• No results found

Zelfstandigen, klaar...start

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zelfstandigen, klaar...start"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 16

Barbara Dessein & Katrien Tratsaert

Kort samengevat

In dit hoofdstuk geven we in het eerste deel een cijfermatige schets van startende zelfstandige in Vlaande- ren. Vrouwen zijn licht ondervertegenwoordigd bij beginnende zelfstandigen en de meeste zelfstandigen starten hun activiteiten tussen 25 en 40 jaar. Ongeveer een tiende van de starters heeft een vreemde natio- naliteit. Wanneer we de beginnende zelfstandigen naar sector bestuderen, laten de landbouw en de indus- trie-bouw een negatief groeipercentage optekenen. De sector handel en diensten kent een hoog verloop: heel wat zelfstandigen beginnen een activiteit in de handel en diensten, maar nagenoeg evenveel anderen stro- men uit deze sector. De vrije en intellectuele beroepen hebben de hoogste instroomgraad. De zelfstandige activiteit in de vorm van een vennootschap kent ten slotte een sterke groei, waardoor men ook wel spreekt van de vervennootschappelijking van het zelfstandig beroep.

In het tweede deel wordt de beginnende ondernemer in een internationaal perspectief geplaatst. We verge- lijken het ondernemerschapspotentieel of latent ondernemerschap in België en de andere EU-lidstaten met dat in de Verenigde Staten. De ‘ondernemerschapsgeest’ in Europa blijkt heel wat minder ontwikkeld dan in de VS en België speelt in dat opzicht zeker geen voortrekkersrol. We gaan in op de verschillen in motiva- tie die aan de basis liggen van het opstarten van een eigen zaak, de verschillen in risicotolerantie en de rela- tie tussen ondernemerschap en het menselijk en sociaal kapitaal waarover iemand beschikt.

1 Startende zelfstandigen in Vlaanderen

1.1 ■ ■ Situering

Voor gedetailleerde cijfergegevens over startende zelfstandigen in Vlaanderen – de ‘starters’ – kunnen we gebruikmaken van data van het RSVZ (Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen). Starters definiëren we als alle personen die in de loop van het jaar een zelf-

(2)

standige activiteit hebben aangevangen. De RSVZ omschrijft een zelfstandige als iedere natuurlij- ke persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent zonder hiervoor verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst of een statuut. Er wordt een onderscheid gemaakt naargelang de

‘intensiteit’ van de uitgeoefende zelfstandige activiteit, namelijk tussen iemand die zijn/haar zelfstandige activiteit uitoefent in hoofdberoep, bijberoep of na zijn/haar pensioen. Wanneer ie- mands voornaamste of enige bezigheid een zelfstandige activiteit is, is men zelfstandige in hoofd- beroep. Startende zelfstandigen in bijberoep oefenen tegelijk en hoofdzakelijk nog een andere beroepsactiviteit uit als werknemer en gaan daarnaast als zelfstandige in nevenactiviteit aan de slag.1Wanneer men een zelfstandige bijstaat in de uitoefening van zijn/haar beroep, wordt men door de RSVZ beschouwd als helper. Helpers zijn eveneens niet gebonden door een

arbeidsovereenkomst, maar sommigen krijgen wel een vergoeding van de zelfstandige waarvoor ze werken.

Tabel 16.1

Aantal startende zelfstandigen naar statuut (Vlaams Gewest; 1995 en 2003)

1995 2003 Evolutie ‘95-’03

(n) (n) (%)

Startende zelfstandigen in hoofdberoep 24 000 17 600 -26,7

Startende zelfstandigen in bijberoep 10 800 10 200 -5,6

Startende zelfstandigen na pensioen 1 000 400 -60,0

Startende helpers 2 700 5 400 +100,0

Totaal 38 500 33 600 -12,7

Bron: RSVZ (Bewerking Steunpunt WAV)

Vlaanderen telt 33 600 personen die in de loop van het jaar 2003 een zelfstandige activiteit gestart zijn. De grootste groep zijn startende zelfstandigen in hoofdberoep, gevolgd door starters in bij- beroep. Slechts een klein aantal begint nog met een zelfstandige activiteit na zijn/haar pensioen.2 Ook helpers vormen een relatief kleine groep, maar zijn in vergelijking met 1995 sterk in aantal gegroeid. Dit is het gevolg van een administratieve maatregel. Helpers bestaan overwegend uit echtgenoten die hun partner bijstaan in hun zelfstandige activiteit, de zogenaamde ‘meewer- kende echtgenoten’. Meewerkende echtgenoten zijn sedert 1 januari 2003 verplicht zich in te

1 Ook wanneer men een zelfstandige activiteit uitoefent en de facto geen andere hoofdactiviteit meer heeft, maar wel een loonvervangend inkomen uit de sociale zekerheid geniet, is men zelfstandige in bijberoep. Tevens kunnen personen die eigenlijk een zelfstandig hoofdberoep uitoefenen maar met geringe beroepsinkomsten, zich laten beschouwen als zelf- standige in bijberoep. Studenten en bepaalde politieke mandatarissen kunnen eveneens vragen te mogen bijdragen als bijberoep.

2 Wie verandert van statuut wordt door de RSVZ niet meer als starter beschouwd. Dit impliceert o.a. dat we het aantal startende zelfstandigen in hoofdberoep onderschatten. Heel wat zelfstandigen beginnen immers als zelfstandige in bijberoep, maar schakelen daarna over naar een zelfstandige activiteit in hoofdberoep.

(3)

schrijven bij een sociaal verzekeringsfonds, waardoor ze minimaal gedekt zijn tegen een beperkt aantal risico’s: arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en moederschap (het ministatuut).3Vele echt- genoten hielpen in de praktijk al hun zelfstandige partner, maar hebben zich pas in 2003 officieel geregistreerd bij de RSVZ als helper, wat de sterke stijging van dit statuut verklaart.

De overige statuten laten een negatieve evolutie optekenen wanneer 2003 vergeleken wordt met 1995. Het aantal startende zelfstandigen in hoofdberoep daalde in 2003 met ongeveer een vierde in verhouding tot 1995. Startende zelfstandigen in bijberoep kennen netto slechts een lichte da- ling (-5,6%). Recent, tussen 2003 en 2002, is er zelfs een lichte groei waar te nemen (+6,0%). Het aantal starters in bijberoep wint tevens binnen de totale groep van starters elk jaar aan belang.

1.2 ■ ■ Persoonskenmerken

In deze paragraaf staan we kort stil bij enkele persoonskenmerken – geslacht, leeftijd en nationa- liteit – van startende zelfstandigen in Vlaanderen. We focussen enkel op de starters in hoofdbe- roep. Dit is in aantal de grootste groep en zij sluiten ook het best aan bij onze definitie van ondernemers.

In 2003 is 46,5 % van de beginnende zelfstandigen een vrouw en 53,5 % een man. Startende vrouwen zijn dus licht ondervertegenwoordigd. In verhouding tot 1995 (40,7%) is het vrouwelij- ke aandeel in de groep van starters gestegen (zie cijferbijlage). Vrouwelijke starters zijn gemid- deld iets ouder dan mannelijke starters: bij vrouwen is 48 % van de startende zelfstandigen ouder dan 35 jaar, bij de mannen is dit slechts 41 %. Figuur 16.1 geeft de leeftijdsstructuur weer van beginnende zelfstandigen naar vijfjarige leeftijdsklassen en geslacht. De meeste zelfstandi- gen starten hun activiteiten rond de leeftijd van 25 tot 40 jaar. Bij vrouwen blijft het aantal starters tot de leeftijd van 45 jaar ongeveer op hetzelfde aantal, zo’n 1 350 per vijfjarige leeftijds- categorie. Bij mannen daarentegen vertoont de grafiek duidelijk een piek op 25-29 jaar en tellen we 2 000 starters; daarna daalt het aantal starters geleidelijk, waardoor het verschil tussen vrou- wen en mannen steeds kleiner wordt. De leeftijd van 45 jaar vormt een keerpunt: het aantal beginnende zelfstandigen is vanaf die leeftijd erg beperkt.

F

Hfdst. 5

3 Vanaf 2006 zijn ze verplicht zich aan te sluiten voor het maxi-statuut en kunnen ze hierdoor ook beroep doen op een pensioen, gezinsbijslagen en gezondheidszorg.

(4)

Figuur 16.1

Aantal startende zelfstandigen in hoofdberoep naar leeftijd en geslacht (Vlaams Gewest; 2003).

Wanneer we inzoomen op de nationaliteit van starters, stellen we vast dat een tiende van de be- ginnende zelfstandigen in Vlaanderen een andere dan de Belgische nationaliteit heeft, waarvan 5,6% met de Europese nationaliteit (EU-15) en 5,3 % zijn niet-Europeanen.4Hoewel starters met een vreemde nationaliteit slechts een minderheid vormen bij beginnende zelfstandigen, is hun aandeel wel groter dan deze van de niet-Belgen bij de totale groep van werkenden in het Vlaam- se Gewest. Werkende inwoners met een Europese nationaliteit hebben slechts een aandeel van 2,6% bij de totale groep van werkenden, niet-Europeanen hebben een aandeel van 1,2%.

Bron: RSVZ (Bewerking Steunpunt WAV) n

0

18-21j 22-24j 25-29j 30-34j 35-39j 40-44j 45-49j 50-54j 55-59j 60-64j 65+j 500

1 000 1 500 2 000 2 500 3 000 3 500 4 000

Mannen Totaal Vrouwen

4 Voor gedetailleerd cijfermateriaal dat wordt gebruikt in dit hoofdstuk, verwijzen we naar www.steunpuntwav.be, ru- briek publicaties, reeks ‘De arbeidsmarkt in Vlaanderen’, 2004, Jaarboek, Cijferbijlage.

(5)

1.3 ■ ■ In welke bedrijfstakken wordt er gestart?

Om te weten welke bedrijfstakken het ‘populairst’ zijn bij beginnende zelfstandigen in hoofdbe- roep, werd ten eerste een instroomgraad berekend.5Het aantal zelfstandigen dat in de loop van 2003 een zelfstandige activiteit in een bepaalde (sub)bedrijfstak heeft aangevat, wordt hierbij af- gezet ten opzichte van het totaal aantal zelfstandigen op 31 december 2002 in diezelfde (sub)be- drijfstak. Een hoge instroomgraad betekent echter nog niet dat de sector in groei is. Diezelfde sector kan immers eveneens kampen met een hoog aantal zelfstandigen die hun activiteit stop- zetten. Er werd dan ook een tweede indicator berekend, het groeipercentage. Deze indicator wordt berekend op basis van het saldo van de totale groep zelfstandigen in 2003 en de zelfstandigen in 2002. Zo betekent een instroomgraad van 4,8% in de bedrijfstak ‘industrie-bouw’ dat er 4,8%

nieuwe zelfstandigen bijkwamen in 2003 in deze bedrijfstak. De sector heeft echter een negatief groeipercentage (-1,3%), wat inhoudt dat er anno 2003 meer zelfstandigen uit de sector zijn gestroomd (hun activiteit hebben stopgezet), dan dat er zelfstandigen een activiteit aangevat hebben in de industrie-bouw.

Uit de tabel 16.2 blijkt dat bestuurders van vennootschappen bij alle sectoren een (zeer) hoge in- stroomgraad hebben. Behalve in de industrie-bouw, hebben bestuurders van vennootschappen ook een hoog groeipercentage, waardoor we kunnen besluiten dat de zelfstandige activiteit in de vorm van een vennootschap sterk groeit. Vooral bij de vrije en intellectuele beroepen kunnen we van een ware ‘boom’ spreken. Omwille van deze forse toename van vennootschappen spreekt men soms van de ‘vervennootschappelijking’ van het beroep van zelfstandigen. Een vennoot- schapsvorm heeft als voordeel dat privé-vermogen en beroepsvermogen gescheiden worden. In geval van schulden kunnen deze niet verhaald worden op het privé-vermogen. Een vennoot- schap geniet bovendien van een gunstiger fiscaal regime dan een zelfstandige natuurlijke per- soon en ook kan de opvolging in een vennootschap veel makkelijker geregeld worden. Een belangrijk nadeel aan het oprichten van een vennootschap is dat men een minimumkapitaal6 moet inbrengen. Bovendien zijn de wettelijke vereisten voor de boekhouding heel wat strenger (www.ondernemen.vlaanderen.be).

5 Er wordt een andere indeling van bedrijfstakken gehanteerd dan de sectorindeling bij loontrekkenden. Voor meer me- thodologische achtergrond, zie www.steunpuntwav.be, rubriek publicaties, reeks ‘De arbeidsmarkt in Vlaanderen’, 2004, Jaarboek, Methodologie.

6 Begin augustus 2004 is dit minimumkapitaal voor eenpersoonsvennootschappen verdubbeld.

(6)

Tabel 16.2

Instroom en groeipercentage van de zelfstandigen in hoofdberoep en aantal startende zelfstandigen in hoofdberoep naar (sub)bedrijfstak (Vlaams Gewest; 2003)

Instroomgraad Groeipercentage Starters ‘03

(%) (%) (n)

Landbouw 2,8 -2,0 740

Bestuurders landbouwvennootschappen 12,6 +20,3 100

Aan de landbouw verwante activiteiten (pluimveehouders, ...) 11,3 +6,1 310

Landbouwers, pachters, vetweiders, houders van hoevedieren 1,2 -4,1 210

Overige 2,2 -2,5 120

Industrie-bouw 4,8 -1,3 3 320

Bestuurders van vennootschappen industrie-bouw 7,0 -1,4 1 830

Voeding (bakkers, slagers, ...) 6,6 -0,6 450

Vervoer (taxi’s, autocars, vervoer van goederen) 5,6 +1,9 190

Bouw 2,8 -1,1 500

Hout- en meubelnijverheid 2,3 -1,3 90

Metaal 2,2 -1,6 70

Kunst- en precisienijverheid (elektrotechnici, juweliers, fotografen, ...) 2,1 -3,2 80

Overige 2,8 -3,1 110

Handel-diensten 5,8 +1,3 9 820

Tussenpersonen (vertegenwoordigers, makelaars, ...) 8,1 +0,4 860

Horeca 8,0 -0,2 1 170

Bestuurders van handelsvennootschappen 6,6 +3,8 4 380

Kleinhandel 3,8 -1,8 1 290

Schoonheidszorg (kappers, manicuren, pedicures, sauna, ...) 3,7 +0,3 490

Diverse beroepen van manuele aard (garagisten, TV-herstellers, ...) 3,4 +0,1 550

Overige 6,5 +1,0 1 080

Vrije en intellectuele beroepen 6,0 +2,1 3 680

Bestuurders van vennootschappen vrije beroepen 26,5 +33,3 500

Diverse intellectuele beroepen (informatici, raadgevers, ...) 8,7 +2,5 560

Advocaten 7,6 +3,4 500

Architecten 6,3 +2,2 330

Paramedici (verplegers, psychologen, vroedvrouwen, therapeuten, ...) 4,9 -0,2 630

Artsen 3,1 -1,5 340

Overige 4,6 +0,4 820

Totaal 5,4 +0,6 17 560

Bron: RSVZ (Bewerking Steunpunt WAV)

Bestuurders van vennootschappen worden gegroepeerd per bedrijfstak. Verdere specificatie naar subbedrijfstak is niet mogelijk. Bij de analyse van de instroom en groei van de subbedrijfs- takken dient hiermee rekening gehouden worden. De weergave in de tabel van de evoluties van de subbedrijfstakken stemt wellicht niet steeds overeen met de realiteit. Zo wordt bij de in- stroomgraad en het groeipercentage van bijvoorbeeld de advocaten geen rekening gehouden

(7)

met de nieuwe zelfstandigen die zich vestigen als bestuurder van een vennootschap van advoca- ten. We kunnen vermoeden dat indien dit wel zou gebeuren, het groeipercentage en de in- stroomgraad bij advocaten wellicht hoger zou zijn. Het is wel mogelijk een globaal beeld per hoofdsector te schetsen. De landbouw (primaire sector) en de industrie-bouw (secundaire sector) kampen met negatieve groeipercentages en de instroomgraad is er lager dan bij de overige be- drijfstakken. Deze trend is algemeen, ook jobs in loondienst in de primaire en secundaire sector kennen een negatieve evolutie (Herremans, 2003b). De voedingsnijverheid kent wel nog een hoog instroompercentage, maar de negatieve groei wijst er op dat nog meer zelfstandigen actief in de voeding er mee stoppen en de sector een hoog verloop kent. Globaal kent de sector handel- diensten iets meer startende dan stoppende zelfstandigen in 2003. De kleinhandel en horeca daarentegen, in absolute aantallen twee grote subbedrijfstakken, trekken veel beginnende zelf- standigen aan, maar hebben tevens een negatief groeipercentage en kennen traditioneel veel fa- lingen. Vrije en intellectuele beroepen ten slotte is de sterkst groeiende sector bij zelfstandigen.7 Op honderd zelfstandigen die een vrij of intellectueel beroep uitoefenden in 2002, kwamen er in 2003 zes nieuwe zelfstandigen bij.

2 Starters: tussen droom en daad...

Om een idee te krijgen van de factoren die mensen ertoe aanzetten of ervan weerhouden een zaak op te starten, hebben we ons verdiept in de resultaten van twee internationale studies: de Global Enterpreneurship Monitor (GEM) 2002 en 20038en de Flash Eurobarometer 2003 (Flash EB). Gezien het belang van het aandeel startende ondernemers in de bevolking als indicator voor economisch groei, houden beide studies de vinger aan de pols wat betreft de evolutie van star- tende en jonge ondernemers en hun groeipotentieel in Europa in vergelijking met elders in de wereld. Beide bronnen geven ook aanwijzingen om de vastgestelde verschillen te kunnen begrij- pen. We beperken ons tot de mogelijke verklaringen die zich situeren op het niveau van het indi- vidu, of het microniveau. Het spreekt voor zich dat het macroniveau even, zo niet belangrijker is.

In dat laatste geval gaat het om de invloed van het economisch klimaat, de overheidsregulering en -steun, de plaats die ondernemerschap krijgt in het onderwijs, het wetenschapsbeleid, de

F

Hfdst. 4

7 Een vrij beroep is een dienstverlenend beroep dat hoofdzakelijk bestaat uit een intellectuele prestatie, dat een vooraf- gaande en permanente vorming vergt, met persoonlijke verantwoordelijkheid, onderworpen aan een deontologie en waarbij de dienstverlening op onafhankelijke wijze gebeurt (Penne, 2003).

8 We maken gebruik van de recentste resultaten voor België (De Clercq e.a., 2004) en de analyse van de impact van mense- lijk kapitaal, sociaal kapitaal en faalangst op ondernemerschap (De Clercq e.a., 2003) op de Belgische data voor 2002.

(8)

sectorale structuur van de markt, de culturele en sociale normen ten aanzien van ondernemerschap en zo meer.

Om te beginnen schetsen we een beeld van de mate waarin de wens tot ondernemen aanwezig is bij de Belgen, in vergelijking met elders in de EU-15 en in de VS.

2.1 ■ ■ Ondernemerschapspotentieel: het verlangen eigen baas te zijn

2.1.1 Voorkeur voor ondernemerschap boven een job in loondienst

De stap naar ondernemerschap wordt niet gezet als er niet initieel een zekere openheid en posi- tieve attitude is ten aanzien van het zelfstandigenstatuut. In de jaarlijks afgenomen Flash EB wordt een ruwe maat gehanteerd om het ondernemerschapspotentieel in Europa te schatten als indicator voor economische groei. Men vraagt aan de respondenten of zij, in geval ze zouden kunnen kiezen, liefst zelfstandige dan wel loontrekkende zouden willen zijn. Hoewel deze nogal gratuite uitspraak geen rekening houdt met haalbaarheid en praktische bezwaren, geeft ze toch een indicatie van de omvang van de bevolking die in principe openstaat voor een project op zelfstandige basis.

De ‘ondernemersspirit’ in Europa, waar een minderheid (47%) de voorkeur uitspreekt voor het zelfstandigenstatuut, blijkt heel wat kleiner dan in de Verenigde Staten waar 59% van de bevol- king liefst eigen baas zou zijn (figuur 16.2 en tabel B16.2 in bijlage). De minder uitgesproken on- dernemerschapsgeest in Europa is een oud zeer, dat vaak wordt toegeschreven aan de hang naar zekerheid en het gebrek aan risicotolerantie van de Europeaan (zie verder).

De meeste landen binnen de Europese Unie delen de voorkeur voor het statuut van loontrek- kende; het meest uitsproken daarin zijn Finland, België, Zweden, Oostenrijk, Nederland en De- nemarken. De Zuid-Europese lidstaten en Ierland zijn veel meer gewonnen voor het

zelfstandigenstatuut. Dat dit nu net de Europese lidstaten zijn waar de lonen het laagst zijn (Eu- rostat, 2003), is hier waarschijnlijk niet vreemd aan.

De voorkeur om ondernemer te zijn, eerder dan loontrekkende – het zogenaamd ‘latent entrepreneurship’ – is groter bij mannen dan bij vrouwen en daalt met de leeftijd.

(9)

Figuur 16.2

Voorkeur voor het zelfstandigenstatuut boven een job in loondienst, indien men vrij zou kunnen kiezen (EU- 15 en VS; 2003)

2.1.2 Concrete stappen naar het opstarten van een onderneming

Een stap verder in het peilen naar het ondernemerschapspotentieel is de vraag of men er reeds aan dacht of zelfs stappen heeft ondernomen tot het oprichten van een zaak (tabel in bijlage B16.4). Voor de ganse EU-15 antwoordt 57% dat het nooit in hen opkwam om zich als zelfstandi- ge te vestigen. Een kwart van de EU-15 burgers heeft wél al met de gedachte gespeeld een zaak te beginnen en/of heeft hiertoe reeds stappen ondernomen. De Belgen zijn wat minder

‘ondernemerschapsminded’ (20%), maar overtreffen toch nog de Italianen (18%). Ook Zweden (20%), Spanjaarden (22%), Nederlanders en Portugezen (24%) scoren onder het Europees gemid- delde wat betreft deze concrete aanloop richting ondernemerschap. Ondernemer worden spreekt vooral de jongste leeftijdsgroepen van 15-24 jaar (41%) en van 25-39 jaar (33%) aan. Ook de studenten (34%) en beter opgeleide personen9(32%) mijmeren vaker over een zelfstandige loopbaan, net zoals bedienden (32%) en arbeiders (30%) en/of zijn concreet reeds met de voorbereiding ervan bezig.

Bron: Flash Eurobarometer 2003 (Bewerking Steunpunt WAV) 70

60 50 40

%

30 20 10 0

Finland België

Zweden Oostenrijk

Nederland Denemarken

Frankrijk Duitsland

Luxemburg Verenigd Koninkrijk

Griekenland Ierland

Italië Spanje

Portugal EU-15 VS

26

34 34 35 35 37

43 44 45 46 51

57 57 57

67

47 59

9 Wie minstens tot 21 jaar school liep.

(10)

2.2 ■ ■ Drijfveer voor startende ondernemers: noodzaak of opportuniteit

In de literatuur wordt het onderscheid gemaakt tussen personen die een eigen zaak opstarten uit opportuniteit en zij die dat doen uit noodzaak. Ondernemers uit opportuniteit richten een on- derneming op vanuit persoonlijke interesse. De ‘opportuniteit’ kan de kans zijn om nieuwe pro- ducten of diensten te lanceren, wanneer er bij de consument nieuwe noden ontstaan door hogere inkomens of snelle technologische ontwikkelingen. Soms bestaat de opportuniteit uit een uitbrei- ding van een bestaand aanbod naar nieuwe markten. Het is aan de potentiële ondernemer om deze opportuniteiten te ontdekken en de kans te grijpen, wat de nodige capaciteiten, persoonlijk- heid en voorkeur en meestal ook middelen vergt (Verheul e.a., 2001) Ondernemers uit opportu- niteit blijken, in vergelijking met ondernemers uit noodzaak, beter opgeleid en ontplooien vooral dienstverlenende activiteiten aan bedrijven.

‘Ondernemers uit noodzaak’ kiezen voor het zelfstandigenstatuut omwille van een gebrek aan kansen op een goedbetaalde, kwaliteitsvolle job, met als vooruitzicht een betere arbeidsmarktpo- sitie. Zo start een aantal 45-plussers met een zaak als ze haar baan verliest en geconfronteerd wordt met de beperkte jobmogelijkheden op haar leeftijd. Ook bij allochtonen wordt de keuze voor een eigen zaak vaak ingegeven door de moeilijke toegang tot de reguliere loontrekkende arbeidsmarkt. Wie uit noodzaak met een zaak start, staat vaker rechtstreeks in contact met de consument, bijvoorbeeld in een horecazaak of winkel, en is vaker actief in weinig complexe sec- toren die niet veel voorkennis vragen. Het project van de ondernemer uit noodzaak is dan ook over het algemeen minder ambitieus dan bij de ondernemer uit opportuniteit. Men wil in eerste instantie de kost verdienen en voorziet dan ook niet veel banen te zullen creëren, in tegenstelling tot veel ondernemers uit opportuniteit.

Landen met veel ondernemers uit noodzaak zijn landen met een zwakke economische ontwik- keling, met een economie die weinig afhankelijk is van internationale handel, met een beperkte sociale zekerheid en met weinig verantwoordelijkheden voor vrouwen in de economie (Buyens e.a., 2002). In de West-Europese landen met een groot aandeel hoge-inkomensgezinnen komt on- dernemersactiviteit uit opportuniteit veel vaker voor. Immers, bij mensen met een hoger inko- mensniveau is ondernemerschap vaak een manier om te voldoen aan ‘hogere behoeften’ zoals zelfverwezelijking en onafhankelijkheid, eerder dan louter een middel om aan de kost te komen.

(Europese Commissie, 2003c)

In de Global Entrepreneurship Monitor wordt jaarlijks wereldwijd een representatief staal van de volwassen bevolking bevraagd. Aan de startende en jonge ondernemers in elk land wordt onder meer gevraagd naar hun motivatie om ondernemer te worden. In de 31 landen die aan de

(11)

GEM-enquête 2003 deelnamen kan 73% geklasseerd worden als ondernemer uit opportuniteit;

27% start een eigen zaak uit noodzaak. In de EU-15 landen is het aandeel ondernemers uit op- portuniteit een stuk hoger (84%) en wordt heel wat minder activiteit ingegeven door noodzaak (16%). In België lijkt opportuniteit als drijfveer eveneens sterk door te wegen (92%) als motief bij de starters en jonge ondernemers.

In figuur 16.3 vindt u het aandeel startende en nieuwe ondernemers uit EU-1510en de VS, opge- deeld in ondernemers die voornamelijk uit noodzaak en zij die voornamelijk uit opportuniteit met een zaak zijn gestart.

Figuur 16.3

Ondernemerschap uit noodzaak en uit opportuniteit (EU-15 en VS; 2003)

Zowel ondernemerschap uit noodzaak als uit opportuniteit komt veel vaker voor in de VS dan in EU-15. De GEM-landen met de laagste scores voor ondernemerschap uit noodzaak, zijn lid van EU-15; ook België hoort hierbij. Landen met het meeste ondernemerschap uit noodzaak als startmotief zijn de Zuid-Amerikaanse GEM-landen en China (zie tabel B16.5 in bijlage). Deze re- sultaten sluiten aan bij wat hierboven werd vermeld. Ten opzichte van de andere deelnemende

Bron: Global Entrepreneurship Monitor (Bewerking Steunpunt WAV) 10

8

%

6

4

2

0

Ondernemerschap uit noodzaak Ondernemerschap uit opportuniteit

EU-15 VS

0,8

1,7 4,3

9,1

10 Ontbrekende lidstaten zijn Griekenland, Luxemburg, Portugal en Oostenrijk.

(12)

EU-15-landen heeft België zowel een laag aandeel startende ondernemers uit opportuniteit als een laag aandeel voor ondernemerschap uit noodzaak.

De kloof tussen mannen en vrouwen is heel wat groter wat betreft het ondernemerschap uit op- portuniteit dan voor ondernemerschap uit noodzaak, waaruit de auteurs besluiten dat er vooral voor ondernemerschap uit opportuniteit nog veel potentieel is voor vrouwelijke ondernemers.

Ook blijkt uit de GEM-resultaten dat de leeftijd waarop men een onderneming start uit nood- zaak een piek kent tussen 35 en 44 jaar, daar waar ondernemingen uit opportuniteit jongere oprichters hebben met een piek in de leeftijdscategorie van 25 tot en met 34 jaar (De Clercq e.a., 2004).

2.3 ■ ■ Persoonlijkheid: de rol van risicotolerantie

De onderzoeksliteratuur geeft geen uitsluitsel over de vraag of ondernemers inderdaad verschil- lend zijn van niet-ondernemers op basis van persoonlijkheidskenmerken (De Clercq e.a., 2003).

Toch is er evidentie dat bepaalde eigenschappen meer of minder samenhangen met de kans dat men met een eigen onderneming van start gaat. Vaak genoemd (Buyens e.a., 2002 ; De Clercq e.a.

2003) wordt de wil om te presteren, een interne locus van controle,11flexibiliteit, onafhankelijk- heid en autonomie en doorzettingsvermogen. In de Flash EB wordt het kenmerk

risicobereidheid bevraagd.

Algemeen wordt aangenomen dat ondernemers te maken hebben met een hoge mate van risico.

Risicotolerantie wordt vaak geïdentificeerd als een fundamentele drijvende kracht voor onder- nemerschap. Een mogelijke verklaring kan ook zijn dat ondernemers een neus hebben voor busi- nessopportuniteiten en bepaalde situaties niet beschouwen als risicovol, daar waar leken het omgekeerde beweren. (De Clercq e.a., 2003).

Zo’n 44% van de EU-15 onderdanen (Flash EB) vindt dat je beter geen onderneming opstart als dit risico’s inhoudt tot faling, daar waar dit percentage slechts 29% bedraagt in de VS. Amerika- nen zien risico’s meer dan Europeanen als inherent aan het ondernemerschap. Europeanen zien het eerder als hinderpaal voor de ontwikkeling van de ondernemerschapszin.

11 Dit is de overtuiging zelf invloed te kunnen uitoefenen op de omgeving, eerder dan gebeurtenissen toe te schrijven aan externe factoren.

(13)

Figuur 16.4

Percentage van de bevolking op arbeidsleeftijd dat vindt dat je beter geen onderneming opstart als dat risico’s inhoudt tot faling (EU-15 en VS; 2003)

In vergelijking met de andere Europese landen, telt België (54%) samen met Oostenrijk (54%) het hoogste aandeel ‘risico-averse’ personen, na Portugal (57%). Een attitude die, zoals gezegd, de wil om een onderneming op te starten, kan inhiberen. Ierland bevindt zich aan de andere kant met slechts 25% van de respondenten die zich achter deze stelling schaart.

Hoe ouder men is, hoe vaker men de stelling onderschrijft dat men niet met een zaak moet star- ten als dat risico’s inhoudt. Hoe langer men opleiding heeft genoten, hoe meer men van mening is dat ondernemen en risico’s nemen hand in hand gaan. Arbeiders (46%) zijn meer risico-avers dan bedienden (39%) en zelfstandigen (38%).

2.4 ■ ■ Menselijk kapitaal of capaciteiten

Het verlangen of de wens om ondernemer te zijn volstaat niet. De taken die gepaard gaan met het opstarten en uitbouwen van een zaak vragen een aantal capaciteiten. Met ‘capaciteiten’ of

‘menselijk kapitaal’, wordt zowel geschiktheid/begaafdheid als aangeleerde vaardigheden en verworven kennis aangeduid. Dit zou niet enkel een effect hebben op de waarschijnlijkheid dat men een onderneming opstart, maar ook op de performantie en het succes ervan. Het feit dat het

Bron: Flash Eurobarometer 2003 (Bewerking Steunpunt WAV) 60

50

40

30

%

20

10 0

EU-15 VS Portugal

België Oostenrijk

Duitsland Zweden

Nederland Luxemburg

Italië Finland

Griekenland Spanje

Denemarken Frankrijk

Verenigd Koninkrijk Ierland 57

54 54

52 51

49 47 46

43 42

40 39 38

34 25

44

29

(14)

opleidingsniveau en type opleiding bepalend is voor de toegang tot specifieke (medische, technische, ...) sectoren hangt hiermee samen.

In de GEM 2002 (De Clercq e.a., 2003) wordt het onderscheid gemaakt tussen algemeen mense- lijk kapitaal en specifiek menselijk kapitaal. Het algemeen menselijk kapitaal heeft betrekking op een brede waaier van activiteiten, gemeten door de vraag naar het hoogste onderwijsniveau.

Specifiek menselijk kapitaal duidt op vaardigheden die relevant zijn voor een welbepaalde con- text: ‘start-up kennis’ en industriespecifieke kennis. Dit wordt gemeten door de vraag naar de (weliswaar subjectieve) perceptie van de eigen vaardigheden en ervaring, nodig om een nieuwe onderneming op te starten.

De onderzoekers vonden geen relatie tussen opleidingsniveau en de waarschijnlijkheid om on- dernemer te zijn (tabel B16.6 in bijlage). Voor de specifieke vaardigheden vond men wel een ver- band. De kans om ondernemer te zijn blijkt vijf keer zo hoog bij wie oordeelt zelf over de juiste vaardigheden en ervaring te beschikken om een zaak op te starten. Merk wel dat het niet zo gek is dat iemand die reeds ondernemer is, van zichzelf vindt dat hij/zij over de nodig vaardigheden beschikt om een onderneming op te starten... De auteurs concluderen hieruit dat ondernemer- schap van overheidswege op korte termijn gestimuleerd kan worden door in te spelen op de rol van kennis voor het creëren van start-ups.

2.5 ■ ■ Sociaal kapitaal of ondernemende rolmodellen

Met ‘sociaal kapitaal’ wordt het netwerk van relaties en contacten aangeduid, als bron van nutti- ge informatie en praktisch advies. De GEM focust op twee aspecten van sociaal kapitaal. Beide hebben te maken met de blootstelling aan rolmodellen, meer bepaald het contact met bestaande ondernemers en de ervaring als informeel investeerder. Het contact met ondernemers neemt een deel van de onzekerheid weg die gepaard gaat met het opstarten van een onderneming. Infor- mele investeerders verschaffen kapitaal aan risicovolle ondernemingen met wie zij familie-, in- formele of meer formele banden hebben. Deze ervaring kan leiden tot een bewustwording van de uitdagingen en opportuniteiten van ondernemerschap.

De kans ondernemer te zijn, blijkt groter bij de groep die in contact komt met ondernemers. Dit gaat echter niet samen met een grotere waarschijnlijkheid dat men een ondernemer is met een sterk potentieel (tabel B16.6 in bijlage). De ervaring als informeel investeerder gaat ook samen met een verhoogde kans op ondernemerschap, maar vooral de waarschijnlijkheid dat men on-

(15)

dernemer is met een sterk potentieel is veel groter – meer bepaald acht keer – in de groep van informeel investeerders.

De vaststelling uit de Flash EB dat respondenten met minstens één ouder die zelfstandige is, va- ker (56%) een voorkeur voor het zelfstandigenstatuut hebben dan de anderen, wijst ook op de invloed van ondernemende rolmodellen.

Cijferbijlage: www.steunpuntwav.be, rubriek publicaties, reeks ‘De arbeidsmarkt in Vlaanderen’, 2004, Jaarboek, Cijferbijlage.

Methodologie: www.steunpuntwav.be, rubriek publicaties, reeks ‘De arbeidsmarkt in Vlaanderen’, 2004, Jaarboek, Methodologie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de weer meer actief maatschap- pelijke verantwoordelijkheid op- nemen en diende toen mijn ont- slag in.” Een tijdlang was Bonte directeur van Vredeseilanden,

Gelijk loon voor gelijke arbeidsprestatie. Geen belemmerende bepaJ.ingen voor vrouwenarbeid. Gel\jke benoembaarheid van man en VTouw. Gelijke pensioneeri..ng of

In een tweede deel wordt ingezoomd op twee specifieke ‘vormen’ van ondernemen: nieuwe vzw’s en starters in de sociale economie, en enkele doelgroepen binnen het on-

Bovendien hebben de meeste business angels een voorkeur voor vernieuwende projecten; klassieke ondernemingen kunnen vaak niet bij een business angel terecht.. Ook de financiering

Vlaanderen en hebben we de kriti- sche succesfactoren, de oorzaken van falen en de factoren die de op- start en uitbouw van een onderne- ming belemmeren of faciliteren, in

H 12 : Startende ondernemers hebben behoefte aan meer connecties in hun netwerk en wensen hierbij meer hulp en steun vanuit een venture capitalist.. Alle hypotheses voor

- Creative industry: op de vraag of de ‘creative industry’ ook onder de verblijfsregeling voor startende ondernemers kan worden gebracht, wordt opgemerkt dat het puntenstelsel op

Omschrijving net: De warmtekrachtcentrale met een vermogen van 40 MW levert de geproduceerde elektrische energie naar behoefte aan AVEBE waarbij het restant door Edon