• No results found

Huissen, Hoevesepad 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Huissen, Hoevesepad 2"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Quick scan natuur

Huissen, Hoevesepad 2

Datum: 19 mei 2017 Projectnummer: 160475

(2)

SAB Postbus 479 6800 AL Arnhem tel: 026 - 357 69 11 fax: 026 - 357 66 11

Auteur: V. Hommersen Tweede lezer: E. Verkaik

Project: Huissen, Hoevesepad 2 Projectnummer: 160475

(3)

INHOUD

1 Inleiding 3

1.1 Aanleiding 3

1.2 Plangebied 3

2 Wettelijk kader 6

2.1 Gebiedsbescherming 6

2.2 Soortenbescherming 8

2.3 Bescherming houtopstanden 10

3 Quick scan natuur 12

3.1 Onderzoeksmethode 12

3.2 Gebiedsbescherming 12

3.3 Soortenbescherming 14

3.4 Bescherming houtopstanden 18

4 Conclusie en advies 19

4.1 Gebiedsbescherming 19

4.2 Soortenbescherming 19

4.3 Bescherming houtopstanden 20

4.4 Vervolgstappen 20

Bijlage 1: Geraadpleegde literatuur

Bijlage 2: Ellenberg-waardes

(4)
(5)

SAB 3

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Hoevesepad 2 in Huissen bevindt zich een agrarisch perceel. Men is voorne- mens om op deze locatie nieuwbouw te realiseren. Hiertoe worden de bestaande glasopstanden gesaneerd.

Voor de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk dat de haal- baarheid ervan wordt aangetoond. Er dient daarom vanuit de ecologie onderzocht te worden of met de ruimtelijke ontwikkelingen die het plan toestaat sprake is van over- treding van de geldende natuurwet- en regelgeving. Voorliggende rapportage zet door middel van een quick scan natuur uiteen of met de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk sprake kan zijn van het verstoren van beschermde natuurgebieden en soorten en of nader onderzoek hiernaar noodzakelijk is.

1.2 Plangebied

1.2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Huissen (gemeente Lingewaard provincie Gelderland). Huissen ligt tussen Arnhem en Nijmegen en grenst in het noor- den aan de zuidzijde van Arnhem. Huissen kenmerkt zich door agrarische gronden en de Neder-Rijn met zijn uiterwaarden in het oosten. De gemeente Lingewaard heeft verschillende woonkernen; naast Huissen zijn dit onder andere Gendt, Angeren, Bemmel en Doornenberg. De voor Huissen belangrijkste verkeersaders zijn de A15 de N325 en de N839.

De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich voornamelijk door agrarische gronden en kassen. Het plangebied zelf bestaat uit een kas en een agrarisch perceel met grasland. Het terrein wordt begrensd door een kas in het zuiden, agrarische grond in het westen en noorden en het Hoevesepad in het oosten. Navolgende afbeeldingen geven de globale ligging van het plangebied weer.

(6)

SAB 4

Topografische kaart met de globale ligging van het plangebied (rood omkaderd).Bron: Google Maps. Bewerking: SAB.

Globale begrenzing plangebied (bron: PDOK)

Op 12 mei 2017 is een veldbezoek uitgevoerd. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied ten tijde van het veldbezoek.

(7)

SAB 5

Plangebied ten tijde van het veldbezoek. 1) plangebied waarbij de foto genomen is vanuit de noordoostelijke hoek, kijkende naar het zuiden, 2) plangebied, bezien vanuit de zuidwestelijke hoek, 3) zuidelijke grens van het plangebied, enkel de kas rechts hoort bij het plangebied, 4) plangebied waarbij de foto genomen is vanuit de noordoostelijke hoek, kijkende naar het westen.

1.2.2 Toekomstige situatie

Het plan betreft een functieverandering op het adres Hoevesepad 2 te Huissen, waar- in op het perceel één nieuwe vrijstaande woning wordt gebouwd in ruil voor het sane- ren voor de bestaande glasopstanden.

(8)

SAB 6

2 Wettelijk kader

De bescherming van natuur, zoals dat onderzocht wordt in voorliggende quick scan, is op te delen in gebiedsbescherming, soortenbescherming en de bescherming van houtopstanden. Bepaalde natuurgebieden worden beschermd door de Wet natuurbe- scherming en daarnaast is ook in provinciale verordeningen gebiedsbescherming vastgelegd, waaronder de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland. Ook de bescherming van plant- en diersoorten en de bescherming van houtopstanden is ge- regeld in de Wet natuurbescherming.

2.1 Gebiedsbescherming

2.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming kunnen natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna, door de Minister worden aan- gewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijn, de zogeheten Natu- ra 2000-gebieden. Ook kan de Minister op grond van deze wet in enkele specifieke gevallen bijzondere nationale natuurgebieden aanwijzen. De Wet natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten daarnaast op, om in hun provincie te zorgen voor een landelijk ecologisch netwerk, genaamd Natuurnetwerk Nederland. De bescherming van dit natuurnetwerk wordt geregeld bij provinciale verordening. Daarnaast kunnen provincies bij provinciale verordening andere gebieden met bijzondere natuurwaarden beschermen, genaamd bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provin- ciale landschappen. Hieronder wordt een toelichting gegeven bij de verschillende vormen van gebiedsbescherming.

2.1.2 Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden

Voor alle Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden geldt op ba- sis van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming een zorgplicht. Iedereen dient vol- doende zorg in acht te nemen voor deze gebieden. Dit houdt onder meer in dat men negatieve gevolgen voor deze gebieden zoveel mogelijk beperkt door het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Voor Natura 2000- gebieden heeft deze zorgplicht een beperkte zelfstandige betekenis, volgens de Me- morie van Toelichting. Dat heeft er mee te maken dat de Wet natuurbescherming vol- doende instrumenten bevat om schadelijke handelingen in Natura 2000-gebieden te beperken.

2.1.2.1 Natura 2000-gebieden

Bij de aanwijzing van een Natura 2000-gebied worden voor het gebied instandhou- dingsdoelstellingen voor te beschermen soorten en/ of habitats vastgesteld. Conform artikel 2.7, lid 2 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op deze in- standhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant versto- rend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Verder geldt dat een plan, dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, door een bestuursor-

(9)

SAB 7

gaan pas vastgesteld kan worden indien een passende beoordeling is gemaakt (arti- kel 2.7 lid 1).

Voor een plan of een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het be- heer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, dient een passende beoordeling gemaakt te worden, van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen. Blijkt uit de passende beoordeling dat er geen aantasting plaatsvindt van de natuurlijke kenmer- ken van een Natura 2000-gebied, dan kan het betreffende plan worden vastgesteld, of kan voor de projecten door Gedeputeerde Staten een vergunning worden verleend. In bepaalde gevallen kan, ondanks dat uit de passende beoordeling blijkt dat aantasting van de natuurlijke kenmerken mogelijk is, een plan toch worden vastgesteld of kan een vergunning toch worden verleend. Er dient dan te worden voldaan aan de zoge- heten ADC criteria. De ADC criteria houden in: i) dat er geen alternatieve oplossingen zijn, ii) dat er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en iii) dat de nodige compenserende maatregelen worden getroffen.

2.1.2.2 Bijzondere nationale natuurgebieden

In uitzonderlijke gevallen kan de Minister, op grond van artikel 2.11, bijzondere natio- nale natuurgebieden aanwijzen. De Minister kan dit doen voor een gebied dat is of wordt aangemeld als Habitatrichtlijngebied, maar nog niet definitief is aangewezen.

Ook kan het voor een gebied dat nog geen onderdeel is van het Natura 2000-netwerk, maar waar compenserende maatregelen worden getroffen voor de realisatie van een project met significante gevolgen. Tot slot kan een gebied worden aangewezen in het geval dat dat noodzakelijk is in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn, om een gunstige staat van instandhouding te realiseren. Ter bescherming van de bijzondere nationale natuurgebieden kan de Minister verschillende maatregelen nemen, waaron- der toegangsbeperkingen tot het gebied, het gebruik maken van zijn of haar aan- schrijvingsbevoegdheid en het treffen van behoud- en herstelmaatregelen in het ge- bied.

2.1.3 Natuurnetwerk Nederland

Ter bescherming van vogelsoorten, van soorten van de Habitatrichtlijn en van rode lijstsoorten dienen provincies, op basis van artikel 1.12 van de Wet natuurbescher- ming, zorg te dragen voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhan- gend ecologisch netwerk, genaamd Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). De bescherming van dit netwerk gebeurt bij provinciale veror- dening. Daarnaast kunnen provincies bij provinciale verordening andere gebieden met bijzondere natuurwaarden beschermen, zoals weidevogelgebieden of ganzenfoera- geergebied.

Voor Natuurnetwerk Nederland geldt, op basis van het Besluit algemene regels ruim- telijke ordening, dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot een significante verminde- ring van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van de aanwezige natuur. Daarnaast mogen de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden niet significant worden beperkt

(10)

SAB 8

De provincie Gelderland spreekt niet van Natuurnetwerk Nederland maar van het Gel- ders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Binnen het GNN en de GO staat de bescherming van de kernkwaliteiten centraal. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en omgevingscondities. Per saldo moet elke ontwikkeling in het GNN een verbetering van de betreffende kernkwaliteiten opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de opper- vlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoor- waarden.

In een nieuw bestemmingsplan dat ligt binnen het GNN zijn geen nieuwe functies mo- gelijk, tenzij:

 geen reële alternatieven aanwezig zijn;

 sprake is van redenen van groot openbaar belang;

 de negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en

 de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het gebied, de op- pervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

De GO heeft een dubbeldoelstelling. Er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de ecologische samenhang tussen inliggende en aan- grenzende natuurgebieden. Beschermde weidevogelgebieden en ganzenfoerageer- gebieden liggen voornamelijk in de GO (en voor het overige deel in het GNN). Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden. Bij ruimtelijke ingrepen in de GO wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwvestiging, uitbreiding van bestaande (en reeds in de GO gele- gen) bestemmingen en de schaal/omvang van de ingreep (en daarmee het effect op de kernkwaliteiten). Tevens moet voor deze ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen.

De provincie Gelderland vindt het van belang dat de ganzenfoerageergebieden ge- schikt blijven voor ganzen. De provincie stuurt daarom op het behoud van de open- heid en de rust in de beschermde ganzenfoerageergebieden. De provincie wil in de beschermde weidevogelgebieden een landbouwpraktijk stimuleren en in stand houden die rekening houdt met weidevogels.

2.2 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is geregeld in de Wet natuurbescher- ming.

2.2.1 Verboden en zorgplicht

Voor een aantal soorten is door middel van verboden een beschermingsregime opge- nomen. Er is een apart beschermingsregime voor vogelrichtlijnsoorten (artikelen 3.1- 3.4), voor habitatrichtlijnsoorten (artikelen 3.5-3.9) en voor andere soorten (artikelen 3.10 en 3.11).

Naast de beschermde plant- en diersoorten geldt op basis van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming voor al de in het wild levende soorten ook een zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomge-

(11)

SAB 9

ving. Dit houdt onder meer in dat men negatieve gevolgen voor aanwezige soorten zoveel mogelijk beperkt door het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kun- nen worden verwacht.

2.2.1.1 Vogelrichtlijnsoorten

Voor ruimtelijke ingrepen zijn de volgende verboden relevant: het is verboden om van nature in Nederland in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van deze soorten te beschadigen of te vernielen of nesten van vogels weg te nemen. Ook is het verboden deze soorten opzettelijk te storen wanneer dit van wezenlijke invloed is op de staat van instandhou- ding van de soort.

De verboden in de wet zorgen voor een goede bescherming van nesten van alle in het wild levende vogelsoorten tijdens het broedseizoen. Het vernielen van nesten is ver- boden en het verstoren van nesten is enkel toegestaan indien geen sprake is van een negatieve invloed op de staat van instandhouding van de betreffende vogelsoorten.

Globaal loopt het broedseizoen van half maart tot half augustus, maar ook de nesten van broedende vogels buiten deze periode zijn beschermd. Daarnaast zijn van een aantal vogelsoorten de nesten jaarrond beschermd, dus ook als ze niet als broedloca- tie worden gebruikt. Het betreft dan over het algemeen soorten die hun nest het gehe- le jaar als verblijfplaats gebruiken of soorten die niet in staat zijn om een eigen nest te bouwen.

2.2.1.2 Habitatrichtlijnsoorten

Voor ruimtelijke ingrepen zijn de volgende verboden relevant: het is verboden om soorten van de Habitatrichtlijn en van de verdragen van Bonn en Bern, in hun natuur- lijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eieren opzettelijk te vernielen, om voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om plan- ten van de Habitatrichtlijn en van het verdrag van Bern opzettelijk te ontwortelen of te vernielen.

2.2.1.3 Andere soorten

Naast de vogelrichtlijnsoorten en de habitatrichtlijnsoorten worden in de wet een aan- tal diersoorten en plantensoorten beschermd. Voor deze soorten zijn bij ruimtelijke in- grepen de volgende verboden relevant: het is verboden deze soorten opzettelijk te doden of te vangen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om de plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen.

2.2.2 Opzetvereiste

Bij veel van de hierboven genoemde verboden is er sprake van een opzetvereiste. Zo is het verboden om vogelnesten opzettelijk te beschadigen. In de wet wordt bij deze opzet uitgegaan van ‘voorwaardelijke opzet’. Bij voorwaardelijke opzet is men zich bij het handelen bewust van de mogelijke negatieve consequenties, terwijl men de han- deling toch uitvoert. Een voorbeeld van voorwaardelijke opzet is iemand die in het voorjaar een boom omzaagt en daarbij ‘per ongeluk’ een vogelnest beschadigt. De persoon had niet de opzet dit nest te beschadigen. Maar in de broedtijd van vogels is er wel een aanzienlijke kans dat er in een boom een vogel nestelt. Er kan daarom toch sprake zijn van opzettelijke beschadiging van het nest; voorwaardelijke opzet.

(12)

SAB 10 2.2.3 Vrijstelling, gedragscodes en ontheffing

Provinciale Staten kunnen in een verordening een vrijstelling verlenen van de boven- staande verboden. De provincie Gelderland heeft besloten voor een aantal algemeen voorkomende zoogdiersoorten en amfibieën een vrijstelling te verlenen, voor hande- lingen die men verricht in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en voor handelingen in het kader van bestendig beheer en onderhoud. Het betreft de soorten aardmuis, bosmuis, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, haas, huisspitsmuis, hermelijn, konijn, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel, woelrat, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander meerkikker en middelste groene kikker.

Daarnaast zijn de in paragraaf 2.2.1 beschreven verboden niet van toepassing op handelingen die men uitvoert in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling of bestendig beheer en onderhoud, wanneer men die handelingen uitvoert conform een goedgekeurde gedragscode. Gedragscodes kunnen daarbij zowel gebruikt worden voor de omgang met de vogelrichtlijnsoorten, de habitatrichtlijnsoorten als de andere beschermde soorten. Wel geldt voor de vogelrichtlijnsoorten en de habitatrichtlijnsoor- ten de aanvullende eis dat de handelingen die men uitvoert een wettelijk belang die- nen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Het gaat dan onder meer om handelingen in het belang van de volksgezondheid, openbare veiligheid of ter bescherming van flo- ra en fauna

Tot slot kunnen Gedeputeerde Staten, wanneer er geen andere bevredigende oplos- sing bestaat, onder bepaalde voorwaarde een ontheffing verlenen van de verboden.

Ook hierbij geldt voor vogelrichtlijnsoorten en habitatrichtlijnsoorten dat aan de hande- lingen die men verricht een wettelijk belang van de Vogelrichtlijn respectievelijk de Habitatrichtlijn ten grondslag dient te liggen.

2.3 Bescherming houtopstanden

De bescherming van houtopstanden is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbe- scherming. Het is verboden houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, zonder voorafgaande melding bij de provincie. Een houtopstand is hierbij gede- finieerd als een eenheid van bomen of struiken met een oppervlakte van ten minste 1.000 vierkante meter of een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat. De wet schrijft verder voor dat wanneer een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, de grond binnen drie jaar moet worden herbeplant.

Bovenstaande bescherming geldt niet voor alle houtopstanden. De regels zijn niet van toepassing op houtopstanden op erven of in tuinen, op fruitbomen, op windschermen om boomgaarden, op naaldbomen bedoeld om te dienen als kerstbomen, op kweek- goed, op bepaalde beplantingen van wilgen of populieren, op bepaalde beplantingen bedoeld voor de productie van houtige biomassa en op houtopstanden binnen de, bij besluit van de gemeenteraad, vastgelegde grenzen van de bebouwde kom. Ook voor het dunnen van een houtopstand gelden de regels niet.

De provincie kan regels stellen ten aanzien van de meldingsplicht en de plicht tot her- beplanting. Ook kan de provincie een ontheffing verlenen ten behoeve van herbeplan-

(13)

SAB 11

ting op andere grond. Verder kan de provincie ontheffing verlenen en kan de provincie bij verordening vrijstelling verlenen van zowel de meldingsplicht als de plicht tot her- beplanting.

(14)

SAB 12

3 Quick scan natuur

3.1 Onderzoeksmethode

De quick scan natuur is gebaseerd op een biotoopinschatting door een ecoloog van SAB. Bij het opstellen van de quick scan natuur is gebruikgemaakt van de meest re- cente verspreidingsgegevens van soorten uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Voor aanvullende visualisering van deze gegevens wordt gebruikgemaakt van relevante literatuur. Bijlage 1 vermeldt de geraadpleegde bronnen.

Op 12 mei 2017 heeft een ecoloog van SAB het plangebied en de directe omgeving verkend. Doel van deze veldverkenning was om een indruk te krijgen van de habitats ter plaatse en om de geschiktheid voor de verschillende soortgroepen te beoordelen.

Het veldbezoek heeft nadrukkelijk niet de status van een volledige veldinventarisatie.

Het eenmalige veldbezoek geeft slechts een globaal beeld van aanwezige soorten en habitats op basis van een momentopname.

3.2 Gebiedsbescherming

3.2.1 Wet natuurbescherming

Het plangebied ligt niet in een gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is aangewezen (zie navolgende afbeelding).

Globale ligging van het plangebied (rood omkaderd) ten opzichte van Natura 2000-gebieden.

Bron: provincie Gelderland. Bewerking: SAB.

(15)

SAB 13

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Rijntakken, op ongeveer 1,7 kilometer ten oosten van het plangebied. Tevens ligt Natura 2000-gebied de Veluwe op onge- veer 8 kilometer ten noorden van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden lig- gen op meer dan 10 kilometer afstand. Vanwege de kleinschalige aard van de ruimte- lijk ontwikkeling, de afstand tot Natura 2000-gebieden en tussenliggende reeds verstorende elementen vanuit de kern van Huissen en Het Zand, zijn negatieve effec- ten van het plan op de instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000- gebieden niet te verwachten. Een nader onderzoek in de vorm van een voortoets Wet natuurbescherming wordt om die reden niet noodzakelijk geacht.

3.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet binnen Natuurnetwerk Nederland (zie navolgende afbeelding).

Globale ligging van het plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Gelderland, Groene Ont- wikkelingszones, ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied. Bron: Provincie Gelderland, bewerking: SAB.

Het dichtstbijzijnde gedeelte van het natuurnetwerk bevindt zich op ongeveer 1,3 ki- lometer ten zuidwesten van het plangebied. Dit betreft zowel een gedeelte van het NNN als een GO. Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied ligt op respectievelijk 2,1 kilometer en 1,7 kilometer afstand van het plangebied. Aan- gezien het plangebied niet in de GNN of GO ligt, leidt de voorgenomen ingreep niet tot vermindering van de oppervlakte kwaliteit of samenhang van de aanwezige natuur. De voorngenomen ingreep zal daarom geen effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Gelders Natuurnetwerk. Een nader onderzoek in de vorm van een

‘Nee, tenzij-toets’ is daarom niet noodzakelijk.

(16)

SAB 14

3.3 Soortenbescherming

3.3.1 Vaatplanten

Verspreidingsgegevens van de NDFF duiden erop dat brede wolfsmelk en kleine wolfsmelk in de buurt van het plangebied voorkomen.

De groeiplaats van brede wolfsmelk bestaat uit zonnige, open, vochtige, matig voed- selrijke, vrij stikstofrijke, kalkhoudende, kleiige grond op akkers, braakliggende terrei- nen, bermen en waterkanten. De groeiplaats van kleine wolfsmelk bestaat uit zonnige, open, vochtige, matig voedselrijke, kleiige, niet te sterk bemeste gronden op akkers, braakliggende terreinen, perken, bermen en dijken. Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel met grasland. De randen van een dergelijk perceel kunnen in poten- tie een geschikte groeiplaats vormen voor soorten als brede wolfsmelk en kleine wolfsmelk. Tijdens het veldbezoek zijn beide planten niet in het plangebied aangetrof- fen, echter vond het veldbezoek plaats buiten de bloeiperiode van de betreffende soorten.

Als de Ellenberg-waardes van de in het plangebied voorkomende soorten worden ge- raadpleegd, kan globaal de voedselrijkheid, zuurgraad, vochtigheid en het maaibeheer van de bodem van het plangebied worden bepaald en worden vergeleken met de ver- eisten van brede wolfsmelk en kleine wolfsmelk. Een Ellenberg-waarde is een getal om de ecologie van een soort te kwantificeren en deze zo te kunnen vergelijken met andere soorten, voor factoren als zuurtegraad en voedselrijkdom van de bodem. Ver- volgens wordt aan deze getallen weer een waarde (bijvoorbeeld zwak zuur) gekop- peld. In dit geval zijn in het plangebied vaatplanten aangetroffen als paardenbloem, grote en kleine brandnetel, stinkende gouwe, kleefkruid, paarse dovenetel en herders- tasje. De Ellenberg-waardes van grote en kleine brandnetel, paarse dovenetel, her- derstasje, kleefkruid, brede en kleine wolfsmelk zijn vergeleken (zie Bijlage 2). Uit de Ellenberg-waarden voor voedselrijkheid, licht, vocht en zuurgraad blijkt dat brede en kleine wolfsmelk op basis van de aangetroffen plantensoorten tijdens het veldbezoek, niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Een nader onderzoek naar deze soorten wordt daarom noodzakelijk geacht om de aan- of afwezigheid met voldoende zeker- heid aan te kunnen tonen.

3.3.2 Grondgebonden zoogdieren

Verspreidingsgegevens van de NDFF duiden erop dat er geen beschermde grondge- bonden zoogdieren in de buurt van het plangebied voorkomen.

Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren worden gezien de afwezigheid van bomen, houtwallen, groenstructuren en ruigten ook niet in het plangebied verwacht.

Daarnaast zijn tijdens het veldbezoek geen andere sporen van grondgebonden zoog- dieren aangetroffen (zoals uitwerpselen of vraatsporen van beschermde soorten).

Strikt beschermde grondgebonden zoogdieren worden vanwege de afwezigheid van sporen, het ontbreken van recente waarnemingen en de ongeschiktheid van het habi- tat niet in het plangebied verwacht.

Vrijgestelde soorten

In het plangebied zijn soorten als de haas, egel, ree, konijn en vos te verwachten. Bo-

(17)

SAB 15

vengenoemde soorten zijn vrijgesteld van bescherming voor ruimtelijke ingrepen (zie paragraaf 2.2.3). Voor deze soorten hoeven derhalve geen verregaande maatregelen getroffen te worden om verstoring te voorkomen. Wel dient te worden voldaan aan de zorgplicht. Er dienen derhalve maatregelen getroffen te worden om verstoring of erger te voorkomen, zoveel als redelijkerwijs kan worden verwacht.

3.3.3 Vleermuizen

Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen de gewone dwergvleermuis, meervleermuis en rosse vleermuis in de buurt van het plangebied voor. Alle vleer- muissoorten, alsmede hun verblijfplaatsen, essentiële foerageergebieden en vliegrou- tes zijn strikt beschermd volgens de Wet natuurbescherming.

Vleermuizen zijn globaal op te delen in gebouwbewonende soorten zoals gewone dwergvleermuis en boombewonende soorten als rosse vleermuis en watervleermuis Daarnaast bestaan soorten die van beide elementen gebruikmaken. Daarbij is ook onderscheid te maken in zomer- en winterverblijfplaatsen van de verschillende soor- ten. Sommige soorten zoals de gewone dwergvleermuis verblijven het gehele jaar in gebouwen (spouwmuren, achter gevelbetimmeringen, etc.). Andere soorten als de rosse vleermuis verblijven jaarrond in bomen (in holten, holen en achter loshangend schors). De watervleermuis overwintert echter weer in bunkers, grotten en kelders en verblijft in de zomerperiode in boomholten.

Gebouwbewonende vleermuissoorten

Gebouwbewonende vleermuizen hebben hun verblijfplaats achter gevelbetimmering, in spouwmuren, achter dakbeschot en in schoorstenen. De bebouwing in het plange- bied bestaat uit een glazen kas, welke tijdens het veldbezoek geïnspecteerd is. Daar- uit is gebleken dat de kas geen ruimtes herbergt die een geschikte verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen zouden kunnen vormen. Verblijfplaatsen van ge- bouwbewonende vleermuizen zijn daarom in het plangebied uit te sluiten en een na- der onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Boombewonende vleermuissoorten

Boombewonende soorten worden gevonden in holten en spleten in bomen en achter loshangend schors. Bomen dienen hiervoor een minimale diameter van 30 centimeter te hebben. Zo hebben vleermuizen genoeg ruimte in de boom. Vanaf deze diameter maken spechten ook holen in bomen, waarvan vleermuizen gebruik kunnen maken.

Ook moeten de bomen dermate oud zijn, dat holtes door rotting ontstaan. In het plan- gebied zijn geen bomen aanwezig. Verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen zijn daarom niet in het plangebied uit te sluiten en een nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Essentieel foerageergebied

Alle in Nederland voorkomende vleermuizen leven van insecten. Zij foerageren daar- om op plaatsen waar veel insecten aanwezig zijn. Voorbeelden van veel voorkomende foerageergebieden zijn openingen op kruinhoogte tussen bomen, boven water en in de luwte van dijken. Als een dergelijk foerageergebied van zeer groot belang is voor vleermuizen van een bepaalde verblijfplaats, kan gesproken worden van een essenti- eel foerageergebied. Als een dergelijk foerageergebied verloren zou gaan, zou de voedselvoorziening van deze vleermuizen verdwijnen, waardoor ze de verblijfplaats

(18)

SAB 16

moeten verlaten. Het verdwijnen van het foerageergebied leidt zo tot het niet meer functioneren van de verblijfplaats. Dergelijk essentieel foerageergebied is strikt be- schermd.

Het plangebied, bestaande uit een kas en een agrarisch perceel met grasland, vormt gezien de afwezigheid van bomen, water en andere groenstructuren een weinig ge- schikt foerageergebied voor vleermuizen. Het is daarom uit te sluiten dat het plange- bied een essentieel foerageergebied vormt. Een nader onderzoek hiernaar is dan ook niet noodzakelijk.

Essentiële vliegroutes

Om zich van hun verblijfplaatsen naar hun foerageergebied te verplaatsen wordt door een aantal soorten steeds dezelfde lijnvormige elementen gebruikt. Bijvoorbeeld de gewone dwergvleermuis gebruikt vaak bomenrijen waaraan het zich kan oriënteren.

Als een dergelijke route verdwijnt of onderbroken wordt, vervalt deze mogelijkheid om van verblijfplaats naar foerageergebied te komen. Vleermuizen moeten dan een alter- natieve route zoeken. Als dit niet mogelijk is en als de vliegroute door veel vleermui- zen wordt gebruikt, kan dit een groot negatief effect op de vleermuizenpopulatie in het gebied hebben. Daarom zijn dergelijke vliegroutes strikt beschermd. In het plangebied zijn geen bomen aanwezig en is geen sprake van een doorlopende groenstructuur, zoals een bomenrij of haag. Het is daardoor uit te sluiten dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een essentiële vliegroute voor vleermuizen. Een nader onderzoek hier- naar is dan ook niet noodzakelijk.

3.3.4 Vogels

Vogelsoorten met niet jaarrond beschermde nesten

Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied soorten met niet jaarrond beschermde nesten aangetroffen als de vink. Een dergelijke soort kan mogelijk in de omgeving van het plangebied tot broeden komen.

Om te voorkomen dat bij de werkzaamheden en eventueel aanwezige nesten van broedende vogels worden beschadigd, adviseren wij deze werkzaamheden buiten de broedperiode te starten. Als vogels op zoek gaan naar een geschikte broedlocatie en merken dat het plangebied en de directe omgeving te verstorend zijn, zullen ze een andere locatie zoeken. Daarnaast kan ook in de broedperiode gestart worden met de werkzaamheden. Dan dient aantoonbaar te worden vastgesteld door een expert op het gebied van vogels dat met de ruimtelijke ontwikkeling geen nesten vernield wor- den en dat er geen verstoring optreedt die van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding van een vogelsoort. De broedperiode van vogels loopt glo- baal van half maart tot half augustus, maar de nesten van vogels die buiten deze peri- ode broeden zijn ook beschermd.

Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten

Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komen er soorten met jaarrond be- schermde nesten in de buurt van het plangebied voor. Hieronder wordt in meer detail beschreven of en in welke mate het gebied geschikt kan zijn voor betreffende soorten.

(19)

SAB 17 Huismus

Huismussen broeden in kieren en spleten van bebouwing en tevens vaak onder (ronde) dakpannen. Een geschikte leefomgeving van de huismus bestaat uit een combinatie van een geschikte nestgelegenheid, voedsel, drinkwater en voldoende dekking in de vorm van stekelige of groenblijvende struiken. Voornamelijk plekken waar bebouwing wordt afgewisseld met groenvoorzieningen herbergen hoge dichtheden aan huismussen.

Op de locatie Hoevesepad 2 –gelegen buiten het plangebied- zijn zingende

huismusmannetjes waargenomen, dit duidt op broedlocaties van de huismus op deze locatie. Het plangebied omvat echter geen groenblijvende struiken, hagen of andere groenstructuren die de huismus kan gebruiken ter beschutting. Ook zijn er weinig voedselmogelijkheden voor huismussen in het plangebied. Het is daardoor niet te verwachten dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een essentieel leefgebied van huismussen die buiten het plangebied broeden. In het plangebied zelf zijn daarnaast geen geschikte mogelijkheden voor een huismusnest vastgesteld. Negatieve effecten van het plan op de huismus zijn om die reden niet te verwachten en een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Steenuil

De steenuil is een honkvaste soort die het gehele jaar in een klein territorium van en- kele honderden meters verblijft. De soort komt gebruikelijk voor op erven van burger- woningen, bij boerderijen in agrarisch cultuurlandschap en aan dorpsranden. Nesten worden in boomholten, nestkasten of nauwe ruimten in gebouwen gemaakt en worden het gehele jaar ook als verblijfplaats gebruikt. De steenuil zoekt voedsel op plaatsen waar lange en korte vegetatie elkaar afwisselen, zoals schapen- en paardenweitjes, erven, moestuinen en tuinen. Het plangebied kan, doordat het zich in een agrarische omgeving bevindt, een geschikte leefomgeving vormen voor de steenuil. In het plan- gebied is een nestplaats van de steenuil echter uit te sluiten. Het plangebied, be- staande uit een agrarisch perceel met gras, kan echter wel een plek zijn waar de steenuil voedsel vindt. Echter, vanwege de beperkte oppervlakte van het grasland (ongeveer 0,3 hectare), de kleinschaligheid van de ruimtelijke ingreep en het feit dat aangrenzende gronden uit vergelijkbaar agrarische grond met gras bestaan, zijn ne- gatieve effecten van het plan op de steenuil niet te verwachten. Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Andere vogels met jaarrond beschermde nesten

Andere soorten met jaarrond beschermde nesten, maken hun nesten op hoge gebou- wen (slechtvalk), langs stromende beken (grote gele kwikstaart), in hoge bomen in bos of boomgroepen (buizerd, roek, havik en sperwer), in oude nesten van kraaien, buizerds en eksters in boomgroepen (boomvalk, wespendief) in oude nesten van kraaien en roofvogels in naaldbomen (ransuil), in dichte riet- en moerasvegetatie (bruine kiekendief) of op speciale nestpalen (ooievaar). Deze elementen zijn niet in het plangebied aanwezig, nesten van deze jaarrond beschermde vogelsoorten zijn daarom niet in het plangebied te verwachten.

3.3.5 Reptielen

Verspreidingsgegevens van de NDFF duiden erop dat er geen reptielen in de buurt van het plangebied voorkomen.

(20)

SAB 18

Reptielen komen voornamelijk voor in overgangsvegetaties van bijvoorbeeld bos naar heide. Een dergelijk leefgebied is in het plangebied niet aanwezig. Enkel de ringslang laat zich ook in meer stedelijk gebied zien. De soort komt vooral voor ten noorden van de grote rivieren, in laagveengebieden, natte heideterreinen en waterrijke zandgron- den. Een dergelijk biotoop is niet in het plangebied aanwezig. Gezien de afwezigheid van watervoerende elementen, het ontbreken van broeihopen, ruigten en andere ruige groenstructuren, vormt het plangebied geen geschikt biotoop voor de ringslang. Deze soort is daarom niet in het plangebied te verwachten en een nader onderzoek naar deze soort is niet noodzakelijk.

3.3.6 Amfibieën

Verspreidingsgegevens van de NDFF duiden erop dat de poelkikker in de buurt van het plangebied voorkomen.

De poelkikker leeft rond onbeschaduwde vennen, poelen en watergangen in hoog- veengebieden en in uiterwaarden. De soort is kritisch wat betreft de waterkwaliteit dat voedselarm en schoon moet zijn. De dieren kunnen grote afstanden afleggen en kun- nen op grote afstanden van het water worden gevonden. De poelkikker overwintert op het land waar hij zichzelf ingraaft of gebruik maakt van muizenholletjes, houtstronken of stenen. Het plangebied bestaat uit een kas en een agrarisch perceel met grasland.

In het plangebied is geen open water aanwezig wat als voortplantingswater voor de poelkikker kan dienen, het is daarom uit te sluiten dat de poelkikker het plangebied gebruikt als voortplantingslocatie. Op de omliggende percelen is tevens geen geschikt voortplantingswater aanwezig. Ook zijn er geen structuurrijke elementen, zoals stenen of houtstapels, aanwezig waar de poelkikker zich onder kan verschuilen. Het is daar- naast niet te verwachten dat het plangebied (bestaande uit een droog grasperceel, zonder structuurrijke elementen en niet in de buurt van voortplantingswater) onderdeel zal uitmaken van het landbiotoop van de poelkikker. Een nader onderzoek naar de poelkikker is daarom niet noodzakelijk.

3.3.7 Vissen

In het plangebied zijn geen permanent watervoerende elementen aanwezig. De aan- wezigheid van strikt beschermde vissen in het plangebied is daarmee uitgesloten.

3.3.8 Insecten en andere ongewervelden

Beschermde insectensoorten en andere beschermde ongewervelden eisen een zeer specifiek habitat. Deze soorten komen in stabiele habitattypen voor zoals heiden en venen. In het betreffende plangebied is geen sprake van een dergelijke stabiele leef- omgeving en de juiste leefomstandigheden voor dergelijke soorten. Beschermde in- secten en andere ongewervelden zijn daarom niet te verwachten in het plangebied.

3.4 Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop het bescher- mingsregime van de Wet natuurbescherming van toepassing is, want er worden geen bomen of struiken geveld.

(21)

SAB 19

4 Conclusie en advies

In deze quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatie- ve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.

4.1 Gebiedsbescherming

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Neder- land ligt. De voorgenomen ingreep zal geen effect op de wezenlijke waarden en ken- merken van het NNN hebben. De bescherming van het NNN staat de uitvoering van het plan daarom niet in de weg.

Het plangebied ligt niet in een gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming aangewezen is. Door de kleinschaligheid van het plan, de tussengelegen reeds aan- wezige verstoringen en de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden, zijn nega- tieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen en kernkwaliteiten van deze ge- bieden uit te sluiten. Nader onderzoek in de vorm van een voortoets Wet

natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.

4.2 Soortenbescherming

Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen de beschermde soorten als poelkikker, brede wolfsmelk, kleine wolfsmelk, verschil- lende vleermuizen en enkele vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten in de omgeving van het plangebied voor. Door het uitgevoerde veldbezoek in het plange- bied is duidelijk geworden dat kleine wolfsmelk en brede wolfsmelk niet op voorhand in het plangebied kunnen worden uitgesloten. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te wor- den.

4.2.1 Onderzoekseisen en -periodes

Voor veel beschermde plant- en diersoorten zijn protocollen opgesteld waarin be- schreven staat waar het nader soortgericht onderzoek aan moet voldoen om aan- of afwezigheid van de betreffende soort aan te kunnen tonen. In dit geval wordt geadvi- seerd om een eenmalig veldbezoek uit te voeren in de bloeiperiode van beide soorten.

Kleine wolfsmelk bloeit in de maanden juni, juli, augustus, september en oktober. Bre- de wolfsmelk bloeit in de maanden juli, augustus en september. Derhalve wordt gead- viseerd om in de maanden juli, augustus of september (de maanden waarin kleine en brede wolfsmelk overlappen in bloeiperiode) een eenmalig veldbezoek uit te voeren.

Aan- of afwezigheid van deze soorten kan hiermee worden aangetoond.

4.2.2 Broedperiode

Van alle van nature in Nederland in het wild levende vogels mag het nest tijdens het broeden (van start van nestbouw tot en met het uitvliegen van de jongen) niet worden beschadigd of vernield. De periode waarin de meeste vogelsoorten broeden, loopt

(22)

SAB 20

globaal van half maart tot half augustus, maar ook broedgevallen buiten deze periode zijn gewoon beschermd.

Uit voorliggend onderzoek blijkt dat in en direct rond het plangebied vogels kunnen gaan broeden. Wij adviseren daarom om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten be- schadigd of vernield. Ook zullen vogels in en direct rond het plangebied geen nest bouwen, omdat te veel verstoring aanwezig is.

Indien de werkzaamheden echt in de broedperiode gestart moeten worden, is nader onderzoek naar broedende vogels noodzakelijk. Kort voor de start van de werkzaam- heden dient dan door een ecoloog met kennis van vogels door middel van één veld- bezoek onderzocht te worden of broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn. Als deze niet aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden starten. Als wel een broedende vogel aanwezig is, mogen de werkzaamheden niet starten. Er dient dan met een ecoloog met kennis van vogels naar een oplossing gezocht te wor- den.

4.2.3 Zorgplicht

Iedereen neemt voldoende zorg in acht voor alle natuur en in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving. Dit houdt in elk geval in dat iedereen die weet dat hij schade aan natuur gaat veroorzaken door een bepaalde handeling, hij deze handeling daarom niet uitvoert, of maatregelen neemt om schade aan de natuur door de handeling zoveel mogelijk te voorkomen. Probeer bijvoorbeeld bij de ruimtelijke in- greep zoveel mogelijk bomen, struiken en overig groen te behouden. Werken buiten de winterperiode voorkomt dat dieren die in winterrust zijn verstoord of gedood wor- den.

4.3 Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

4.4 Vervolgstappen

 Uitvoeren nader onderzoek brede wolfsmelk en kleine wolfsmelk

 Houd rekening met broedende vogels

 Houd rekening met de zorgplicht

(23)

Bijlage 1: Geraadpleegde literatuur

Lenders, A., Marijnissen, C., Felix, R. 1993. Waarnemen en herkennen van Amfibieën en Reptielen in het veld, stichting RAVON, Nijmegen.

Netwerk Groene Bureaus, Gegevensautoriteit Natuur, Zoogdiervereniging. 2013.

Vleermuisprotocol 2013.

Ministerie EZLI. 2012. Memorie van toelichting bij Wet natuurbescherming. Kamer- stuk.

Ministerie EZ. 2015. Memorie van antwoord bij Wet natuurbescherming. Kamerstuk Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Van der Meijden, R. 2005. Heukels’ Flora van Nederland, Wolters Noordhoff, Gronin- gen/Houten.

Van Diepenbeek, A. 1999. Veldgids Diersporen, KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Van Uchelen, E. 2006. Praktisch natuurbeheer: amfibieën en reptielen, KNNV Uitge- verij, Utrecht.

www.gelderland.nl www.ndff.nl www.ravon.nl www.rijksoverheid.nl www.stowa.nl

www.synbiosys.alterra.nl www.telmee.nl

www.vogelbescherming.nl www.zoogdiervereniging.nl www.aerius.nl

(24)
(25)

Bijlage 2: Ellenberg-waardes

(26)
(27)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(2021) significant negatieve effecten op soortniveau voor de jan-van-gent en de zilvermeeuw niet uitgesloten kunnen worden, zal dit ook gelden in alle Natura 2000-gebieden in de

Effecten op de overige kwalificerende soorten voor de Westerschelde zijn niet te verwachten, omdat zij niet binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden voorkomen en omdat het

Effecten op de overige kwalificerende soorten voor de Westerschelde zijn niet te verwachten, omdat zij niet binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden voorkomen en omdat het gebied

2, 8-14 Deze verzen zijn een duiding van de geboorte van Jezus, waarbij enkele herders in het veld worden bezocht door een engel die hen over de geboorte vertelt

wordt mogelijke impact uitgesloten voor alle effecten: geen advies Natuur en Bos. bij mogelijke impact of twijfel: advies Natuur en

Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2 ha voor een grondgebonden agrarisch bedrijf niet zijnde een grondgebonden veehouderij en tot een maximum van 1,5 ha

Conform het bepaalde in artikel 1 is de bestemmingsregel 'Agrarisch', de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' en

buitendeuren, kleur: antraciet - zetwerken uitvoeren in aluminium, kleur: zwart 21.03 silent air boxen -volkern buitenplaat, kleur: zwart - silent air systeem volgens opgave