikte contactsleutel.

Bij verlies van een van de voer- tuigsleutels kunt u deze door uw BMW Motorrad partner la- ten blokkeren.

U moet daartoe alle andere contactsleutels die bij de mo-

torfiets horen meebrengen.

Met een geblokkeerde sleutel kan de motor niet meer wor- den gestart, maar een geblok- keerde sleutel kan wel weer worden vrijgeschakeld.

Extra sleutels zijn alleen via een BMW Motorrad partner ver- krijgbaar. Deze is verplicht uw legitimatie te controleren, om- dat de sleutels onderdeel van een veiligheidssysteem vormen.

NOODUITSCHAKELINGS- SCHAKELAAR

1 Nooduitschakelingsscha- kelaar

WAARSCHUWING Bedienen van de noodstop- schakelaar tijdens het rijden Gevaar voor vallen door blok- kerend achterwiel

De noodstopschakelaar nooit tijdens het rijden bedienen.

(46)

Met behulp van de noodstop- schakelaar kan de motor op eenvoudige wijze snel worden afgezet.

A Motor uitgeschakeld B Bedrijfsstand

De motor kan alleen in de bedrijfsstand worden gestart.

VERLICHTING Dimlicht inschakelen

Contact inschakelen ( 38).

Motor starten ( 79).

Alternatief: bij ingeschakeld contact aan schakelaar 1 trek- ken.

Stadslicht

Het stadslicht wordt automa- tisch na het inschakelen van het contact ingeschakeld.

Het stadslicht belast de accu. Het contact slechts voor een beperkte tijdsduur inschakelen.

Grootlicht en lichtsignaal Contact inschakelen ( 38).

Schakelaar 1 naar voren druk- ken om het grootlicht in te schakelen.

Schakelaar 1 naar achteren trekken om het lichtsignaal te bedienen.

Follow-me-home-verlichting Contact uitschakelen ( 38).

(47)

Direct na het uitschakelen van het contact schakelaar 1 naar achteren trekken en vasthou- den tot de uitschakelvertra- ging voor de koplamp wordt ingeschakeld.

De verlichting gaat een mi- nuut lang aan en wordt auto- matisch weer uitgeschakeld.

Dit kan bijv. na het afzetten van het voertuig gebruikt wor- den om het pad naar de voor- deur te verlichten.

Parkeerlicht

Contact uitschakelen ( 38).

Direct na het uitschakelen van het contact de toets 1 naar links drukken en vasthouden,

tot het parkeerlicht wordt in- geschakeld.

Contact in- en weer uitscha- kelen om het parkeerlicht uit te schakelen.

Automatisch dagrijlicht De omschakeling tussen dagrijlicht en dimlicht, incl.

stadslicht voor kan automatisch gebeuren.

WAARSCHUWING Automatisch dagrijlicht ver- vangt niet de persoonlijke beoordeling van de lichtom- standigheden

Gevaar voor een ongeval Het automatische dagrijlicht uitschakelen bij slechte licht- omstandigheden.

Contact inschakelen ( 38).

Toets 1 zo vaak kort indruk- ken tot SETUP ENTER wordt weergegeven.

(48)

Toets 1 lang ingedrukt hou- den om SETUP te openen.

SET DRL Awordt weergege- ven.

Toets 2 kort indrukken om de ingestelde waarde te wijzigen.

De volgende instellingen zijn mogelijk:

DRL A ON: Automatische dag- rijverlichting is geactiveerd.

DRL A OFF: Automatische dagrijverlichting is gedeacti- veerd.

De toets 1 lang ingedrukt houden om SET DRL A te ver- laten.

SETUP ENTERwordt weerge- geven.

Als bij geactiveerd dagrijver- lichting de omgevingslicht- sterkte onder een bepaalde waarde daalt, wordt auto- matisch het dimlicht inge- schakeld (bijv. in tunnels).

Als wordt vastgesteld dat er voldoende omgevingslicht

is, wordt de dagrijverlichting weer ingeschakeld.

ALARMLICHTINSTALLATIE Alarmknipperlichten bedienen

De alarmknipperlichten belasten de accu. De waarschuwingsknipperlichten slechts voor een beperkte tijdsduur inschakelen.

Wanneer bij ingescha- kelde alarmlichtinstal- latie een richtingaanwijzer- knop wordt ingedrukt, dan ver- vangt de knipperfunctie gedu- rende het indrukken de waar- schuwingsfunctie. Als de rich- tingaanwijzerknop niet meer wordt ingedrukt, is de waar- schuwingsfunctie weer actief.

Contact inschakelen ( 38).

Toets 1 indrukken om de alarmknipperlichten in te schakelen.

Het contact kan worden uit- geschakeld.

(49)

Om de alarmlichtinstallatie uit te schakelen het contact inschakelen en de toets 1 op- nieuw bedienen.

RICHTINGAANWIJZERS Richtingaanwijzer bedienen

Contact inschakelen ( 38).

Toets 1 naar links drukken om de richtingaanwijzers links in te schakelen.

Toets 1 naar rechts druk- ken om de richtingaanwijzers rechts in te schakelen.

Toets 1 in de middelste stand zetten om de richtingaanwij- zers uit te schakelen.

Comfortknipperlichten

Als de toets 1 naar rechts of links is gedrukt, schakelen de knipperlichten automatisch in de volgende situaties uit:

Snelheid minder dan 30 km/h:

Na een traject van 50 m.

Snelheid tussen 30 km/h en 100 km/h: Na snelheidsaf- hankelijk traject of bij accele- ratie.

Snelheid meer dan 100 km/h:

Na vijf keer knipperen.

Als de toets 1 iets langer naar rechts of links is gedrukt, scha- kelen de knipperlichten alleen nog automatisch na het berei- ken van het snelheidsafhanke- lijke traject uit.

(50)

WEERGAVE

Weergave op de snelheidsmeter selecteren

WAARSCHUWING Afleiding van de verkeers- situatie en verlies van de controle

Gevaar voor ongevallen door de bediening van geïnte- greerde informatiesystemen en communicatieapparaten tijdens het rijden

Bedien deze systemen of apparaten alleen als de ver- keerssituatie het toelaat.

(51)

Stop indien nodig en bedien de systemen of apparaten terwijl u stilstaat.

Contact inschakelen ( 38).

De boordcomputer wordt weergegeven.

De toets 1 zo vaak kort in- drukken, totdat de gewenste waarde wordt weergegeven.

Mogelijke weergaven:

Totaal aantal kilometers: KM Dagteller 1: KM 1

Automatische dagteller: KM A, wordt automatisch gereset als na het uitschakelen van het contact ten minste 6 uur verstreken is en de datum is gewijzigd.

Na bereiken van de brandstof- reserve afgelegd traject: KM R, alleen selecteerbaar bij brand- stofreserve.

Buitentemperatuur: °C Motortemperatuur: Balkweer- gaveKlok: H:M

Onderhoudsdatum: SERV, kan alleen worden geselecteerd als onderhoud binnen een maand noodzakelijk is of als het onderhoud is overschre- den.Resterende afstand tot onder- houd: SERV, kan alleen wor- den geselecteerd als onder- houd binnen 1000 km nood-

zakelijk is of als het onder- houd overschreden is.

Menu voor instellingen oproe- pen: SETUP ENTER, kan al- leen bij stilstand van het voer- tuig worden geselecteerd.

(52)

Dagteller resetten

Contact inschakelen ( 38).

Toets 1 zo vaak kort indruk- ken tot de terug te zetten dagteller 2 wordt weerge- geven.

Toets 1 ingedrukt houden tot- dat de dagteller 2 wordt te- ruggezet.

(53)

INSTELLINGEN IN HET IN- STRUMENTENPANEEL SETUP selecteren Voorwaarde

De motorfiets staat stil.

De toets 1 zo vaak kort in- drukken, tot SETUP ENTER wordt weergegeven.

De toets 1 lang indrukken, om SETUPte starten.

De toets 1 telkens kort in- drukken, om de volgende pa- rameters in SETUP te selecte- ren:Automatische dagrijverlichting activeren DRL A ON of deacti- veren DRL A OFF.

Helderheid van de achter- grondverlichting voor het in- strumentenpaneel instellen BRIGHT.

met alarmsysteem (DWA)SU Alarmfunctie van het alarm- systeem na het uitschakelen van het contact automatisch activeren DWA ON of uitge- schakeld laten DWA OFF.

Tijdsaanduiding instellen CLOCK.

Datum instellen DATE.

Eenheden instellen UNIT.

Meldingen resetten RESET.

SETUPmenu verlaten SETUP EXIT.

Helderheid display instellen Contact inschakelen ( 38).

SETUP selecteren ( 47).

Toets 1 zo vaak kort indruk- ken tot SET BRIGHT wordt weergegeven.

De toets 2 net zo vaak kort indrukken, totdat de gewenste waarde voor de helderheid van het display 3 is ingesteld.

Een waarde voor de helder- heid van het display van 1…5 (donker … licht) is ingesteld.

Toets 1 lang ingedrukt hou- den om SET BRIGHT te verla- ten.SETUP ENTERwordt weerge- geven.

(54)

Klok instellen

Contact inschakelen ( 38).

SETUP selecteren ( 47).

Toets 1 zo vaak kort indruk- ken tot SET CLOCK wordt weergegeven.

De toets 2 ingedrukt houden, totdat de uren 3 knipperen.

De toets 1 kort indrukken om de uren te laten toenemen.

De toets 2 kort indrukken om de uren te laten afnemen.

De uren zijn ingesteld.

De toets 2 ingedrukt houden, totdat de minuten 4 knippe- ren.De toets 1 kort indrukken om de minuten te laten toene- men.De toets 2 kort indrukken om de minuten te laten afnemen.

De minuten zijn ingesteld.

De toets 2 ingedrukt houden, totdat de minuten niet meer knipperen.

De klok is ingesteld.

De toets 1 lang ingedrukt houden, om SET CLOCK te verlaten.

SETUP ENTERwordt weerge- geven.

Datum instellen

Contact inschakelen ( 38).

SETUP selecteren ( 47).

Toets 1 zo vaak kort indruk- ken tot SET DATE wordt weergegeven.

Toets 2 ingedrukt houden tot- dat de dag 3 knippert.

Toets 1 kort indrukken om de dag te laten toenemen.

Toets 2 kort indrukken om de dag te laten afnemen.

De dag is ingesteld.

Toets 2 ingedrukt houden tot- dat de maand 4 knippert.

Toets 1 kort indrukken om de maand te laten toenemen.

Toets 2 kort indrukken om de maand te laten afnemen.

De maand is ingesteld.

(55)

Toets 2 ingedrukt houden tot- dat SET YEAR wordt weerge- geven.

Toets 1 kort indrukken om het jaar 5 te laten toenemen.

Toets 2 kort indrukken om het jaar 5 te laten afnemen.

Toets 2 ingedrukt houden tot- dat het jaar niet meer knip- pert.

Het jaar is ingesteld.

Toets 1 lang ingedrukt hou- den om SET YEAR te verlaten.

De datum is ingesteld.

SETUP ENTERwordt weerge- geven.

Eenheden instellen Voorwaarde

De motorfiets staat stil.

Contact inschakelen ( 38).

SETUP selecteren ( 47).

De toets 1 zo vaak kort indrukken, tot SET UNIT ENTERwordt weergegeven.

De toets 2 lang indrukken, om SET UNITte activeren.

UNIT SPEEDwordt weerge- geven.

De toets 1 telkens kort in- drukken, om de volgende pa- rameters in SET UNIT te se- lecteren:

Eenheid van de snelheidsme- ter wijzigen KM/H of MPH Eenheid van de kilometerteller wijzigen KM of MI

Eenheid van de brandstofver- bruiksmeter wijzigen L/100, MPGof KM/L

Eenheid van de temperatuur- meter wijzigen °C of °F Weergave van de tijd wijzigen 24Hof 12H

Datumindeling wijzigen DMY of MDY

(56)

De toets 2 kort indrukken, tot de gewenste eenheid 3 is ingesteld.

Als de instelling moet wor- den beëindigd, de toets 1 zo vaak kort indrukken, tot SET UNIT EXITwordt weer- gegeven.

De toets 2 lang indrukken, om SET UNITte verlaten.

SETUP RESETwordt weerge- geven.

Als de eenheden op de fabrieksinstelling moeten worden teruggezet, de toets 1 zo vaak kort indrukken, tot SET UNIT RESETwordt weergegeven.

De toets 2 lang indrukken, tot de weergave RESET 3 knip- pert.

Eenheden zijn teruggezet op de fabrieksinstelling.

De weergave SET UNIT EXIT wordt getoond.

De toets 2 lang indrukken, om SET UNITte verlaten.

SETUP RESETwordt weerge- geven.

SETUP terugzetten Contact inschakelen.

SETUP selecteren ( 47).

De toets 1 zo vaak kort in- drukken, tot SETUP RESET wordt weergegeven.

De toets 2 blijven bedienen tot de weergave RESET 3 knippert.

Door gebruik te maken van de SETUP RESET- functie worden ook datum en tijd op een standaardwaarde teruggezet.

(57)

SETUP EXITwordt weerge- geven.

SETUP beëindigen ( 51).

SETUP beëindigen Voorwaarde

Er zijn vier mogelijkheden om SETUP te beëindigen.

Toets 1 lang indrukken.

SETUP ENTERwordt weerge- geven.

Instellingen werden opgesla- gen.Alternatief: De toets 1 zo vaak kort indrukken, tot SETUP EXIT wordt weergegeven.

De toets 2 lang indrukken.

SETUP ENTERwordt weerge- geven.

Instellingen werden opgesla- gen.Alternatief: contact uit- en weer inschakelen.

SETUP beëindigd zonder op- slag van de instellingen.

Alternatief: wegrijden.

Snelheid voor de bedie- ning in SETUP

max 10 km/h

Bij het overschrijden van de toegelaten snelheid voor de bediening wordt SETUP be- ëindigd zonder dat de instel- lingen worden opgeslagen.

KMwordt weergegeven.

DIEFSTALBEVEILIGINGSIN- STALLATIE (DWA)

met alarmsysteem (DWA)SU DWA activeren

Contact inschakelen ( 38).

DWA instellen ( 52).

Het contact uitschakelen.

Als de DWA is geactiveerd, wordt de DWA automatisch geactiveerd na uitschakelen van het contact.

De activering vraagt circa 30 seconden.

Richtingaanwijzers knipperen tweemaal.

DWA is actief.

Alarmsignaal

Het DWA-alarm kan worden geactiveerd door:

Bewegingssensor

Inschakelen van het contact met een onbevoegde contact- sleutel.

Loskoppeling van de DWA van de accu (DWA-accu

(58)

neemt de stroomvoorziening over - alleen alarmtoon, richtingaanwijzers knipperen niet).

Is de DWA-accu ontladen, dan blijven alle functies behouden, alleen de activering van het alarm bij loskoppeling van de accu is niet meer mogelijk.

De duur van het alarm bedraagt circa 26 seconden. Tijdens het DWA-alarm klinkt er een alarmtoon en knipperen de richtingaanwijzers. Het soort alarmtoon kan door een BMW Motorrad Partner worden ingesteld.

Als er in afwezigheid van de berijder een DWA-alarm is ge- activeerd, dan wordt deze hier bij het inschakelen van het con- tact door een eenmalige alarm- toon op geattendeerd. Vervol- gens signaleert de DWA-lichtdi- ode gedurende een minuut de reden voor het DWA-alarm.

Lichtsignalen van de DWA- lichtdiode:

1x knipperen: Bewegingssen- sor 1

2x knipperen: Bewegingssen- sor 2

3x knipperen: Contact inge- schakeld met onbevoegde sleutel

4x knipperen: DWA losgekop- peld van de accu

5x knipperen: Bewegingssen- sor 3

DWA deactiveren

Contact inschakelen ( 38).

Richtingaanwijzers knipperen eenmaal.

DWA is uitgeschakeld.

DWA instellen

Contact inschakelen ( 38).

SETUP selecteren ( 47).

De toets 1 zo vaak kort in- drukken, tot SET DWA wordt weergegeven.

Toets 2 kort indrukken om de ingestelde waarde te wijzigen.

De volgende instellingen zijn mogelijk:

DWA ON: DWA is geactiveerd resp. wordt na het uitschake- len van het contact automa- tisch geactiveerd.

(59)

DWA OFF: DWA is gedeacti- veerd.

Toets 1 lang ingedrukt hou- den om SET DWA te verlaten.

SETUP ENTERwordt weerge- geven.

TRACTIECONTROLE (ASC/

DTC)

ASC/DTC-functie uitschakelen Contact inschakelen ( 38).

De ASC/DTC-functie kan ook tijdens de rit worden uitgeschakeld.

De toets 1 ingedrukt houden, tot de weergave van het ASC/

DTC-controle- en waarschu- wingslampje 2 verandert.

begint te branden.

De ASC/DTC-functie is uitge- schakeld.

ASC/DTC-functie inschakelen

De toets 1 ingedrukt houden, tot de weergave van het ASC/

DTC-controle- en waarschu- wingslampje 2 verandert.

dooft, bij een niet afge- sloten zelfdiagnose gaat deze knipperen.

De ASC/DTC-functie is inge- schakeld.

Als alternatief kan ook het contact weer worden uit- en ingeschakeld.

Als het ASC/DTC- controle- en waarschu- wingslampje na het uit- en weer inschakelen van het contact en het vervolgens rijden met de volgende minimumsnelheid blijft branden, is er sprake van een ASC/DTC-storing.

min 5 km/h

Zie voor nadere informatie over de tractiecontrole ASC/

(60)

DTC het hoofdstuk Techniek in detail ( 98).

RIJMODUS

Gebruik van de rijmodi BMW Motorrad heeft voor uw motorfiets gebruiksscenario's ontwikkeld, waaruit u telkens het scenario kunt kiezen dat bij uw situatie past:

Standaard

RAIN: Rijden op een natgere- gende rijbaan.

ROAD: Rijden op een droge rijbaan.

met rijmodi ProSU Met Rijmodi Pro bovendien

DYNA: Dynamisch rijden op droge rijbaan.

Voor elk van deze scenario's wordt het betreffende optimale samenspel van motorkarakte- ristiek, ABS-regeling en ASC/

DTC-regeling beschikbaar ge- steld.

Zie voor meer informatie over de rijmodi het hoofdstuk Tech- niek in detail ( 99).

Rijmodus selecteren Contact inschakelen ( 38).

De toets 1 indrukken.

De actuele rijmodus 2 wordt weergegeven.

De toets 1 zo vaak bedienen, tot de gewenste rijmodus 2 wordt weergegeven.

Als de motorfiets stilstaat wordt de gekozen rijmodus na circa 2 seconden geacti- veerd.

De nieuwe rijmodus wordt tij- dens het rijden geactiveerd, als aan de volgende voor- waarden is voldaan:

Gashendel in de stationaire stand.

Rem wordt niet bediend.

(61)

met snelheidsregelingSU Bovendien bij voertuigen met Cruise Control:

De Cruise Control is gedeactiveerd.

De ingestelde rijmodus met de betreffende aanpassingen van de motorkarakteristiek, de ABS regeling en de ASC/

DTC-regeling blijft ook na het uitschakelen van het contact bewaard.

CRUISE CONTROL met snelheidsregelingSU Cruise Control inschakelen

Schakelaar 1 naar rechts schuiven.

De bediening van de toets 2 is ontgrendeld.

Snelheid in geheugen opslaan

Toets 1 kort naar voren druk- ken.

Instelgebied van de Cruise Control (afhanke- lijk van de versnelling) 20...210 km/h

Symbool voor cruise con- trol wordt weergegeven.

De actuele snelheid wordt aangehouden en in het ge- heugen opgeslagen.

Accelereren

Toets 1 kort naar voren druk- ken.

(62)

De snelheid wordt bij iedere bediening met 1 km/h ver- hoogd.

Toets 1 naar voren gedrukt houden.

De snelheid wordt traploos verhoogd.

Als toets 1 niet meer wordt ingedrukt, wordt de bereikte snelheid aangehouden en op- geslagen.

Snelheid verlagen

Toets 1 kort naar achteren drukken.

De snelheid wordt bij iedere bediening met 1 km/h ver- laagd.

Toets 1 naar achteren gedrukt houden.

De snelheid wordt traploos verlaagd.

Als toets 1 niet meer wordt ingedrukt, wordt de bereikte snelheid aangehouden en op- geslagen.

Cruise Control deactiveren Remmen, koppeling of gas- hendel (gas terugnemen tot verder dan de basisstand) be- dienen om de Cruise Control te deactiveren.

Bij ASC/DTC-ingrepen wordt om veiligheidsrede- nen de snelheidsregeling auto- matisch gedeactiveerd.

Symbool voor Cruise Control verdwijnt.

Eerdere snelheid weer aannemen

Toets 1 kort naar achteren drukken om de opgeslagen snelheid weer te hervatten.

Bij gas geven wordt de snelheidsregeling niet ge- deactiveerd. Als de gashendel wordt losgelaten loopt de snel- heid slechts terug tot de opge- slagen waarde, ook als eigenlijk een verdere verlaging van de snelheid de bedoeling was.

(63)

Symbool voor cruise con- trol wordt weergegeven.

Cruise Control uitschakelen

Schakelaar 1 naar links schui- ven.Systeem is uitgeschakeld.

Toets 2 is geblokkeerd.

HANDVATVERWARMING met handvatverwarmingenSU Handvatverwarming bedienen

De handvatverwarming is alleen bij draaiende motor beschikbaar.

Het door de handvatver- warming veroorzaakte ho- gere stroomverbruik kan bij ritten met lage toerentallen tot ontlading van de accu leiden.

Bij een te lage accuspanning wordt ter behoud van de start- capaciteit de handvatverwar- ming uitgeschakeld.

Motor starten ( 79).

Toets 1 zo vaak bedienen totdat de gewenste verwar- mingsstand 2 wordt weerge- geven.

De volgende instellingen zijn mogelijk:

Verwarming uit

Laag verwarmingsvermo- gen

Hoog verwarmingsvermo- gen

Het hoge verwarmingsver- mogen dient voor het snel opwarmen van de handvatten, vervolgens moet naar een ge- ringer verwarmingsvermogen worden teruggeschakeld.

Indien er geen wijzigingen meer worden uitgevoerd, wordt de gekozen verwar- mingsstand ingesteld en ver- dwijnt het handvatverwar- mingsymbool.

(64)

BUDDYSEAT BERIJDER EN DUO-BUDDYSEAT

De buddyseat berijder uitbouwen

Duo-buddyseat uitbouwen ( 58).

Vergrendeling 1 naar boven trekken.

Berijders-buddyseat 2 naar achteren trekken en verwijde- ren.

Buddyseat berijder inbouwen

Buddyseat berijder 1 in de nokken 2 plaatsen.

Buddyseat berijder 1 aan de achterzijde naar beneden drukken.

De berijders-buddyseat ver- grendelt hoorbaar.

Duo-buddyseat inbouwen ( 58).

Duo-buddyseat uitbouwen

Bout 1 met buddyseatsleu- tel 2 uitbouwen.

Buddyseatriem 3 in de rich- ting van de berijders-buddy- seat trekken en duo-buddy- seat 4 naar achteren verwij- deren.

Duo-buddyseat inbouwen

De duo-buddyseat 2 in het achterframe aanbrengen, daarbij erop letten dat de nok 5 van de duo-buddyseat in het achterframe zit.

(65)

Bout 3 met buddyseatsleu- tel 4 handvast aantrekken.

Buddyseatriem 1 over de duo-buddyseat trekken.

(66)

INSTELLING

05

(67)

KOPLAMP 63

KOPPELING 64

REM 65

VEERVOORSPANNING 66

DEMPING 66

VOETSTEUNENSET 68

(68)

SPIEGEL Spiegel instellen

Spiegel door draaien in de gewenste positie zetten.

Met Option 719 gefreesde delen Classic IISU

ofMet Option 719 gefreesde delen Shadow IISU

GEVAAR

Functiebeperking door ver- keerde inbouwpositie Gevaar voor een ongevallen en omvallen

De inbouwpositie van de spiegels niet wijzigen.

Spiegelkop door verdraaien in de gewenste positie brengen.

Spiegelarm instellen

Beschermkap boven de schroefverbinding op de spiegelarm omhoog schuiven.

Moer 1 met boordgereed- schap losdraaien.

Spiegelarm in de gewenste stand draaien.

Moer 1 aantrekken, daarbij de spiegelarm vasthouden.

Spiegel (contramoer) aan adapter

22 Nm (Linkse schroefdraad) De beschermkap over de be- vestiging schuiven.

(69)

KOPLAMP

Koplampinstelling rechts-/

linksrijdend verkeer Deze motorfiets is uitgerust met een symmetrisch dim- licht. Bij het rijden in landen waar aan de andere zijde van de weg wordt gereden dan in het land waar het kenteken van de motorfiets is afgegeven, zijn geen verdere maatregelen no- dig.

Lichtbundel en veervoorspanning

De lichtbundel blijft vanwege de aanpassing van de veervoor- spanning aan de ladingstoe- stand in de regel constant.

Bij zeer zware belading kan de aanpassing van de veervoor- spanning ontoereikend zijn. In dit geval moet de lichtbundel aan het gewicht worden aange- past.

Bestaat er twijfel over de correcte afstelling van de lichtbundel, afstelling door een specialist laten contro- leren, bij voorkeur door een BMW Motorrad Partner.

Lichtbundel instellen Voorwaarde

Ondanks aanpassing van de veervoorspanning wordt bij een zware lading het tegemoetko- mende verkeer verblind.

Bouten 1 losdraaien.

Koplamp draaien om lichtbun- del in te stellen.

De bouten 1 aantrekken, daar- bij de koplamp vasthouden.

Koplamp op houder 19 Nm

Als de motorfiets terug met een kleinere belading rijdt:

De basisafstelling van de kop- lamp door een specialist laten herstellen, het best bij een BMW Motorrad Partner.

(70)

KOPPELING

Koppelingshendel instellen WAARSCHUWING Gewijzigde stand van het koppelingsvloeistofreservoir Lucht in het koppelingssys- teemStuurarmatuur resp. stuur

niet verdraaien.

WAARSCHUWING Instellen van de koppelings- hendel tijdens het rijden Gevaar voor ongevallen

Koppelingshendel bij staande motorfiets instellen.

Stelschroef 1 iets indrukken en vanaf de achterzijde in de gewenste positie draaien.

De stelschroef kan ge- makkelijker gedraaid wor- den als de koppelingshendel naar voren gedrukt wordt.

Instelmogelijkheden:

Van positie 1: Kleinste af- stand tussen handvat en kop- pelingshendel

Tot positie 5: Grootste af- stand tussen handvat en kop- pelingshendel

Met Option 719 gefreesde delen Classic IISU

ofMet Option 719 gefreesde delen Shadow IISU

Verstelhendel 1 in de ge- wenste stand draaien.

Instelmogelijkheden:

Van positie A: Kleinste afstand tussen handvat en koppelings- hendel.

In 5 stappen richting stand B voor het vergroten van de afstand tussen handvat en koppelingshendel.

(71)

REM

Remhendel instellen WAARSCHUWING Gewijzigde stand van het remvloeistofreservoir Lucht in het remsysteem

Stuurarmatuur resp. stuur niet verdraaien.

WAARSCHUWING Instellen van de handrem- hendel tijdens het rijden Gevaar voor een ongeval

De handremhendel alleen instellen als de motorfiets stilstaat.

Stelschroef 1 iets indrukken en vanaf de achterzijde in de gewenste positie draaien.

De stelschroef kan ge- makkelijker worden ver- draaid, wanneer de handrem- hendel naar voren wordt ge- drukt.

Instelmogelijkheden:

Van positie 1: Kleinste afstand tussen handvat en handremhendel

Tot positie 5: Grootste afstand tussen handvat en handremhendel

Met Option 719 gefreesde delen Classic IISU

ofMet Option 719 gefreesde delen Shadow IISU

Verstelhendel 1 in de ge- wenste stand draaien.

Instelmogelijkheden:

Van positie A: Kleinste afstand tussen handvat en remhendel.

In 5 stappen richting stand B voor het vergroten van de afstand tussen handvat en handremhendel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wacht tot de circuitontdekking is voltooid en alle circuits zijn "actief", behalve de circuits die reparatie nodig hebben.Opmerking: Als u al deze stappen niet hebt voltooid,

Voor welke bomen of gebieden moet TreeMark zich inzetten?.. Boomstructuren (in buitengebied) versterken Verbeteren kwaliteit bomen in

Na ongeveer twee maanden komt u naar de polikliniek voor de eerste ICD- of pacemaker- controle bij de technicus.. U heeft dan ook een gesprek met

[r]

Volgens de Beleidsregels Keurvergunningen, Hoofdstuk 1, is het mogelijk vergunning te verlenen voor het verwijderen en plaatsen van werken in de beschermingszones van de

Oefen niet te veel kracht uit bij het verwijderen van het onderdeel aangezien het daarbij beschadigd zou kunnen raken.. AUTODOC

Indien nodig wordt vóór de ingreep een tijdelijke pacemakerdraad ingebracht die aangesloten wordt op een uitwendige pacemaker.. Deze tijdelijke draad wordt na de ingreep

Voor dit onderzoek en/of deze behandeling wordt u opgenomen op de afdeling Ambulant Centrum / Dagbehandeling.. Van de afdeling Opname krijgt u, ongeveer één week voor de opname,