• No results found

Oranjewoud B.V. Postbus AA Heerenveen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Oranjewoud B.V. Postbus AA Heerenveen"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Colofon

Titel: Archeologisch Rapport 2007/02

Bureau- en inventariserend veldonderzoek in een perceel aan de Wolfbargerweg te Wolfsbarge (gemeente Hoogezand-Sappemeer)

Auteur(s): M. Marinelli, D. la Fèber ISSN: 1570-6273

NUR: 682 - Archeologie

© Oranjewoud B.V.

Postbus 24

8440 AA Heerenveen

(3)

Inhoud Blz.

Administratie gegevens 4

1 Inleiding 5

2 Bureauonderzoek 7

2.1 Onderzoeksopzet en werkwijze 7

2.1.1 Afbakening onderzoeksgebied en plangebied 7

2.1.2 Doel en vraagstelling 7

2.1.3 Gebruikte bronnen 7

2.2 Onderzoeksresultaten 8

2.2.1 Landschappelijke situatie 8

2.2.2 Historische situatie 10

2.2.3 Huidige en toekomstige situatie 10

2.2.4 Bekende archeologische waarden 11

2.2.5 Verwachte archeologische waarden 11

2.2.6 Specifiek archeologisch verwachtingsmodel 12

3 Veldonderzoek 15

3.1 Doel en vraagstelling 15

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze 15

3.3 Resultaten booronderzoek 16

3.3.1 Terreinkenmerken en veldverkenning 16

3.3.2 Bodemopbouw 16

3.3.3 Interpretatie 18

4 Conclusies en aanbevelingen 19

4.1 Conclusie 19

Aanbeveling 19

Literatuurlijst 21

Bijlagen

Bijlage 1: Periodisering

Bijlage 2: Profielbeschrijvingen met waarnemingen

Bijlage 3: Archeologisch onderzoek in de ruimtelijke planvorming

Bijlage 4: Kwaliteitsaspecten van het onderzoek en de toegepaste methoden en strategieën

Tekeningen

170097-Archis Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), Archeologische Monumentenkaart (AMK) en waarnemingen

170097-IVO1 Situatietekening met boringen en bodem

170097-S2 Toekomstige situatie

(4)

Administratieve gegevens OW Projectnummer: 170097

Provincie: Groningen

Gemeente: Hoogezand-Sappemeer Plaats: Wolfsbarge

Toponiem: Wolfsbargerweg Kaartblad: 12E

Coördinaten: 245.985, 571.640 / 245.980, 571.515 / 246.040, 571.515 / 246.040, 571.635

Datum uitvoering: januari 2007 Bevoegd gezag: provincie Groningen

OM-nummer: 20616

Beheer documentatie: Oranjewoud Heerenveen

Afbeelding 1 Locatie onderzoeksgebied

(Topografische Kaart 1:25.000, © Topografische Dienst Kadaster, Emmen) Plangebied

(5)

1 Inleiding

In januari 2007 is in opdracht van Nederlandse Aardolie Maatschappij BV door Ingenieursbureau Oranjewoud BV een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een terrein aan de Wolfsbargerweg te Wolfsbarge (gemeente Hoogezand-Sappemeer).

Het plangebied ligt ten zuiden van de bebouwde kom van de stad Hoogezand en ten oosten van het dorp Wolfsbarge. De locatie betreft een landbouwperceel aan de

Wolfsbargerweg, met een oppervlakte van circa 0,8 hectare. Het terrein ligt in de huidige situatie braak.

De aanleiding voor het archeologisch onderzoek is een bestemmingswijziging van het plangebied. Men is voornemens om dit deel in te richten als een NAM-mijnbouwlocatie.

Bij de ruimtelijke onderbouwing in het kader van de vrijstelling van het bestemmingsplan (artikel 19 Wro-procedure) dienen ook de eventuele archeologische waarden in het gebied te worden onderzocht.

Doel van het onderhavige onderzoek is het toetsen van de aanwezigheid van archeologi- sche waarden binnen het plangebied op basis van een gespecificeerd verwachtings- model, het waarderen van eventueel aanwezige archeologische resten en het formuleren van aanbevelingen voor de wijze waarop met eventueel aanwezige archeologische waarden dient te worden omgegaan.

Een archeologisch onderzoek dat in het kader van ruimtelijke onderbouwing plaatsvindt, past als onderzoeksstrategie binnen de zogenaamde Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Deze cyclus wordt toegelicht in bijlage 3. Gezien de snelheid waarmee het project dient te worden gerealiseerd zijn de verkennende, karterende en waarderende fase van het archeologische veld onderzoek gelijktijdig uitgevoerd.

Voor het onderzoek is geen apart programma van eisen beschikbaar. Ten aanzien van de onderzoeksopzet is er, voorafgaand aan de veldwerkzaamheden, contact opgenomen met bevoegd gezag, de provinciale archeoloog van de Groningen dhr. H. Groenendijk en het veenkoloniaal museum, dhr. G. Stuut.

Zowel het bureau- als het veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.1.

(6)
(7)

2 Bureauonderzoek

2.1 Onderzoeksopzet en werkwijze

2.1.1 Afbakening onderzoeksgebied en plangebied

Het is van belang een onderscheid te maken tussen onderzoeksgebied enerzijds en plangebied anderzijds. Met plangebied wordt het gebied bedoeld waarop de in de

inleiding genoemde plannen en/of werkzaamheden betrekking hebben. Binnen dit gebied zullen eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord worden.

Het onderzoeksgebied omvat het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden in het onderzoeksgebied. Dit gebied is veelal groter dan het plangebied en verschilt al naar gelang het te onderzoeken aspect.

Bij het onderhavige onderzoek is uitgegaan van een straal van 2-3 km rondom het plangebied.

Het plangebied ligt ten zuiden van de bebouwde kom van de stad Hoogezand en ten oosten van het dorp Wolfsbarge. De locatie betreft een landbouwperceel aan de

Wolfsbargerweg, met een oppervlakte van circa 0,8 hectare. Het terrein ligt in de huidige situatie braak. Ten westen van Wolfsbarge (circa 2,5 km van het plangebied) ligt het Zuidlaardermeer. Aan de oostzijde op circa 1,5 km bevindt zich het Kielsterdiep en het dorp Kiel-Windeweer.

2.1.2 Doel en vraagstelling

Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het omschreven gebied.

Het resultaat is een gespecificeerde archeologische verwachting, op basis waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van (eventueel) vervolgonderzoek.

2.1.3 Gebruikte bronnen

Voor het opstellen van de archeologische verwachting is het noodzakelijk na te gaan welke archeologische gegevens in en rond het onderzoeksgebied al bekend zijn. Het plangebied bevindt zich op de grens met de provincie Drenthe en ligt landschappelijk binnen het veenkoloniale gebied. Er is hierbij gebruik gemaakt van de regiostudie van H.

Groenendijk en het MIP-verslag van P. Harkema waarin de omgeving van het plangebied goed zijn gedocumenteerd.

Een tweede belangrijke informatiebron is het landelijke Archeologisch Informatie Systeem ARCHIS, dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) te Amersfoort. In dit systeem worden alle vondst- en onder-

zoeksmeldingen verzameld en via Internet voor bevoegden ter beschikking gesteld. Er zijn twee archieven digitaal beschikbaar: het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het

(8)

Centraal Monumenten Archief (CMA; in kaartvorm: Archeologische Monumentenkaart, AMK).

In het CAA zijn eerder gedane archeologische vondsten en waarnemingen opgenomen, in de AMK staan terreinen die op basis van de archeologische kennis op dit moment van archeologisch belang worden geacht en waaraan een bepaalde status is toegekend. We kennen terreinen van 'archeologische betekenis', 'archeologische waarde', 'hoge archeologische waarde' en 'zeer hoge archeologische waarde'. Deze laatste categorie omvat ook terreinen die een beschermde status hebben.

Daarnaast is gebruik gemaakt van de volgende kaarten:

• Topografische kaart 1:25.000 (http://kadata.kadaster.nl)

• Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, kaartblad 12 Oost Assen

• Minuutplan gemeente Hoogezand (www.dewoonomgeving.nl)

• De Franse Kaarten van de Provincie Drenthe (1811-1813)

• Atlas Huguenin (1819-1829)

• Grote Historische Atlas Noord-Nederland (1851-1855)

• Historische Atlas Groningen, Kaartblad 116, verkend 1899 (ROBAS)

• Militaire kaart 1930-1950 (De Pater, 2005)

• Luchtfoto's 1989 en 2003

Voor overige gebruikte bronnen wordt verwezen naar de literatuurlijst.

Tenslotte is contact gezocht met dhr. G. Stuut van het Veenkoloniaal Museum, aangaande bij hen bekende gegevens betreffende het plangebied en de wat wijdere omgeving. Wij willen hem daarvoor hartelijk bedanken.

2.2 Onderzoeksresultaten

2.2.1 Landschappelijke situatie

Hoogezand en Wolfsbarge bevinden zich aan de noordwestzijde van het gebied dat is beschreven als de Hunzevlakte (Groenendijk, 1997). Ten zuiden en zuidwesten van deze vlakte bevindt zich het dal van de Hunze met ten oosten het, op hydrologische gronden apart onderscheiden gebied, Westerwolde. Ten noorden en noordwesten hiervan bevindt zich het door de zee beïnvloedde gebied.

De Hunzevlakte zelf is grotendeels gevormd tijdens de laatste twee ijstijden.

In de voorlaatste ijstijd, het Saalien werd het gehele gebied bedekt door een meters dik ijspakket. Na het afsmelten van het pakijs waarbij het oerstroomdal van de Hunze werd gevormd, bleef op grote delen van het gebied een keileemlaag achter (Stiboka, 1977).

In een hierop volgende warmere periode, het Eemien, kon zich een vegetatie ontwikkelen en verweerde de bovenste laag (0,5 tot 1,0 m) van het keileem. In deze periode is de zeeklei gevormd die rond Hoogezand in de diepere ondergrond wordt aangetroffen.

Circa 90.000 jaar geleden begon een nieuwe ijstijd: het Weichselien. In deze periode bereikte het ijs Nederland niet maar heerste er wel een poolklimaat waardoor verdere erosie van het keileem optrad en dalen gedeeltelijk werden opgevuld met grofzandig erosiemateriaal.

Binnen een ijstijd worden zeer koude perioden afgewisseld door warmere perioden.

Tijdens de koudere perioden zijn door westelijke en noordwestelijke winden grote hoeveelheden zand verplaatst. Dit zogenaamde dekzand, in dit gebied afkomstig uit het Hunzedal en de Hondsrug, wordt gerekend tot de Formatie van Boxtel; laagpakket van Wierden (Westerhoff, 2003).

(9)

Het dekzand is in meerdere fase afgezet. Zanden afgezet in het Midden of Pleniglaciaal (56.000 – 13.000 jaar geleden) worden gerekend tot de Oude Dekzanden.

Ook in het Laat glaciaal worden in het Oude Dryas interstadiaal (9.900 – 9.700 voor Chr.) en het Jonge Dryas interstadiaal (8.900 – 8.200 voor Chr.) respectievelijk het Jonger Dekzand I en Jonger Dekzand II afgezet. Hiertussen lag de warmere Allerødtijd waarin in het gebied veen- en bodemvorming is opgetreden. De bodemvorming aan de bovenkant van het Jongere Dekzand I is vooral op hogere dekzandruggen plaatselijk herkenbaar (Laag van Usselo).

In de Hunzevlakte wordt aan het oppervlak vrijwel uitsluitend het Jonge Dekzand (I+II) aangetroffen. Het gebied helt zwak af in zuidelijke richting, maar heeft een sterk microreliëf met dekzandruggen en uitblazingskommen. Groenendijk stelt dat het reliëf van de Hunzevlakte in hoofdlijnen is gevormd in het Jonge Dryas (Groenendijk, 1997, p.

31) en dat het Jonge Dekzand II hier geen grote reliëfveranderingen heeft teweeg gebracht. Verdere reliëfvormende elementen zijn de kuilen en gaten wat restanten zijn van in de laatste ijstijd ontstane pingo’s en seizoens-ijsheuvels.

Na de laatste koude periode van het Pleistoceen begint het Holoceen. Er treed een temperatuurstijging op en de dekzanden raakten begroeid: het landschap van Nederland verandert. In het gebied bleef echter het zand nog enige tijd stuiven. Met de klimaatverbe- tering vond op de drogere plaatsen onder invloed van een neerslagoverschot

bodemvorming op waarbij door uitloging van humus en ijzer podzolgronden zijn gevormd.

De laagten vulden zich met water waardoor er veen begint te ontstaan (Formatie van Nieuwkoop, Laagpakket van Griendtsveen). Als gevolg van het smelten van het landijs begint de zeespiegel te stijgen.

Daardoor verslechtert de ontwatering in het binnenland en treedt vanaf circa 4000 voor Chr. ook op de hogere zandgronden op grote schaal veenvorming op.

Ten westen van het onderzoeksgebied ontstaat door de wisselwerking tussen veengroei en het optreden van eb en vloed via de rivier de Hunze een meer. De getijdenbewegingen verhinderden daar ter plaatse de veengroei.

Het ontstane veen is in latere ontginningen door de mens grotendeels weer afgegraven (zie paragraaf 2.2.2).

Bodem

Het onderzoeksgebied bevindt zich in het veenkoloniale gebied. Voor het plangebied zelf staat een veldpodzolgrond aangegeven (code bodemkaart: Hn21). Direct grenzend aan de west- en zuidzijde bevinden zich podzolgronden met veenkoloniaal dek en een moerige tussenlaag van spalterveen (code bodemkaart: iWpc).

In de iets lager gelegen delen in het onderzoeksgebied komen veengronden voor met een veenkoloniaal dek met hieronder binnen 1,2 m -mv. een podzolbodem. Ook in deze bodemopbouw wordt spalterveen aangetroffen (code bodemkaart: iVpc).

Deze afwisseling van bodemtypes is kenmerkend voor het veenkoloniale gebied. De ondergrond bestaat uit fijn dekzand, waarin zich een droge podzol heeft ontwikkeld of waarop -in de lagere gedeelten- een vernatte podzol met moerige of venige bovengrond is ontstaan.

In de gebieden waarin de veldpodzolen aanwezig zijn staat grondwatertrap VI

aangegeven, wat betekent dat de laagste grondwaterstand zich dieper dan 1,2 m -mv.

bevindt. De hoogste grondwaterstand bevindt zich hier tussen de 0,4 en 0,8 m -mv.

De lagere delen hebben een grondwatertrap V en III, wat betekent dat de laagste grondwaterstand zich dieper dan 1,2 m - mv. of tussen 0,8-1,2 m -mv. bevindt. De hoogste grondwaterstand bevindt zich in beide gebieden ondieper dan 0,4 m -mv.

(10)

2.2.2 Historische situatie

Het onderzoeksgebied is zoals gezegd gelegen in het veenkoloniale gebied. De vervening van het gebied van de gemeente Hoogezand-Sappemeer begon in de 13e eeuw met de abdij van Aduard. Deze begon met een vervening vanuit Annerveen tot Kropswolde. Rond 1600 werd een begin gemaakt met de grootschalige vervening van het gebied. De eigendommen van de kloosters waren in de handen van de stad Groningen gevallen en hier was een groot gebrek aan brandstof. De dorpen De Groeve en Wolfsbarge zijn daarom verveend vanuit Drenthe, de overige gebieden vanuit Groningen (Harkema 1992, p. 3, 17).

Op de ‘Beckeringkaart’ uit 1781 is de NO-ZW gerichte vervening zichtbaar aan de vele ontwateringssloten (hoofddiepen en wijken). Deze bevinden zich echter alleen aan de oostzijde van het Kielsterdiep. Het dorp 'Woljebergen' is al aanwezig. In het gebied liggen meerdere west-oost gerichte wijken die afwateren in het Nieuwe Compagniester Diep.

Vanuit het dorp loopt een slingerend zandpad in zuidoostelijke richting naar Zuidlaren.

Voor de Hottingerkaart (1792) is alleen het westelijk deel van het onderzoeksgebied gekarteerd. Hierop is zichtbaar dat het gebied direct grenzend aan de Woldweg (N386) vanuit Wolsbergen in cultuur is gebracht. De bebouwing bevindt zich deels aan de weg, deels in het land.

Op de Franse Kaarten (1811-1813) is zichtbaar dat de ontginning vanuit de Woldweg opstrekt, het middendeel is echter nog steeds in vervening.

Uit de kadastrale kaart uit 1832 (www.dewoonomgeving.nl) volgt dat bepaalde stroken nu van de Woldweg tot aan de Nieuwe Compagnie zijn ontgonnen, maar er zijn ook nog grote percelen die slechts deels zijn ontwaterd en nog in bewerking moeten worden genomen.

Door het gebied lopen enkele brede wijken en in de polder staan enkele gebouwen.

Het kaartmateriaal uit circa 1850 toont een volledig in cultuur gebracht gebied. Vanaf de Woldweg zijn er meerdere wegen west-oost het veld in aangegeven waarvan er enkele doorlopen tot aan het Nieuwe Compagniesterdiep en het Kielsterdiep. De in het gebied aanwezige wijken zijn verder in westelijke richting doorgegraven. Ten zuiden van het plangebied is het slingerende zandpad deels vervangen door een rechte weg, de huidige Zuidlaarderweg. Het gebied bevat nog steeds verspreid staande bebouwing.

Op de Historische Atlas Groningen (1899) is het gebied nauwelijks veranderd. Het dorp heet nu Wolfsbarge. De lange wijken zijn tevens in 1940 aanwezig.

Op de kaart uit 1968 (blad 12 oost) heeft de verkaveling zijn huidige vorm gekregen.

Grote delen van de wijken zijn (deels) gedempt. De Wolfsbargerweg vanaf de

Zuidlaarderweg is aangegeven. Ten noorden van het plangebied is één wijk verbreed en doorgetrokken tot aan het Zuidlaardermeer. er is geen bebouwing in het gebied meer aanwezig.

2.2.3 Huidige en toekomstige situatie

De huidige situatie is afgeleid uit provinciale kaarten en uit luchtfoto's (1989, 2003) en door informatie van de eigenaar en G. Stuut.

Ten opzichte van 1968 zijn de wijken vrijwel geheel gedempt, net als vele sloten. Hierdoor zijn de percelen groter geworden. De omgeving rond het plangebied bestaat, net als de locatie, uit bouwland. Percelen in de omgeving van het plangebied zijn afgegraven door ontzanding. Aan de westzijde van de Wolfsbargerweg ligt een waardevol

landschapselement.

(11)

De invulling van eventuele toekomstige ontwikkelingen bestaat uit het verharden van het terrein, het ingraven van voorzieningen en het plaatsen van een boorput (zie afbeelding 170097-S2). Eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond kunnen hierbij worden aangetast.

2.2.4 Bekende archeologische waarden

Binnen het plangebied en in de directe omgeving heeft eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden (mond. mededeling dhr. G. Stuut en dhr. H. Groenendijk). In het

plangebied zelf is op 11 december 1985 een oppervlaktekartering uitgevoerd door onder andere dhr. H. Groenendijk. In dit kader zijn er geen vondsten gemeld. De Percelen ten noorden van het plangebied zijn tijdens een ontzanding bezocht door dhr. G. Stuut.

Hierbij zijn slechts enkele losse artefacten gevonden, daterend uit de Steentijd.

In het Archeologisch InformatieSysteem (ARCHIS) zijn in de nabije omgeving op een gemiddelde afstand van circa 2,0 km van het plangebied een zestal geregistreerde archeologische terreinen van hoge tot zeer hoge waarde bekend. In de onderstaande tabel is een overzicht van deze terreinen weergegeven. De ligging van de terreinen is weergegeven op tekening 170097-Archis.

Tabel 2.1: Overzicht geregistreerde terreinen met archeologische waarde.

Uit bovenstaande tabel volgt dat er in de directe omgeving rondom het plangebied vele vindplaatsen aanwezig zijn met materiaal uit het Mesolithicum (vuursteen). Veel van deze vindplaatsen zijn aangetroffen ter hoogte van zandkopjes bij een archeologisch

onderzoek in 1998 (Niekus,1998).

Het overige terrein betreft de restanten van een middeleeuws versterkt huis (motte- kasteel) waarbij in het veld een systeem van grachten en wallen zichtbaar is.

In de nabije omgeving (circa 3 km) van het plangebied zijn tevens veel archeologische waarnemingen geregistreerd. Het betreft hier voornamelijk waarnemingen van vuursteen wat door de vinders (Niekus, Groenendijk) wordt gedateerd als Mesolitisch.

Verder is er een vleugelbijl gevonden in het gebied rond Kiel-Windeweer afkomstig uit de Bronstijd (waarneming 160). De precieze vondstlocatie is echter niet bekend.

2.2.5 Verwachte archeologische waarden

Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) heeft het plangebied een middelhoge archeologische trefkans ten aanzien van aanwezige archeologische sporen of resten. Deze verwachting is gebaseerd op de geomorfologische locatie van het gebied en de reeds bekende waarden en verstoringen.

Monument- nummer

Object Begin periode Eind periode Archeologische status

7822 Nederzetting, onbepaald Mesolithicum Mesolithicum Hoge archeologische waarde 7825 Borg/stins/versterkt huis Middeleeuwen, laat Middeleeuwen, laat Hoge archeologische waarde 7852 Nederzetting, onbepaald Mesolithicum Mesolithicum Archeologische waarde 14711 Nederzetting, onbepaald Mesolithicum Mesolithicum Archeologische waarde 14722 Nederzetting, onbepaald Mesolithicum Mesolithicum Archeologische waarde 14723 Nederzetting, onbepaald Mesolithicum Mesolithicum Archeologische waarde

(12)

Volgens de geraadpleegde historische kaarten ligt het plangebied in een vroeger grootschalig ontgonnen veengebied. Dit gebied is na ontginning langere tijd in gebruik geweest als landbouwgebied en pas halverwege de 19 eeuw bouwrijp gemaakt. Daarbij zijn grote delen van de veengrond in het gebied afgegraven en plaatselijk vervangen door zand. Het gebied is in gebruik als landbouwgrond (akkerbouw) waarbij de bovengrond jaarlijks machinaal wordt bewerkt. Verder hebben er ruilverkavelingen plaatsgevonden waarbij, naast het dempen van oude en het graven van nieuwe sloten, waarschijnlijk ook delen zullen zijn geëgaliseerd. De kans is groot dat eventueel aanwezige archeologische waarden in dit proces zijn verstoord of vernietigd.

2.2.6 Specifiek archeologisch verwachtingsmodel

Het plangebied ligt in de Hunzevlakte, een laaggelegen dekzandgebied dat lange tijd overgroeid is geweest met veen. De zandbodem bestaat uit podzolgronden wat aangeeft dat het terrein voordat het overgroeid is geraakt toegankelijk is geweest voor de mens.

In het zandgebied komen plaatselijk hoger gelegen dekzandruggen voor. De oudste mesolithische bewoning van het gebied concentreert zich op deze locaties. Het is niet uit te sluiten dat zich ter plaatse van het plangebied nog intacte hellingen van dit soort dekzandkoppen bevinden. In dit geval geldt een hoge kans op het aantreffen van

vindplaatsen vanaf het Mesolithicum. Op de locaties waar het dekzand langer aan- of vlak onder het oppervlak heeft gelegen (de opduikingen met droge podzolbodems) worden in de directe bovengrond kampjes, haardkuilen en vuursteenconcentraties vanaf het Mesolithicum verwacht.

Daarnaast komen grote oppervlakten voor met lager gelegen moerige gronden en bodems die samenhangen met natte bodems. Door de natte omstandigheden waren deze

gebieden lange tijd ongeschikt voor bewoning. Er worden dan ook geen nederzettingen verwacht. Deze natte gebieden vormden echter wel degelijk onderdeel van de leefwereld van de mens in het verleden. Dergelijke natte locaties (moerassen, vennen) hadden vanaf het Neolithicum vaak een bijzondere functie. Ze vormen een focus van rituele activiteit, wat vaak weerspiegeld wordt door geofferde ongebruikte, waardevolle objecten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om zorgvuldig bewerkte of gepolijste bijlen en, in de metaaltijden, om wapens, bijlen en sierraden van koper, brons en goud. Deze rituele deposities kunnen in moerige lagen worden aangetroffen, en kunnen variëren van een enkel object tot meerdere objecten die tegelijk zijn gedeponeerd. In het plangebied kunnen deze bijzondere datasets worden aangetroffen.

In veenlagen zijn organische resten mogelijk goed bewaard. Er kunnen daarom eveneens houten objecten en structuren aangetroffen worden, zoals paden gemaakt uit planken, visfuiken, manden en dergelijke.

De veengronden raken pas vanaf de Middeleeuwen met de ontginning en de veenaf- gravingen bewoond. De bewoning concentreerde zich langs de wegen, maar ook in het ontginningsveld komt bewoning voor. Uit deze periode worden nederzettingen en huisplaatsen verwacht, evenals schuren, stallen en erfscheidingen. De resten hebben over het algemeen een brede verspreidingszone en zullen voornamelijk bestaan uit grondsporen, ophogingslagen, aardewerk, bot, metaal, sporen van fosfaat en houtskool.

Middeleeuwse resten worden verwacht in het bijzonder in en vlak onder de bouwvoor tot een diepte van ca. 1,5 m -mv. (ingegraven sporen).

De aanwezige resten in de bouwvoor zijn waarschijnlijk verstoord als gevolg van grondbewerkingen.

(13)

Voor het vaststellen van de mate van bodemverstoringen en het opsporen en waarderen van eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen wordt een karterend booronder- zoek noodzakelijk geacht waarbij minimaal 20 boringen per hectare worden geplaatst.

Met deze methode kunnen, naast middeleeuwse nederzettingssporen, tevens de kleinere kampjes uit het Mesolithicum goed worden opgespoord.

In een telefonisch overleg met dhr. H. Groenendijk en dhr. G. Stuut (dd. 17 januari 2006) werd geadviseerd om een extra oppervlaktekartering ter plaatse uit te voeren, eventueel gecombineerd met boringen om de bodemgesteldheid te toetsen en eventuele

vindplaatsen op te sporen. Mede vanwege het feit dat er een dekzandverhoging ter plaatse ligt.

(14)
(15)

3 Veldonderzoek

3.1 Doel en vraagstelling

Doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van de archeologische verwachting op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek en het waarderen van eventuele archeologische vindplaatsen. Het onderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:

− Wat is de bodemopbouw en zijn er aanwijzingen voor bodemverstoringen?

− Zijn er dekzandkoppen aanwezig?

− Zijn er archeologische resten aanwezig?

− Zo ja, wat is hun aard en omvang binnen het plangebied?

− In welke mate wordt een eventueel aanwezige vindplaats verstoord door realisatie van geplande bodemingrepen?

− Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt?

Op basis van de resultaten wordt in dit rapport een advies uitgebracht over de mogelijke vervolgstappen m.b.t. de archeologie.

3.2 Onderzoeksopzet en werkwijze

Om de in het bureauonderzoek opgestelde verwachting te toetsen is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dat kan door middel van oppervlaktekartering, grondboringen, proefsleuven of een combinatie hiervan. Uitgaande van het specifieke archeologische ver- wachtingsmodel is een karterend booronderzoek met oppervlaktekartering uitgevoerd.

Het plangebied is 0,8 ha groot. Binnen het plangebied zijn in totaal 20 boringen geplaatst. De boringen zijn doorgezet tot in de onverstoorde ondergrond en uitgevoerd met een Edelmanboor met een diameter van 15 cm. Onverstoorde podzolbodems zijn gezeefd (maaswijdte 5 mm) om met name vuursteen en houtskool op te sporen.

Op enkele plaatsen zijn putjes gegraven om een duidelijker beeld te krijgen van de bodemopbouw onder de bouwvoor.

De profielen zijn digitaal opgenomen voor verdere bewerking met het programma Boormanager Spatial. De boorstaten zijn beschreven conform NEN 5104 en ASB. Bij het opnemen van de profielbeschrijvingen is gelet op het voorkomen van archeologische indicatoren als aardewerk- en vuursteenfragmenten, houtskool, verkleuringen en veraarde lagen.

De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1.

(16)

3.3 Resultaten booronderzoek

3.3.1 Terreinkenmerken en veldverkenning

De noordzijde van de locatie ligt circa 1,0 m hoger dan de zuidzijde waarbij er twee zandkopjes zijn waar te nemen. Uit informatie van de eigenaar blijkt dat het direct ten noorden van de locatie gelegen perceel een nog hogere zandkop vertoonde maar deze is afgegraven (zoals dhr. G. Stuut ook al melde). De locatie zelf heeft in het verleden ook gediend als zandbron voor de mensen in de omgeving. Dwars door de zandkop is een groot gebied afgegraven waardoor het nu lijkt alsof er twee zandkoppen aanwezig zijn.

Tijdens de veldwerkzaamheden lag het terrein braak en was onbegroeid. De vondstzicht- baarheid was matig tot slecht.

In het veld zijn aan het oppervlak meerdere stukken vuursteen aangetroffen. Het betreft hier uitsluitend onbewerkt materiaal, dat waarschijnlijk met grond is aangevoerd. Verder is roodbakkend aardewerk en steengoed aangetroffen (Middeleeuwen - Nieuwe Tijd).

3.3.2 Bodemopbouw

Verdeeld over het terrein zijn voor het karterend booronderzoek 20 boringen verricht tot een diepte van circa 1,0 m -mv. De plaats van de boringen staat weergegeven op tekening 170097-IVO1. De profielbeschrijvingen zijn weergegeven in bijlage 2. De boringen zijn verspreid over de locatie geplaatst (zie tekening). De positie van de boringen is ingemeten ten opzichte van in het veld aanwezige herkenningspunten.

Het gehele bodemprofiel bestaat uit fijn tot matig fijn zand. In alle boringen is een sterk geroerde bovengrond aanwezig tot een diepte van gemiddeld 0,4 m -mv. De globale opbouw van de bodem is in onderstaande tabel beschreven.

Tabel 3.1: Globale bodemopbouw

Diepte in m- mv. Omschrijving Interpretatie 0-0,4 Zand, matig fijn matig humeus Bouwvoor, A-horizont 0,4-0,55 Zand, matig fijn zwak humeus, roesthoudend B-horizont

180-250 Zand, matig fijn Natuurlijke ondergrond, C-horizont

Het profiel op het noordelijkste deel van het plangebied (boring 1, 3, 4 en 20) is volledig verstoord. Hier ontbreekt de B-horizont (zie foto A).

Op het middenterrein is de B-horizont aanwezig (boring 2, 7, 8, 12, 17, 18, 19) maar deze is geroerd (zie foto B). Alleen ter plaatse van de boringen 5 en 6 is de bodemopbouw onder de bouwvoor intact met restanten van de uitspoelingslaag (E-horizont) nog aanwezig.

Meer in zuidelijke richting ligt het gebied lager. De bodems bestaan hier uit vernatte podzolbodems (boring 10 en 11; zie foto C), dat wil zeggen dat er wel zwak een B-horizont is ontwikkeld, maar dat er geen uitspoelingslagen voorkomen vanwege de hoge

grondwaterstand. Daarnaast is er veen direct op het pleistocene zand (boring 13 t/m 16).

De laagte is hier deels opgevuld met zand op veen. Hierdoor bevindt zich de veenlaag in

(17)

de huidige situatie tussen 0,5 en 0,8 m -mv. Ter hoogte van boring 9 is de gehele bodem weer verstoord.

Foto A: bodem ter plaatse van boring 1. De B-horizont is volledig verstoord.

Foto B: bodem ter plaatse van boring 2.

De B-horizont is nog aanwezig maar is door bodembewerkingen (ploegen) verstoord.

Foto C: bodem ter plaatse van boring 10. Onder de bouw- voor (A-horizont) is een zwakke B- horizont aanwezig. Er is geen uitspoelings- horizont en het grondwater staat hoog = vernatte podzol.

(18)

3.3.3 Interpretatie

De bovengrond (bouwvoor) bestaat uit humeus geroerd zand, waarin plaatselijk iets puin en restanten veen voorkomen. Deze bovengrond is deels opgebracht bij dempen van een laagte in het terrein (zuidwestelijk deel = veenkoloniaal dek).

Onder deze opgebrachte laag bevindt zich op een groot deel van het terrein het restant van een podzol B-horizont. Deze is in de meeste gevallen verstoord door bodembewer- kingen en op het noordelijke deel is deze zelfs geheel verdwenen door onder andere het afgraven van de grond voor (bouw)zand.

Het zuidelijke deel van het terrein ligt aanzienlijk lager dan het noordelijke deel. Hier is een restant van een vernatte podzol aanwezig.

In twee boringen in het midden aan de oostzijde (boring 5 en 6) is de droge podzol intact.

Dit wil zeggen dat er uit- en inspoelingslagen voorkomen, en dus het grondwater laag genoeg heeft gestaan, waardoor er droge grond was om op te wonen.

De boringen waarin de podzol intact is worden omringd door boringen met een verstoord profiel. Er is daarom geen sprake van meer- of minder verstoorde zones. Het gebied met een intact bodemprofiel is klein (ca. 10% van het totale plangebied) en hierdoor van geringe archeologische waarde.

Uit informatie van de eigenaar blijkt dat de zandkop op het noordelijke aangrenzende perceel nog hoger moet zijn geweest, een mogelijk nog gunstigere locatie voor een eventueel kamp.

Er zijn zowel aan het oppervlak als in de zeeffractie geen archeologische indicatoren aangetroffen (alleen natuurlijk vuursteen). Wel dient gemeld te worden dat de vondstzichtbaarheid slecht was.

(19)

4 Conclusies en aanbevelingen

4.1 Conclusie

Het plangebied ligt ten zuiden van de bebouwde kom van de stad Hoogezand-Sappemeer en ten oosten van het dorp Wolfsbarge. Het betreft een braakliggend landbouwperceel met een oppervlakte van circa 0,8 hectare.

Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat het plangebied in een dekzandgebied ligt (Hunzevlakte) binnen het veenkoloniale gebied. Dit gebied wordt enerzijds gekenmerkt door hooggelegen dekzandkoppen en anderzijds door laaggelegen veengebieden. De hooggelegen gebieden waren in het Mesolithicum begaanbaar waarna het gebied sterk vernatte en door de regionale veengroei ontoegankelijk werd. Vanaf de middeleeuwen werd het gebied vanaf de hogere delen weer in cultuur gebracht. Indien in het plangebied dekzandkoppen en /of rivierduinen worden aangetroffen, dan geldt een hoge archeologische verwachting voor het aantreffen van nederzettingen vanaf het Mesolithicum.

Lager gelegen gebieden nabij de waterlopen hadden vanaf het Neolithicum een

bijzondere, rituele functie in de leefwereld van de prehistorische mens. Hier worden dan ook bijzondere datasets, zoals rituele deposities en -structuren verwacht.

De laaggelegen gebieden raken vanaf de Middeleeuwen permanent bewoond. Vanaf deze periode worden nederzettingen en huisplaatsen verwacht. Vanaf de ontginning van het veen zijn de gronden tot in de 21e eeuw in gebruik als bouwland.

Uit de resultaten van het karterend booronderzoek en de oppervlaktekartering volgt dat het gebied uit twee delen bestaat, een hoger noordelijk deel en een laag gelegen zuidelijk deel. In het plangebied zijn dekzandkoppen aanwezig (geweest).

Het zuidelijke deel bevat resten (B-horizont) van een vernatte podzol. Hier worden echter geen resten van een nederzetting verwacht. De mensen zullen het hogere deel hebben verkozen boven het natte deel. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren waargenomen.

De verwachte droge podzolbodem is op het hoger gelegen noordelijke deel aanwezig (B- horizont) maar deze is door bodembewerkingen verstoord. Slechts plaatselijk (midden van het gebied, oostzijde) is de B-horizont niet verstoord en is er een (deel van) de uitspoelingslaag (E-horizont) aanwezig. De omvang van het gebied is beperkt tot ca. 10%

van het totale plangebied. Er zijn hier in de boringen en aan het oppervlak geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen.

Op grond van bovenstaande conclusies is de kans op het aantreffen van

nederzettingsresten gering. De kans op het aantreffen van losse artefacten hetzij behorend tot nederzettingen uit de nabijheid of tot gebruik van de lagere delen in het landschap kan echter niet uitgesloten worden.

4.2 Aanbeveling

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat er nu geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied. De vondstzichtbaarheid aan

(20)

het oppervlak was er bijzonder gering, waardoor niet geheel uitgesloten kan worden dat er nog losse artefacten voor kunnen komen.

Geadviseerd wordt daarom om tijdens het bouwrijp maken, met name het verwijderen van de bovenste 30 cm, één van de medewerkers van het Veenkoloniaal Museum de

gelegenheid te geven daarbij waarnemingen te verrichten en eventuele vondsten te bergen. U kunt aangaande dit advies contact opnemen met dhr. H. Groenendijk.

Altijd bestaat er de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Indien dergelijke sporen worden aangetroffen bestaat er een wettelijke verplichting tot het binnen drie dagen melden aan het bevoegd gezag (Monumentenwet 1988, artikel 47). In dit geval de Provinciaal Archeoloog van Groningen, dhr. H. Groenendijk, tel. 050-3164291.

Heerenveen, april 2007.

(21)

Literatuurlijst

− Berendsen, H.J.A. 2004 (4e druk). De vorming van het land. Inleiding in de geologie en geomorfologie. Van Gorcum, Assen.

− Groenendijk, H.A., 1997. Op zoek naar de Horizon. Het landschap van Oost-Groningen en zijn bewoners tussen 8000 voor Chr. en 1000 na Chr. –Regio en landschapsstudies nr. 4- Stichting Historisch Onderzoek en Beleid. Regio-Project Uitgevers, Groningen.

− Harkema, P., Panman, M.H., 1992. Hoogezand-Sappemeer. Gemeentebeschrijving regio Veenkoloniën. Monumenten Inventarisatie Project (MIP) provincie Groningen.

− Kuiper, J. 1867. Gemeente atlas van de provincie Groningen. Naar officiële bronnen bewerkt. Hugo Suringar, Leeuwarden.

− Kwaliteitsnorm Nederland Archeologie versie 3,1 oktober 2006, College voor de Archeologische Kwaliteitszorg.

− Niekus, M.J.L.Th., 1998. Een aanvullende archeologische Inventarisatie (AAI) in het landinrichtingsgebied Oost-Groningen en de Gronings-Drentse veenkoloniën, verkave- lingsblok IV. ARC-rapport 13.

− Westerhof, W.E., Wong, T.E. en Mulder, E.F.J. de, 2003. De ondergrond van Nederland, deel 3: Opbouw van de Ondergrond. Wolters Noordhoff bv, Groningen/Houten.

− ROBAS Producties / Topgrafische Dienst, 1989. Fotoatlas Groningen; Topografische Dienst, Emmen.

− ROBAS Producties, 1990. Historische Atlas Groningen, Chromotopografische kaart des Rijks, schaal 1:25.000 (gebied ca. 1900). ROBAS Producties, Den Ilp.

− Schroor, M. 2003, De Atlas van Kooper, Oude kaarten van de provincie Groningen.

Profiel, Bedum.

− Stichting voor Bodemkartering, 1977. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, kaartblad 12 Oost Assen. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen.

(22)
(23)

Bijlage 1 : Periodisering

(24)
(25)

Bijlage 1 : Periodisering

Als bijlage op de resultaten en verzamelde gegevens is hieronder een algemene ontwikkeling van de bewonersgeschiedenis in Nederland geschetst.

Gedurende het Paleolithicum (300.000-8800 voor Chr.) hebben moderne mensen onze streken tijdens de warmere perioden wel bezocht, doch sporen uit deze periode zijn zeldzaam en vaak door latere omstandigheden verstoord. De mensen trokken als jager-verzamelaars rond in kleine groepen en maakten gebruik van tijdelijke kampementen. De verschillende groepen jager-

verzamelaars exploiteerden kleine territoria, maar verbleven, afhankelijk van het seizoen, steeds op andere locaties.

In het Mesolithicum (8800-4900 voor Chr.) zette aan het begin van het Holoceen een langdurige klimaatsverbetering in. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor geleidelijk een bosvegetatie tot ontwikkeling kwam en de variatie in flora en fauna toenam. Ook in deze periode trokken de mensen als jager-verzamelaars rond. Voorwerpen uit deze periode bestaan voornamelijk uit voor de jacht ontworpen vuurstenen spitsjes.

De hierop volgende periode, het Neolithicum (5300-2000 voor Chr.), wordt gekenmerkt door een overschakeling van jager-verzamelaars naar sedentaire bewoners, met een volledig agrarische levenswijze. Deze omwenteling ging gepaard met een aantal technische en sociale vernieuwingen, zoals huizen, geslepen bijlen en het gebruik van aardewerk.

Door de productie van overschot kon de bevolking gaan groeien en die bevolkingsgroei had tot gevolg dat de samenleving steeds complexer werd. Uit het Neolithicum zijn verschillende grafmonumenten bekend, zoals hunebedden en grafheuvels.

Het begin van de Bronstijd (2000-800 voor Chr.) valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen, zoals bijlen. Het gebruik van vuursteen was hiermee niet direct afgelopen.

Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te onderscheiden van dat uit andere perioden. Het aardewerk is over het algemeen zeldzaam. De grafheuveltraditie die tijdens het Neolithicum haar intrede deed werd in eerste instantie voortgezet, maar rond 1200 voor Chr.

vervangen door begravingen in urnenvelden. Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden opgeworpen, eventueel omgeven door een greppel.

In de IJzertijd (800-12 voor Chr.) werden de eerste ijzeren voorwerpen gemaakt. Ten opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie en in het gebruik van vuursteen geen radicale

veranderingen op. De mensen woonden in verspreid liggende hoeven of in nederzettingen van enkele huizen. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen (celtic fields). In deze periode werden de kleigebieden ook in gebruik genomen door mensen afkomstig van de zandgebieden. Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand. Er zijn zogenaamde vorstengraven bekend in Zuid-Nederland, maar de meeste begravingen vonden plaats in urnenvelden.

Met de Romeinse tijd (12 voor Chr. tot 450 na Chr.) eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis. In 47 na Chr. werd de Rijn definitief als rijksgrens van het Romeinse Rijk ingesteld.

Ter controle van deze zogenaamde limes werden langs de Rijn castella (militaire forten) gebouwd.

De inheems leefwijze handhaafde zich wel, ook al werd de invloed van de Romeinen steeds duidelijker in soorten aardewerk (o.a. gedraaid) en een betere infrastructuur. Onder meer ten gevolge van invallen van Germaanse stammen ontstond er instabiliteit wat uiteindelijk leidde tot het instorten van de grensverdediging langs de Rijn.

Over de Middeleeuwen (450-1500 na Chr.), en met name de Vroege Middeleeuwen (450-1000 na Chr.), zijn nog veel zaken onbekend. Archeologische overblijfselen zijn betrekkelijk schaars. De politieke macht was na het wegvallen van de Romeinen in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Vanaf de 10e eeuw ontstaat er weer enige stabiliteit en is een toenemende

feodalisering zichtbaar. Door bevolkingsgroei en gunstige klimatologische omstandigheden werd in deze periode een begin gemaakt met het ontginnen van bos, heide en veen. Veel van onze huidige steden en dorpen dateren uit deze periode.

De hierop volgende periode 1500 – heden wordt aangeduid als Nieuwe Tijd.

(26)
(27)

Bijlage 2: Profielbeschrijvingen met waarnemingen

Boordieptes zijn aangegeven in m -mv. (links naast boring).

Legenda is toegevoegd als uitklapvel achter de boringen.

(28)
(29)
(30)
(31)
(32)
(33)

Bijlage 3: Archeologisch onderzoek in de ruimtelijke planvorming

(34)
(35)

Bijlage 3: Archeologisch onderzoek in de ruimtelijke planvorming

Het AMZ-proces

Een archeologische onderzoek dat in het kader van ruimtelijke onderbouwing plaatsvindt, past als onderzoeksstrategie binnen de zogenaamde Archeologische Monumentenzorg (AMZ).

Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. In de procedure wordt volgens een trechtermodel wordt gewerkt. Het startpunt ligt eigenlijk al bij het bepalen van de onderzoeksplicht. Op diverse provinciale en landelijke archeologische waarden kaarten kan namelijk worden ingezien of het plangebied ligt in een zone met een archeologische verwachting. Indien dit het geval blijkt te zijn, dan zal er in het kader van de planprocedure onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn en start de AMZ-cyclus.

De eerste fase: bureauonderzoek

Uitgangspunt voor het bureauonderzoek is het vaststellen van een specifiek verwachtingsmodel dat op detailniveau voor het plangebied aangeeft wat er aan archeologische vindplaatsen aanwezig kan zijn. Op basis van dit verwachtingsmodel wordt bepaald of er een veldonderzoek nodig is en wat de juiste methode voor dit veldonderzoek zou moeten zijn om deze mogelijk aanwezige archeologische resten te kunnen aantonen.

(36)

De tweede fase: inventariserend veldonderzoek

Het inventariserend veldonderzoek kan worden opgesplitst in drie subfases.

In sommige gevallen wordt er gestart met een verkennend onderzoek. Een verkennend onderzoek kent een relatief lage onderzoeksintensiteit en word feitelijk uitgevoerd omdat er bij het

bureauonderzoek onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om dit voldoende te kunnen

onderbouwen. Dit is bijvoorbeeld het geval als er te weinig bodemkundige of geologische gegevens zijn om binnen het plangebied de verwachtingswaarden te kunnen onderbouwen of zelfs überhaupt tot een verwachtingswaarde te komen. Met een verkennend onderzoek kan tot in detail de

verwachtingswaarde worden aangebracht. Zodoende kan door terugkoppeling een aangescherpt verwachtingsmodel worden gemaakt en kan karterend veldonderzoek in een vervolgfase gerichter en daarmee ook kostenefficiënter worden ingezet.

In de regel wordt er gestart met een karterend veldonderzoek. Dit onderzoek dient om het

verwachtingsmodel uit het bureauonderzoek te toetsen en eventueel aanwezige vindplaatsen op te sporen. Het onderzoek wordt vrijwel altijd vlakdekkend uitgevoerd door middel van boringen en/of oppervlaktekarteringen of proefsleuven. Het resultaat is in de regel een overzichtskaart met de resultaten van het onderzoek. Eventueel aangetoonde vindplaatsen worden daarbij aangegeven.

Indien er geen archeologische vindplaatsen worden aangetroffen of wanneer bijvoorbeeld al blijkt dat deze geheel zijn verstoord, dan wel van geen waarde zijn, is dit meestal ook het eindstadium van de AMZ-cyclus.

Als er wel archeologische vindplaatsen worden aangetroffen of het blijkt uit de

onderzoeksgegevens dat deze met zeer grote zekerheid kunnen worden verwacht, dan dient er een waardestellend onderzoek te worden uitgevoerd. Meestal is van de vindplaatsen die bij een

karterend onderzoek zijn aangetroffen nog slechts in beperkte mate bekend wat de waarde ervan is.

Een waarderend onderzoek dient de fysieke kwaliteiten van een eerder aangetoonde of reeds bekende archeologische vindplaats vast te stellen en dient te leiden tot een waardestelling. Voor een waardestelling is het van belang om in elk geval de aard van de vindplaats, de exacte begrenzing in omvang en diepteligging, de datering en de mate van conservering en intactheid te weten. Een waarderend onderzoek kan worden uitgevoerd door middel van boringen of

proefsleuven. Wat de beste methode is hangt sterk af van de omstandigheden en de aard van de vindplaats. In de meeste gevallen worden er voor een waardestelling proefsleuven of proefputten gegraven. omdat met deze methode meer en betere informatie over de vindplaats kan worden verkregen dan met aanvullende booronderzoek. Proefsleuven zijn lange sleuven van twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de voorgaande onderzoeksfase

aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen.

De derde fase; Selectie en waardering

Het eindresultaat van een waardestellend onderzoek is een selectieadvies waarin op basis van de waardestelling van de vindplaats(en) wordt aangegeven of een vindplaats behoudenswaardig is.

Deze waardestelling geschiedt op basis van verschillende waarderingscriteria. De term behoudenswaardig is sterk gerelateerd aan de essentie van het rijks- en provinciaal beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg. In eerste instantie gaat dit namelijk uit van het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke in de bodem). Alleen wanneer dit binnen een belangenafweging niet kan zal het stuk waardevol bodemarchief voor het nageslacht bewaard dienen te worden door middel van een opgraving. Dit wordt ook wel behoud ex situ genoemd.

Wanneer behoud niet gewenst is vanwege een relatief gering waarde van de vindplaats(en) kan nog worden besloten om de bodemingrepen onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren. Ook is het natuurlijk nog mogelijk dat er helemaal geen archeologisch onderzoek meer hoeft plaats te vinden en kan het terrein worden 'vrij gegeven'.

Het bevoegd gezag zal op basis van het selectieadvies uiteindelijk aangeven welke maatregelen er dienen te worden genomen. Deze beslissing wordt het selectiebesluit genoemd.

Plaats van de AMZ-processen in de planvorming

Net als met andere omgevingsfactoren waarmee binnen de planvorming rekening gehouden dient te worden, is het ook voor de archeologie van belang om dit in een zo vroeg mogelijk stadium in te steken. Niet alleen is dit voor een aantal onderzoeksfasen vanwege provinciaal of gemeentelijk

(37)

beleid al een vereiste, het geeft bovendien al vroeg inzicht in eventuele risico's qua exploitatie en potentiële vertragingen in een project.

Indien er een middelhoge of hoge kans op de aanwezigheid van archeologische resten bestaat, zal het bevoegd gezag een inventariserend onderzoek verplicht stellen ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing. Dit onderzoek is gebaseerd op het specifieke verwachtingsmodel uit het

bureauonderzoek dat daaraan vooraf dient te gaan. In praktijk worden deze onderzoeken

gecombineerd uitgevoerd en in één verslag gerapporteerd. Wanneer eenmaal een planprocedure is voorgenomen zal met het archeologisch onderzoek al kunnen worden begonnen.

In principe kan het gehele inventariserend veldonderzoek, inclusief een selectieadvies, voorafgaand aan een planprocedure worden afgerond. Dit heeft als voordeel dat binnen het toekomstige plan de omvang van de archeologische vindplaats(en) definitief kan worden afgebakend en er, bij behoud in situ, de bestemming 'archeologische waardevol' kan worden opgenomen. Ook kunnen dan in bijvoorbeeld een aanlegvergunning specifieke voorschriften worden opgenomen om aantasting te voorkomen. In dit kader en deze planfase kan ook een voorschot worden genomen op

inrichtingsmaatregelen (aanpassing van een eventueel al beschikbaar stedenbouwkundig ontwerp of het voorschrijven van bijvoorbeeld een groenzone, speelveld, parkeerplaatsen etc.). Indien dit mogelijk is kan ook worden voorgeschreven dat er archeologievriendelijk gebouwd dient te worden door aanpassing van funderingswijze of ander technische maatregelen.

Het nadeel van het uitvoeren van een waardestellend veldonderzoek na de een planprocedure is dat daarmee ook de consequenties ervan pas later in beeld komen, wat leidt tot een aantal risico's.

Vaak blijkt dan behoud in situ veel lastiger te zijn en is dit dan alleen met technische maatregelen nog mogelijk. Soms is alleen behoud ex situ door middel van opgravingen de enige nog resterende kostbare optie.

(38)
(39)

Bijlage 4: Kwaliteitsaspecten van het onderzoek en de toegepaste methoden en

strategieën

(40)
(41)

Bijlage 4: Kwaliteitsaspecten van het onderzoek en de toegepaste methoden en strategieën

Certificatie / accreditatie

Ingenieursbureau Oranjewoud is gecertificeerd volgens NEN-ISO 9001. Ons bureau is lid van de Vereniging Kwaliteitsborging Bodemonderzoek (VKB).

Voor het uitvoeren van veldwerk bij bodemonderzoek is Ingenieursbureau Oranjewoud gecertificeerd conform de BRL SIKB 2000 (Beoordelingsrichtlijn voor het SIKB-

procescertificaat voor veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek). Als het veldwerk conform deze BRL is uitgevoerd, is het rapport voorzien van het volgende logo:

De naleving van de kwaliteitseisen en -procedures wordt periodiek getoetst door interne auditors en externe auditors, onder toezicht van de Raad voor Accreditatie.

Normen en richtlijnen

De veldwerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de VKB-protocollen 2001 t/m 2017 en eventuele aanvullende NPR/NEN-normen. Deze protocollen en richtlijnen zijn opgenomen en uitgewerkt in het ‘Handboek Veldwerk Bodem’ van Oranjewoud.

Veldwerk- en analyseprogramma in het kader van door Oranjewoud verricht verkennend bodemonderzoek worden, tenzij anders vermeld, gebaseerd op de NEN 5740

'Onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek' (NNI, oktober 1999).

Veldwerk- en analyseprogramma in het kader van door Oranjewoud verricht oriënterend bodemonderzoek worden, tenzij anders vermeld, gebaseerd op het 'Protocol voor Oriënterend onderzoek' (Sdu Uitgeverij, maart 1994).

Veldwerk- en analyseprogramma in het kader van door Oranjewoud verricht nader bodemonderzoek worden, tenzij anders vermeld, gebaseerd op het Protocol voor het Nader onderzoek deel 1' (Sdu Uitgeverij, maart 1994) of op de 'Richtlijn nader onderzoek deel 1' (Sdu Uitgeverij, september 1995).

Veldwerk- en onderzoeksprogramma in het kader van door 'Oranjewoud' verricht

archeologisch onderzoek worden, tenzij anders vermeld, gebaseerd op de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1 (CvAK, oktober 2006).

Betrouwbaarheid / garanties

Bodemonderzoek wordt in zijn algemeenheid uitgevoerd door het steekproefsgewijs bemonsteren van al dan niet verdachte bodemlagen. Hoewel Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. de grootste zorgvuldigheid betracht bij het uitvoeren van het bodemonderzoek, is het juist deze steekproefsgewijze benadering die het onmogelijk maakt garanties ten aanzien van de (verontreinigings)situatie af te geven op basis van de resultaten van een bodemonderzoek.

Oranjewoud aanvaardt derhalve op generlei wijze aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit beslissingen genomen op basis van de resultaten van bodemonderzoek.

In dit kader kan ook worden opgemerkt dat de voor het historisch onderzoek

geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Voor het verkrijgen van historische informatie is Oranjewoud wel afhankelijk van deze bronnen, waardoor Oranjewoud niet kan instaan voor de juistheid en volledigheid van de verzamelde historische informatie.

(42)
(43)

Tekeningen

170097-Archis Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), Archeologische Monumentenkaart (AMK) en Waarnemingen

170097-IVO1 Situatietekening met boringen en bodem 170097-S2 Toekomstige situatie

(44)
(45)

@

! .

@

@

! .

! .

! .

! .

@

! .

! .

! .

! .

! .

! .

! .

! .

! .

! .

@

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

x,y=(245.900, 571.500)

Wolfbargerweg

A

B

C

Zandkop

Laag gebied

Zandkop Afgegraven perceel

Afgegraven strook

9 8 7

6 5 4

3

2 1 20

19 18

17

16 15

14

13

12

11

10

PROJECTOMSCHRIJVING OPDRACHTGEVER

KAARTTITEL

GIS SPECIALIST PROJECTLEIDER

SCHAAL FORMAAT

KAARTNUMMER WIJZ.NR

BLAD IN BLADEN DATUM

NR WIJZIGING GET.

Nederlandse Aardolie Maatschappij BV

Bureau- en Inventariserend veldonderzoek aan de Wolfsbergerweg te Wolfsbarge (gem. Hoogezand- Sappemeer)

Situatie met boorpunten en bodem

D0 28-02-2007 Definitief DlF

D0 1 IN 1 A3 M. Marinelli

D. la Fèber

170097-IVO1

°

1:1000

! Boring met nummer hoge gebieden

Globale hoogtelijnen

Globale ligging onderzoeksgebied Gegraven putje met letter

Bodemtype

@

Volledig verstoord

! .

B-horizont verstoord

! .

Podzol (intact)

! .

Veen op C

C

(46)

x,y=(245.900, 571.500)

Wolfbargerweg

PROJECTOMSCHRIJVING OPDRACHTGEVER

KAARTTITEL

GIS SPECIALIST PROJECTLEIDER

SCHAAL FORMAAT

KAARTNUMMER WIJZ.NR

BLAD IN BLADEN DATUM

NR WIJZIGING GET.

Nederlandse Aardolie Maatschappij BV

Bureau- en inventariserend veldonderzoek aan de Wolfbargerweg te Wolfsbarge (gem. Hoogezand- Sappemeer)

Toekomstige situatie

D0 28-02-2007 Definitief DlF

D0 1 IN 1 A3 M. Marinelli

D. la Fèber

170097-S2

°

1:1000 Nieuwe sloot

Hek Boorput

Tijdelijke asfaltverharding Tijdelijke parkeerplaats Hoekbak

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze installatie heeft voor de teler in de eerste plaats als doel om meer water te kunnen hergebruiken, maar kan bij calamiteiten ook ingezet worden om het lozingswater te

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

Onderhoudsarm (door het ontbreken van draaiende delen weinig tot geen slijtage) Isolerend (de lucht in de polyvent zorgt voor uitstekende isolatie). Windvast (geen geklapper

Deze behelst zowel poliklinisch als klinisch (- opgenomen) behandelde patiënten. De tot landelijke aantallen opgehoogde steekproefaantallen kunnen in de tijd

A one-way repeated measures ANOVA was conducted to compare the mean scores of purchase intention (DV) among the different digitizations (IV: AmazonGo, KrogerEdge,

In tegenstelling tot het Belgisch onderzoek is alleen maar naar mengsels gekeken die enkel zijn opgebouwd uit middentijdse en late Engels raaigrasrassen om effecten van

The purpose of this questionnaire is to determine from parents the extent of their influence on their children's career choices, factors that prohibit them from

Het is echter de vraag of het mogelijk zal zijn om op dit niveau de (kosten)effectiviteit en de andere pakketcriteria (waaronder uitvoerbaarheid, dit is inclusief