• No results found

Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum O N T W E R P

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum O N T W E R P"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Be s t e m mi n g s p l an R i e g e we g 6 t e P i n g ju m

O N T W E R P

(2)

Be s t e m mi ng s p l an R i e g e we g 6 t e P i ng ju m

O N T W E R P

Inhoud

Toelichting + bijlage Regels

Verbeelding

10 mei 2010

Projectnummer 280.00.00.50.00

(3)

O v e r z i c h t s k a a r t

(4)

T o e l i c h t i n g

(5)

280.00.00.50.00.toe

I n h o u d s o p g a v e

1 I n l e i d i n g 5

2 P l a n g e b i e d e n p l a n v o o r n e m e n 7

2.1 Ontstaan en ontwikkeling 7

2.2 Huidige situatie 8

2.3 Toekomstige situatie 10

3 M i l i e u a s p e c t e n 13

3.1 Hinder van bedrijvigheid 13

3.2 Geluidhinder 14

3.3 Externe veiligheid 15

3.4 Luchtkwaliteit 16

3.5 Water 17

3.6 Ecologie 20

3.7 Archeologie 23

3.8 Bodem 26

4 B e l e i d 29

4.1 Provinciaal beleid 29

4.2 Gemeentelijk beleid 30

5 P l a n b e s c h r i j v i n g 33

5.1 Algemeen 33

5.2 Toelichting op de bestemming 34

5.3 Overige aspecten 35

6 U i t v o e r b a a r h e i d 37

6.1 Economische uitvoerbaarheid 37

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 37

6.3 Samenvatting en beantwoording overlegreacties 38

6.3.1 N.V. Nederlandse Gasunie 38

6.3.2 Vitens 38

6.3.3 VROM-Inspectie 38

6.3.4 Provinsje Fryslân 39

B i j l a g e n

(6)

1

I n l e i d i n g

Onderhavige partiële herziening van het bestemmingsplan Bûtengebiet-Noard heeft betrekking op een gebied dat in het landelijk gebied van de gemeente Wûnseradiel is gelegen. Het plangebied betreft het agrarisch bedrijf met di- rect aangrenzende gronden aan de Riegeweg 6 te Pingjum. Het plangebied ligt op minder dan 1 kilometer afstand ten noorden van Pingjum in de driehoek Kimswerd-Arum-Pingjum. Onderstaande luchtfoto en de overzichtskaart voor- afgaand aan dit bestemmingsplan geven het plangebied en de ligging daarvan in de wijdere omgeving weer.

F i g u u r 1 . L u c h t f o t o p l a n g e b i e d

Het voorliggende bestemmingsplan is een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan Bûtengebiet-Noard, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998 en gedeeltelijk is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 18 november 1998, en de daarop betrekking hebbende Herziening Bestem- mingsplan Bûtengebiet-Noard, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 1 november 2005 en door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk is goedgekeurd op 11 april 2006.

Aanleiding tot de herziening van de geldende bestemmingsplannen is het voor- nemen om de bestaande ligboxenstal in het plangebied te vergroten. De initia- tiefnemer hiertoe is de heer Visser, woonachtig in het plangebied en gebruiker van het agrarische bedrijf. Het planvoornemen is in strijd met de voorschriften in de geldende bestemmingsplannen, omdat gebouwen op basis van de gelden- de bestemmingsplannen slechts mogen worden gebouwd binnen het aangege- ven bestemmingsvlak. De uitbreiding van de ligboxenstal vindt plaats buiten

VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

AANLEIDING

(7)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 6

het geldende bestemmingsvlak van de bestemming “Agrarische bedrijven” op een gedeelte met de bestemming “Agrarische cultuurgronden”.

De gemeente heeft per brief van 17 november 2009 aan de initiatiefnemer te kennen gegeven in principe planologische medewerking te willen verlenen aan het planvoornemen. Hiervoor is een bestemmingsplanprocedure ex artikel 3.1 Wet ruimtelijk ordening noodzakelijk, mits dit op basis van archeologie, ecolo- gie, watertoets en landschappelijke inpassing mogelijk is.

Naast de uitbreiding van de ligboxenstal bestaat het planvoornemen uit de aan- leg van betonverharding ten behoeve van de logistieke ontsluiting van de lig- boxenstal, realisatie van drie sleufsilo’s en de aanplant van nieuwe groenran- den ten behoeve van de landschappelijke inpassing.

F i g u u r 2 . P l a n v o o r n e m e n

Het voorliggende bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan, waar- mee de bouwmogelijkheden op het gebruik van de gronden binnen het plange- bied worden gewijzigd.

De toelichting is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven, waarna vervolgens de voor het plangebied van belang zijnde milieuaspecten in hoofd- stuk 3 aan bod komen. In hoofdstuk 4 is het relevante beleid geschetst. In hoofdstuk 5, planbeschrijving, is nader ingegaan op de vormgeving van de ver- beelding en de regels, als ook dat een toelichting op de bestemming is gege- ven. Tenslotte omschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

KARAKTER VAN HET PLAN

OPBOUW TOELICHTING

(8)

2

P l a n g e b i e d e n p l a n v o o r n e m e n

2 . 1

O n t s t a a n e n o n t w i k k e l i n g

De omgeving van Pingjum heeft lange tijd sterk onder invloed gestaan van de zee. Dit is zichtbaar door de kenmerkende geulen in het gebied, die de zee bij overstromingen heeft gemaakt tijdens transgressieperioden (opkomende zee).

Deze perioden zijn zeer bepalend geweest voor de verscheidenheid van onder- gronden (door afzettingen en erosie) in het gebied. In transgressieperioden werd een pakket zeeklei afgezet. De samenstelling van het afgezette kleipak- ket varieerde met de afstand die het zeewater had afgelegd, waardoor een specifiek bodempatroon ontstond. Dichtbij de slenken bezonk het zwaardere materiaal, waardoor aan weerzijden van deze slenken (zoals de Marneslenk) zavelige oeverwallen (kwelderruggen) ontstonden. Door hun relatief hoge lig- ging waren dit logische plaatsen voor vestiging.

Het gevarieerde bodempatroon is bij Pingjum goed zichtbaar. Het plangebied is gelegen op de rand van de vroegere Marneslenk. In een periode van regressie (terugtrekkende zee), rond 500 voor Chr., vond in de omgeving van Pingjum vermoedelijk de eerste bewoning plaats. Nederzettingen werden gevestigd op de hoogst gelegen delen van de kwelder, waar ook beperkte landbouw plaats- vond. Het vee kon geweid worden op de begroeide, maar met enige regelmaat overstroomde lagere kweldergronden.

De regressie- en transgressieperioden, die elkaar over de eeuwen afwisselden, zorgden ervoor dat nederzettingen weer verlaten moesten worden. De bewo- ners trokken zich terug op hoger gelegen zandgronden. Het kunstmatig opho- gen van woonplaatsen (terpen) kon niet voorkomen dat grote delen van het gebied tot in de 6de eeuw na Chr. overstroomden. In deze eeuw werd de zee minder agressief en konden de terpen in het landschap permanent worden bewoond.

Aan de doorgaande ophoging van de terpen kwam pas een einde in de 10de eeuw na Chr., toen een begin werd gemaakt met het aanleggen van zeeweren- de dijken. Voor het gebied rond Pingjum bestond de eerste kunstmatige be- scherming tegen het zeewater waarschijnlijk uit een dijk in aansluiting op de kwelderrug van de Pingjumer Rige, die aansloot op de oeverwal bij Sjaard. De ten noorden van Pingjum gelegen Riegeweg en de Nesserlaan zijn de huidige overblijfselen van deze dijk. In de navolgende perioden werden nog meer dij- ken aangelegd.

ONTSTAANSGESCHIEDENIS

(9)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 8

De kwaliteit van de dijken, waaronder ook de zeeweringen, verslechterde in de daaropvolgende eeuwen. Tegelijk steeg ook de zeespiegel. Hierdoor vonden vanaf de 13de eeuw regelmatig dijkdoorbraken plaats, waarbij de grootste doorbraak gevormd werd door de Allerheiligenvloed van 1570. Na deze wa- tersnoodramp kwam onder stadhouder Casper di Robles uiteindelijk een nieu- we zeedijk tot stand, waarbij tevens regels ten aanzien van het beheer en on- derhoud werden vastgesteld.

Het buitengebied van de gemeente Wûnseradiel kan vanaf het begin van de bewoningsgeschiedenis als een typisch Fries plattelandsgebied worden aange- merkt, waarbij de agrarische sector voornamelijk uit veeteelt bestaat.

Het buitengebied van de gemeente bestaat thans uit diverse landschappelijke eenheden, variërend van oude verkavelingpatronen, die gerelateerd zijn aan het oude kwelderwallenlandschap, tot relatief jonge inpolderingen. In ruimte- lijk opzicht zijn deze verschillende landschappen nog steeds waarneembaar in de omgeving. De wijze waarop de bebouwing in het buitengebied is gepositio- neerd, verklaart veel van dit landschap. In het buitengebied komen veel tradi- tionele boerderijen voor. Boerderijbebouwing heeft een sterk beeldbepalende invloed in het open landschap van Wûnseradiel. Het bebouwingsbeeld in het buitengebied wordt overwegend gevormd door de traditioneel ambachtelijke architectuur uit de 19de en begin 20ste eeuw. Gedurende de tweede helft van de vorige eeuw zijn daar diverse jongere aanvullingen op gekomen. Deze ont- wikkelingen gaan nog steeds door en vormen een lichte bedreiging voor het traditioneel ambachtelijke bebouwingsbeeld.

De agrarische bedrijfsontwikkeling heeft in het buitengebied de laatste decen- nia geleid tot diverse nieuwe bedrijfsgebouwen, waarbij soms compleet nieu- we bedrijven werden opgericht en in andere gevallen een nieuwe loods bij de bestaande traditionele boerderij werd bijgebouwd. De landbouw heeft de af- gelopen 20 jaar vanwege diverse redenen echter ook te kampen met een te- ruglopend aantal agrarische ondernemingen. De veeteeltsector in de gemeente Wûnseradiel blijft hiervoor niet gespaard. Het voortdurende proces van schaal- vergroting zet door. Momenteel is zelfs sprake van schaalsprongen, waarbij agrariërs grotere stappen in de schaalvergroting zetten dan voorheen. Een ver- dubbeling van de melkveestapel is daarbij geen uitzondering meer.

2 . 2

H u i d i g e s i t u a t i e

In de huidige situatie is het agrarisch bedrijf van de initiatiefnemer in het plangebied gevestigd. Het agrarisch bedrijf bestaat uit de traditionele kop- hals-rompboerderij, twee ligboxenstallen en twee sleufsilo’s.

LANDBOUW

LANDSCHAP

RECENTE ONTWIKKELINGEN

(10)

De boerderij wordt gekenmerkt door het dwars geplaatste voorhuis onder schildkap en draagt de naam Meilsmastate. Het gebouw dateert van 1859. De boerderij is als karakteristiek object aangeduid in het kader van ‘jongere bouwkunst en stedenbouw’ uit de periode 1850-19401.

F i g u u r 3 . M e i l s m a s t a t e ( B r o n : P r o v i n s j e F r y s l â n , 2 0 1 0 )

De eerste ligboxenstal is dwars op de romp van de traditionele boerderij ge- plaatst. De andere, tweede, ligboxenstal is in lengterichting op de eerste lig- boxenstal gerealiseerd, in het verlengde van de boerderij. Ter hoogte van deze ligboxenstal liggen aan de westzijde van het erf beide bestaande sleufsilo’s.

Tussen beide ligboxenstallen in is een melkstal aanwezig.

Het plangebied wordt op twee plaatsen op de Riegeweg ontsloten. Er is een ontsluiting van het woongedeelte bij de traditionele boerderij (het voorerf) en een ontsluiting van de ligboxenstallen (het achtererf) aanwezig.

Aan de oostelijke zijde van het erf loopt een kavelsloot, die onderbroken wordt door een dammetje dat als toegang naar het naastgelegen agrarische perceel dient.

1Over het gehele land zijn in de periode van 1987 tot en met 1994 karakteristieke objecten

geïnventariseerd tijdens het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze inventarisatie heeft plaatsgevonden om een compleet overzicht te verkrijgen van de ontwikkelingen die zich in deze periode op het vlak van bouwkunst en stedenbouw hebben voorgedaan. In Fryslân alleen al heeft dit geresulteerd in een verzameling van bijna 7.000 objecten. Het MIP is opge- volgd door het Monumenten Selectieproject (MSP). Tijdens dit project zijn de objecten uit de inventarisatie van het MIP geselecteerd die in aanmerking komen voor bescherming op grond van de Monumentenwet. De meeste van deze geselecteerde objecten zijn inmiddels als rijks- monument aangewezen. De boerderij aan de Riegeweg 6 is niet als monument aangewezen.

De Monumentenwet is hierop dan ook niet van toepassing.

(11)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 10

F i g u u r 4 . D e t w e e d e l i g b o x e n s t a l e n b e i d e s l e u f s i l o ’ s

2 . 3

T o e k o m s t i g e s i t u a t i e

In de toekomstige situatie vinden vanwege het planvoornemen van de initia- tiefnemer verschillende ruimtelijke ontwikkelingen ten behoeve van het agra- risch bedrijf in het plangebied plaats, te weten:

- een uitbreiding van een ligboxenstal;

- realisatie van een drietal sleufsilo’s;

- de aanleg van nieuwe betonverharding ter ontsluiting van de nieuwe stal.

De ligboxenstal die in lengterichting achter de eerste ligboxenstal staat, wordt vergroot met circa 911 m². Dit betekent bijna een verdubbeling van de huidige oppervlakte van deze ligboxenstal.

Door Hûs en Hiem heeft welstandsadvisering ten aanzien van het bouwplan plaatsgevonden aan de hand van door de gemeenteraad vastgesteld welstands- beleid. Per brief van 26 augustus 2009 is door Hûs en Hiem aangegeven dat op grond van de ingediende gegevens de commissie van oordeel is dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand. De sleufsilo’s zijn geen onderdeel van de beoordeling geweest. Voorts is opgemerkt dat het van belang is om zorg te besteden aan de aanleg en/of uitbreiding van erfbeplanting.

De landschappelijke inpassing van het geheel vindt door middel van de aanleg van groenranden plaats. Hiertoe is door TuinStyle tuinarchitectuur te Kimswerd een beplantingsplan opgesteld die in figuur 5 is weergegeven.

De bedoeling is om gemengd bosplantsoen in rijen met een plantafstand van 150 cm in driehoeksverband aan te planten. Het gaat daarbij om 750 stuks in verschillende soorten, zoals in tabel 1 is weergegeven. Daarnaast worden aan de oostelijke, noordelijke en westelijke zijde van het plangebied 23 bomen met een onderlinge afstand van 10 meter aangeplant. De toegang tot het erf naar de ligboxenstallen wordt gemarkeerd met 2 bomen. De bestaande boom- en struikbeplanting aan de zijkant en voorzijde van de traditionele boerderij blijft gehandhaafd.

WELSTAND

BEPLANTINGSPLAN

(12)

Tabel 1. Aan te planten bosplantsoen en bomen (TuinStyle tuinarchitectuur, 2009)

Aantallen Nederlandse benaming Latijnse benaming 75 Spaanse Aak/Veldesdoorn Acer campestre 100 Gewone krentenboom Amelanchier lamarckii

100 Zwarte appelbes Aronia melanocarpa

75 Zwarte els Alnus glutinosa

50 Gele kornoelje Cornus mas

50 Haagliguster Ligustrum vulgare Atrovirens 50 Veelbloemige roos Rosa multiflora

100 Gewone vlier Sambucus nigra

75 Gelderse roos Viburnum opulus

Gemengd bosplantsoen

75 Wollige sneeuwbal Viburnum lantana

23 Gewone es Fraxinus Excelsior Atlas

Stambomen

2 Gewone es Fraxinus Excelsior Allgold

F i g u u r 5 . S i t u a t i e t e k e n i n g t o e k o m s t i g e b e b o u w i n g m e t b e p l a n t i n g s - p l a n ( B r o n : T u i n S t y l e t u i n a r c h i t e c t u u r , 2 0 0 9 )

(13)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 13

3

M i l i e u a s p e c t e n

Ten behoeve van het plan is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. De volgende onderzoeksonderdelen komen aan bod, te we- ten: bedrijven en voorzieningen, wegverkeerslawaai, externe veiligheid, lucht- kwaliteit, water, ecologie, archeologie en bodem.

3 . 1

H i n d e r v a n b e d r i j v i g h e i d

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te wor- den met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en re- gelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen.

Voor het realiseren van de ligboxenstal is een milieuvergunning benodigd, om- dat er meer dan 200 stuks melkrundvee worden gehouden.

Uit de geactualiseerde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangege- ven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtingge- vend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van be- drijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied zijn de woningen aan Riegeweg 1 en Riegeweg 3. Beide woningen zijn schuin tegenover het agrarische bedrijf aan de overkant van de weg gele- gen. Op basis van de bovengenoemde uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’

geldt milieucategorie 3.2 voor het agrarische bedrijf. Op basis van deze milieu- regelgeving dient een afstand van ten minste 100 meter van het emissiepunt van de ligboxenstal tot de gevel van woningen van derden in acht te worden genomen (SBI-code 0141, 0142: Fokken en houden van rundvee). Het bestaan- de agrarische bedrijf is gedeeltelijk binnen deze richtafstand van beide wonin- gen gelegen. De uitbreiding van de ligboxenstal vindt echter in achterwaartse richting plaats en daarmee op een grotere afstand dan 100 meter van beide woningen. Dit leidt niet tot beperkingen voor het plan. Overigens is op ruim

WET- EN REGELGEVING

ONDERZOEK

(14)

100 meter afstand aan de oostzijde van het plangebied eveneens een woning aan de Riegeweg gelegen. Ook deze woning leidt niet tot beperkingen voor het planvoornemen.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn voorts geen bedrijven of voor- zieningen gelegen die in hun bedrijfsvoering gehinderd kunnen worden door de geplande agrarische bedrijfsontwikkelingen. Er is andersom in dit specifieke geval ook geen sprake van hinder van omliggende bedrijven of voorzieningen voor het agrarisch bedrijf.

Naar aanleiding van bovenstaande zijn er geen belemmeringen in het kader van hinder van en voor bedrijvigheid en voorzieningen te verwachten. Onder- havig plan is voor wat betreft dit aspect uitvoerbaar.

3 . 2

G e l u i d h i n d e r

De Wet geluidhinder (Wgh) dateert van 16 februari 1979 en is sindsdien mid- dels verschillende wetten diverse keren gewijzigd. De meest recente wijziging heeft plaatsgevonden bij besluit van 7 december 2006 (Staatsblad 2006 – 661).

De inwerkingtreding heeft op 1 januari 2007 plaatsgevonden. Tevens is op 1 januari 2007 het “Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006” (Staatscourant 21 december 2006, nr. 249) in werking getreden.

Voor wegverkeerslawaai is bij deze wijziging van de wet overgestapt op de Europese dosismaat L day-evening-night (Lden). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB); de oude dosismaat Letmaal (Letm) wordt net als vroeger aange- duid met ‘dB(A)’. Beide dosismaten zijn ‘A-gewogen’: ze houden rekening met de gevoeligheid van het menselijk oor. De geluidbelasting in Lden is het gemid- delde over de dag-, avond- en nachtperiode.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies plaats moet vinden. Een uit- zondering geldt voor:

- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;

- wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals wonin- gen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Een ligboxenstal is op grond van de Wgh geen geluidsgevoelig gebouw. Het ini- tiatief voorziet dan ook niet in het oprichten van geluidsgevoelige bebouwing.

Toetsing aan de bepalingen van de Wgh door middel van een akoestisch onder- zoek is niet nodig.

CONCLUSIE

WET- EN REGELGEVING

ONDERZOEK

(15)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 15

De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door geluid- hinder belemmerd.

3 . 3

E x t e r n e v e i l i g h e i d

Op 13 juni 2001 is door de regering het vierde Nationale milieubeleidsplan (NMP4) vastgesteld. Hierin heeft zij haar externe veiligheidsbeleid uiteenge- zet. Dit beleid is onder meer gericht op het beheersen van de risico’s in de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stof- fen. Uitgangspunten van dit beleid zijn:

- het plaatsgebonden risico: het risico op een plaats, bepaald als de kans dat een persoon die onafgebroken op die plaats aanwezig is overlijdt als gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken;

- het groepsrisico: bepaald als de kans dat een groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in wer- king getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrich- tingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastge- steld.

De Provinsje Fryslân heeft een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het ver- voer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.

De op de risicokaart getoonde kwetsbare objecten zijn woningen, gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen). Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Daarnaast bestaat er een potentieel risico bij brand of instor- ting.

Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart van de Provinsje Fryslân geraadpleegd. Een kaartfragment van het plangebied is opgenomen in figuur 6.

Het kaartfragment maakt inzichtelijk dat in de omgeving geen aspecten ten aanzien van externe veiligheid van invloed zijn op het plangebied.

CONCLUSIE

WET- EN REGELGEVING

RISICOKAART

ONDERZOEK

(16)

F i g u u r 6 . D e t a i l k a a r t e x t e r n e v e i l i g h e i d ( B r o n : P r o v i n s j e F r y s l â n , 2 0 1 0 )

De locatie is niet gelegen in de directe nabijheid van een inrichting die valt on- der het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en/of een (spoor-/wa- ter)weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hiervoor is dan ook geen onderzoek benodigd. Het plan kan vanuit het oogpunt van externe veiligheid uitvoerbaar worden geacht.

3 . 4

L u c h t k w a l i t e i t

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogram- ma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur.

Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de Minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 au- gustus 2009 in werking getreden.

CONCLUSIE

WET- EN REGELGEVING

(17)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 17

Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toena- me van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil de

‘nibm-tool’ (03-08-2009) ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snel- le manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool kan de toename van de stoffen NO2 en PM10 worden bepaald. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt in het vergroten van de bestaande ligboxenstal en de aanleg van een drietal sleufsilo’s op het perceel voorzien. Deze ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot een significant hoger aantal verkeersbewegingen dat het plan zodanig de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onder- zoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door on- aanvaardbare nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit belemmerd.

3 . 5

W a t e r

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuis- houding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege wa- ter; dit mede in relatie tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

In de nota “Anders omgaan met water” is bepaald dat de gevolgen van (ruim- telijke) ontwikkelingen voor de waterhuishouding onder meer in bestemmings- plannen uitdrukkelijk moet worden overwogen.

Ook op grond van artikel 3.1.1 uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opge- nomen, waarin wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze para- graaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie ge-

ONDERZOEK

CONCLUSIE

WET- EN REGELGEVING

(18)

volgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde water- toets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de water- beheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Uitgangspunt van het Wetterskip Fryslân is dat er zowel kwalitatief als kwanti- tatief geen verslechtering optreedt door het plan. Daarbij geldt dat de kwali- teit van zowel oppervlakte- als grondwater op zijn minst niet mag verslech- teren. Bovendien moet voor schoon water worden gezorgd door bij de inrich- ting zoveel mogelijk uit te gaan van maatregelen die natuurlijke processen be- vorderen zoals sloten met voldoende diepte, goede doorstroming, plas-dras bermen en oevers met een flauw talud.

Om het oppervlaktewater in het plangebied schoon te houden adviseert het Wetterskip dringend om geen milieubezwaarlijke bouwmaterialen toe te pas- sen die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïn- vloeden zoals zinken goten, loodslabben en mastiekdaken. Voor zover dat mo- gelijk is, zal het gebruik van duurzame materialen en alternatieve en/of ener- giebesparende maatregelen een hoge prioriteit krijgen.

Wetterskip Fryslân stelt de eis dat bij toename van het verharde oppervlak een deel ter grote van 10% van de nieuw gerealiseerde verharding in de vorm van water wordt uitgevoerd.

In figuur 7 is kaartmateriaal ten behoeve van de watertoets voor het plange- bied weergegeven. Op de kaart is zichtbaar dat er geen waterhuishoudkundig van belang zijnde aspecten voor de watertoets in het plangebied worden weer- gegeven en vanwege het planvoornemen in het geding zou kunnen zijn.

Het planvoornemen leidt daarentegen wel tot een toename aan verharding op het perceel. De uitbreiding van de ligboxenstal leidt tot een toename van on- geveer 911 m² bebouwd oppervlak. De nieuw aan te leggen sleufsilo’s beteke- nen een toename van het verharde oppervlak van 910 m². Tevens wordt extra betonverharding aangelegd om de agrarische bebouwing logistiek gezien goed te kunnen ontsluiten. De nieuwe betonverharding leidt tot een toename van het verhardingsoppervlak van ongeveer 590 m². In de huidige situatie is daar- entegen reeds verharding aanwezig op de plekken waar de betonverharding wordt aangebracht en de uitbreiding van de ligboxenstal zal plaatsvinden. Dit dient in mindering te worden gebracht in bovengenoemde toename van het verharde oppervlak van 2.411 m². Er mag worden uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van in totaal ongeveer 2.100 m².

ONDERZOEK

(19)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 19

F i g u u r 7 . K a a r t W a t e r t o e t s ( B r o n : P r o v i n s j e F r y s l â n , 2 0 1 0 )

W a t e r t o e t s

Wetterskip Fryslân is als waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied op grond van bovenstaande gegevens verzocht om in het kader van de watertoets te reageren op het onderhavige plan. Door Wetterskip Fryslân is een advies voor de watertoets afgegeven. Het advies is opgenomen in de brief van 6 april met als kenmerk WFN 1004602. Deze brief is in een bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Wetterskip Fryslân adviseert het volgende voor het plan.

De compensatie voor het toegenomen verhard oppervlak komt uit op circa 210 m² nieuw te realiseren oppervlaktewater. De kosten van deze compensatie zijn voor de initiatiefnemer van het project. In de bijlage bij de watertoets is aan- gegeven waar Wetterskip Fryslân en de initiatiefnemer hebben afgesproken waar compensatie zal worden gerealiseerd. Compensatie vindt plaats door een sloot van een nabijgelegen perceel, dat in eigendom is bij de initiatiefnemer, te verbreden. Over een lengte van 290 m wordt de sloot van 1,50 m breedte naar 2,20 m breedte gebracht. Dit levert een compensatie op van 290 m x 0,70 m = 210 m² nieuw oppervlaktewater.

Daarnaast wordt de kavelsloot benoorden van de nieuw aan te leggen sleufsi- lo’s over een lengte van 25 meter gedempt. Dit leidt tot een verlies aan wa- terbergingscapaciteit van circa 50 m². Wetterskip Fryslân geeft aan dat hier- voor reeds een keurontheffing is verleend, waarin ook compensatie is opgeno- men.

Om het aantal overstorten van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuive- ringen te beperken, is het uitgangspunt om regen- en rioolwater zoveel moge- lijk gescheiden af te voeren. In het geval van nieuwbouw en bestrating kan het

COMPENSATIEVERHARDING

AFVALWATER- EN REGEN- WATERSYSTEEM

(20)

hemelwater worden geloosd op het oppervlaktewater (onder voorwaarden, ge- noemd bij waterkwaliteit).

Om een goede kwaliteit van water te realiseren, moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwij- ze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Tevens dient gebouwd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Bij het bouwplan moet rekening worden gehouden met voldoende droogleg- ging2 om bijvoorbeeld opdrijven van verharding of natte kruipruimtes te voor- komen. Geadviseerd wordt voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m te hanteren, gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. De bouwlocatie ligt in een peilgebied met een winterpeil van -1,40 m NAP en een zomerpeil van -1,25 m NAP. Het maaiveld van de bouwlocatie varieert van ca. +0,40 m NAP tot +1,04 m NAP. De huidige situatie voldoet aan de droogleggingsnorm.

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding, zoals het dempen en graven van watergangen, moet tijdig een ontheffing van de keur worden aangevraagd.

Wetterskip Fryslân gaat er van uit dat de in de watertoets vermelde adviezen worden opgevolgd en meegenomen in de verdere planvorming. Wetterskip Fryslân ziet met betrekking tot realisatie van het planvoornemen geen water- huishoudkundige bezwaren. Er is dan ook een positief wateradvies afgegeven, waarmee de watertoetsprocedure is afgerond.

3 . 6

E c o l o g i e

De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) op 1 oktober 2005 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt.

De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde ‘nee, tenzij-principe’.

Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toege- staan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te hande- len nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in rede-

2 De drooglegging is de afstand tussen waterpeil in de sloot en het maaiveld. Voor woningen WATERKWALITEIT

DROOGLEGGING EN WATERPEILEN

WATERWET

WET- EN REGELGEVING

(21)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 21

lijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voor- komen, te beperken of ongedaan te maken.

De Nbw is gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebie- den betreffen onder andere de zogenoemde Speciale Beschermingzones op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuur- gebieden is in de Nbw een uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen.

Om inzicht te krijgen in de ecologische waarden in en in de directe omgeving van het plangebied is in het kader van de Ffw een ecologisch onderzoek uitge- voerd naar de aanwezige natuurwaarden in het gebied. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Hiertoe is het plangebied door een gediplomeerd ecoloog bezocht om een indruk van het terrein te krij- gen en waarnemingen te doen van het voorkomen van planten- en diersoorten.

In het navolgende zijn de conclusies van dit onderzoek samengevat. Het gehele ecologische onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

G e b i e d s b e s c h e r m i n g

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur liggen op voldoende afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig. De activiteit is op het punt van de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofd- structuur niet in strijd met het Streekplan Fryslân.

Op beide punten is het aan het bevoegd gezag, het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân, om deze visie te bevestigen.

Het plangebied is door de provincie Fryslân gekenmerkt als een open en rustig gebied en daarmee als geschikt weidevogelgebied. Ruimtelijke ontwikkelingen (verdichting door beplanting en bebouwing ) in een geschikt weidevogelgebied zijn in strijd met het Streekplan Fryslân. Voor ruimtelijke ontwikkelingen van agrarische aard geldt echter een uitzondering. Deze uitzondering maakt de geplande ontwikkelingen in het betreffende plangebied mogelijk.

S o o r t e n b e s c h e r m i n g

Ten aanzien van de soortenbescherming zijn vijf aspecten (van belang in de verdere procedure) in acht genomen:

- nadere inventarisatie;

- niet bedreigde waarden;

- bescherming vogels;

- vrijgestelde soorten;

- ontheffingen.

ONDERZOEK

(22)

Van alle soorten is een voldoende beeld verkregen op basis van het veldbezoek en de overige gegevens. Nader onderzoek is niet nodig.

Van de soortengroepen vleermuizen, reptielen, dagvlinders, libellen en overige ongewervelde soorten worden geen verbodsbepalingen overtreden in het plan- gebied.

Alle vogelsoorten (uitgezonderd exoten) zijn beschermd. Er zijn in of in de om- geving van het plangebied geen permanent bewoonde nesten of belangrijke rust- of foerageergebieden van vogels aanwezig. Mogelijk broeden er enkele vrij algemeen voorkomende soorten in en rond het plangebied. Daarom kan men er in dit plangebied van uitgaan dat geen verbodsbepalingen worden over- treden als buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als de werkzaamheden voor het broedseizoen worden begonnen en continu voortduren. Als de werk- zaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zul- len broedvogels een rustigere broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord.

De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.

In het plangebied is voor geen enkele soort de goede staat van instandhouding in het geding.

In het plangebied komen enkele beschermde soorten voor in de groepen amfi- bieën en zoogdieren die worden verstoord door de werkzaamheden. Deze staan in tabel 2. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstel- ling voor de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor verstoring van deze soor- ten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. De verboden in de artikelen 9, 10 en 11 gelden niet voor mol, bosmuis en veldmuis. Ook gelden ze niet voor huisspitsmuis als deze zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevindt.

T a b e l 2 . S o o r t e n i n h e t p l a n g e b i e d w a a r v o o r e e n v r i j s t e l l i n g g e l d t Nederlandse naam Wetenschappelijke naam

Gewone bosspitsmuis Sorex araneus

Zwanenbloem Butomus umbellatus

Dotterbloem Caltha palustris

Haas Lepus europaeus

Woelrat Arvicola terrestris

Bastaardkikker Rana klepton esculenta

Bruine kikker Rana temporaria

Gewone pad Bufo bufo

Kleine watersalamander Triturus vulgaris

Meerkikker Rana ridibunda

Uit het onderzoek blijkt dat er geen noodzaak is voor een ontheffingsaanvraag.

NADERE INVENTARISATIE

NIET BEDREIGDE WAARDEN

BESCHERMING VOGELS

VRIJGESTELDE SOORTEN

ONTHEFFINGEN

(23)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 23

V i s s e n

Indien bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het eventueel voorkomen van modderkruiper, is nader onderzoek niet nodig. Als het dempen met beleid wordt gedaan, is voor zowel kleine modderkruiper als voor overige vissoorten geen sprake van verstoring. In dit plangebied betekent dit dat de sloot vanaf het doodlopende stuk richting het noorden dient te worden dicht- geschoven. Indien niet op deze manier kan worden gewerkt, dient eerst nader onderzoek te worden uitgevoerd.

A l g e m e e n

Door bij de gebiedsinrichting mede rekening te houden met het behoud en het bevorderen van natuurwaarden, kan een soepele ontheffingsprocedure worden bevorderd. Bij de ingrepen in het terrein moet zo worden gewerkt dat dieren kunnen vluchten naar andere gebieden.

Door niet te veel groen op te ruimen en takken en bladeren te laten liggen binnen het terrein zullen veel dieren, zoals wezel, hermelijn en egel, schuil- plaatsen kunnen vinden en kan de biodiversiteit vrij eenvoudig worden ver- hoogd.

Verder is het bevorderen van mantel- en zoomvegetaties met bloem-, bes- en zaaddragende inheemse soorten bevorderlijk voor de insecten en vogelbevol- king en daarmee voor de stand van andere vogelsoorten, vleermuizen en amfi- bieën.

3 . 7

A r c h e o l o g i e

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Neder- landse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is on- der andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een bestemmingsplan. Ook het zoge- noemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta.

Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoord, financieel verantwoordelijk is voor voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentwet 1988 (Monw) gewijzigd. Op grond van de Monw moet in een bestemmingsplan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden.

In Nederland dient op basis van het verdrag van Malta in alle ruimtelijke plan- nen een archeologische paragraaf te worden opgenomen. Als handreiking hier- toe heeft de Provinsje Fryslân een cultuurhistorische waardenkaart (CHW- kaart) opgezet. Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), onderdeel van de CHW-kaart, is informatie opgenomen over archeologische

WET- EN REGELGEVING

(24)

waarden. Op deze kaart is voor vrijwel de hele provincie per locatie aangege- ven wat de archeologische verwachtingswaarden zijn. Daarbij worden twee verschillende perioden onderscheiden; de periode steentijd-bronstijd en de periode ijzertijd-middeleeuwen.

Het onderhavige plangebied is op de cultuurhistorische kaart van de Provinsje Fryslân in gebieden gelegen die als volgt worden aangegeven (zie figuur 8 en 9):

S t e e n t i j d - b r o n s t i j d

Uit de informatie blijkt dat voor het plangebied voor wat betreft de periode steentijd-bronstijd is aangegeven dat ‘geen onderzoek noodzakelijk’ is. Dit advies wordt gegeven indien op basis van eerder onderzoek in het gebied is gebleken dat er geen archeologische resten zich in de bodem bevinden, of dat de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten uit de steentijd vermoedelijk zodanig diep onder het maai- veld liggen dat de kas op aantasting bij de meeste ingrepen gering is.

F i g u u r 8 . F r a g m e n t F A M K E - K a a r t p e r i o d e s t e e n t i j d - b r o n s t i j d ( B r o n : P r o v i n s j e F r y s l â n , 2 0 1 0 )

I J z e r t i j d - m i d d e l e e u w e n

Voor wat betreft mogelijke archeologische waarden uit de periode ijzertijd- middeleeuwen wordt in het plangebied ‘Karterend onderzoek 2’ geadviseerd.

In deze gebieden kunnen zich archeologische waarden bevinden uit de periode midden-bronstijd-vroege Middeleeuwen. Het betreft hier vooral vroeg- en vol- middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huister- pen uit deze tijd in het plangebied bevinden. Door de Provinsje Fryslân wordt

ONDERZOEK

(25)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 25

aanbevolen om bij ontwikkelingen van meer dan 2.500 m2 een historisch en karterend (boor-)onderzoek uit te (laten) voeren.

F i g u u r 9 . F r a g m e n t F A M K E - k a a r t p e r i o d e i j z e r t i j d - m i d d e l e e u w e n ( B r o n : P r o v i n c i e F r y s l â n , 2 0 1 0 )

Onderhavig bestemmingsplan maakt een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk waarbij ingrepen in de grond worden voorzien. Het bestemmingsplangebied betreft een gebied dat groter is dan 2.500 m². Er vindt echter geen bestem- mingswijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan plaats. Er wordt enkel voorzien in een regeling om het huidige planvoornemen te kunnen laten plaatsvinden. De uitbreiding van de ligboxenstal en realisatie van de sleufsilo’s gaat gepaard met in totaal circa 1.821 m² aan graafwerkzaamheden.

Daarnaast worden met onderhavig bestemmingsplan niet voorziene ontwikke- lingen in de toekomst gefaciliteerd aangezien in het gehele bestemmingsvlak gebouwen kunnen worden opgericht.

Dit betekent dat nu en in de toekomst er in principe grondwerkzaamheden op het perceel plaats kunnen vinden waarbij de bodem wordt verstoord in een gebied groter dan 2.500 m². Derhalve zou een archeologisch onderzoek voor de periode ijzertijd-middeleeuwen noodzakelijk kunnen worden geacht.

Voor agrarische bouwvlakken die uitgebreid worden, geldt echter de provincia- le beleidslijn dat deze worden uitgezonderd van archeologisch onderzoek, tenzij er binnen de uitbreiding sprake is van bekende archeologische waarden.

Deze waardevolle archeologische terreinen dienen te worden ontzien en/of nader onderzocht op de behoudenswaardigheid ervan.

BELEIDSLIJN

UITBREIDING AGRARISCHE BOUWVLAKKEN

(26)

Vanwege het agrarische bedrijf is in het plangebied reeds in het verleden de nodige verstoring van de bodem geweest. Een kavelpad aan de noordzijde van de bestaande ligboxenstal is aangelegd, als ook dat het perceel de nodige werkzaamheden ten behoeve van kavelverbetering heeft ondergaan in het verleden. In het plangebied is geen sprake van bekende archeologische waar- den. Naast voorgenoemde argumentatie is ook op grond van het provinciaal beleid aangaande uitbreiding van agrarische bouwvlakken onderzoek naar ar- cheologische waarden achterwege gebleven.

Voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en archeologie mag het plan uit- voerbaar worden geacht.

3 . 8

B o d e m

Op 1 april 2007 is de gewijzigde Woningwet (Ww) in werking getreden. In de Ww is bepaald dat door de gemeenteraad in de bouwverordening regels moe- ten worden opgenomen om het bouwen op verontreinigde bodem te voorko- men. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van een (bodem)onderzoek naar de aard en schaal van de verontreiniging van de bo- dem. Ook is bepaald dat het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) een beslissing op een aanvraag om bouwvergunning moeten aanhouden als blijkt dat de bodem is verontreinigd dan wel het vermoeden bestaat dat er sprake is van ernstige verontreiniging.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodem- sanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B&W en de ge- meenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende mili- euhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemon- derzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inder- daad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van wel- ke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er

CONCLUSIE

WET- EN REGELGEVING

(27)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 27

beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Op de kaart van het Bodemloket is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Informatie uit verschillende bodemonderzoeken is hierin opgenomen. Ook zijn historische activiteiten die extra aandacht vragen op de kaart opgenomen.

F i g u u r 9 . F r a g m e n t b o d e m a d v i e s k a a r t ( B r o n : B o d e m l o k e t , 2 0 1 0 )

De bodemadvieskaart van het bodemloket geeft aan dat in het verleden bo- demonderzoek op het perceel is uitgevoerd. In het plangebied is sprake van een onverdachte activiteit en een bovengrondse dieseltank. Voor het perceel is aangegeven dat deze voldoende is onderzocht op mogelijke bodemvervuiling en dat een vervolgonderzoek niet nodig is. Het gebied kan dan ook als onver- dachte locatie van mogelijke bodemverontreiniging worden aangemerkt.

Ten aanzien van het aspect bodem mag onderhavig plan planologisch gezien uitvoerbaar worden geacht.

BODEMADVIESKAART

ONDERZOEK

CONCLUSIE

(28)

4

B e l e i d

4 . 1

P r o v i n c i a a l b e l e i d

S t r e e k p l a n F r y s l â n 2 0 0 7 : O m d e k w a l i t e i t f a n d e r o m t e Op 13 december 2006 is het streekplan vastgesteld door Provinciale Staten.

Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale be- leid voor de periode 2006 tot 2016. Daarnaast is het streekplan toetsingskader voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid, zoals bij de provinciale beoordeling van bestemmingsplannen. Het streekplan is dus zowel sturend en ontwikke- lingsgericht, als toetsend.

De provincie wil een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân creëren.

Het uitgangspunt van de provincie voor het in het Streekplan geformuleerde ontwikkelingsgerichte tweeledige beleid is ‘een ondeelbaar Fryslân met ruim- telijke kwaliteit’. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat de steden en het plat- teland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruim- telijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân. Met ruim- telijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikke- ling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen.

De provincie merkt op dat er in de landbouw een schaalvergroting zichtbaar is, waarbij de bedrijven zich toespitsen op één of meerdere onderdelen van de agrarische sector. Hierbij ontstaan grote tot zeer grote bedrijven. Melkvee- houderijbedrijven groeien naar verwachting in de periode tot 2016 gemiddeld tot minstens 200 stuks melkvee. Ook merkt de provincie op dat de melkvee- houderijbedrijven een wezenlijke schakel zijn in de hele keten van ermee verbonden bedrijvigheid, uiteenlopend van toeleverende bedrijven tot kennis- instituten.

Het streven van het beleid van de provincie is gericht op een levendige en duurzame landbouw. Dit vanwege de belangrijke bijdrage aan onder andere het beheer van het landelijk gebied.

(29)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 30

In het landelijke gebied worden, met uitzondering van de natuurgebieden, dan ook voldoende ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Daarbij zet de provincie in op het behouden van de herkenbaarheid van de verschillende landschapsty- pen in Fryslân. Ook streeft de provincie naar voldoende ruimte voor de ontwik- keling van agrarische bouwvlakken en voor de uitbreiding van (agrarische) per- celen, zodanig dat een doelmatige agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en er ook aandacht is voor de landschappelijke kernkwaliteiten. De provincie is van mening dat de ruimtelijke gevolgen van deze mogelijkheden voor ontwikkeling en uitbreiding en de intensivering in de landbouw samen kunnen gaan met de landschappelijke kernkwaliteiten.

Voor grotere agrarische bouwvlakken is vooral de landschappelijke inpassing belangrijk. Er moet aandacht zijn voor onder andere beplanting, erfelementen en de vorm van de gebouwen. De grootte van een agrarisch bouwvlak is daarbij minder belangrijk dan het maatwerk dat voor de landschappelijke inpassing wordt geleverd. Bij de uitbreiding van een perceel moet er ten aanzien van de landschappelijke inpassing aandacht zijn voor het benutten van bestaande landschappelijke elementen. De provincie merkt op dat zij ontwikkelingen ondersteunt waar sprake is van een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bouwvlakken.

In het streekplan is aangegeven dat het plangebied in het kleigebied ligt. Be- langrijke landschappelijke karakteristieken van dit gebied zijn:

- de open en grote schaal van het gebied waarin geordende elementen als dijken, kwelderwallen, paden, slenken, terpen, vaarten en dergelij- ke aanwezig zijn;

- de onregelmatige blokverkaveling met op sommige plaatsen bijzondere verkavelingen als mozaïek-, radiaire en strengenverkaveling;

- de bundeling van beplanting bij boerderijen en dorpen en langs wegen, kwelderwallen en dergelijke;

- de graslanden in de lagere delen van het gebied en akker- en tuinbouw op de kwelderwallen.

4 . 2

G e m e e n t e l i j k b e l e i d

S t r u c t u u r v i s i e W û n s e r a d i e l ( 2 0 0 9 )

De structuurvisie Wûnseradiel is op 28 september 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie heeft ten doel voor het gemeentelijke grondge- bied een samenhangend kader te bieden voor de ruimtelijke ontwikkeling in de periode tot 2020, waaraan concrete initiatieven met ruimtelijke effecten kun- nen worden getoetst. Voorafgaand aan het opstellen van de structuurvisie was het nodig om kansen en mogelijkheden te verkennen. Op basis van de ‘Toe- komstvisie Wûnseradiel: It is in wûnder’ heeft een discussie plaatsgevonden met diverse actoren. Op basis hiervan is de uiteindelijke structuurvisie tot stand gekomen. Ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan zijn met name

(30)

de visies die worden nagestreefd ten aanzien van het thema landbouw en het thema landschap van belang.

Het agrarische karakter van de gemeente dient behouden te blijven. Agrari- sche bedrijven kunnen de economische ontwikkelingen blijven volgen. Schaal- vergroting, verbreding en functieveranderingen zijn gangbare ontwikkelingen.

Nieuwe ontwikkelingen dienen wel op een goede landschappelijke manier te worden ingepast. Bij de schaalvergroting, bij de ontwikkeling van nevenfunc- ties op een agrarisch bedrijf en bij functieveranderingen dient bovendien aan- dacht te worden geschonken aan de verkeersaantrekkende werking en de ca- paciteit van de ontsluitingswegen.

Behoud van de bestaande kwaliteiten staat voorop. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de openheid van het landschap en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verrommeling dient zoveel mogelijk te worden tegengegaan.

De aanwijzing van een deel van de gemeente als Nationaal Landschap Zuid- west-Friesland (nota bene: het plangebied is niet in het nationaal landschap gelegen) draagt bij aan behoud van de kwaliteit van het open landschap in Wûnseradiel. Het behoud van de natuurlijke waarden in de EHS is eveneens uitgangspunt van beleid. Voor een deel zal behoud van het waardevolle land- schap inhoud worden gegeven door het opstellen van een zogenaamd Land- schapsplan, dat als toetsingskader kan dienen voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied.

VISIE LANDBOUW

VISIE LANDSCHAP

(31)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 33

5

P l a n b e s c h r i j v i n g

5 . 1

A l g e m e e n

De invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft op 1 juli 2008 plaatsgevonden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is de nieuwe wet- en regelgeving toege- past. Dit houdt onder andere in de strafbepaling en de algemene gebruiksbepa- ling niet meer in het bestemmingsplan zijn opgenomen, omdat deze onderdeel zijn geworden van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens zijn de regels ten aan- zien van de uitsluiting van de aanvullende werking van het bestemmingsplan ten opzichte van de Bouwverordening onder de nieuwe Wro vervallen. Deze bepaling wordt niet meer opgenomen in de regels. Het betreft de stedenbouw- kundige voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de Bouwverordening.

In het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn opgenomen in de regels. De nieuwe regelingen hebben als gevolg dat het be- stemmingsplan wat betreft de vorm en de inhoud enigszins kan afwijken van de tot nu toe gebruikelijke indeling.

De SVBP2008 is op 1 januari 2010 verplicht gesteld. De SVBP2008 bevat een aantal voorschriften die moeten worden opgevolgd. Voor de regels betekent dit ondermeer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van re- gels. Tevens is er een aantal dwingend voorgeschreven begrippen, die worden neergelegd in het artikel ‘Begrippen’. De SVBP2008 schrijft voor op welke wij- ze er invulling moet worden gegeven aan de ‘Wijze van meten’. De artikelge- wijze opbouw is dwingend voorgeschreven door de SVBP2008. Dit geldt tevens voor de hoofdgroepen van de bestemmingen, eventuele dubbelbestemmingen en de gebruikte aanduidingen.

Het bestemmingsplan is zodanig vorm gegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan, dat wil zeggen dat:

- aan alle verschillende kaartobjecten IMRO2008-coderingen zijn toege- kend;

---- de digitale kaart is vertaald naar de standaardtechniek van uitwisseling GML;

---- de toelichting en regels in digitale vorm aan de kaart zijn gekoppeld.

Gebruik van de IMRO2008-coderingen zorgt er voor dat de bestemmingen in de kaart eenduidig worden geclassificeerd en dat, met behulp van een conversie- programma, de kaart met regels ook door de ontvanger kan worden gelezen.

DIGITAAL UITWISSELBAAR

(32)

De koppeling van de kaart, toelichting en regels (het bestemmingsplan) wordt in de nieuwe systematiek de verbeelding genoemd. De verbeelding is vervat in een GML. De digitale verplichting, het bestemmingsplan vervat in een GML, is ingegaan op 1 januari 2010. Vanaf dat moment heeft het digitale plan voorrang op het analoge plan.

Bij de vormgeving van de kaart is aangesloten bij het standaardrenvooi zoals dat is opgenomen in de SVBP2008. Het kleurgebruik in de verbeelding is gelijk aan de analoge kaart en gebaseerd op de SVBP2008.

Bij de vormgeving van de regels is aangesloten bij de systematiek die is voor- geschreven door de SVBP2008. Dit heeft tot gevolg dat er meer uniformiteit in bestemmingsplannen ontstaat.

Het voorliggende bestemmingsplan Bûtengebied-Noard, partiële herziening Rie- geweg 6 te Pingjum heeft als hoofddoel de uitbreiding van een ligboxenstal pla- nologisch mogelijk te maken.

De wijze waarop de regeling is vormgegeven wordt in grote lijnen bepaald door de Wro en het Bro. Dit betekent dat het bestemmingsplan bestaat uit een ana- loog bestemmingsplan, bestaande uit een kaart, regels en toelichting en ook een digitaal bestemmingsplan, de verbeelding, bestaande uit een kaart, regels en toelichting. Het digitale bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar.

5 . 2

T o e l i c h t i n g o p d e b e s t e m m i n g

Het beleid voor het onderhavige bestemmingsplan sluit aan bij dat van bestem- mingsplan Bûtengebiet Noard en de herziening daarvan.

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als Agrarisch - Agrarisch Be- drijf. Op deze gronden is de vestiging van een agrarisch bedrijf toegestaan.

Binnen het bestemmingsvlak mogen gebouwen worden gebouwd voor ten hoog- ste één bedrijf. Per bedrijf mag ten hoogste één dienstwoning worden ge- bouwd.

In aansluiting op de landschappelijke inrichting van het plangebied is de aan- duiding ‘groen’ opgenomen. De gronden die voor ‘groen’ zijn aangeduid moe- ten voor ten minste 70% worden gerealiseerd en behouden met opgaand groen.

Op deze wijze wordt aan de landschappelijke inpassing van de nieuwe ligbox- enstal vorm gegeven.

VORMGEVING VERBEELDING

VORMGEVING REGELS

AGRARISCH – AGRARISCH BEDRIJF

(33)

280.00.00.50.00.toe - Bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum - 10 mei 2010 35

5 . 3

O v e r i g e a s p e c t e n

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluids- werende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoor- ziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbe- grepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

ADDITIONELE VOORZIENINGEN

(34)

6

U i t v o e r b a a r h e i d

6 . 1

E c o n o m i s c h e u i t v o e r b a a r h e i d

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de aan- vraag van de heer T. Visser om in aansluiting bij de bestaande ligboxenstal van het agrarische bedrijf aan de Riegeweg 6 te Pingjum de bouw van een nieuwe ligboxenstal mogelijk te maken. Eveneens worden een drietal nieuwe sleufsi- lo’s op het terrein bij het agrarische bedrijf voorzien.

De noodzakelijke kosten voor uitvoering van het planvoornemen en de noodza- kelijke onderzoeken voor dit bestemmingsplan zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de ge- bruikelijke kosten voor de planbegeleiding.

Op basis van deze overweging mag het bestemmingsplan economisch uitvoer- baar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd.

Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet nood- zakelijk. Dit betekent dat de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6 . 2

M a a t s c h a p p e l i j k e u i t v o e r b a a r h e i d

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp-bestemmingsplan Riegeweg 6 te Pingjum naar di- verse instanties verstuurd. Een overlegreactie is daarop ontvangen van de vol- gende overleginstanties:

1. N.V. Nederlandse Gasunie;

2. Vitens;

3. VROM-Inspectie;

4. Provinsje Fryslân.

De overlegreacties zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In de hier- navolgende paragraaf zijn de overlegreacties samengevat en desgewenst van een beantwoording voorzien. Daarbij is tevens aangegeven of en op welke wij- ze overlegreacties aanleiding hebben gegeven het bestemmingsplan aan te passen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Bij bepaling van de BVO wordt niet meegerekend een schalmgat of een vide met een oppervlakte die groter dan of gelijk is aan 4,0 m 2 (inclusief de ruimte voor

Door je handen te wassen met water en zeep en door huishoudelijk schoon te maken verwijder je al het grootste deel van het Corona virus.. Desinfecteren is alleen

Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met

Het voordeel van deze manier van gerecycled polyester is dat er geen nieuw polyester gemaakt wordt waarbij grondstoffen en energie verbruikt worden en

De plannen kunnen door de koper gewijzigd worden in samenspraak met de bouwheer, de aannemer en de architect voor zover dit technisch mogelijk is.. Aanpassingen van welke aard

De boerderij aan de Techumerdyk kan op basis van dit plan, naast de op basis van het bestemmingsplan “De Zuidlanden, plandeel Techum” opgenomen mo- gelijkheden, tevens

Kant – en – klare oplossingen zijn er niet – of toch niet als u op zoek bent naar een oplossing die écht werkt en dit op lange termijn. .. Wat mag u van

Zo is geoordeeld dat kleinschalige woningbouw (tot ongeveer negen woningen) geen stedelijke ontwikkeling betreft. In dat kader is met voorliggend planvoornemen voor