• No results found

Arbo en Veiligheidsbeleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Arbo en Veiligheidsbeleid"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arbo en Veiligheidsbeleid

Datum: 26 mei 2014

Versie: Immanuelschool

Status: Concept

Proceseigenaar: Werkgroep veiligheidsbeleid

(2)

Inhoud

Inhoud ... 2

1 Wettelijke regelingen betreffende Arbo en veiligheid en zaken van aansprakelijkheid en verzekering ... 5

1.1 Wet op de arbeidsomstandigheden ... 5

1.2 Wet op het primair onderwijs ... 6

1.3 Wet collectieve preventie ... 6

1.4 Aansprakelijkheid in het algemeen ... 6

1.5 Aansprakelijkheid en Schoolzwemmen ... 7

1.6 Aansprakelijkheid en overblijven ... 7

1.7 Aansprakelijkheid en Speeltoestellen ... 7

Bescherming tegen aansprakelijkheid ... 7

Wanneer aansprakelijk? ... 7

1.8 Verzekering wettelijke aansprakelijkheid ... 8

2 Arbobeleid in relatie tot Integraal Personeelsbeleid ... 9

2.1 Doelstelling ... 9

2.2 Arbo-verklaring ... 9

2.3 Beleidselementen ... 9

2.3.1 De organisatie ten aanzien van arbeidsomstandigheden (en milieu) ... 9

2.3.2 Algemene SchoolVerkenning (ASV), c.q. Risico analyse (R.I.E.) ...10

2.3.3 Het plan van aanpak ...11

2.3.4 Voorlichting en onderricht ...11

2.3.5 Arbodienst ...11

2.3.6 Verzuimbeleid en verzuimbegeleiding ...11

2.3.7 Beleid ten aanzien van bijzondere groepen...12

2.3.8 Beleid ten aanzien van seksuele intimidatie, agressie en geweld ...12

2.3.9 Gedragscode ...12

2.3.10 Bedrijfshulpverlening ...12

2.3.11 Bronbestrijding...12

3 Bedrijfshulpverlening ...13

3.1 Taken/verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfshulpverlening13 4 Concrete aspecten van veiligheidsbeleid ...15

4.1 Inspectie schoolgebouw (als onderdeel van de ASV / RI&E) ...15

4.2 Schoolregels ...15

4.3 Ontruimingsplan ...15

4.4 Registratie ongelukken en risico’s ...15

4.5 Gedragsafspraken: ...16

4.6 Antidiscriminatie: ...17

4.7 Seksuele intimidatie en seksueel misbruik: meldplicht een aangifteplicht. ...18

4.7.1 Klachtenregeling en vertrouwenspersonen ...18

4.7.2 Vertrouwensinspecteur ...19

4.7.3 Aangifteplicht en meldplicht ...19

4.7.4 Meldplicht voor personeelsleden ...19

4.7.5 Meldplicht in relatie tot de klachtenregeling. ...19

4.7.6 De externe vertrouwenspersoon en meldplicht...20

4.7.7 Aangifteplicht voor het bevoegd gezag. ...20

4.7.8 Vervolgstappen ...20

4.7.9 Wet als sluitstuk ...20

4.7.10 Meldpunt vertrouwensinspecteurs ...20

4.8 Huiselijk geweld en kindermishandeling ...20

4.9 Agressie en geweld. ...21

4.9.1 Maatregelen gericht op de hele school ...21

4.9.2 Maatregelen inzake agressie tegen personeel ...21

(3)

4.9.3 Maatregelen gericht op risicogroepen ...21

4.9.4 Maatregelen met betrekking tot situaties of locaties die als onveilig worden ervaren 21 4.9.5 Opvang van slachtoffers van geweld en/of agressie: ...22

4.9.6 Procedure in verband met melding en registratie ...22

4.10 Publieke belangstelling ...23

4.11 Pestprotocol ...23

5 Veiligheid bij activiteiten binnen en buiten de school. ...24

5.1 Gebruik speelplaats ...24

5.1.1 Fietsen ...24

5.1.2 In en uitgangen ...24

5.1.3 Naar binnen en naar buiten gaan ...24

5.1.4 Speelplekken ...24

5.1.5 Skates, rolschaatsen, skateboards en dergelijke ...24

5.1.6 Bij slecht weer ...24

5.1.7 Ongewenste personen op het schoolplein ...25

5.2 Gebruik gymzaal ...25

5.3 Gangen ...25

5.4 Schoolreis ...25

5.4.1 Afspraken schoolreis ...25

5.4.2 Instructie aan begeleiders ...26

5.4.3 Instructie aan de leerlingen ...26

5.5 Schoolkamp...26

5.5.1 Afspraken kamp ...26

5.6 Excursievervoer ...27

5.6.1 Vervoer per bus ...27

5.6.2 Vervoer per openbaar vervoer ...27

5.6.3 Vervoer per auto ...28

5.6.4 Vervoer per fiets ...28

5.6.5 Vervoer te voet ...28

5.7 Externe sportactiviteiten ...29

5.7.1 Sportdag ...29

5.7.2 Sporttoernooien ...29

5.8 Interne activiteiten ...30

5.8.1 Activiteiten met veel ouders ...30

5.8.2 Festiviteiten ...30

5.8.3 Overige activiteiten ...30

5.9 Overige informatie. ...30

Bijlage 1: Verzuimprotocol ...31

Bijlage 2: Algemene schoolverkenning / Risico analyse en het ‘Plan van aanpak’ ...31

Bijlage 3: Schoolregels ...31

Bijlage 4: Veiligheidsplan ...33

Bijlage 5: Ongevallenregister ...34

Bijlage 6: Klachtenregeling ...35

Bijlage 7: Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ...36

Bijlage 8: Crisisdraaiboek ...37

1. Samenstelling crisisteam en (eind)verantwoordelijkheid. ...37

2. Taken van het crisisteam: ...37

3. Externe deskundigen. ...37

4. Interne communicatie: leerlingen, ouders, leerkrachten. ...37

5. Externe communicatie: pers. ...38

6. Nazorg. ...38

7. Evaluatie. ...38

8. Hoe te handelen bij rampen van buitenaf. ...39

Bijlage 9: Pestprotocol ...40

Bijlage 10: Belangrijke adressen ...41

(4)

Inleiding

De Vier Windstreken wil een veilige werk- en leeromgeving bieden voor leerlingen en medewerkers. In dit Arbo en Veiligheidsbeleid staat verwoord hoe we dit willen realiseren.

Met dit document willen we voldoen aan wetgeving en een naslagwerk bieden voor medewerkers.

Dit veiligheidsbeleidsplan is door onze stichting vastgesteld en wordt op elke school door de directeur specifiek gemaakt voor de plaatselijke situatie, bij voorkeur in

samenwerking met de preventiemedewerker.

Ook werkgeversorganisatie en vakbonden zijn overeengekomen dat veiligheid ruime aandacht behoeft. In de CAO-P.O. (versie 2009) zijn enige artikelen gewijd aan veiligheid.

In CAO 11.5 gaat het om het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld. In artikel CAO 11.6 handelt het om de preventiemedewerker. In artikel CAO 11.7 worden zaken geregeld omtrent arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg. Hier wordt aangegeven dat de werkgever als onderdeel van een risico- inventarisatie en evaluatie op schoolniveau een plan van aanpak vaststelt dat in ieder geval gericht is op:

 het voorkomen van ziekteverzuim en uitval van de werknemer (gericht op arbeidsomstandigheden);

 begeleiding van re-integratie van de werknemer bij ziekte of uitval;

 het voorkomen van agressie en geweld.

Wanneer we het hebben over een veilige school, gaat het om meer dan wat in de CAO is geregeld.

Bij een veilige school gaat het om het geheel van maatregelen ten behoeve van veiligheid voor alle in de school aanwezige personen, werknemers, leerlingen, ouders.

Binnen ‘De Vier Windstreken’ achten we het een goede zaak om binnen een totaal veiligheidsbeleid voor alle scholen hieraan aandacht te besteden.

In dit kader is ook een BHV (bedrijfshulpverlening) van belang en integraal opgenomen in dit Veiligheidsbeleidsplan.

Het is goed om alle zaken betreffende ARBO en veiligheid in één map op school te hebben. De in dit beleidsplan genoemde bijlagen behoren daar dan ook bij.

Dit document is de basis voor het Veiligheidsbeleidsplan op schoolniveau.

(5)

1 Wettelijke regelingen betreffende Arbo en veiligheid en zaken van aansprakelijkheid en verzekering

1.1 Wet op de arbeidsomstandigheden

In de Wet op de Arbeidsomstandigheden (Arbowet 2007) staat beschreven hoe werkgevers en werknemers een goed arbeidsomstandigheden (of arbo)beleid moeten voeren voor een gezond, veilig en prettig klimaat voor leerkrachten en leerlingen. De kern van het Arbobeleid wordt gevormd door de verplichte periodieke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), bij ons genoemd: Algemene school verkenning (A.S.V.) waarmee de school inzicht krijgt in gevaren die zich kunnen voordoen voor werknemers én voor scholieren. Ook de registratie van ongevallen is onderdeel van de RI&E evenals het opstellen van een plan van aanpak. In de wet is vastgelegd dat alle ongevallen die een ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben, direct gemeld moeten worden aan de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie controleert of men zich aan de Arbo-wet houdt en kan sancties opleggen bij het overtreden van de wet. De Arbo-wet is ook van toepassing op ouders wanneer zij deelnemen aan schoolkampen, sportactiviteiten of bijvoorbeeld het opknappen van lokalen.

Het bevoegd gezag moet Arbobeleid voeren als onderdeel van het school- en

onderwijsbeleid. Het beleid is gebaseerd op een op schrift gestelde inventarisatie en evaluatie (RI&E1, ASV) van de aanwezige risico's op het gebied van de veiligheid, de gezondheid en welzijn in de school. Een plan van aanpak maakt deel uit van de RI&E/ASV.

De risico-inventarisatie dient op een systematische en gestructureerde wijze te worden uitgevoerd. Ten behoeve van de evaluatie van de vastgestelde risico's moet een hiervoor gecertificeerd bureau worden ingeschakeld, bijvoorbeeld de arbodienst. Dit bureau controleert tenminste of de risico-inventarisatie volledig en betrouwbaar is. Daarnaast dient het de school te adviseren over de wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden opgelost. Ook helpt het ingeschakelde bureau de school bij het stellen van prioriteiten en de volgorde van de te nemen maatregelen. De school is verplicht op basis van deze adviezen een "plan van aanpak" te maken. In de regel zal dit plan van aanpak resulteren in een Arbojaarplan waarin de activiteiten voor het komend jaar worden beschreven. In het plan van aanpak dienen de doelstellingen, de activiteiten, de beschikbare middelen, de verantwoordelijke personen en een duidelijke tijdsfasering beschreven te zijn.

Het plan van aanpak is in de Arbo-wet het element waarop de activiteiten in een jaar gebaseerd dienen te worden. De werkgever rapporteert jaarlijks over de uitvoering van het plan van aanpak in het jaarverslag. De directeuren leveren de gegevens aan via een managementrapportage. Jaarlijks dient ook te worden bepaald of de risico-inventarisatie en evaluatie nog actueel zijn. De risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) dient

aangepast te worden zo dikwijls als de gewijzigde werkmethoden of

werkomstandigheden of de stand der wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.

De werkgever dient ervoor te zorgen dat de individuele werknemer kennis kan nemen van de inventarisatie en evaluatie.

Op basis van het advies van de arbodienst dient de school een eigen plan van aanpak te maken.

1 Waar gesproken wordt van RI&E, Risico-inventarisatie wordt bedoeld: ASV, algemene schoolverkenning

(6)

De Arbeidsinspectie hecht bij haar controles veel waarde aan een op schrift vastgelegde risico-inventarisatie (ASV), die door de arbodienst is beoordeeld. Verder wordt erop gelet of op basis van de risico-inventarisatie en evaluatie en het plan van aanpak, overleg is gevoerd met de werknemers over de te nemen maatregelen en de prioriteiten. Dit is ook begrijpelijk omdat de RI&E de belangrijkste pijler is voor het te voeren Arbobeleid. Een adequaat uitgevoerde risico-inventarisatie en evaluatie leidt immers tot de aanpak van de meest urgente knelpunten en biedt inzicht in de geconstateerde knelpunten binnen de drie aandachtsgebieden: veiligheid, gezondheid en welzijn. Tevens vormt de risico-

inventarisatie en evaluatie onder meer de basis voor de organisatie van de bedrijfshulpverlening (BHV).

Jaarlijks wordt door de preventiemedewerker van de school een rapportage opgesteld ten aanzien van de voortgang van het plan van aanpak naar aanleiding van de risico-

inventarisatie en evaluatie (jaarlijkse actualisering van het plan van aanpak). De

achterliggende gedachte hierbij is dat voornemens en actiepunten zijn vastgelegd en dat de voortgang controleerbaar blijft.

1.2 Wet op het primair onderwijs

Volgens de Wet op het Primair Onderwijs is het bevorderen van gezond gedrag een wettelijke taak van de scholen. De aandacht voor veiligheid van de leerlingen valt hier eveneens onder. De activiteiten van een school gericht op het bevorderen en beschermen van de gezondheid wordt wel schoolgezondheidsbeleid genoemd.

1.3 Wet collectieve preventie

Volgens de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (1990) is de gemeente

verantwoordelijk voor het lokale jeugdgezondheidsbeleid. Een afgeleide hiervan is het schoolgezondheidsbeleid. Dit beleid voert de GGD meestal uit. De school kan de GGD dus vragen om advies of hulp bij het opzetten en uitvoeren van het schoolgezondheidsbeleid.

1.4 Aansprakelijkheid in het algemeen

Vaak wordt de vraag gesteld hoe het zit met aansprakelijkheid. Wie is er aansprakelijk als er een ernstig ongeluk gebeurt op school? Het antwoord is helaas niet eenduidig. In een aantal gevallen, zal de rechter zich moeten buigen over de vraag wie aansprakelijk is.

We volstaan hier met het geven van algemene informatie over aansprakelijkheid.

Strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid: Bij het bepalen van

aansprakelijkheid na een ongeluk wordt een onderscheid gemaakt tussen strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid. Strafrechtelijke aansprakelijkheid houdt in dat er een wet is overtreden waar een straf op staat, bijvoorbeeld de Arbo-wet. Als de

Arbeidsinspectie dit constateert, en de zaak voorlegt aan een Officier van Justitie, kan zowel het schoolbestuur (rechtspersoon) als een individuele leerkracht worden vervolgd.

De ouders van een kind dat een ernstig ongeluk heeft gekregen in school, kunnen het schoolbestuur of een leerkracht daarnaast zelf civielrechtelijk aansprakelijk stellen zonder tussenkomst van een Officier van Justitie. Dan geldt dat er sprake moet zijn van

aantoonbaar verwijtbaar handelen of nalaten van handelen (onrechtmatigheid), schuld, toerekenbaarheid en schade. Dit wordt ook wel onrechtmatige daad genoemd. Er moet daarbij natuurlijk een causaal verband zijn tussen de schade en de daad.

Aansprakelijkheidskwesties zijn vaak complex en hangen af van de specifieke situatie en de omstandigheden van het ongeval. In het algemeen geldt dat de kans op een ongeval kan worden verkleind door goede afspraken te maken met alle betrokkenen over hun taken en bevoegdheden. Dit geldt vooral voor situaties als schoolzwemmen of overblijven, waar derden betrokken bij zijn als een overblijfkracht of een zweminstructeur. Voor

(7)

sommige ongevallen is niemand aansprakelijk. Het is namelijk niet altijd mogelijk om voor elk ongeval een schuldige aan te wijzen.

1.5 Aansprakelijkheid en Schoolzwemmen

Wie is er verantwoordelijk als een leerling iets overkomt tijdens schoolzwemmen? Een eenvoudige vraag die geen eenvoudig antwoord kent. Verantwoordelijkheid hangt samen met de afspraken die (al dan niet) gemaakt zijn tussen de verschillende partijen.

Bij schoolzwemmen zijn dat:

1) Het schoolbestuur

2) De begeleidende leerkracht 3) De zwembadexploitant 4) De zweminstructeur

5) De ouders (als ze aanwezig zijn bij het zwemmen) en andere vrijwilligers Deze betrokkenen hebben allemaal een (gedeelde) verantwoordelijkheid voor de kinderen die deelnemen aan schoolzwemmen en kunnen dus aansprakelijk worden

gesteld wanneer er iets met het kind gebeurt. Het is van belang dat het schoolbestuur en het zwembad duidelijke afspraken hebben gemaakt en vastgelegd over wie wanneer verantwoordelijk is. Zo legde de rechtbank in Utrecht naar aanleiding van het overlijden van een leerling tijdens het schoolzwemmen boetes op aan zowel de school als het zwembad. Het schoolbestuur had de taken en verantwoordelijkheden met de

toezichthoudende leerkrachten en het zwembad moeten vastleggen, aldus de rechter.

Het schoolbestuur heeft de verplichting om de veiligheid van de leerlingen voldoende te waarborgen, omdat de zwemles onder schooltijd plaatsvindt.

1.6 Aansprakelijkheid en overblijven

Het bevoegd gezag is verantwoordelijk en aansprakelijk voor het overblijven. In de wet is ook opgenomen dat het schoolbestuur zorg draagt voor een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid.

1.7 Aansprakelijkheid en Speeltoestellen

Op veel schoolpleinen staan speeltoestellen in alle soorten en maten waarmee jaarlijks nogal wat ongelukken gebeuren. Vandaar dat de overheid in 1997 het Besluit Veiligheid attractie- en speeltoestellen, kortweg het Attractiebesluit, heeft ingevoerd. Dit besluit bevat eisen waaraan nieuwe en bestaande speeltoestellen moeten voldoen en eisen ten aanzien van het onderhoud van speeltoestellen. De speeltoestellen worden jaarlijks gekeurd.

Bescherming tegen aansprakelijkheid

Een school kan zich beschermen tegen aansprakelijkheidsstelling door ervoor te zorgen dat alle toestellen veilig zijn. Sinds het attractiebesluit van kracht is geworden waarin staat dat een speeltoestel bij redelijkerwijze te verwachten gebruik geen gevaar mag opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van personen. Richtlijnen hiervoor staan in de Europese normen voor speeltoestellen (EN 1176, EN 1177). De wet verwijst naar deze normen als zijnde een goede manier om aan de wettelijke eisen te voldoen. Als

exploitant van de speeltoestellen dient u deze goed te onderhouden en te inspecteren.

Daarnaast dient u per speeltoestel een logboek bij te houden met gegevens over het speeltoestel, exploitant, fabrikant, eventuele keuringen, alle inspecties, onderhoud en reparaties en alle eventuele ongevallen met een toedrachtomschrijving.

Wanneer aansprakelijk?

Als het ongeval is veroorzaakt doordat het speeltoestel onveilig is dan kan het

schoolbestuur daarvoor wél aansprakelijk worden gesteld. Het gaat hier om een risico-

(8)

aansprakelijkheid. Het kan ook zijn dat de school in zijn zorgplicht tekort is geschoten wanneer er onvoldoende toezicht door het personeel was. Dit heeft niets te maken met de (on)deugdelijkheid van het speeltoestel zélf, maar met de (algemene) verplichting om toezicht te houden onder schooltijd. Tot slot kan in specifieke gevallen de producent aansprakelijk worden gehouden. De producent moet bij het ontwerp, vervaardiging en instructies die hij meegeeft aan de school of installateur rekening houden met mogelijk gebruik van het toestel door de kinderen.

1.8 Verzekering wettelijke aansprakelijkheid

Als stichting hebben we een verzekering afgesloten bij de ‘Raetsheren van Orden’ via de Besturenraad; zie Bijlage 10: Belangrijke adressen.

In hoofdlijnen komt deze verzekering erop neer dat alle medewerkers/overblijfouders en personen die vrijwilligerswerk verrichten in opdracht van het College van Bestuur of de school verzekerd zijn. Per geval moeten de polisvoorwaarden geraadpleegd worden voor wat daadwerkelijk onder de verzekering valt.

(9)

2 Arbobeleid in relatie tot Integraal Personeelsbeleid

2.1 Doelstelling

Arbobeleid is het geheel van maatregelen en activiteiten dat erop gericht is de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van het onderwijsgevend en ondersteunend personeel en de leerlingen te bevorderen. Het Arbobeleid van De Vier Windstreken is vastgelegd in dit Arbo- en veiligheidsbeleid, een onderdeel van ons Integraal Personeelsbeleid.

2.2 Arbo-verklaring

Het bevoegd gezag van de stichting De Vier Windstreken en de directies van de

daaronder ressorterende scholen verklaren dat zij zich bij het voorbereiden en uitvoeren van het algemene schoolbeleid zullen laten leiden door de volgende uitgangspunten:

 de school streeft naar optimale arbeidsomstandigheden en een verantwoord milieubeleid waardoor de veiligheid en de gezondheid van personeel en leerlingen zo veel mogelijk wordt bevorderd en het milieu wordt beschermd tegen negatieve effecten tengevolge van schoolactiviteiten;

 de school zal een voorbeeldfunctie vervullen met betrekking tot arbeids- omstandigheden en het milieu voor de leerlingen, mede in verband met de toekomstige beroepsuitoefening;

 het Arbobeleid zal een gelijkwaardige plaats innemen ten opzichte van het financieel, economisch, onderwijskundig en sociaal beleid van de school;

 de school richt zich op een zodanige organisatie en manier van werken dat onaanvaardbare risico’s worden uitgesloten. Bij alle beslissingen en bij de

dagelijkse gang van zaken heeft derhalve de aandacht voor veiligheid, gezondheid, welzijn en milieu een hoge prioriteit hebben.

2.3 Beleidselementen

Hieronder volgen puntsgewijs de elementen van beleid betreffende de arbeidsomstandigheden:

2.3.1 De organisatie ten aanzien van arbeidsomstandigheden (en milieu)

Het College van Bestuur (CvB) is eindverantwoordelijk voor dit Arbobeleidsplan. Het Arbobeleidsplan wordt telkens voor de periode van 4 jaar opgesteld door het CvB (eventueel gedelegeerd aan de beleidsmedewerker personeelszaken / huisvesting).

Het concept Arbobeleidsplan wordt voor instemming voorgelegd aan de GMR. Na

instemming wordt het Arbobeleidsplan door het CvB definitief vastgesteld en ingevoerd.

Op schoolniveau is de schoolleider verantwoordelijk voor het Arbobeleid. Hij/zij zorgt voor een verdeling van Arbotaken en is de overlegpartner van het CvB. Via het MR- overleg heeft het personeel instemmingsrecht en inspraakmogelijkheid bij de totstandkoming van het Arbobeleid.

Op iedere school wordt voor de coördinatie van het Arbobeleid een preventiemedewerker aangesteld. De werkzaamheden van de preventiemedewerker worden vastgelegd in de taakomschrijving.

(10)

Taken en verantwoordelijkheden van het CvB (eventueel gedelegeerd aan de beleidsmedewerker personeelszaken / huisvesting):

 opstellen en uitvoeren van het Arbobeleidsplan;

 delegeren van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

 overleg voeren met directies en GMR;

 contract sluiten met Arbodienst;

 contact onderhouden met de Arbodienst;

 aanbesteden A.S.V. / R.I.&E.

Taken en verantwoordelijkheden van de directeur:

 verdeling van taken, het aanstellen van preventiemedewerker;

 invulling bedrijfshulpverlening;

 overleg en informatievoorziening van medewerkers en MR;

 uitvoering van het personeelsbeleid betreffende Arbozaken zoals verzuim- en re- integratiebeleid;

 taaktoedelingsbeleid, leeftijdsfase bewust personeelsbeleid.

Taken en verantwoordelijkheden van de preventiemedewerker:

 coördineren en stimuleren van werkzaamheden en informatievoorziening naar directie, MR, en schoolteam;

 signaleren van risico’s;

 opstellen / bewaken voortgang plan van aanpak risico-inventarisatie;

 begeleiding risico- inventarisatie / evaluatie;

 coördinatie bedrijfshulpverlening inclusief de benodigde scholing;

 signaleren van risico’s;

 (laten) controleren van binnen- en buitenspelmateriaal en bijhouden van een logboek daarvan;

 bijhouden van de ongevallen- en incidentregistratie;

 opstellen van een ontruimingsplan en vluchtroutes;

 uitvoeren van een jaarlijkse veiligheidscontrole;

 jaarlijks uitvoeren van een ontruimingsoefening (incl. evaluatie).

Taken van de personeelsgeleding van MR en GMR:

overleg / advies / instemming t.a.v.:

 contract Arbodienst;

 verzuimbeleid;

 personeelsbeleid;

 ASV bespreken en advies geven;

 plan van aanpak bespreken.

Taken van het schoolteam:

 bespreken van Arboknelpunten in de personeelsvergadering;

 uitvoeren van het veiligheidsbeleid.

Taken van de interne contactpersoon:

 aanspreekpunt en contactpersoon medewerkers, leerlingen en ouders;

 informatievoorziening (o.a. via de schoolgids);

 verwijzen naar externe vertrouwenspersonen: een vertrouwenspersoon voor leerlingen en ouders en een vertrouwenspersoon voor personeel.

2.3.2 Algemene SchoolVerkenning (ASV), c.q. Risico analyse (R.I.E.)

De ASV vindt plaats op schoolniveau. De schoolleiding is verantwoordelijk voor de uitvoering van lokaal beleid op basis van de ASV. De preventiemedewerker / is

verantwoordelijk voor de uitvoering van de ASV. Elke school heeft in principe één keer in

(11)

de 4 jaar de mogelijkheid om door de Arbodienst een Algemene Schoolverkenning (ASV) te laten uitvoeren.

De resultaten van de ASV worden ter advies voorgelegd aan de MR. Jaarlijks dient de preventiemedewerker te bepalen of gewijzigde omstandigheden een gehele of

gedeeltelijke herhaling van de ASV noodzakelijk maken.

2.3.3 Het plan van aanpak

Jaarlijks wordt door de preventiemedewerker op basis van de ASV een plan van aanpak opgesteld op schoolniveau, waarin de onderwerpen worden aangegeven die in het betreffende jaar worden uitgevoerd. In dit plan van aanpak worden de prioriteit, het onderwerp, de uit te voeren werkzaamheden, de verantwoordelijke persoon, de

tijdsplanning en de daarmee gemoeide kosten weergeven. Het plan van aanpak wordt ter advies aan de MR voorgelegd. Aan het eind van ieder schooljaar wordt het plan van aanpak geëvalueerd, bijgesteld en opnieuw voor een schooljaar vastgesteld door de preventiemedewerker in overleg met de directie. De resultaten van het gevoerde Arbobeleid worden vastgelegd.

2.3.4 Voorlichting en onderricht

Voorlichting en onderricht vormt een wezenlijk onderdeel van het Arbobeleid. De schoolleiding is verantwoordelijk voor deze taak die zowel in individuele gesprekken, bij teamvergaderingen als in afzonderlijke sessies aan de orde kunnen komen. Onderwerpen die nadrukkelijk aan de orde dienen te komen zijn:

 introductie Arbozaken aan nieuwe medewerkers;

 veiligheids- en werkinstructies voor leerkrachten en leerlingen (het ontruimingsplan);

 het verzuimprotocol;

 de ontwikkeling van het ziekteverzuim op schoolniveau.

2.3.5 Arbodienst

De Vier Windstreken heeft een contract gesloten met een Arbodienst. Namens het

bestuur is het Stafbureau het vaste aanspreekpunt voor de Arbodienst. Terugkoppeling in het kader van de verzuimbegeleiding vindt plaats naar zowel de Beleidsmedewerker Personeelszaken als naar de betreffende schoolleiding.

2.3.6 Verzuimbeleid en verzuimbegeleiding

Het bestuur heeft een gemeenschappelijk verzuimprotocol opgesteld. Dit protocol is apart opgesteld en wordt bijgevoegd als Bijlage 1: Verzuimprotocol.

Dit verzuimbeleid en de protocollen zijn ter instemming voorgelegd aan de (G)MR.

Jaarlijks wordt het verzuimbeleid door de Beleidsmedewerker Personeelszaken geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. De verantwoording voor de uitvoering van het verzuimbeleid en protocollen ligt bij schoolleiding. De schoolleiding wordt in deze ondersteund door de Arbodienst. Van ieder verzuim wordt de Beleidsmedewerker Personeelszaken geïnformeerd teneinde de Wet Poortwachter te volgen.

Bij een verzuim van 6 weken stelt de Arbodienst een probleemanalyse op. Aan de hand van deze probleemanalyse stelt de Beleidsmedewerker Personeelszaken een plan van aanpak op, uiterlijk in de 8e week. Dit plan wordt door de werkgever besproken met de werknemer en ondertekend. Minimaal iedere 6 weken houden de Arbodienst en de werkgever een evaluatiegesprek met de werknemer in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter. Werkgever en werknemer vullen dan het evaluatieformulier plan van aanpak in. Aan het einde van het 1e jaar wordt geëvalueerd door werkgever en

werknemer middels een 1e jaar evaluatieformulier; indien nodig wordt een bijstelling van het plan van aanpak gemaakt. De Beleidsmedewerker Personeelszaken bewaakt de

(12)

termijnen ten aanzien van de re-integratiestappen, Arbeidsdeskundig onderzoek, WIA- aanvragen en functieongeschiktheidsaanvragen; de werknemer vraagt een WIA uitkering aan bij 2 jaar ziekte en stuurt zijn totale re-integratiedossier naar het UWV.

2.3.7 Beleid ten aanzien van bijzondere groepen

De schoolleiding is verantwoordelijk voor een leeftijdsbewust personeelsbeleid. In de toe te delen formatie per school is het schoolbudget één van de middelen om dit beleid ook gestalte te geven. Aandacht voor de oudere medewerkers en de startende leerkrachten dient uitdrukkelijk aan de orde te komen bij de begeleiding, de functioneringsgesprekken, en de beoordelingen etc. Het integraal personeelsbeleidsplan dat op bestuursniveau is vastgesteld vormt hierbij het uitgangspunt; zie IPB hoofdstuk IV en VI.

2.3.8 Beleid ten aanzien van seksuele intimidatie, agressie en geweld

De schoolleiding is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van seksuele intimidatie, agressie en geweld, zie 4.7. De preventiemedewerker kan voor de inventarisatie en eventuele knelpunten de door het Vervangingsfonds, WMK-PO of de Arbodienst verstrekte vragenlijsten gebruiken.

2.3.9 Gedragscode

Iedere school hanteert de door het bestuur vastgestelde gedragscode op het gebied van de omgang met leerlingen en collega’s en ouders (beschreven in het IPB en opgenomen in dit beleidsplan).

2.3.10 Bedrijfshulpverlening

De schoolleiding is verantwoordelijk voor de bedrijfshulpverlening (BHV). De preventiemedewerker coördineert de bedrijfshulpverlening.

De noodzakelijke opleiding voor de BHV-ers wordt door de beleidsmedewerker personeelszaken voor alle scholen gezamenlijk ingekocht en op schoolniveau gecoördineerd.

2.3.11 Bronbestrijding

De preventiemedewerker is verantwoordelijk voor een verantwoord omgaan met toxische stoffen (o.a. adequate registratie en opslag) en een adequate arbeidsomstandigheden- en milieuafweging bij inkoop van hulpmiddelen, machines, apparatuur, meubilair etc.

Het toezien op de naleving van de onderhoudscontracten ten aanzien van (preventief) onderhoud van hulpmiddelen, machines en apparatuur is tevens de verantwoordelijkheid van de preventiemedewerker.

Bij de opdrachtverlening en investering door het bestuur bij bouwactiviteiten en inrichting van gebouw, lokalen en werkruimtes wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de Arboregelgeving en milieuaspecten.

(13)

3 Bedrijfshulpverlening

Op iedere school is een aantal mensen opgeleid tot bedrijfshulpverlener. De

bedrijfshulpverlener beschikt over kennis op het gebied van eerste hulp bij ongevallen, de brandbestrijding, de ontruiming van de school bij calamiteiten en verzorgt de

communicatie met externe hulpverleners (brandweer, politie en ambulance) in geval van calamiteiten. In het besluit Bedrijfshulpverlening (uitwerking van de arbo-regelgeving op dit gebied) wordt als norm gehanteerd dat tot 250 werknemers en/of deelnemers, 1 bedrijfshulpverlener per 50 aanwezigen beschikbaar moet zijn. In het besluit

Bedrijfshulpverlening wordt echter ook geadviseerd uit te gaan van de eigen situatie. Het belangrijkste criterium in dit verband is dat tijdig (binnen enkele minuten) adequate hulp kan worden geboden. Dat betekent voor het onderwijs dat voor het organiseren van de bedrijfshulpverlening de leeftijd van de leerlingen of studenten, de aard van het

schoolgebouw (een of meerdere bouwlagen) en nabijheid van hulpverlenende instanties (in verband met de 'responsietijd') maatgevend (kunnen) zijn. Binnen de stichting hebben we afgesproken dat er tenminste twee bedrijfshulpverleners per locatie

beschikbaar moeten zijn, waarbij mogelijke benoemingsomvang en taaktoedeling zodanig is geregeld dat er altijd een bedrijfshulpverlener op de locatie aanwezig is (denk daarbij ook aan het inroosteren van gymnastiek en andere activiteiten op max. 5 minuten loopafstand). Dit betekent dat er minstens twee of drie medewerkers de BHV opleiding hebben per locatie. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met het gebruik van niet aan de school grenzende gymnastiek accommodaties. De organisatie van de

bedrijfshulpverlening en de opleiding moeten dus zijn afgestemd op de specifieke situatie binnen de school. De opleiding tot bedrijfshulpverlener wordt centraal geregeld, evenals de jaarlijkse bijscholing van ongeveer 6 uur praktijk en de theoretische cursus via een website. Op elke school is een preventiemedewerker aanwezig die taken heeft op het gebied van de veiligheid zoals omschreven in hoofdstuk 2.3.

3.1 Taken/verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfshulpverlening

Wanneer zich in de school een situatie voordoet die direct gevaar oplevert voor de

veiligheid en gezondheid van werknemers en leerlingen, moeten de bedrijfshulpverleners letsel en schade zo veel mogelijk beperken en voorkomen.

De bedrijfshulpverlening heeft als het ware een voorpostfunctie, die vooral tot taak heeft om erger te voorkomen.

De voornaamste taken van de bedrijfshulpverlening zijn (Arbowet artikel 15):

 het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;

 het beperken en bestrijden van een beginnende brand;

 het voorkomen en bepreken van ongevallen;

 het in noodsituaties alarmeren van alle in het gebouw aanwezige personen en zo nodig het ontruimen van het gebouw;

 het alarmeren van en samenwerken met brandweer en andere hulporganisaties bij beginnende brand of bij een ongeval.

In de Arbowet worden in dit opzicht de volgende eisen aan bedrijfshulpverlening gesteld:

 De bedrijfshulpverlening moet binnen enkele minuten (genoemd wordt 5 minuten) na het plaatsvinden van een ongeval of brand snel en effectief kunnen optreden tot het moment waarop de professionele hulpverlening de bedrijfshulpverlening kan overnemen.2

2 Opmerking: hier bestaat het probleem van gymlessen in een accommodatie die redelijk ver weg is van het schoolgebouw waar de bedrijfshulpverlener aanwezig is. Op schoolniveau moeten hier afspraken over worden gemaakt, bij voorbeeld alle leerkrachten scholing ‘levensreddende hulp’bieden en/of bereikbaarheid

garanderen via (mobiele) telefoon om zo nodig een bedrijfshulpverlener op te roepen.

(14)

 Er moeten altijd voldoende bedrijfshulpverleners aanwezig zijn. Bij het aanstellen van bedrijfshulpverleners en bij het opstellen van roosters, dient hier rekening mee gehouden te worden.

Opleidingsprofiel van bedrijfshulpverleners kan bestaan uit:

 eerste hulp aan kinderen;

 (kinder-)reanimatie;

 brandpreventie en bestrijding.

(15)

4 Concrete aspecten van veiligheidsbeleid

4.1 Inspectie schoolgebouw (als onderdeel van de ASV / RI&E)

Onderdeel van de Algemene schoolverkenning, c.q. risico analyse is een inspectie van het schoolgebouw. De Arbowerkgroep zal aan de hand van het jaarlijks op te stellen Plan van aanpak mede aan de hand van de risico analyse moeten nagaan wat de mogelijke risico’s zijn in het gebouw en op het schoolplein en zo nodig op basis van ervaringen, die mede in het ongevallenregister zijn opgetekend, acties in het nieuwe Plan van aanpak moeten opnemen.

Elke school voegt de Algemene schoolverkenning, c.q. Risico analyse en het ‘Plan van aanpak’, dat jaarlijks wordt geactualiseerd, toe aan dit veiligheidsbeleidsplan. Zie

hiervoor Bijlage 2: Algemene schoolverkenning / Risico analyse en het ‘Plan van aanpak’.

4.2 Schoolregels

Elke school kent zijn eigen schoolregels, die mede veiligheid van leerlingen en werknemers moeten bevorderen. Zie hiervoor Op school is de algemene schoolverkenning en het plan van aanpak t.a.v. de RI&E aanwezig.

Gezien de grootte van dit document, is het niet als bijlage toegevoegd.

(16)

Bijlage 3: Schoolregels.

4.3 Ontruimingsplan

Elke school dient te beschikken over een ontruimingsplan.

In dit plan worden de taken en verantwoordelijkheden omschreven en de procedures die gevolgd moeten worden in geval van een calamiteit. Het ontruimingsplan is een

onderdeel van de bedrijfshulpverlening. Het is verstandig om de interne en externe alarmeringsafspraken, die onderdeel zijn van de Risico analyse, ook op te nemen in het ontruimingsplan.

Het ontruimingsplan van elke school is aan dit veiligheidsbeleidsplan toegevoegd als Bijlage 4: Veiligheidsplan.

4.4 Registratie ongelukken en risico’s

Ernstige ongevallen dient het bevoegd gezag te melden aan de Arbeidsinspectie. Dit zijn ongevallen met ernstig letsel en of dodelijke afloop. Bovendien dienen alle ongevallen die op school plaatsvinden, ongeacht de ernst, geregistreerd te worden in een zogenaamd ongevallenregister. Dit geldt voor zowel ongevallen van leerkrachten als van leerlingen.

Indien er een verzuim van meer dan drie dagen optreedt, dient dit genoteerd te worden.

Indien een werknemer lijdt aan een beroepsziekte doet de Arbodienst hiervan mededeling aan een hiertoe aangewezen instelling.

Elke school draagt zorg voor een ongevallenregister. Deze is toegevoegd als Bijlage 5:

Ongevallenregister.

Uitsluitend de ongevallen die hebben geleid tot ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of tot overlijden van het slachtoffer moeten door de directeur worden gemeld aan de arbeidsinspectie. Onder ernstig lichamelijk of geestelijk letsel wordt in dit verband verstaan: schade aan de gezondheid, die binnen 24 uur na het tijdstip van de

gebeurtenis leidt tot opname in een ziekenhuis ter observatie of behandeling, dan wel naar redelijk oordeel blijvend zal zijn. Alle aan de Arbeidsinspectie gemelde ongevallen die voldoen aan de hiervoor gestelde criteria worden onderzocht.

Door een centrale ongevalregistratie krijgt de school inzicht in de meest voorkomende ongevallen en de oorzaken daarvan. Op basis hiervan kunnen preventieve maatregelen worden genomen om in de toekomst deze ongevallen te voorkomen. Gezien de wettelijke aansprakelijkheid die de school voor werknemers en ook leerlingen heeft mag het belang van een adequate ongevalregistratie en daarmee te nemen preventieve maatregelen niet worden onderschat. Het bijhouden van de ongevalregistratie op zich kan vrij eenvoudig zijn. Belangrijker is natuurlijk de benodigde discipline. Het aanwijzen van een

verantwoordelijke persoon hiervoor binnen de school is een eerste stap.

Bij alle ongevallen die op de school voorkomen, dient de Risico-inventarisatie en

evaluatie (RI&E) te worden geraadpleegd. Zodoende kan worden bezien of het knelpunt waardoor het ongeval is ontstaan al bekend was. Zo nodig kan via een aanpassing van het plan van aanpak actie ondernomen worden om een herhaling van het ongeval te voorkomen.

4.5 Gedragsafspraken:

In het IPB van de Stichting wordt verwezen naar onderstaande gedragscodes.

In de omgang met je collega’s:

 houd je zaken die in vertrouwen tegen je gezegd zijn, geheim;

 heb je vertrouwen in elkaar, in jezelf en in de vertegenwoordigers van andere geledingen;

(17)

 accepteer je de ander zoals hij of zij is. De ander is anders dan jij en jij bent anders dan de ander;

 bedenk je dat je non-verbale gedrag (mimiek, intonatie) heel belangrijk is;

 vraag je om duidelijkheid als je iets dwars zit;

 spreek je uit wat je dwarszit, maar kijk je eerst in hoeverre de irritatie aan jezelf zou kunnen liggen;

 ga je niet fantaseren over iemands mogelijke bedoelingen met een uitspraak of een handeling;

 vraag je om duidelijkheid als iets onduidelijk is;

 wees je eerlijk; doe je je niet groter voor dan je bent;

 breng je kritiek op een collega nooit op tafel in aanwezigheid van meerdere collega’s. Probeer eerst onder vier ogen tot een oplossing te komen. Brengt dat geen oplossing, bespreek het dan met de directeur, of - met beider goedvinden - in de personeelsvergadering. Blijf niet met irritaties rondlopen en wacht niet met het onder woorden brengen van je bezwaren. Doe dat zo snel mogelijk, zodat je nog vriendelijk kunt spreken.

 roddel je nooit over een collega of over anderen en geef je anderen daar ook geen kans toe: spreek kritiek uit op de plaats waar die hoort te zijn; weiger om kritiek over anderen aan te horen en wijs erop dat die kritiek elders hoort te worden uitgesproken,

 wees je hartelijk en meelevend,

 kom je je afspraken na en wees je inschikkelijk; je mag uiteraard wel “nee”

zeggen,

 discrimineer je niet.

In de omgang met leerlingen

 probeer je leerlingen in hun daden te begrijpen; spreek je nooit negatief over hen als kind,

 probeer je hen bij eventueel wangedrag ook positief te benaderen,

 wees je rechtvaardig en probeer je bij het straf geven de juiste maat te vinden (desnoods in overleg met je collega’s),

 besef je dat positieve waardering vaak beter werkt dan kritiek geven,

 verneder en kleineer je kinderen niet,

 verdeel je taken en je aandacht over alle kinderen (kinderen denken snel dat de leerkracht voortrekt en dat moet je proberen te voorkomen),

 voorkom je elke fysieke aanraking met een kind bij boosheid: het kan in zo’n gemoedstoestand gemakkelijk verkeerd worden uitgelegd,

 praat je veel met kinderen, ook in een 1-1-relatie, maar voorkom je dan een intieme sfeer en in ieder geval fysieke aanrakingen; wees op je hoede als je alleen met een kind achterblijft in een lokaal,

 meld je tijdig een collega of de intern vertrouwenspersoon als kinderen intimiteit zoeken;

 discrimineer je niet;

 probeer bij te dragen aan het competentiegevoel en het positief zelfbeeld van de leerlingen.

In de omgang met ouders

 behandel je ouders vriendelijk en correct, ook na een onplezierige ervaring,

 Luister je naar wat ze zeggen en probeer je hen te begrijpen; de eerste kritiek bij een gesprek komt vaak harder aan dan bedoeld (veel mensen moeten een grote drempel overwinnen om met kritiek te komen), en is meestal emotioneel

vertekend (word in ieder geval niet direct boos of te defensief),

 toon je belangstelling voor hen en hun gezin zonder nieuwsgierig te zijn,

 praat je niet negatief over anderen en geef je hen daar ook geen kans toe,

 praat je niet over andere kinderen uit de groep of uit andere groepen en geef je hen daar ook geen kans toe,

 praat je niet negatief over collega’s en geef je hen daar ook geen kans toe,

(18)

 praat je niet negatief over andere scholen,

 doe je geen toezeggingen in zaken waarvoor ruggespraak nodig is met directie, hulpverlener, IB’er, RT’er etc.; je verwijst naar dit overleg, en neemt na het gesprek direct contact op met betrokken personen, waarna je dit de ouders weer rapporteert,

 kom je altijd je afspraken met ouders na,

 verwijs je voor klachten over anderen naar die ander en ga je daar verder niet op in; zo nodig kan je ook wijzen op de klachtenprocedure van de Stichting, die opgenomen is in de Schoolgids,

 maak je indien nodig een vervolgafspraak met de ouders (op korte) termijn wanneer een bepaald probleem niet kon worden uitgepraat; je meldt dit je directeur, zodat hij weet wat er speelt als ouders hem benaderen,

 moedig je ouders aan, wanneer ze ergens mee zitten, contact op te nemen met de school,

 discrimineer je niet.

4.6 Antidiscriminatie:

Citaat uit het IPB:

Regelgeving: Grondwet, artikel 1

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, 10-12-1948 artikelen 1, 2 en 14 Burgerlijk Wetboek, artikel 7: 646, 647 en 648

Wetboek van strafrecht, Tweede Boek, Titel V, artikel 137c t/m 137g Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, artikel 1 en 1a Kern:

Artikel 1 van de Grondwet luidt: "Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld". Discriminerend gedrag betreft iedere uiting in woord, gebaar of geschrift van een persoon of een groep van personen binnen de school waarbij sprake is van (voor onze school) ontoelaatbare opvattingen over achterstelling van mensen, van doelbewuste belediging van of grievend handelen tegenover anderen. Deze uitingen kunnen betrekking hebben op godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, sociaal-economische positie, intelligentie, onderwijsdeelname, kleding, of op welk terrein dan ook Beleid:

Het College van Bestuur wil discriminerend gedrag tegengaan. Hiertoe is de anti-

discriminatiecode overgenomen. Met behulp van deze code wil zij de school steunen bij het handhaven van een verdraagzaam leefklimaat en het bevorderen van

gelijkwaardigheid van allen die deel uitmaken van de schoolgemeenschap. De code helpt het schoolbeleid aangaande antidiscriminatie te verhelderen en te versterken. De code tegen discriminerend gedrag geldt vanzelfsprekend voor allen die gerekend kunnen worden tot de leefgemeenschap van de school. Er is dus sprake van een zeer breed regulerende werking. Immers, de code geldt voor alle geledingen van de school en is in beginsel van toepassing op alle gedragingen en activiteiten die in schoolverband worden verricht.

4.7 Seksuele intimidatie en seksueel misbruik: meldplicht een aangifteplicht.

Leerlingen en personeelsleden kunnen alleen goed functioneren als zij zich op school veilig voelen. Seksuele intimidatie leidt tot gevoelens van onveiligheid. Leerlingen en personeelsleden die hiermee worden geconfronteerd, verzuimen, worden ziek of verlaten voortijdig de school. Een ieder die in school werkt en leert heeft recht op bescherming tegen seksuele intimidatie.

(19)

De wet bevat een aangifteplicht voor het bevoegd gezag en een meldplicht voor het personeel bij (vermoeden van) een zedenmisdrijf. Het gaat in de wet om strafbare vormen van seksuele intimidatie en seksueel misbruik: zedenmisdrijven, zoals ontucht, aanranding en verkrachting, gepleegd door een medewerker van de onderwijsinstelling jegens een minderjarige leerling.

4.7.1 Klachtenregeling en vertrouwenspersonen

Op elke school is een klachtenregeling verplicht (zie Bijlage 6: Klachtenregeling). Deze garandeert een zorgvuldige behandeling van klachten. Hiermee wordt het belang van de betrokkenen gediend. Daarnaast is een zorgvuldige behandeling van klachten

bevorderlijk voor een veilig schoolklimaat. Op grond van de klachtenregeling stelt het bevoegd gezag een klachtencommissie in of sluit zich aan bij een lokale of regionale klachtencommissie. Zowel leerlingen en hun ouders als personeelsleden kunnen een klacht indienen bij de klachtencommissie, onder andere over gedragingen van het personeel. Dit kan een klacht zijn over seksueel misbruik of seksuele intimidatie.

Als de klachtencommissie na onderzoek de klacht gegrond verklaart, dan volgt rapportage en advies naar het College van Bestuur. Het College van Bestuur neemt vervolgens maatregelen.

Vrijwel alle onderwijsorganisaties hebben voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs een modelklachtenregeling onderschreven, die nog iets verder gaat dan wettelijk is vastgelegd, zoals de verplichting tot het aanstellen van interne

contactpersoon en een externe vertrouwenspersoon.

De klachtenregeling moet vermeld staan in de schoolgids en op de website van de school.

De namen van de interne contactpersoon en de externe vertrouwenspersoon vormen een onderdeel van de regeling.

In eerste instantie krijgt de klager te maken met de interne contactpersoon, die zo nodig verwijst naar de externe vertrouwenspersoon. De externe vertrouwenspersoon kan een leerkracht zijn of iemand van buiten de school. De interne of externe

vertrouwenspersoon gaat na of door bemiddeling een oplossing kan worden bereikt.

Daarnaast kan de klager natuurlijk altijd terecht bij de klachtencommissie.

4.7.2 Vertrouwensinspecteur

Bij de onderwijsinspectie zijn per onderwijssector vertrouwensinspecteurs aangesteld, die een speciale scholing hebben gevolgd om klachten over seksuele intimidatie adequaat af te handelen.

Vertrouwensinspecteurs vervullen een klankbordfunctie voor leerlingen en personeels- leden die slachtoffer zijn van seksuele intimidatie of die worden geconfronteerd met seksuele intimidatie jegens andere leerlingen of personeelsleden. Vertrouwensinspecteurs adviseren over te nemen stappen en verlenen bijstand bij het zoeken naar oplossingen.

Desgewenst begeleiden ze bij het indienen van een klacht of het doen van aangifte.

4.7.3 Aangifteplicht en meldplicht

Om tot gerechtelijke vervolging te kunnen overgaan, is aangifte bij politie of justitie noodzakelijk. Daarom bevat de wet een aangifteplicht (ook bij een vermoeden) voor het bevoegd gezag. Daarnaast is het personeel een meldplicht opgelegd. Alleen zo kan worden bewerkstelligd dat het bevoegd gezag daadwerkelijk kennis krijgt van een mogelijk strafbaar feit. De aangifte - en meldplicht geldt bij een zedenmisdrijf, gepleegd door een medewerker van de onderwijsinstelling.

Daaronder vallen niet alleen personeelsleden, maar ook personen die buiten dienstver- band werkzaamheden verrichten voor de school, zoals stagiairs, schoonmaakpersoneel,

(20)

uitzendkrachten en vrijwilligers. De wettelijke aangifteplicht en meldplicht is beperkt tot seksueel misbruik van leerlingen die op het moment van het misbruik jonger zijn dan achttien jaar. De grens is bij deze leeftijd gelegd omdat alle seksuele handelingen tussen leerkrachten en minderjarige leerlingen strafbaar zijn.

Er kan bij slachtoffers behoefte bestaan aan advies of steun, zonder dat de kwestie meteen in de openbaarheid komt. Daarom geldt de aangifteplicht niet voor

vertrouwensinspecteurs. Zij zijn daarvan wettelijk vrijgesteld. Daarnaast zijn

vertrouwensinspecteurs volgens de wet verplicht tot geheimhouding van wat hen door leerlingen, ouders of medewerkers van een school is toevertrouwd.

4.7.4 Meldplicht voor personeelsleden

De wet verplicht personeelsleden om het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren als zij - op welke manier dan ook - informatie krijgen over een mogelijk zedenmisdrijf, ge- pleegd door een medewerker van de school jegens een minderjarige leerling. Het is niet voldoende om zich te wenden tot een tussenpersoon, zoals een lid van de schoolleiding.

Het personeelslid is ervoor verantwoordelijk dat de informatie het bevoegd gezag bereikt.

Meldt een personeelslid dergelijke informatie niet, dan kan hij worden aangesproken op het verzaken van zijn plichten als werknemer. Dit betekent dat het bevoegd gezag disciplinaire maatregelen kan treffen. Ook is denkbaar dat het slachtoffer of zijn ouders een schadeclaim indienen tegen deze persoon, als door diens zwijgen het seksueel misbruik heeft kunnen voortduren.

4.7.5 Meldplicht in relatie tot de klachtenregeling.

De meldplicht geldt voor alle personeelsleden. Ook interne contactpersonen die binnen hun taakuitoefening informatie krijgen over vermeende zedendelicten, hebben als personeelslid de verplichting om het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren.

Interne contactpersonen kunnen zich in dit geval niet op hun geheimhoudingsplicht beroepen. Als de klacht over een mogelijk zedenmisdrijf bij de klachtencommissie

binnenkomt waarin een personeelslid zitting heeft, dan zal dit personeelslid eveneens aan zijn wettelijke meldplicht moeten voldoen. Op deze manier wordt bereikt dat zo snel mogelijk onderzoek plaatsvindt door justitie en politie. Het belang van een onderzoek op heel korte termijn is evident.

4.7.6 De externe vertrouwenspersoon en meldplicht

Externe vertrouwenspersonen die niet tot het onderwijspersoneel behoren, hebben geen meldplicht bij een vermoeden van strafbare feiten. De externe vertrouwenspersoon dient de klager wel te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte bij politie of

justitie.

Desgewenst verleent de externe vertrouwenspersoon bijstand bij het doen van aangifte.

Daarnaast kan de externe vertrouwenspersoon de klager en diens ouders uitnodigen om de schoolleiding te informeren.

4.7.7 Aangifteplicht voor het bevoegd gezag.

In de wet is vastgelegd welke procedure het bevoegd gezag moet volgen als het op enigerlei wijze informatie krijgt over een vermeend zedendelict, gepleegd door een medewerker van de school jegens een minderjarige leerling (vermoeden van een strafbaar feit).

In alle gevallen verplicht de wet het bevoegd gezag om onmiddellijk met de

vertrouwensinspecteur in overleg te treden. Dit overleg heeft tot doel om een antwoord te vinden op de vraag of er een redelijk vermoeden is van een strafbaar feit. Onder het begrip redelijk vermoeden wordt verstaan dat elk redelijk denkend persoon tot eenzelfde oordeel zou komen als hij kennis had van dezelfde feiten en omstandigheden.

Mogelijke bedenkingen van betrokken ouders en leerlingen ontslaat het bevoegd gezag niet van de verplichting tot het doen van aangifte. De wet stelt in dit geval het algemeen

(21)

belang boven dat van individuele betrokkenen. Voorop staat dat een herhaling van het seksueel misbruik wordt voorkomen.

4.7.8 Vervolgstappen

Is het besluit tot aangifte genomen, dan moet nog een reeks van vragen worden beantwoord. De vertrouwensinspecteur kan het bevoegd gezag hierbij adviseren.

4.7.9 Wet als sluitstuk

Om seksueel misbruik en seksuele intimidatie te voorkomen is het belangrijk dat scholen aandacht hebben voor een veilig schoolklimaat: zorg voor een goede omgang met elkaar, het respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover, het hanteren van gedragsregels die iedereen in de school kent. Ook het geven van seksuele voorlichting aan leerlingen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid en zelfverdediging dragen bij aan preventie van seksuele intimidatie.

De verantwoordelijkheid voor een veilig schoolklimaat ligt primair bij de school zelf. Het gaat erom dat veiligheid een vaste plek krijgt in het schoolbeleid. In die zin moeten de wettelijke maatregelen worden gezien als sluitstuk op het veiligheidsbeleid dat de school voert.

4.7.10 Meldpunt vertrouwensinspecteurs

Zie voor de adressen van de vertrouwensinspecteurs Bijlage 10: Belangrijke adressen.

4.8 Huiselijk geweld en kindermishandeling

In het geval van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling hanteren wij de Meldcode voor Huiselijk geweld en Kindermishandeling voor professionals in het Primair Onderwijs. Zie hiervoor Bijlage 7: Meldcode huiselijk geweld en

kindermishandeling.

4.9 Agressie en geweld.

Naast de hierboven vermelde informatie betreffende seksuele intimidatie en seksueel misbruik als aspect van agressie en geweld voert de werkgever, binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid met betrekking tot het beschermen van werknemers tegen overige vormen van agressie en geweld, en de gevolgen daarvan.

Alle werknemers, maar ook leerlingen, stagiaires en uitzendkrachten vallen onder deze bescherming. Agressie en geweld hebben invloed op de arbeidsprestatie van werknemers maar ook van leerlingen. Het verziekt het werk- en het studieklimaat en leidt in ernstige gevallen tot verzuim door ziekte of zelfs tot stoppen met werk of studie.

Het voeren van een beleid tot het voorkómen en bestrijden van agressie en geweld is hiermee een onderdeel geworden van de Arbozorg. Met de taken die de wet noemt (de verplichte risico-inventarisatie en de voorlichting en het onderricht), kan de werkgever zelf het beleid tot het voorkómen van seksuele agressie en geweld ontwikkelen.

Te nemen maatregelen zijn:

4.9.1 Maatregelen gericht op de hele school

Het gaat hierbij vooral om algemene afspraken en gedragsregels. Deze hebben tot doel om de sociale processen in de school te versterken. Aandacht hebben voor problemen van leerlingen, het bevorderen van zelfstandigheid en vooral het stellen en handhaven

(22)

van duidelijke leef- en gedragsregels (schoolregels, zie Op school is de algemene schoolverkenning en het plan van aanpak t.a.v. de RI&E aanwezig.

Gezien de grootte van dit document, is het niet als bijlage toegevoegd.

(23)

Bijlage 3: Schoolregels). De nadruk zal moeten liggen op het aanleren van sociale en communicatieve vaardigheden, het vermijden van pestgedrag (o.m. door het hanteren van een pestprotocol; elke school voegt het door de school opgestelde pestprotocol aan dit veiligheidsbeleidsplan toe, zie Bijlage 9: Pestprotocol) en de ontwikkeling van normen en waarden. Dit alles geldt ook voor het pestgedrag en discriminatie onder volwassenen.

4.9.2 Maatregelen inzake agressie tegen personeel

 Leraren melden bedreigingen bij hun leidinggevende

 Leraren kunnen agressie en bedreigingen melden bij een interne contactpersoon of externe vertrouwenspersoon

 Ouders die dreigementen uiten tegen leraren kunnen de toegang tot de school worden geweigerd;

 Van bedreigingen en agressie kan aangifte worden gedaan bij de politie

4.9.3 Maatregelen gericht op risicogroepen

Het betreft hier maatregelen die gericht ingezet worden in situaties waarin personen een meer dan gemiddelde kans lopen om slachtoffer of dader te worden. Bij leerlingen kan hierbij gedacht worden aan een specifieke leerlingbegeleiding binnen de zorgstructuur van de school. Bij leerkrachten in het kader van de deskundigheidsbevordering aan een training in omgaan met agressie en training wat betreft communicatie.

4.9.4 Maatregelen met betrekking tot situaties of locaties die als onveilig worden ervaren Deze maatregelen gelden zowel binnen als buiten het schoolterrein.

Binnen het schoolterrein kan dat tijdens de schooluren vormgegeven worden door een goed toezicht op het plein en in het gebouw. Niet alleen tijdens de schooluren, maar ook voor en na schooltijd. Daarnaast kunnen er maatregelen genomen worden die het de daders bemoeilijken om geweld te plegen. Bijvoorbeeld het plaatsen van kluisjes voor medewerkers voor het opbergen van persoonlijke bezittingen of door te zorgen voor een overzichtelijke inrichting van het gebouw.

Hoewel een school over het algemeen weinig invloed uit kan oefenen op de wijze waarop de omgeving van de school wordt vormgegeven kan in samenwerking met het buurt beheer of de wijkpost extra aandacht gegeven worden aan onveilige situaties, bij voorbeeld door het zorgen voor een goede verlichting van pleinen en toegangswegen of het overzichtelijk houden van het terrein door snoeien van bomen en struiken.

4.9.5 Opvang van slachtoffers van geweld en/of agressie:

Binnen het beleid neemt de opvang van slachtoffers een bijzonder belangrijke plaats in.

Het is goed om te realiseren dat niet alleen de directe betrokkene, maar alle personen die direct of indirect met een ernstig incident zijn geconfronteerd tot de slachtoffers (kunnen) behoren. Het spreekt voor zich dat in eerste instantie zal moeten worden bekeken of een bezoek aan de huisarts of een ziekenhuis noodzakelijk is.

Elke persoon kan verschillend op een gebeurtenis reageren en zal het daarmee gepaard gaande verwerkingsproces ook verschillend verlopen. Tijdens het verwerkingsproces zullen klachten zich vaak uiten in het gedrag van de betrokkene. Dit is een normale reactie en zal zich vaak uiten in psychische en lichamelijke klachten en concentratie en geheugenstoornissen.

Gedurende het proces van verwerking is het van groot belang dat de betrokkene in zijn sociale omgeving (zowel collegiaal als in de thuissituatie) gesteund wordt. Dit is een erkenning van het probleem en daarmee behulpzaam bij de verwerking.

(24)

Voor een goede verwerking is het gewenst dat er gedurende het verwerkingsproces met medewerkers of leerlingen regelmatig opvanggesprekken worden gehouden. Voor de gesprekken wordt een persoon aangewezen. Binnen de scholen zal dat meestal de intern contactpersoon zijn. Ook is het mogelijk dat in geval van een volwassene de directeur de opvanggesprekken voert of in het geval van een leerling de eigen klassenleerkracht.

Tijdens de gesprekken komt niet alleen het incident aan de orde, maar ook praktische zaken als het regelen van eventuele schade, behulpzaam zijn bij het doen van aangifte en registratie van het gebeurde. In ernstige situaties zal de opvanger niet moeten

aarzelen om te verwijzen naar professionele begeleiding. Daarnaast is het van belang dat binnen de school medewerkers en/of (mede)leerlingen gestimuleerd worden om over het incident te praten. In de meeste situaties zal de eerste opvang gedaan worden door personen die op dat moment in de buurt zijn. Pas daarna zal worden verwezen naar de contactpersoon of een andere opvanger.

4.9.6 Procedure in verband met melding en registratie

Deze procedure is ervoor bedoeld om de gebeurtenis op een goede en zorgvuldige wijze vast te leggen. Zie Bijlage 5: Ongevallenregister.

In ernstige situaties is het noodzakelijk om een leerling op basis van wangedrag van hemzelf of zijn ouders (verzorgers) voor een korte periode te schorsen of indien zich reeds eerdere incidenten hebben voorgedaan de procedure verwijdering op te starten.

Binnen onze stichting geldt dan het Beleidsplan voor het toelaten en verwijderen van leerlingen.

In alle gevallen wordt ernaar gestreefd om aangifte te doen. In geval van medewerkers van de school doet de directeur namens het CvB aangifte. Ingeval van een leerling worden de ouders/verzorgers dringend geadviseerd aangifte te doen. Op hun verzoek kan de school daarin bijstand verlenen.

In het kader van verslaglegging wordt jaarlijks gerapporteerd aan de medezeggen- schapsraad en aan het CvB door middel van het inzenden van een kopie van het ongevallenregister.

Om het beleid regelmatig te evalueren en eventueel bij te stellen vindt jaarlijks een overleg binnen de school plaats. In dit overleg komen de volgende zaken aan de orde:

 bespreking van de interne registratie;

 bespreking van de ervaringen met agressie en geweld;

 analyse van de incidenten om inzicht te krijgen naar het herkenbaar en (eventueel) generaliseerbaar zijn van specifieke incidenten;

 evaluatie van het gevoerde beleid;

 eventueel voorstellen tot wijziging of aanscherping van het beleid.

4.10 Publieke belangstelling

In een situatie waarin zich een ernstig incident heeft voorgedaan is het niet

onvoorstelbaar dat dit leidt tot aandacht in de (lokale) media. In een dergelijke situatie kunnen alle betrokkenen zeer rechtstreeks benaderd worden. Dit kan het proces van opvang en communicatie met alle betrokkenen sterk beïnvloeden. In principe geldt binnen de stichting dat de school in deze gevallen geen rechtstreekse contacten met de pers heeft. In zo’n geval gelden de afspraken, vermeld in het crisisdraaiboek. Zie Bijlage 8: Crisisdraaiboek.

4.11 Pestprotocol

Elke school binnen onze stichting beschikt over een pestprotocol. Dit protocol wordt door elke school aan dit veiligheidsbeleidsplan toegevoegd als Bijlage 9: Pestprotocol.

(25)

5 Veiligheid bij activiteiten binnen en buiten de school.

Het doel van dit hoofdstuk is dat alle betrokkenen op de hoogte zijn van de afspraken rondom veiligheid.

5.1 Gebruik speelplaats

Het schoolplein behoort tot het gebied waarvoor de school gedurende de schooltijd (en 10 minuten voor en na) verplicht is toezicht te houden.

5.1.1 Fietsen

Op het schoolplein wordt niet gefietst. De fietsen worden in de fietsenstalling, dan wel op de daarvoor bestemde plaats gezet.

5.1.2 In en uitgangen

Op de Immanuelschool zijn twee ingangen, één voor de groepen 1/2 en één voor de groepen 3 t/m 8. De ingang van de groepen 1/2 gaat om tien minuten voor schooltijd open. De kinderen kunnen dan met hun ouder/verzorger naar de klas.

De ingang voor de groepen 3 t/m 8 gaat om 5 minuten voor schooltijd open, bij het klinken van de bel. De kinderen gaan zelfstandig naar binnen.

5.1.3 Naar binnen en naar buiten gaan

Voor schooltijd en na schooltijd gaan de kinderen zelfstandig naar binnen en naar buiten.

Zowel ’s morgens als ’s middags voor schooltijd en ’s middags na schooltijd is er een pleinwacht aanwezig die de kinderen in de gaten houdt en ingrijpt in geval van een incident.

Tijdens de ochtend pauze gaan de kinderen onder begeleiding van hun eigen leerkracht naar buiten en naar binnen.

5.1.4 Speelplekken

 De leerkracht brengt en haalt de leerlingen naar/van de speelplaats. Er moet (onder schooltijd) altijd toezicht zijn.

 De leerkrachten, die toezicht hebben, nemen een positie in van waaruit zij een goed zicht hebben over de speelplaats.

 Vechten en wilde spelletjes zijn verboden.

 Leerlingen mogen zonder toestemming van de pleinwacht niet naar binnen tijdens de pauze.

5.1.5 Skates, rolschaatsen, skateboards en dergelijke

Aangezien er voor schooltijd en tijdens de pauze veel personen op de speelplaats zijn, leveren bovenstaande attributen teveel gevaar op en zijn daarom niet toegestaan. Een uitzondering is er voor die (beperkt voorkomende) momenten waarop één groep onder toezicht van de groepsleerkracht buiten speelt.

5.1.6 Bij slecht weer

 Als de weersomstandigheden slecht zijn, mogen de leerlingen eerder naar binnen.

 Bij slecht weer tijdens het speelkwartier blijven de leerlingen ook binnen.

 Leerkrachten bepalen in onderling overleg of het verstandig is om naar buiten te gaan. De aanwezige schoolleiding of lid van het MT heeft het eindoordeel hierover.

(26)

 Deze persoon geeft dit tijdig door aan alle leerkrachten.

 De kinderen blijven dan in hun klas, onder toezicht van de leerkracht. De

leerlingen doen binnenspelen die ze op hun eigen plaats kunnen doen of doen een activiteit achter de computer.

 Treedt tijdens het buitenspelen weerverslechtering op (dit ter beoordeling van de buitenlopende leerkracht) dan gaan de leerlingen alsnog naar binnen.

5.1.7 Ongewenste personen op het schoolplein

Personen die niet tot de schoolbevolking behoren en zich op de speelplaats ophouden, worden door de buiten lopende leerkracht verzocht zich te verwijderen. Wordt hieraan geen gehoor gegeven, dan direct melden bij de directie. Deze onderneemt verdere actie.

5.2 Gebruik gymzaal

 Wanneer een leerling niet mee kan doen met de les, dient dit door de ouders/verzorgers gemeld te worden.

 Gymnastiekkleding en gymnastiekschoenen zijn verplicht.

 Jongens en meisjes kleden zich om in een aparte kleedkamer (indien mogelijk).

 Toestellen mogen niet zonder toestemming en toelichting van de leerkracht gebruikt worden.

 De leerkracht dient, daar waar nodig, te assisteren.

 De trampoline mag niet gebruikt worden.

 Wees voorzichtig met grote opgebouwde installaties.

 Nadere afspraken schoolspecifiek regelen (bijv. wat te doen met leerlingen die niet gymmen, wel of niet douchen, regels gebouwbeheerder).

 Schoolspecifiek beschrijven wat te doen in geval van ongelukken (denk ook aan ongelukken onderweg).

5.3 Gangen

Schoolspecifiek de volgende zaken regelen. Te denken valt aan:

 leerlingen gedragen zich rustig; schreeuwen, rennen en stoeien niet;

 de jassen worden ordelijk opgehangen en gepakt;

 bij calamiteiten treedt het noodplan/ontruimingsplan in werking, onder eindverantwoording van de BHV–er;

 nood- en tussendeuren altijd vrijhouden;

 brandslangen en blusapparaten altijd gebruiksklaar houden.

5.4 Schoolreis

Voor aanvang van het schoolreisje worden noodzakelijk bijzonderheden over de leerlingen geïnventariseerd (ziektekostenverzekering, dieet, medicijnen en alle noodzakelijke telefoonnummers). Deze gegevens gaan met een mobiele telefoon en EHBO-doos mee. Voor vertrek worden de regels, afspraken en andere specifieke aspecten voor de schoolreis met elkaar doorgenomen en zo nodig met de leerlingen besproken. Bij elk schoolreisje dient een geschoolde BHV-er mee te gaan.

5.4.1 Afspraken schoolreis

 De leerkracht bepaalt de verdeling van de leerlingen over de groepjes en geeft aan wie de begeleider is.

 De groepsgrootte is afhankelijk van de leeftijd van de leerlingen en de te bezoeken attractie; de schoolreiscommissie,c.q. degenen die de schoolreis voorbereiden, bepaalt de groepsgrootte in overleg met de schoolleiding.

(27)

 ’s Ochtends verzamelen de leerlingen zich in de klas, waar met elkaar de dag wordt begonnen.

 De absentielijst wordt bekeken en ingevuld, eventuele absenten worden aan de coördinator van de schoolreis en de begeleider van het groepje waarin betreffende leerling was ingedeeld, doorgegeven.

 Begeleiders nemen hun eigen groepje mee naar de gereedstaande bus. Groep 1-2 gaat als groep naar de bus, onder begeleiding van de leerkracht.

 Tevoren is bekend in welke bus plaatsgenomen moet worden.

 Een extra auto gaat mee in verband met eventueel doktersbezoek of andere calamiteiten.

5.4.2 Instructie aan begeleiders

 Op papier krijgt elke begeleider de namen van de leerlingen van zijn of haar groepje.

 Ook de specifieke dagafspraken worden tevoren doorgesproken en mee naar huis gegeven.

 Een plattegrond van de locatie(s) wordt, indien mogelijk, bijgevoegd.

 Begeleiders moeten weten dat zij de hele dag verantwoordelijk zijn voor hun groepje.

 In bijzondere gevallen kunnen zij altijd terugvallen op een van te voren afgesproken centrale post op de locatie.

 Begeleiders kunnen een consumptie gebruiken, maar blijven in hun “pauze”

verantwoordelijk voor hun groepje.

 Ook leerkrachten blijven bij hun groepje. Gezamenlijk koffiedrinken zonder kinderen is niet toegestaan.

 De begeleider meldt bij thuiskomst de groep bij de leerkracht af.

5.4.3 Instructie aan de leerlingen

 Luisteren naar de begeleider van hun groepje.

 Indien leerlingen hun groepje kwijt raken, dan moeten zij naar de centrale afgesproken post in de locatie gaan. De begeleiders dragen er zorg voor dat de kinderen weten waar deze is.

 Die post is altijd bemand, liefst door iemand van het team (herkenbaar voor kinderen).

 Eventueel kan de herkenbaarheid van leerlingen vergroot worden door een petje, naamkaartje of T-shirt.

5.5 Schoolkamp

Voor aanvang van het schoolkamp worden alle bijzonderheden over de leerlingen meegenomen (ziektekostenverzekering, dieet, medicijnen en alle noodzakelijke

telefoonnummers). Mobiele telefoon en EHBO-doos gaan standaard mee. Voor vertrek of bij aankomst worden de regels, afspraken en andere specifieke aspecten voor het kamp gelijktijdig met de leerlingen en begeleiders doorgenomen. Bij elk schoolkamp dient een geschoolde BHV-er mee te gaan.

5.5.1 Afspraken kamp

 Voor aanvang van het kamp worden alle bijzonderheden over de leerlingen geïnventariseerd middels een vragenformulier (ziektekostenverzekering, dieet, medicijnen, telefoonnummers).

 Voor vertrek of bij aankomst worden de regels, afspraken en noodplan van het kampgebouw doorgenomen met leerlingen en begeleiders.

 Vervoer schoolspecifiek regelen ( zie ook vervoer per bus, per auto, per fiets).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Samenwerking: Regionaal College, Openbaar Ministerie, politie, gemeenten Kosten en dekking: Regulier Budget. Actie 5.2.2 Verdere beleidsvorming en implementatie Regionaal

Tabel 2: Top drie van belangrijkste aspecten voor het domein schoon volgens burgers (n=1000). rangorde aspect % in

De voorschoolse educatie (voor peuters van 2,5 – 4 jaar met een indicatie) binnen onze gemeente moet ook in de nieuwe beleidsperiode van goede kwaliteit blijven, en de peuters

Wat eveneens opvalt is dat de onderzochte gemeenten niet zozeer niet voorbereid zijn, maar dat de mate van voorbereiding niet toereikend of aansluitend is op de uiteindelijke

ƒ Quasi even sterk erkennen de jonge moeder en de jonge vader dat ze niet genoeg met de kinderen bezig zijn, dat ze graag lessen hadden gekregen (maar minder dan de andere

Dit onderzoek heeft beter inzichtelijk gemaakt hoe ouders van kinderen met een beperking denken over het belang van leren zwemmen en het behalen van zwemdiploma’s voor hun kind,

Het probleem van Sidonie, zo bedacht ik tijdens onze tocht door de Morvan, is dat ze niet zelf kan opkomen voor haar rechten en haar welzijn. Ze is daarvoor afhankelijk van de

Als het kind niet wil dat zijn ouders worden geïnformeerd, kunnen de ouders ook niet hun toestemming geven voor de behandeling.. Dan moet de hulpverlener besluiten of hij