• No results found

Het nieuwe vennootschapsrecht Deel IV : De NV onder het WVV

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het nieuwe vennootschapsrecht Deel IV : De NV onder het WVV"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Het nieuwe vennootschapsrecht Deel IV : De NV onder het WVV p. 4/ De aanslag op het bezoldigingstekort is

opgeheven

p. 5/ Btw – vouchers – taxatie op 1 januari 2019

Het nieuwe vennootschapsrecht Deel IV : De NV onder het WVV

Inleiding. Het Belgische vennootschapsrecht ondergaat een revolutie. In deze reeks worden de belangrijkste her- vormingen toegelicht per thema. In dit artikel wordt stilgestaan bij de naamloze vennootschap (NV) onder het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV).

In vergelijking met de BV(BA) ondergaat de NV beperkte wijzigingen. In tegenstelling tot de BV blijft het concept

‘kapitaal’ bij de NV behouden. Ook de minimumkapitaal- vereiste van 61  500  euro blijft overeind. Het uitgangs- punt van de wetgever is dat de NV voortaan voorname- lijk zal worden aangewend voor grote vennootschappen met een uitgebreid aantal aandeelhouders en voor de genoteerde vennootschappen (hoewel onder het nieuwe recht ook de BV een genoteerde vennootschap kan zijn).

De belangrijkste aanpassing voor de NV situeert zich op het vlak van het bestuur (punt 1 hieronder). Andere mel- denswaardige wijzigingen zijn bijvoorbeeld :

– de mogelijkheid van een meervoudig stemrecht voor de aandeelhouders (punt 2 hieronder);

– de mogelijke eenhoofdigheid van de NV (punt 3 hier- onder);

– het versoepelen van de regeling i.v.m. interimdividen- den en inkoop eigen aandelen (punt 4 hieronder); en – een aantal meer technische aanpassingen (punt 5

hieronder).

1. Bestuur in de naamloze vennootschap

Enkele regels worden grondig herzien, m.n. deze die be- trekking hebben op de afzetbaarheid van de bestuurder en op het bestuursmodel.

Afzetbaarheid. De “ad nutum”-afzetbaarheid verliest haar openbare orde-karakter. Ingevolge deze regel kon- den bestuurders onmiddellijk, zonder opzegtermijn en zonder motivering door een beslissing van de algemene vergadering afgezet worden. Hier mocht niet van wor- den afgeweken door bijvoorbeeld voorafgaand toch op- zegtermijnen of -vergoedingen overeen te komen. Dat deze regel een openbare orde-karakter werd toegedicht was reeds lang het voorwerp van kritiek. Bovendien werden in de praktijk reeds structuren uitgewerkt om aan deze regel te ontsnappen.

De ad nutum afzetbaarheid blijft als default regel in het WVV geschreven. Het wordt nu echter van “aanvullend recht”. Dat houdt in dat indien de vennootschap toch een zekere (voorzienbare) ontslagbescherming wil invoeren, ze deze in de statuten of bij overeenkomst kan uitwerken.

Bestuursmodellen. Het WVV voert drie bestuursmodel- len in voor de NV. Naast het reeds bestaande monisti- sche bestuursmodel, kan voortaan gebruik gemaakt worden van een model met één bestuurder en een duaal bestuursmodel.

(2)

Monistisch bestuursregime. Het monistische model dat reeds bestond in het Wetboek van Vennootschap- pen blijft behouden. Overeenkomstig dit model wordt de naamloze vennootschap bestuurd door een raad van bestuur die optreedt als college. Dit is de regeling die vandaag bestaat en hieraan wordt weinig veranderd, zij het dat het directiecomité wordt afgeschaft (zie hier- onder).

Enige bestuurder. Een tweede (en voor de NV nieuw) model is de mogelijkheid om te werken met één bestuur- der. Deze verandering werd ingevoegd met het oog op de afschaffing van de commanditaire vennootschap op aandelen (Comm. VA). Binnen deze Comm. VA werd vaak gebruik gemaakt van een enige bestuurder die de touw- tjes in handen hield (bijvoorbeeld in het kader van het structureren van een successieplanning). Nu de Comm.

VA als rechtsvorm verdwijnt, wordt de mogelijkheid van de enige bestuurder hernomen in de NV zodat de eerdere structuren die hier gebruik van wensen te maken verder kunnen worden gehanteerd.

De enige bestuurder mag een natuurlijke persoon zijn.

Indien de NV een genoteerde vennootschap is of een ven- nootschap waarvoor de wet een collegiaal bestuur ver- eist, zal een NV met collegiaal bestuur als enige bestuur- der moeten worden aangeduid.

De enige bestuurder kan een vrij sterke positie worden toegekend. Er kan hem immers een vetorecht worden toegekend op bepaalde beslissingen (statutenwijzigin- gen, uitkeringen aan de aandeelhouders en het ontslag van de enige bestuurder).

Duaal bestuursmodel. Een derde (en eveneens nieuw) bestuursmodel binnen de NV is het zogenaamde “du- aal bestuur”. Onder dit model wordt het bestuur toe- vertrouwd aan twee organen : (i) een raad van toezicht, en (ii) een directieraad. Er is tussen beide organen een duidelijke cesuur. Een persoon die lid is van het ene or- gaan mag geen lid zijn van het andere orgaan. Ook de bevoegdheden zijn “exclusief”. Dit betekent dat een be- paalde bevoegdheid steeds duidelijk aan het ene of aan het andere orgaan toekomt, nooit aan beide (niet “con- currentieel”). Elk orgaan moet uit minstens drie leden bestaan. Voor een duaal bestuursmodel heeft de NV dus minstens zes bestuursleden nodig.

De bevoegdheden van de raad van toezicht zijn : (i) het uitoefenen van het toezicht over de directieraad, (ii) het algemene beleid en de strategie van de vennootschap uit- zetten, en (iii) de bevoegdheden die onder het WVV aan het bestuursorgaan worden toegewezen (bijvoorbeeld

het bijeenroepen van de algemene vergadering, het op- stellen van bestuursverslagen, etc.).

De directieraad heeft de residuaire bestuursbevoegdhe- den. Hij oefent dus alle bevoegdheden uit die niet aan de raad van toezicht toekomen. De directieraad is bijgevolg bevoegd voor de operationele werking van de vennoot- schap.

Beide organen zijn collegiale organen. De leden van de raad van toezicht worden benoemd door de aandeelhou- ders; de leden van de directieraad worden benoemd door de raad van toezicht.

Elk orgaan heeft de vertegenwoordigingsbevoegdheid die gekoppeld is aan zijn respectievelijke bevoegdheden.

De algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennootschap komt dan ook toe aan de directieraad.

2. Meervoudig stemrecht

Meervoudig stemrecht. De regel “1 aandeel = 1 stem”

wordt van aanvullend recht. De statuten kunnen hier voortaan dus van afwijken. Onder het WVV kunnen binnen een NV dus aandelen met een meervoudig stem- recht (dubbel, triple, enz) uitgegeven worden.

Bovendien kunnen de statuten ook aandelen zonder stemrecht invoeren. Voorheen was dit slechts mogelijk voor zover deze aandelen niet meer dan 1/3de van het kapitaal vertegenwoordigen, en moesten deze recht ge- ven op een preferent dividend. De ondergrens onder het WVV is dat er minstens 1 aandeel met stemrecht moet zijn.

Voor genoteerde vennootschappen hanteert het WVV een meer genuanceerde aanpak. Hier kan aan “trouwe” aan- deelhouders (die hun volstorte aandelen gedurende twee jaren ononderbroken hebben aangehouden) een  dubbel stemrecht worden toegekend (door een besluit van de al- gemene aandeelhoudersvergadering, te nemen met een twee derde meerderheid).

3. Eenhoofdigheid

Onder het oude recht diende een NV minimaal twee aan- deelhouders te hebben. Genuanceerder :

indien een NV eenhoofdig werd (één aandeelhouder heeft) en gedurende een jaar geen bijkomende aandeelhouder in de NV werd opgenomen, werd de enige aandeelhouder geacht hoofdelijk borg te staan voor alle verbintenissen van de NV ontstaan vanaf het moment dat de vennoot- schap eenhoofdig werd. De beperkte aansprakelijkheid

(3)

die aandeelhouders van een NV normaliter genieten, verdween dus. Om in kaart te kunnen brengen of deze periode van een jaar reeds verstreken was, legde het Wet- boek van Vennootschappen een verplichting op om de eenhoofdigheid te melden in het vennootschapsdossier (bij de griffie van de relevante Ondernemingsrechtbank).

Onder het WVV is het perfect mogelijk voor een NV om slechts één aandeelhouder te hebben zonder dat deze aandeelhouder op een gegeven ogenblik borg staat voor de verbintenissen van de vennootschap. Deze enige aan- deelhouder kan een natuurlijke persoon of een rechts- persoon zijn. De gekende en storende praktijk waarbij telkens een aandeel moest worden “verhangen” naar bij- voorbeeld een groepsvennootschap kan dus verdwijnen.

Dat kan tot een vereenvoudiging op vele vlakken leiden.

Zo kunnen de bestaande complexere organigrammen van groepsstructuren met Belgische NV’s aangepast worden. Een 100 % aandeelhouderschap doorheen een groepsstructuur leidt ook tot andere efficiëntie-voorde- len zoals een eenvoudigere consolidatie, volledig opstro- men van dividenden naar de moedervennootschap (in plaats van pro rata), etc.

4. Interimdividenden

Onder het Wetboek van Vennootschappen kan (mits toelating in de statuten) het bestuursorgaan enkel een interimdividend toekennen tijdens de laatste zes maan- den van het boekjaar, mits het respecteren van een drie- maanden termijn tussen elk interimdividend en enkel gebaseerd op de winsten van het lopende boekjaar.

Het WVV schaft de bestaande termijnen af. Het toeken- nen van een interimdividend zal dus tijdens het hele boekjaar mogelijk zijn en met een zelf te kiezen frequen- tie. Ook voorziet het WVV dat niet enkel de winsten van het lopende boekjaar maar ook de winsten van het vorige boekjaar (tot goedkeuring van de jaarrekening over het vorige boekjaar) kunnen worden gebruikt voor de uitke- ring van een interimdividend.

5. Inkoop eigen aandelen

Het bestaande ‘plafond’ waaronder de NV maximaal 20 % van haar eigen aandelen mag inkopen, verdwijnt in het WVV. Nog steeds zal de algemene vergadering de verrichting moeten goedkeuren. Niettemin wordt de bijzondere meerderheid die de beslissing moet goedkeu- ren verlaagd van 80 % naar 75 %. De enige beperking die toepasselijk is bij de inkoop eigen aandelen is dat de NV moet beschikken over voldoende uitkeerbare middelen

vooraleer te kunnen overgaan tot een inkoop van eigen aandelen.

6. Enkele technische aanpassingen

Voor het overige zijn er nog enkele aanpassingen die van een eerder technische aard zijn. Hieronder volgt een overzicht van enkele in het oog springende wijzigingen :

Financieel plan. Net zoals bij de BV worden ook binnen de NV de regels over het financieel plan (dat door de op- richters moet worden opgesteld) aangescherpt. Ook bij de NV zal het WVV een minimuminhoud opleggen. Voor een verdere beschrijving hiervan, kan worden verwezen naar de toelichting die werd uiteengezet voor de BV (zie Pacioli nr. 484, pagina 6).

Schriftelijke bestuursbesluiten. Onder de bestaande praktijk wordt vaak gebruik gemaakt van eenparige en schriftelijke aandeelhoudersbesluiten. Schriftelijke be- stuurdersbesluiten komen slechts zeer zelden voor. De voornaamste reden hiervoor is de strenge voorwaarden die het Wetboek van vennootschappen oplegt om be- stuursbesluiten te mogen hanteren. Er moest voldaan zijn aan twee cumulatieve voorwaarden, namelijk (i) de dringende noodzakelijkheid en het belang van de ven- nootschap moet de schriftelijke besluitvorming verant- woorden en (ii) de statuten moeten deze besluitvorming expliciet toelaten.

Deze drempels worden onder het WVV afgeschaft waar- door eenparige bestuursbesluiten steeds zullen kunnen worden gebruikt behalve als ze uitdrukkelijk niet toege- laten zijn door de statuten van de NV.

Uitgifte nieuwe aandelen. Onder het Wetboek van Ven- nootschappen moest de raad van bestuur enkel een bij- zonder verslag opstellen (artikel  582 W. Venn.) indien de nieuw uit te geven aandelen worden uitgegeven bene- den fractiewaarde.

Het WVV bevat op dit vlak een verstrenging. Voortaan is de regel dat het bijzonder verslag bij elke uitgifte van aandelen vereist is, ongeacht of deze beneden, aan of bo- ven fractiewaarde plaatsvindt.

Inbreng in natura. De regeling blijft behouden maar de volgorde van de verschillende verslagen wordt licht aangepast. De nieuwe chronologie in het kader van het WVV is dat de oprichter of het bestuursorgaan eerst een verslag opstelt en dit in ontwerp overmaakt aan de re- visor of commissaris. Vervolgens zal deze zijn verslag afleveren en zal als laatste handeling de oprichter of het bestuursorgaan zijn verslag op deze basis finaliseren. In

(4)

tegenstelling tot bij de BV, blijft de regeling i.v.m. quasi- inbreng in de NV wel behouden.

Kruisparticipaties. De bestaande regeling/beperking in verband met kruisparticipaties verdwijnt in het WVV.

Voorheen kon de dochter geen aandelen in haar moeder- vennootschap verkrijgen wanneer deze meer dan 10 % van stemrechten verbonden aan de totaal uitgegeven aandelen vertegenwoordigden.

Artikel 556 W. Venn. De wetgever keert terug naar zijn oorspronkelijke bedoeling bij de regeling inzake bescher- mingsconstructies tegen ongewenste overnameaanbie- dingen en controlewijzigingen. Het oude artikel  556 W.Venn. bepaalde dat enkel de algemene vergadering rechten kan toekennen aan derden die een invloed heb- ben op het vermogen of die een schuld of verplichting ten laste van de vennootschap doen ontstaan, wanneer deze afhankelijk worden gesteld van het uitbrengen van een openbaar overnameaanbod of een wijziging in de controle over de vennootschap. De bewoording van het oude artikel 556 W.Venn. is ruim omschreven en kreeg daardoor een zeer brede toepassing wat tot storende situ- aties in de praktijk leidde (bv. dat bij elke overeenkomst die de vennootschap sloot en die een controlewijzigings- clausule bevat, er een afzonderlijk besluit van de aan- deelhouders moet zijn tot goedkeuring hiervan, gevolgd

door een neerlegging op de griffie (en publicatie). Onder het nieuwe WVV wordt het toepassingsgebied van deze bepaling beperkt tot de genoteerde vennootschappen.

Bovendien komen voor deze genoteerde vennootschap enkel verrichtingen of overeenkomsten in aanmerking die rechten toekennen, of die schulden of verplichtingen doen ontstaan, die een “aanzienlijke” invloed hebben op het vermogen van de vennootschap.

7. Besluit

In vergelijking met de BV(BA) ondergaat de NV een min- der grote metamorfose. Toch vormen de wijzigingen die zich wel voordoen een relevant antwoord op de onduide- lijkheden in het oude wetboek. Dit uit zich op sommige vlakken in een verheldering van het vennootschapsrecht met eventuele aanscherping van bepaalde regels en op andere vlakken zelfs in een flexibilisering van het ven- nootschapsrecht. Voortaan worden de bepalingen meer in overeenstemming gebracht met de noodwendigheden van een NV als grote vennootschap met een uitgebreid aantal aandeelhouders of als genoteerde vennootschap.

Gwen BEVERS en Benedicte MOURISSE Schoups Advocaten

De aanslag op het bezoldigingstekort is opgeheven

Een wet van 13 april 2019 heft de afzonderlijke aanslag op het bezoldigingstekort op. Hiermee komt een einde aan een veelbesproken maatregel uit de hervorming van de vennootschapsbelasting.

De afzonderlijke aanslag op het bezoldigingstekort

De afzonderlijke aanslag op het bezoldigingstekort1 werd ingevoerd door de wet tot hervorming van de vennoot- schapsbelasting2 als sanctie voor vennootschappen die

1 Art. 219quinquies WIB 1992.

2 Wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbe- lasting, BS 29 december 2017, zie F. Vanden Heede, ‘De hervorming van de vennootschapsbelasting voor kmo-vennootschappen’ in

niet voldoen aan de minimumbezoldigingsvoorwaarde voor het verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting.

De aanslag bedroeg, inclusief de afzonderlijke crisisbij- drage, 5,1 % van het verschil tussen het bedrag van de minimumbezoldiging en de effectief toegekende hoogste bezoldiging aan één bedrijfsleider.

De aanslag zou ook verschuldigd zijn door vennoot- schappen die al om een andere reden dan de minimum- bezoldigingsvoorwaarde uitgesloten zijn van het ver- laagd tarief, bv. grote vennootschappen. Voor verbonden vennootschappen, waarvan minstens de helft van de be- drijfsleiders dezelfde personen zijn in ieder van de be-

Pacioli, 2018, nr. 458, p 1-15.

(5)

trokken vennootschappen, werd een bijzondere regeling ingevoerd, waarbij de minimumbezoldiging (enkel voor de afzonderlijke aanslag, niet voor het verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting !) op groepsniveau werd bekeken. Startende kleine vennootschappen, dat zijn kleine vennootschappen tijdens hun eerste vier boekja- ren vanaf de datum van neerlegging van de oprichtings- akte op de griffie van de ondernemingsrechtbank of van een gelijkaardige registratieformaliteit in een EER-lid- staat3, zouden van de afzonderlijke aanslag, én van de minimumbezoldigingsvoorwaarde voor het verlaagd ta- rief, vrijgesteld worden.

De aanslag deed vanaf het begin veel vragen rijzen, zo- wel in het parlement als in de fiscale pers. Het parle- mentslid dat in de Kamercommissie Financiën de meeste vragen stelde drong er bij herhaling op aan om hem ge- woonweg af te schaffen.4

De opheffing van de afzonderlijke aanslag

Op 13  april 2019 werd de wens van het parlementslid vervuld. De Koning ondertekende op die dag de ‘wet (…) houdende opheffing van de sanctie wegens het niet-vol- doen aan de voorwaarde betreffende het bedrag van de

3 Of, wanneer ze de overname zijn van een eenmanszaak of eerdere rechtspersoon vanaf de inschrijving van die eenmanszaak in de KBO of de neerlegging van de oprichtingsakte door die eerdere rechtsper- soon.

4 Integraal Verslag, Commissie voor de Financiën, Kamer, 2018-2019, 24 oktober 2018, Com. 986, blz. 3-5 (Mond. vr. nr. 27263 en 27264, Van Biesen).

bezoldiging van de bedrijfsleider’ (BS 26 april 2019). De opheffing gaat in vanaf 1 januari 2018, dus retroactief.

De praktische gevolgen van de opheffing zijn uitermate beperkt. Geen enkele vennootschap heeft de aanslag al moeten betalen, want ze zou pas voor de eerste keer in het najaar van 2019 verschuldigd geweest zijn, samen met de gewone aanslag in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2019. Vennootschappen hebben ook geen rekening moeten houden met de aanslag voor de be- rekening van hun voorafbetalingen in 2018 of het eerste kwartaal van 2019. Er konden met de aanslag immers geen voorheffingen of voorafbetalingen worden verre- kend. Het enige praktische gevolg van de afschaffing is dat vennootschappen die de aanslag verschuldigd ge- weest zouden zijn en daarmee al rekening gehouden heb- ben in hun raming van de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2019 die raming moeten aanpassen.

Merk nog op dat minimumbezoldiging een voorwaarde blijft voor het verlaagd tarief5, en dat ook alle wijzigingen die de wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting aan de minimumbezoldigingsvoorwaarde heeft aange- bracht behouden blijven, bv. de verhoging van 36 000 euro naar 45 000 euro, maar ook de vrijstelling van de voor- waarde voor startende kleine vennootschappen.

Felix VANDEN HEEDE Fiscaal jurist

5 Art. 215, lid 3, 4° WIB 1992.

Btw – vouchers – taxatie op 1 januari 2019

1. Schetsing van het probleem

De richtlijn 2016/1065/EU van de Raad van 27 juni 2016, verschenen in het Publicatieblad van de Europese Unie van 1 juli 2016, wijzigt de richtlijn 2006/112/EG wat de btw-behandeling van bonnen betreft. De wet van 11 fe- bruari 2019 regelt de omzetting in ons Btw-Wetboek met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019.

De circulaire 2018/C/127 van 7 december 2018 bespreekt de btw-behandeling van de zogeheten bonnen, vouchers.

We overlopen deze problematiek samen met u.

2. Definitie van de bon

Om als bon gekwalificeerd te worden en aan de hierna uiteengezette btw-stelsels onderworpen te zijn, moet deze bon aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen :

(6)

2.1. verplichting om hem te aanvaarden in ruil, volledig of gedeeltelijk, voor een levering van goederen en/of een prestatie van diensten, verrichtingen die onderworpen zijn aan de btw.

Opmerking

De kortingsbonnen waarmee men een korting krijgt bij de aankoop van goederen of diensten, maar die niet het recht geven om dergelijke goederen of diensten te ontvangen, vormen geen bonnen en vallen dus niet onder de hierna uiteengezette btw-stelsels. Het btw- stelsel van de kortingsbonnen wordt besproken in cir- culaire nr. 8 van 27 augustus 1997.

2.2. vermelding van de te verrichten levering van goederen en/of prestatie van diensten, en/of de identiteit van de verrichter(s) (of op de documentatie bij de bon).

De fysieke verschijningsvorm van de bon heeft geen be- lang (papier, armband, kaart, digitaal, enz.).

Zo moeten bijvoorbeeld de BONGO-bonnen die recht geven op een gratis overnachting en/of maaltijd, de ca- deaucheques die gelden bij verschillende verkopers, de ecocheques, enz. als bonnen beschouwd worden.

De gebruikelijke betaalmiddelen, waaronder de krediet- kaarten (visa, mastercard, kredietkaarten uitgegeven door warenhuizen, enz.), kunnen daarentegen niet als bonnen aangemerkt worden.

De tabel onder punt 5 biedt u een gedetailleerd overzicht van diverse situaties.

3. Uitreiking van de bon – overdracht

De uitgifte van de bon stemt overeen met de eerste over- dracht.

Voorbeelden

Een vennootschap BEAUTY is een kleinhandel in schoon- heidsproducten en laat, op haar naam, geschenkbonnen drukken. De zogeheten geschenkbonnen worden in haar winkel verkocht. Een particuliere klant CUSTOMER koopt één van die bonnen. De eerste overdracht van de geschenkbon gebeurt bij de verkoop van de geschenkbon door BEAUTY aan CUSTOMER.

Een kleinhandelaar RETAILER heeft bonnen laten druk- ken en vertrouwt de distributie ervan toe aan de tussen- persoon INTERMEDIARY. Ongeacht of deze tussenper- soon INTERMEDIARY handelt in eigen naam of voor rekening van RETAILER, de eerste overdracht gebeurt concreet bij de overhandiging van de bonnen door RE- TAILER aan INTERMEDIARY.

Een tussenpersoon INTERMEDIARY maakt een bon aan op naam en voor rekening van RETAILER. Deze bon wordt overgedragen aan een verbruiker CUSTOMER. De eerste overdracht vindt plaats wanneer de bon overge- maakt wordt aan CUSTOMER vermits INTERMEDIARY niet in eigen naam handelt, maar voor rekening van RE- TAILER.

4. Gebruik van de bonnen

De btw-stelsels verschillen naargelang het gaat om bon- nen voor enkelvoudig dan wel voor meervoudig gebruik.

4.1. Bonnen voor enkelvoudig gebruik (andere benamingen : single-purpose voucher, SPV)

4.1.1. Definitie

Een bon voor enkelvoudig gebruik is deze waarvoor de volgende gegevens reeds gekend zijn op het ogenblik dat hij uitgereikt wordt :

– de plaats van de goederenlevering en/of dienstpresta- tie (België of elders);

– het bedrag van de verschuldigde btw (in België, in het buitenland of vrijgesteld).

Als deze voorwaarden vervuld zijn, staat de btw-behan- deling vast vanaf de uitgifte of aankoop van de bon voor enkelvoudig gebruik. Dat geldt ook als de leveranciers en/of dienstverrichters niet geïdentificeerd zijn en de bon niet tegen een andere bon ingeruild mag worden, maar alle voorwaarden vervuld zijn (namelijk gekende plaats en btw-bedrag).

De bon die voor meer dan één verrichting gebruikt mag worden, maar waarbij de plaats en de maatstaf van hef- fing dezelfde blijven, is nog altijd een bon voor enkelvou- dig gebruik.

Voorbeeld

Een bon geeft de btw-plichtigen, in België, de gelegen- heid om naar een filmvoorstelling te gaan, een voetbal- match bij te wonen en naar het theater te gaan. Deze

(7)

bon is nog steeds voor enkelvoudig gebruik aangezien al deze dienstverrichtingen, in ons land, aan 6 % btw on- derworpen zijn.

4.1.2. Taxatie van de bonnen voor enkelvoudig gebruik

4.1.2.1. Overdracht in eigen naam van de bonnen voor enkelvoudig gebruik

Op de bonnen, in eigen naam en voor enkelvoudig ge- bruik, moeten de uitgever en de latere overdragers btw betalen bij elke overdracht (zie 3.) oordelend dat de ver- koop en/of verrichting effectief gerealiseerd zijn.

4.1.2.2. Distributie in naam en voor rekening van der- den van de bonnen voor enkelvoudig gebruik

Het gaat om een verrichting van distributiediensten waarvoor btw verschuldigd is op de tegenprestatie die de lasthebber voor deze distributie ontvangt.

4.1.2.3. Inruiling van de bonnen voor enkelvoudig ge- bruik tegen goederen en/of diensten

Deze materiële overhandiging van een bon voor enkel- voudig gebruik in ruil voor het verkrijgen van een goed en/of een dienst ontsnapt aan de btw. Deze werd al geïnd bij elke overdracht.

4.1.2.4. Bonnen voor  enkelvoudig gebruik met uit- gever in eigen naam, maar effectieve verkoper en/of dienstverrichter verschillend van de uitgever

Nemen we het voorbeeld van een bon voor enkelvoudig gebruik om een maaltijd te nuttigen.

De uitgever (TRANSMITTER) ontvangt een som geld voor de verkoop van de bon voor enkelvoudig gebruik aan een verbruiker (CUSTOMER 1), of aan een distributeur.

De verbruiker van de maaltijd en de restauranthouder zijn niet gekend op het tijdstip van deze verkoop. Wan- neer de verbruiker (CUSTOMER 2) de maaltijd nuttigt, stort de uitgever (TRANSMITTER) een vergoeding aan de restauranthouder (LUNCH).

De dienstverrichter (LUNCH) wordt geacht zijn prestatie tegenover de uitgever (TRANSMITTER) te hebben uitge- voerd en het restaurant (LUNCH) moet een factuur aan de uitgever (TRANSMITTER) overmaken).

In de mate dat de verbruiker (CUSTOMER 2) een supple- ment aan de restauranthouder (LUNCH) betaalt, wordt

die som op gepaste wijze belast (voeding 12 %, drank 21 %).

Deze illustratie kunnen we doortrekken naar de leverin- gen van goederen.

4.1.2.5. Ongebruikte (of vervallen) bonnen voor enkel- voudig gebruik

De btw die bij de verkoop van een ongebruikte of ver- vallen bon voor enkelvoudig gebruik geïnd werd, geeft geen aanleiding tot een teruggave van die belasting. Dat niet-gebruik is vergelijkbaar met de niet-teruggave van de btw wanneer een persoon voedsel in de vuilnisbak gooit zonder dit verbruikt te hebben (vervaldatum over- schreden, bijvoorbeeld).

Deze niet-teruggave moet onderscheiden worden van de terugbetaling van een bon voor enkelvoudig gebruik wanneer die terugbetaling gebeurt in hoofde van de be- lastingplichtige die de btw doorgestort heeft aan de Staat naar aanleiding van de verkoop van de bon voor enkel- voudig gebruik. Deze belastingplichtige kan de terug- gave van de btw op de terugbetaalde bon opeisen, als alle voorwaarden vervuld zijn. Deze terugbetaling is verge- lijkbaar met de situatie van een belastingplichtige die het door hem verkochte goed terugneemt en zijn klant terugbetaalt.

4.2. Bonnen voor meervoudig gebruik (andere benamingen : multi-purpose voucher, MPV)

4.2.1. Definitie

De bon voor meervoudig gebruik valt niet binnen de ca- tegorie van de bon voor enkelvoudig gebruik omdat de elementen die het lot van de btw regelen onbepaald zijn op het ogenblik van de verkoop of de uitgifte van de bon (aard van de verrichting niet gekend, plaats van de ver- richting onzeker, btw-bedrag niet vastgelegd – cf. 4.1.1.).

4.2.2. Taxatie van de bonnen voor meervoudig gebruik

Enkel de materiële overhandiging van de goederen en/of uitvoering van de diensten in ruil voor de bonnen voor meervoudig gebruik is onderworpen aan btw. Het is im- mers pas op dat ogenblik dat de gebruiksgegevens van de bonnen voor meervoudig gebruik gekend zijn en de toepassing van de btw bepalen.

(8)

De overdrachten, voorafgaand aan deze materiële over- handiging van de bonnen voor meervoudig gebruik, te- gen goederen en/of diensten zijn niet onderworpen aan btw als overdrachten (bijvoorbeeld aan distributeurs of aan verbruikers).

Voor de overdrachten van bonnen voor meervoudig ge- bruik door een belastingplichtige die niet de persoon is die de levering en/of de onderliggende prestatie uitvoert, worden de vergoedingen voor de verspreidings- of pro- motiediensten daarentegen belastbaar in de btw.

Toepassingen

TRANSMITTER is de uitgever van een bon voor meer- voudig gebruik met een nominale waarde van 100 EUR.

De maatstaf van heffing kan enkel bepaald worden als de bon ingeruild wordt bij de RETAILER, een kleinhande-

laar die in België gevestigd is, die goederen verkoopt die aan verschillende tarieven onderworpen zijn.

DISTRIBUTOR handelt als distributeur en verkoopt die bon voor meervoudig gebruik aan de verbruiker CUSTO- MER aan de nominale waarde van 100 EUR.

DISTRIBUTOR geeft 85 EUR terug aan TRANSMITTER (verkoop van 100 EUR min afname door DISTRIBUTOR van zijn vergoeding van 15 EUR, exclusief btw).

RETAILER, die goederen verhandelt die aan verschil- lende Belgische btw-tarieven onderworpen zijn, ontvangt van de verbruiker CUSTOMER de bon van 100  EUR in ruil voor een levering aan het tarief van 21 % en stort een commissie van 30  EUR, exclusief btw, aan TRANSMIT- TER.

Periodieke aangifteroosters :

– TRANSMITTER 03 = 30 (ontvangen, excl. btw van RETAILER) 54 = 6,30 81 = 15 (vergoeding, excl. btw van DISTRIBUTOR) 59 = 3,15

– DISTRIBUTOR 03 = 15 (100 – 85 betaald aan TRANSMITTER = 15, excl. btw) 54 = 3,15

– RETAILER 03 = 82,64 (excl. btw, levering aan CUSTOMER van 100 EUR) 54 = 17,36 82 = 30 (commissie, excl. btw, gestort aan TRANSMITTER) 59 = 6,30

4.2.3. Ongebruikte (of vervallen) bonnen voor meervoudig gebruik

Er werd geen btw geïnd op de verkoop van een bon voor meervoudig gebruik omdat de elementen die de taxatie mogelijk maken niet gekend zijn. Bijgevolg is de teruggave van de belasting niet relevant, ook niet wanneer de bon voor meervoudig gebruik terugbetaald wordt.

5. Vergelijkende tabel – bonnen voor enkelvoudig gebruik – bonnen voor meervoudig gebruik – niet-gekwalificeerd als bonnen

De circulaire 2018/C/127 van 7 december 2018 stelt de volgende aanpak voor.

Enkele situaties Bon enkelvoudig

gebruik SPV

(zie 4.1.1. tot 4.1.2.5.)

Bon meervoudig gebruik MPV (zie 4.2.1. tot 4.2.3.)

Dit is geen bon (niet-toepassing van

de regels van 4.1.1.

tot 4.2.3.) Klantenkaart – spaarkaart met pun-

ten die recht geven op een aankoop- vou-cher of een product

X

Terugbetaling – cashback X

(9)

Enkele situaties Bon enkelvoudig gebruik

SPV

(zie 4.1.1. tot 4.1.2.5.)

Bon meervoudig gebruik MPV (zie 4.2.1. tot 4.2.3.)

Dit is geen bon (niet-toepassing van

de regels van 4.1.1.

tot 4.2.3.) Kortingsbonnen volledig bekostigd

door kleinhandelaar of bekostigd door kleinhandelaar en leverancier (fabri- kanten groothandel) :

– 20 % korting of – 5 euro korting

X X Kortingsbonnen van leveranciers (fa-

brikanten groothandel) : – 20 % korting of – 5 euro korting

X X Kortingsbonnen geldig in de winkels

van een winkelcentrum – 20 % korting of – 5 euro korting

X X Kleinhandel-cadeauvoucher geldig in

de winkels in België en bv. in Frank- rijk, Nederland

X

Kleinhandel-waardebonnen om ver- schillende redenen gratis uitgegeven worden :

– de terugname van een artikel in het kader van de garantie

– als commerciële geste

– wegens de terugbetaling van het verschil in het kader van de laagste prijsgarantie

X

X X

Algemeen aanvaarde prepaid betaal- kaarten waarop geld moet worden opgeladen alvorens ze door de klant kunnen worden gebruikt om ermee te betalen, zijn geen vouchers. Het zijn dus betaalkaarten met een positief saldo

X

Retailerkredietkaarten (bv. krediet- kaart van een supermarkt)

X

Cadeaucheques (geldig voor verschil- lende producten en diensten aan ver- schillende btw-tarieven in verschillen- de winkels)

X

Ecocheques (geldig voor verschillende producten en diensten in verschillen- de winkels)

X

(10)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Enkele situaties Bon enkelvoudig

gebruik SPV

(zie 4.1.1. tot 4.1.2.5.)

Bon meervoudig gebruik MPV (zie 4.2.1. tot 4.2.3.)

Dit is geen bon (niet-toepassing van

de regels van 4.1.1.

tot 4.2.3.) Kortingskaarten die aan consumenten

worden verkocht tegen een bepaalde prijs en in ruil recht geven op aankoop van een aantal goederen of op een aan- tal diensten onder preferentiële voor- waarden bij handelaars en bedrijven, zoals restaurants, bioscopen, hotels of sauna’s die daartoe met de uitge- ver een overeenkomst hebben geslo- ten (Hof van Justitie van de Europese Unie, Arrest Granton, zaak C-461/12, van 12.06.2014)

X

Bon voor een gratis product uitgege- ven door een fabrikant ter promotie van een nieuw product

X

Voucher die wordt verkocht aan een belastingplichtige, die hem op zijn beurt gratis overhandigt aan een klant

X X

Bioscoopvoucher die in Belgische bio- scopen kan worden gebruikt

X

Voucher voor toegang tot een in Bel- gië gelegen pretpark

X

Voucher voor een menu met maaltijd en drank in een in België gelegen res- taurant waarbij de verhouding tus- sen maaltijd en drank vastligt (bv.

65 %-35 %)

X

6. Prepaid telefoonkaarten

De circulaire AOIF nr. 41/2004, ET 103.375 van 20 december 2014 bespreekt de regeling van de prepaid telefoon- kaarten. Deze regeling is niet gewijzigd.

De regeling die in de circulaire AOIF nr. 50/2009, ET 109.696 van 12 november 2009 betreffende de handelingen verstrekt door middel van communicatiemiddelen besproken wordt, blijft van toepassing.

Yvon COLSON Btw-expert Externe medewerker van het BIBF

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anders dan bij de verordeningen moet u op grond van de richtlijn bij behandelingen in het buitenland alle medische kosten eerst zelf betalen en kunt u bij de zorgaanbieder

Hierin wordt im- mers enkel verwezen naar de principes die van toepassing zijn op de papieren boekhouding (zie hierna) en geëxpliciteerd dat een onderneming er steeds voor

[r]

 Voor dialyse remgeld bedraagt €4 per rit en €2 voor personen met verhoogde tegemoetkoming.. Saldo ten laste van het

De betwiste maatregel houdt blijkbaar in dat het gemeentebestuur van de betrokken gemeente dat geen gemeentelijk onderwijs kent, voor alle leerlingen die in de eigen gemeente

U vroeg of een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uit november 2014 reden voor de gemeente was om met teruggaande werking de boetes vanaf 1 januari 2013 te gaan

Daarnaast is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur regels moeten worden gesteld over de samenloop met de terugbetaling van een reguliere studielening en over hoe

Indien de patiënt een stoma krijgt tijdens de overgangsperiode, heeft hij zowel een klassiek medisch voorschrift nodig om stomamateriaal te verkrijgen in het huidige systeem