• No results found

De weg en de waarheid in het leven 20

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De weg en de waarheid in het leven 20"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

20

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

De weg en de waarheid in het leven

Religieus Gouda

Het zijn de strijdbaren die herinnerd blijven, de compromislozen, de principiëlen, zij die van geen wijken weten, zij schrijven geschiedenis. Verguisd door hun tegenstanders, gehoond om hun starheid, geprezen daarentegen door hun geestverwanten, hun onverzettelijkheid geroemd, mensen als pastoor Johannes Franciscus Sem en dominee Cornelis Steenblok. Pastoor Sem toch was het die in het begin van de negentiende eeuw triomfantelijk de Gasthuiskapel voor ‘zijn’

rooms-katholieken wist binnen te halen, ondanks verbeten tegenstand van met name de ge- meente Gouda. En anderhalve eeuw later, dominee Steenblok, in theologisch opzicht de tegen- pool van pastoor Sem, in karaktervastheid diens gelijke, Steenblok, die niet alleen streed tegen de boze buitenwereld maar die zijn pijlen vooral richtte op zijn medebroeders in de bevindelijk- gereformeerde leer, een leer die voor vele interpretaties vatbaar bleek te zijn. Het gevolg was dat er meerdere kerkgenootschappen zijn ontstaan met nagenoeg dezelfde benaming (Gereformeer- de Gemeenten) en ogenschijnlijk dezelfde leer, maar die in verschillende kerkgebouwen bijeen- komen en moeite hebben om als broeders en zusters in de Heere met elkaar om te gaan. Hoe, zo intrigeert, hoe kon het in Gouda zover komen? Gouda: voor sommigen de stad van de toleran- tie uit de 16e eeuw, voor anderen de stad van de machtige, liberale hervormden in de negen- tiende eeuw die de dienst in en om de Sint-Janskerk uitmaken, en voor weer anderen de plaats van de teruggetrokken rooms-katholieken, van de uitbundige evangelisatiegenootschappen, van de zware gereformeerden, die op zondag het straatbeeld in en rond de stad kleuren in tinten van donkergrijs tot zwart.

Op de Dag des Heeren gaan de gelovigen op pad om de waarheid in leven en sterven te ho- ren. Die paden leiden naar afzonderlijke kerkgebouwen; streng gescheiden van elkaar gaat men zijn eigen weg. Eeuwenlang zijn er door kerkscheuringen alleen maar kerkgenootschappen bij- gekomen. Interessant is daarom dat er nu een tegengestelde beweging is waar te nemen: kerk- genootschappen als de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk die trachten een gemeenschappelijke weg te vinden naar wat bindt, niet wat scheidt.

Niet elke kerkelijke groepering afzonderlijk zal hier uitvoerig worden beschouwd, maar de belangrijkste religieuze stromingen, waaronder de Islam, zullen worden geplaatst in de be- schrijving van het veelkleurige beeld waaruit godsdienstig Gouda is opgebouwd.1

Historische Vereniging Die Goude

(2)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

De Nederlandse Hervormde Kerk: moeder van vele kerken

Twee van de huidige kerkelijke stromingen die samen de weg tot hereniging zijn opgegaan, de Nederlandse hervormden en de gereformeerden, vormden samen tot aan het begin van de ne- gentiende eeuw één kerkgenootschap. Eeuwenlang was de Hervormde Kerk de heersende kerk geweest, die voortkwam uit de Reformatie, en tot medio achttiende eeuw ook werd aangeduid als Gereformeerde Kerk, de kerk van de calvinisten, de navolgers dus van Johannes Calvijn. De aanduiding gereformeerd verdween vanaf 1750 steeds meer naar de achtergrond. In 1816 kwam er in dat opzicht duidelijkheid, zij het niet voor lang. Het grootste reformatorische kerkgenoot- schap in Nederland ging toen heten de Nederlandse Hervormde Kerk. Zij kreeg een sterk hië- rarchische organisatie opgelegd door middel van een Algemeen Reglement, met daarin veel zeg- genschap voor het staatshoofd, in dit geval koning Willem I. De koning steunde op adviezen en ideeën van zijn belangrijkste adviseur, J.D. Janssen, die de betreffende regeling had ontworpen, welke beoordeeld en akkoord bevonden werd door ‘verlichte predikanten en geachte leraren’.

In 1795 was met de komst van de Fransen de invloed van de minder-orthodoxe predikanten binnen de Hervormde of Nederduitsch Gereformeerde Kerk toegenomen. Maar niet alle predi- kanten lieten zich door de geest van de tijd van het huns inziens rechte pad afbrengen, hetgeen

De 123 meter lange Sint-Janskerk – daarmee de langste kerk van Nederland – domineert het stadscen- trum van Gouda. Foto Jan Romeijn.

Historische Vereniging Die Goude

(3)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

in Gouda culmineerde in een conflict tussen twee orthodoxe en drie ‘verlichte’ predikanten, dat jaren voortsleepte. Het waren de ‘burgers-predikanten’ Johannes Wilhelmus Bussingh en Dide- ricus Johannes Metske die hun verzet tegen de vrijzinnige wind in de kerk in juni 1795 moes- ten bekopen met preekverboden, remotie (ambtsontzetting) en bannissement (verbanning uit de stad). Lastig voor de kerkenraad was wel dat vanwege de ‘gedeporteerde predikanten’ de preek- schema’s voor Sint-Janskerk en Gasthuis telkens moesten worden aangepast. Behalve aanvallers kenden Bussingh en Metske ook hun verdedigers. De latere burgemeester Lodewijk van Toulon nam het voor beiden op en hekelde het feit dat ze waren veroordeeld zonder dat ze zich hadden kunnen verdedigen; dat is onbillijk, vond hij, en strijdig met de Rechten van de Mens. Naar zijn overtuiging waren de vervolgden van 1787, de aanhangers van de patriottische beweging, met welke stroming vele verlichte predikanten zich verwant voelden en die nu op het kussen zaten, zelf vervolgers geworden. Helaas – Van Toulon verwees naar het opschrift boven de ingang van het stadhuis – was het Audite et alteram partem niet toegepast. Het bleef dan ook onduidelijk waarvan de predikanten nu precies werden beschuldigd. Desalniettemin handhaafde het ge- meentebestuur zijn beslissing en bleven beide predikanten persona non grata. Buddingh en Mets- ke beklaagden zich eveneens bij de Provisioneele Representanten van het Volk van Holland over hun behandeling. Afgevaardigden uit de Goudse municipaliteit (de gemeenteraad, die ook be- moeienis had met de aanstelling en inwoning van hervormde predikanten) togen daarop naar Den Haag om de klachten van de predikanten te weerleggen. Ook in de classis Gouda – Schoon- hoven, waartoe Gouda behoorde, werd veelvuldig over het conflict vergaderd, daar Bussingh herhaaldelijk eiste in zijn ambt te worden hersteld. De Synode van Leerdam ontkwam evenmin aan het conflict en werd met verzoekschriften bestookt. Maar Bussinghs verzoeken werden steeds weer ‘gewezen van de hand’. Een predikant als J. Weldijk (en hij was niet de enige), die van zins was naar Gouda te komen ter vervulling van een vacature, zag hier vanaf nadat hij ste- vig door Bussingh was bewerkt. De kerkenraad beklaagde zich hierover weer bij het provinciaal bestuur ‘ten einde voorziening worde gedaan dat door den kerkenraad niet langer vrugteloos word beroepen’. Later werd Weldijk overigens toch predikant in Gouda. Ook de latere burge- meester A.H. Metelerkamp mengde zich ten gunste van Bussingh in de strijd. Door voor- en te- genstanders werden brochures gedrukt en verspreid. De municipaliteit, bang dat Bussingh te- rugkwam, hekelde op haar beurt de kerkenraad en diens ‘sinistre wijze’ en ‘slinkse oogmerken’.

Maar na 1800 werden de tegenstellingen tussen de aanhangers van de nieuwe en oude orde afgevlakt. De Christelijke Synode van Zuid-Holland, gehouden te Schoonhoven, pleitte duide- lijk voor herstel van Bussingh in zijn rechten, ‘hoe eerder zo beter’, teneinde het grote ‘doelwit’, te weten ‘de rust en eendragt in hare gemeente, zoveel maar immer in haar vermogen is, helpen herstellen en bevorderen’. Ten langen leste werd het besluit van 23 juni 1795, waarmee het al- lemaal begonnen was, ‘gesteld buiten eenig verder effect’. Maar de gemeenteraad verzette zich aanvankelijk nog met hand en tand tegen Bussinghs terugkomst en stond erop dat Bussingh verklaarde dat hij niets liever wilde dan ‘in overeenstemming met den geest en de voorschriften van het Evangelium ... als een liefderijk, stil & vreedzaam ingezeeten’ te genieten van de rech- ten die alle burgers bezaten. In november 1801 kondigde Bussingh aan dat hij op 6 december gewoon zijn predikbeurt zou vervullen en dreigde ‘zig van de middelen te zullen bedienen, wel- ke hij tot maintiain van zijn recht vermeenen zal nodig te hebben’. De gemeenteraad garan- deerde hem evenwel een ongestoorde godsdienstoefening, waarmee de kwestie eindelijk uit de wereld was.2

Historische Vereniging Die Goude

(4)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

De Bataafs-Franse periode (1795-1813) bracht veel turbulentie. Aan eeuwenoude zekerhe- den werd getornd, zoals aan de bevoorrechte positie der Hervormde Kerk, toen in 1798 de gods- diensten aan elkaar werden gelijkgesteld, tot woede van de hervormden, die nu zelf hun predi- kant en kerkgebouw moesten financieren. Ook het vertrouwde klokluiden van de Sint-Janskerk moest met ingang van 1 september 1796 ophouden. Iets nieuws was de eed van trouw aan de nieuwe beginselen, die de hervormde predikanten moesten afleggen. En de rooms-katholieken roken hun kans op het ongedaan maken van onrecht. 183 Goudse katholieken vroegen om de Sint-Janskerk weer te mogen gebruiken, zoals ze dat in voor-reformatorische tijden hadden ge- daan. Hun verzoek werd niet gehonoreerd en ook in andere opzichten bleven de hervormden ge- privilegieerd. Illustratief was de vanzelfsprekendheid waarmee zij probleemloos telkens weer van de gemeenteraad hun subsidie van vijfhonderd gulden ten behoeve van de armen kregen,

‘dat zij jaarlijks gewoon zijnde’ te ontvangen. De politiek drong door tot op de kansel. Op 1 fe- bruari 1807 werd een dankdienst gehouden in verband met de successen van Napoleon op het slagveld. ‘God almagtig’ werd gedankt voor ‘het gelukkig uiteinde van den veldtogt, welke de gecombineerde legers van Zijne Majesteit den Keijser der Franschen Koning van Italiën en des- zelvs bondgenoten genoodzaakt zijn geweest te doen’.3

Een groepering die ook onder het algemeen kerkbestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk ressorteerde was die van de Walen, nakomelingen van de vanuit de Zuidelijke Nederlan- den uitgeweken calvinisten en van de uit Frankrijk afkomstige Hugenoten. Deze Fransspreken- de calvinisten, eerder orthodox in de leer dan verlicht, kwamen vanaf 1624 bijeen in de Gast- huiskapel aan de Oosthaven. In 1817 evenwel werd de Waalse gemeente vanwege financiële en kerkbestuurlijke redenen opgeheven. Dominee A. Willet moest zijn emeritaat aanvragen en was daar bepaald niet gelukkig mee. De overgebleven zestig lidmaten en veertig communicanten werden overgeschreven naar de Sint-Janskerk. De Gasthuiskerk kwam leeg te staan. Het ant- woord op de vraag wat er nu met de kerk moest gebeuren was minder simpel dan het leek. Dat de rooms-katholieken hem niet zonder slag of stoot zouden krijgen, dat stond voor menig stads- bestuurder in ieder geval als een paal boven water.4

In de loop van de negentiende eeuw werd de Grote of Sint-Janskerk steeds meer het domein van de gezeten, liberaal-denkende lidmaten. Dat veranderde ook niet wezenlijk door een wijziging in het kerkelijk reglement in 1852 (pas effectief geworden in 1867) dat het recht om kerkenraads- leden te benoemen neerlegde bij alle mannelijke gemeenteleden. De maatschappelijke bovenlaag van Gouda bleef in de hervormde kerkenraad de dienst uitmaken, zoals zij dat voor een belang- rijk deel ook deed in de Goudse gemeenteraad. Wijze, verstandige mannen bepaalden wat goed voor de kerkelijke gemeente was en wat niet en schonken nauwelijks aandacht aan de moeite die vele eenvoudige gelovigen hadden met de sfeer van vrijzinnigheid die het geestelijke klimaat in de kerk bepaalde. Er was bij hen naast afkeer van de nieuwe psalmberijming van 1773 ook verzet tegen het zingen van de Evangelische Gezangen die in 1805 waren ingevoerd. Ook stond de strakke hiërarchie binnen de kerk velen tegen. Er was een hunkering naar een herstel van de drie Formulieren van Enigheid, zoals die door de Synode van Dordrecht van 1618/1619 waren vast- gesteld, er was verlangen naar het onversneden calvinisme uit vorige eeuwen, gepaard met een af- keer van de sfeer van verdraagzaamheid, gematigdheid, deugd en ‘brafelijkheid’ in de kerk, waar- in Jezus hooguit als een wijze leraar werd afgeschilderd, een gewoon mens en nauwelijks nog Gods zoon. Een gezang bijvoorbeeld dat de orthodoxen een doorn in het oog was, luidde: ‘Jezus

Historische Vereniging Die Goude

(5)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

neemt de zondaars aan, Roept dit troostwoord toe aan allen’; alsof zomaar elke zondaar zonder in- nerlijke bevinding, zonder schuldbesef, zonder werkelijk doorvoelde behoefte aan genade, voor eeuwig zalig kon worden. Dat werd dan ook bij de beoordeling van predikanten de lakmoesproef:

hoe meer gezangen een dominee liet zingen, hoe ‘lichter’ hij was. En ten slotte hunkerden de be- zwaarden ernaar zich weer met de oude benaming gereformeerd te mogen tooien.

Juist ook in Gouda zouden die geluiden van de orthodoxen in de loop van de negentiende eeuw steeds luider worden gehoord en zich uiten in het ontstaan van verschillende stromingen, die zich, bij alle onderlinge verschillen, graag gereformeerd noemden. Hun binding en basis wa- ren het begin van de Reformatie, de besluiten van de Dordtse Synode, en het fundament van dit alles: de Drie Formulieren van Enigheid, bestaande uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels tegen het Remonstrantisme. Tot twee keer toe kwam het in de negentiende eeuw tot een afsplitsing. De Nederlandse Hervormde Kerk on- derging een eerste geduchte aderlating toen vanaf 1834 orthodoxen zich van de ‘moederkerk’ af- scheidden. Later in de negentiende eeuw gebeurde dat opnieuw, toen Abraham Kuyper in 1886 groeperingen verontrusten met succes opriep de kerk te verlaten. De heersende en alom aanwezi- ge Nederlandse Hervormde Kerk van vroeger slankte op deze wijze telkens meer af. Wat over- bleef was een liberaal-getinte kerk, waarin vele stadsnotabelen zich zeer thuis voelden, hoewel er wel een aantal orthodoxen bleef dat het als zijn opdracht zag de kerk van binnenuit te hervormen.

De status van de Sint-Janskerk werd verder verhoogd door de instelling van een afzonderlij- ke kerk voor de minstbedeelden. Naast de deftige Sint-Janskerk ontstond een zogenaamde Ar- menkerk in de Peperstraat. In een brief van oktober 1840 aan de minister van Staat, belast met de Generale Directie van de Zaken der Hervormde Kerk werd het volgende gesteld: ‘Het is on-

Armenkerk aan de Peperstraat die tot stand kwam door de instelling in 1842 van de ‘Commissie tot oprichting en instandhouding der Armenkerk voor de Hervormde Gemeente te Gouda’. In 1843 werd de kerk in gebruik genomen. Op verzoek van enkele predikanten werd de naam in 1890 veranderd in Kleine Kerk.

Historische Vereniging Die Goude

(6)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

tegenzeggelijk zeker, dat er sedert jaren te dezer plaatse behoefte bestaat aan een locaal, waar ten minste vijfhonderd arme menschen kunnen geplaatst worden, tot het bijwonen eener naar hunne vatbaarheid ingerigte godsdienstoeffening’. Op zondag 4 december 1842 hield ds. G.

van Warmelo in de Armenkerk zijn openingspreek, die veelzeggend handelde over Mattheüs 11:5b: ‘De armen wordt het evangelie verkondigd’. Rijk en arm konden op deze manier apart van elkaar het evangelie aanhoren. Voordeel was dat de goed in het pak zittende kerkgangers in de Sint-Janskerk zich niet ergerden aan hun slechtgeklede medegelovigen, die zich op hun beurt niet voor hun sjofele lichaamsbedekking hoefden te schamen. Bovendien had de kerken- raad er nu beter zicht op wie van de bedeelden wel en wie niet de kerk bezocht, van welk be- zoek de omvang van de steun afhing. Daartoe werd een systeem bedacht van blikken nummer- plaatjes, waarbij de armen voor elk bezoek aan de Armenkerk hun plaatje met daarop hun eigen bedelingsnummer moesten afgeven aan de koster. De ingeleverde plaatjes werden door hem bij de diaconie bezorgd, die zo bij de eerstvolgende bedeling van voornamelijk pap en gort kon na- gaan wie de voorgaande zondag de Armenkerk had bezocht en wie niet. Dan ook werd het plaat- je weer teruggegeven. Was men niet naar de kerk geweest en had men het plaatje nog in bezit, dan werd op het geld of het voedsel gekort. Ook konden de dominees in de Armenkerk (later de Kleine Kerk genoemd) inhoud en niveau van hun preken afstemmen op het ontwikkelings- niveau (‘de vatbaarheid’) van hun luisteraars en hen doen verzoenen met hun karige bestaan, dat, naar de overtuiging van menige predikant, in overeenstemming was met Gods wil en bedoe- ling. Met bezieling werd dan de armen voorgehouden dat rijkdom ook niet alles was maar dat die juist veel zorgen baarde en dat, wat betreft het leven na dit leven, de laatsten van nu straks wellicht de eersten zijn. Tot 1953 werd de Kleine Kerk voor allerlei godsdienstige doeleinden gebruikt.5

Verstoringen van de openbare orde hadden in de tweede helft van de negentiende eeuw nogal eens een religieuze achtergrond. Dat gold in ieder geval voor het passiespeloproer van 1883. Op donderdag 19, vrijdag 20 en zondag 22 juli zou een beroemd Beiers gezelschap in Zaal Kunst- min een zogenaamd passiespel opvoeren. Op het toneel beeldden de spelers bijbelse taferelen uit, naar schilderijen van Da Vinci, Rubens en Van Eijck. De aankondiging van deze voorstellingen veroorzaakte veel beroering. De predikant van de hervormde gemeente sprak zijn afkeuring over het voornemen uit en riep zijn gelovigen op deze heidense vertoningen niet te bezoeken. De ker- kenraad van de Christelijke Gereformeerde Gemeente verzocht burgemeester Van Bergen IJzen- doorn de spelen te verbieden, die evenwel weigerde dit verzoek te honoreren. De tegenstanders lieten het er niet bij zitten en zetten hun verzet via de Goudsche Courant voort. De krant werd overstelpt met brieven. ‘Het heilige was veracht’, zo vertolkte één der briefschrijvers de gevoe- lens der verontrusten.6Op 19 juli ontving Van Bergen IJzendoorn zelfs een petitie met 2160 handtekeningen van tegenstanders, die door de voorstellingen ‘diep gegriefd zouden zijn’. Zij ervoeren het voornemen als een ‘lastering van Hem, die hun, als eenige troost in leven en ster- ven boven alles dierbaar is’. De burgemeester bleek er niet van onder de indruk te zijn. Integen- deel, via de krant verweet hij de tegenstanders dat zij de handtekeningen vooral bij mensen van de ‘mindere stand’, van wie velen in de nieuwe wijk Korte Akkeren woonden, hadden opge- haald, mensen volgens hem die niet ontwikkeld genoeg waren om te weten waarvoor zij peti- tioneerden. In zijn reactie liet de burgemeester voorts weten dat de passiespelen al in meerdere gemeenten waren opgevoerd en daar niet als kwetsend waren ervaren.7

Historische Vereniging Die Goude

(7)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

Naarmate de eerste voorstelling naderde nam de spanning in de stad toe. Op straat kwam het tot openlijke scheldpartijen tussen voor- en tegenstanders. Voor de voorstelling waren ruim 150 kaartjes verkocht. Tijdens de eerste voorstelling liep de situatie volledig uit de hand. Buiten Zaal Kunstmin verzamelde zich een grote menigte, die luidkeels blijk gaf van haar afkeuring.

Bezoekers werden nageroepen en al spoedig vlogen de eerste stenen door de lucht. De politie probeerde de menigte nog enigszins tot kalmte te bewegen, maar zij was niet aanspreekbaar.

Daarop besloot de politie het terrein te ontruimen en met de hulp van de militaire wacht veeg- de zij de Boelekade en de Blekerssingel schoon. De toegangswegen tot de zaal werden door de militairen afgezet.8Tijdens de tweede voorstelling moesten de politie en de militairen zelfs nog aanmerkelijk meer moeite doen om de menigte in toom te houden. Ditmaal kwamen er ook veel sensatiezoekers en relbeluste lieden naar de stad. Met het eigenlijke verzet tegen het passiespel hadden zij weinig van doen. Na sluitingstijd van de fabrieken sloot een grote groep arbeiders zich bij de menigte aan. Het ging er hevig aan toe. Lantaarns en ruiten sneuvelden en op een ge- geven moment wist een grote groep relschoppers door te dringen tot vlakbij de burgemeesters- woning aan de Oosthaven. Bij de Noodgodsbrug versperden militairen hun de weg. De menig- te week uit naar de overkant van de gracht, vanwaar zij het huis met stenen bekogelde. Met getrokken sabels en de bajonet op het geweer werden de straten ontruimd.

Voor Van Bergen IJzendoorn was de maat nu vol. Op 21 juli vaardigde hij een samenscho- lingsverbod uit. Voor de laatste voorstelling, die notabene op zondag plaatsvond, vroeg hij bij- stand van een detachement van 21 huzaren uit Den Haag. Ofschoon het samenscholingsverbod op grote schaal werd genegeerd, bleef het die avond betrekkelijk rustig. Dit kwam vooral door de aanwezigheid van de huzaren die, hoog op hun paarden gezeten, veel gezag afdwongen. Zo kwam er een einde aan drie roerige dagen. Van Bergen IJzendoorn ontpopte zich als een stand- vastig bestuurder. Als overtuigd liberaal vond hij dat het passiespel in een stad als Gouda moest kunnen worden opgevoerd. Hij liet zijn beleid dan ook niet dicteren door predikanten en ker- kenraden, wier kritiek hij als ongefundeerd beschouwde.9

Wat zich landelijk in de Nederlandse Hervormde Kerk aftekende, het ontstaan van twee recht- zinnige en twee vrijzinnige richtingen (later aangeduid met de term modaliteiten), kende glo- baal zijn spiegelbeeld in de lokale hervormde samenleving van Gouda. Wat betreft de rechtzin- nigen: bij de Afscheiding van 1834 waren landelijk gezien zo’n honderd orthodoxe predikanten in de Hervormde Kerk gebleven. In 1864 organiseerden zich eerst de Confessionelen, die sterk de nadruk legden op de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus en het kerkelijk-juridische gezag dat de belijdenis kende. Een aantal orthodoxen vond de Confessione- le Vereeniging evenwel nog te weinig rechtzinnig en ging zich apart organiseren, wat in 1906 uitmondde in de oprichting van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk.

Van binnenuit wilde men de dwalende kerk ‘reformeren’ en dat was de reden waarom ‘de Bon- ders’ in de kerk bleven en haar niet verlieten.

Aan de vrijzinnige kant ontstond de Protestantenbond, die los van de Hervormde Kerk kwam te staan en waarin vele ‘modernen’ hun geestelijk tehuis vonden, en de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden, die wel in de Hervormde Kerk bleven. Tussen de rechtzinnige en vrij- zinnige groeperingen in fungeerden nog de ethischen. Heden ten dage wordt de groep tussen de meest-rechtzinnigen en meest-vrijzinnigen met de wat vage compromisterm ‘midden-ortho- doxie’ aangeduid.10

Historische Vereniging Die Goude

(8)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

De groep die in Gouda de meeste pressie uitoefende op de kerkenraad opdat met haar wen- sen rekening zou worden gehouden, waren rond 1900 de aanhangers van de latere Gereformeer- de Bond. Een uiting daarvan was de oprichting in 1899 van de ‘Nederlandsche Hervormde Ver- eeniging “Calvijn”‘. ‘Haar grondslag is de Bijbel als het onfeilbaar Woord Gods en zij erkent mitsdien de Formulieren van Eenigheid der Hervormde (Gereformeerde) Kerken van Nederland als akkoord van kerkelijke gemeenschap’, zo luidde artikel 2 van haar statuten. De leden van

‘Calvijn’ waren ontevreden, zij morden dat het ware, compromisloze gereformeerde geluid te weinig van de preekstoel in de Sint-Janskerk opklonk. De opzet van ‘Calvijn’ was om door mid- del van lezingen op doordeweekse avonden gemeenteleden ‘de nodige kennis bij te brengen van de belijdenisgeschriften’. Ook orthodoxe predikanten als ds. J.G. Deur, een van de vier her- vormde predikanten ter stede, hielden doordeweekse predikbeurten voor ‘Calvijn’. In 1920 klonk de roep om zondagse kerkdiensten, hetgeen resulteerde in de bouw van een eigen kerk- zaal, achter het pand Turfmarkt 142, het zogeheten Admiraalshuis. Ook predikanten van buiten Gouda preekten voor ‘Calvijn’. De predikanten en kerkenraad van de Sint-Janskerk waren hier niet blij mee, immers, zo ontstond de ‘perforatie’ oftewel het achternalopen van predikanten, terwijl er volgens de kerkenraad wel degelijk ‘gereformeerd’ gepreekt werd in de Sint-Janskerk.

Dit was de kern van een meningsverschil dat ontaardde in een diepgaand en langdurig conflict tussen ‘Calvijn’ en de kerkenraad van de Sint-Janskerk. Ds. J.H. Gunning schreef, terugdenkend aan zijn verblijf in Gouda van 1887 tot 1891, in dit verband: ‘Na mijn vertrek hebben de par- tijschappen het hoofd opgestoken en is de kerkelijke eenheid (altoos betrekkelijk!), die ik tot mijn laatsten dag heb mogen aanschouwen, in Gouda voor goed verbroken geworden’.11Er werd felle strijd geleverd tussen de Gereformeerde Bonders, de Confessionelen en de Modernen. Pas in 1959 kwam er toestemming om weer een zesde predikantsplaats in te stellen en die te bezet- ten door een ‘Hervormd-Gereformeerd’ (dat wil zeggen Gereformeerde Bonds-) predikant. Op 26 augustus 1962, met de intrede van ds. C. Vos, was de wens van de vereniging volledig ver- vuld: twee hervormd-gereformeerde predikanten waren ingeroosterd voor een kleine honderd preekbeurten per jaar, verdeeld over de uit 1936 daterende Westerkerk, de Sint-Jan en vanaf 1963 de Pauluskerk. Toen ook kon de vereniging ‘Calvijn’ worden opgeheven. Omdat verkoop van het gebouw van ‘Calvijn’ aan de Gereformeerde Gemeente van ds. C. Steenblok niet door- ging, werd de kerkzaal verkocht aan de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt, die zich er op 1 ja- nuari 1961 eigenaar van mocht noemen. De overdracht betrof ‘het woonhuis met daarnaast lig- gende poort, erf en tuin en in de tuin staande kerkzaal en aardewerkfabriek, liggende aan de Turfmarkt 142 te Gouda, met daarbij behorende inventaris’.

De gedrevenheid van de Bonders om in de eigen kerk het gereformeerde woord te horen, werd versterkt door het optreden van iemand als de Goudse vrijzinnige predikant, ds. Jan Bör- ger. Deze predikant kwam in 1917 uit Brielsch Nieuwland naar Gouda en baarde veel opzien door zijn uitspraken en opmerkelijke levenswijze. Zo noemde hij tijdens een preek de dienst- doende ambtsdragers ‘boerenouderlingen’ en sprak hij over ‘de onmetelijke verzoening die Christus voor elkaar heeft gebokst’. En tot afschuw van de rechtzinnigen noemde hij Judas ‘nog de beste van het zoodje, want die hing zich op’.12

Door uitbreiding van de stad Gouda kwamen er meerdere hervormde kerkgebouwen bij. Op 12 september 1936 werd in de wijk Korte Akkeren de Westerkerk met achthonderd zitplaatsen in gebruik genomen. Voorheen maakten de hervormde inwoners van de Korte Akkeren voor hun

Historische Vereniging Die Goude

(9)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

diensten gebruik van een kerkzaal aan de Herenstraat. De Kleine Kerk aan de Peperstraat werd benut voor het houden van jeugddiensten. In 1963 werd de bouw van de Pauluskerk in Gouda- Noord gerealiseerd. In dat jaar woonden er in Gouda 43.400 inwoners, van wie er 37% tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoorden. Door de ontvolking van de binnenstad ontstond in die jaren een nieuwe wijkgemeente met behoefte aan een eigen kerkgebouw. Dat werd de Pau- luskerk. De architect van de kerk met zijn losstaande toren was D. Zuiderhoek. In 1997 werd een volwaardig orgel in gebruik genomen.

In de nieuwe wijk Oosterwei groeide eveneens de behoefte aan een eigen plaats van samen- komst. In samenwerking met de gereformeerden lieten de hervormden daar in 1971 de Vredes- kerk bouwen, zodat niet meer gekerkt hoefde te worden in de Land- en Tuinbouwschool aldaar.

Ten slotte verrees in de wijk Goverwelle De Oostpoort, een multifunctioneel centrum, dat op 27 oktober 1995 in gebruik werd genomen en waarvan de eerste huurder de Hervormde Wijkge- meente III was.

Wat betreft de verdeling van de zes predikantsplaatsen over de verschillende stromingen bin- nen de hervormde gemeente in Gouda was de stand van zaken per 1 januari 2000 als volgt:

– Twee predikanten van de Gereformeerde Bond – Twee predikanten van de Confessionele Vereniging – Twee predikanten van de midden-orthodoxie.

De vroegere ethische richting was al voor de laatste wereldoorlog opgegaan in de midden-or- thodoxie. Elke zondag wordt nu een predikant van de Gereformeerde Bond in de Sint-Janskerk gehoord.13 Opmerkelijk is dat de hervormde predikanten dogmatisch en kerkrechtelijk diep- gaand met elkaar van mening mogen verschillen, maar dat de hervormde kerkvoogdij haar- scherp aanvoelt dat de predikanten van hetzelfde gevoelen zijn waar het zoiets aards als woon- genot betreft. Zo weinig pastorieën de wijk Korte Akkeren heeft geteld (geen enkele namelijk), zo veelvuldig zijn deze te vinden in straten als Crabethstraat, Fluwelensingel, Van Bergen IJ- zendoornpark, Van Swietenstraat en vooral de Krugerlaan.14

Gereformeerd in naam en in belijden?

Afscheiding

De weg die de Nederlandse Hervormde Kerk in de negentiende eeuw bewandelde moest leiden tot instandhouding en verdere uitbouw van de kerk als een volkskerk, een kerk dus voor heel het De Westerkerk aan de Emmastraat werd gebouwd

in 1936 en is eigendom van de hervormde gemeente.

Historische Vereniging Die Goude

(10)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

(protestantse) volk. Dat eiste verdraagzaamheid, ook naar de verlichte, meer vrijzinnige kant van het religieuze spectrum toe. Dat synodale pad werd door vele orthodox-ingestelde gelovigen als te breed ervaren, het maakte hen huiverig omdat het suggereerde dat leven en sterven een aan- gename wandeling op gebaande wegen betrof. Nee, het smalle pad zou ten leven leiden en de brede weg tot verderf, zo wisten vele bezwaarden met grote zekerheid. Door de centralistische inrichting en strakke reglementering van de kerk zou hun onvrede alleen maar toenemen.

De organisatie van de kerk was een strikt hiërarchische en kende gemeentelijke, classicale en provinciale besturen en een algemene synode, waarvan de voorzitter door de koning werd be- noemd. In 1816 kwam een reglement af op onder andere de examens en de toelating van de pre- dikanten, van wie een verklaring werd geëist dat zij als leer de bepalingen aannamen die ‘over- eenkomstig Gods Woord’ in de aangenomen formulieren waren vervat. Voorheen moest men onderschrijven dat de belijdenisgeschriften ‘in alles’ met Gods Woord overeenkwamen. Het leek er nu op dat de aanstaande predikanten, proponenten genaamd, naar eigen kennis en inzicht mochten uitmaken in hoeverre de in de Formulieren vervatte leer inderdaad in overeenstem- ming was met het woord van God, wat, zo vreesden sommigen, de vrijzinnigheid zou bevorde- ren. Hiertegen nu ontstond bij orthodoxe hervormden gemor. In 1834 vond in Ulrum de Afscheiding plaats, een gebeurtenis die voor vele kerkgenootschappen met het woord gerefor- meerd in de naam als het eigenlijke ontstaansbegin wordt beschouwd. Die Afscheiding wordt dan ook in verschillende Goudse gedenkboeken beschreven als het fundament waarop het eigen kerkgenootschap is gebouwd. De eerste jaren van de Afscheiding vormen zo een gemeenschap- pelijk geschiedverhaal voor nagenoeg alles wat gereformeerd heet.

In 1834 gebeurde er in Gouda overigens nog niets, maar een jaar later des temeer, zo valt op te maken uit de vele gedenkbundels van de gereformeerde kerkgenootschappen in Gouda. In 1835 kwamen enkele Goudse kerkgangers tot de conclusie dat het zo niet langer kon. Ze had- den vernomen hoe een jaar daarvoor ds. Hendrik de Cock in Ulrum de Nederlandse Hervormde Kerk had verlaten en teruggekeerd was naar de Kerk der Vaderen. Pieter de Mik was in 1835 de eerste die zich als lidmaat liet schrappen. Hij schreef ‘aan de Gansche kerkeraad van de Groote of zo genaamde Sijntjans kerk te Gouda’, dat hij ‘lange jaare smert’ aan zijn ziel had gehad van- wege de invoering van de Evangelische Gezangen, en nog verschillende andere bezwaren koes- terde tegen de gang van zaken in de kerk, die hem noopten de kerkenraad te verzoeken ‘mijn uijt u gemijnte te verwijdere’, daar hij zich beschouwde als een ‘lid van de waare Geriffomeerde leer’.

In 1836 waren er in de classis Gouda acht personen die zich, met hun kinderen, hadden afge- scheiden. In mei 1836 kwam het tot een uitbarsting toen in het huis van ouderling Pieter Wach- tendonk, schrijnwerker op de Korte Tiendeweg, een bijeenkomst van afgescheidenen gaande was en zich bij het huis een agressieve menigte verzamelde die de gelovigen bedreigde. Ds. Bud- dingh had er gepreekt en kinderen gedoopt. Met inzet van militairen werd de orde hersteld. In 1841, drie jaar na de aanvraag, werd koninklijke toestemming verkregen tot het houden van godsdienstoefeningen en werd de gemeente erkend. Het voeren van de naam gereformeerd was op last van hogerhand echter verboden, de gemeente heette nu de Christelijke Afgescheiden Ge- meente. Alle kosten moest men zelf dragen. Toch lukte het na afbraak van drie huisjes een kerk- gebouwtje te verkrijgen, dat gelegen was in de Hoefsteeg. Opvallend was dat veel boeren van buiten Gouda bij deze gemeente ingeschreven stonden.15

Deze Christelijke Afgescheiden Gemeente had dus onder dwang afstand gedaan van de naam gereformeerd. Voor een aantal afgescheidenen en bezwaarden die nog in de Hervormde Kerk za-

Historische Vereniging Die Goude

(11)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

ten, woog het afstand doen van die naam principieel dermate zwaar dat ze buiten het kerkver- band van de afgescheidenen bleven. Met een verwijzing naar vervolgde calvinisten in de 17e eeuw noemden zij zich de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis. Deze kruisgezinden wer- den net als andere bevindelijk-gereformeerden wel genoemd de ‘stillen in den lande’ vanwege hun teruggetrokken rol in de samenleving. In Gouda kwamen de Gereformeerden onder het Kruis bijeen in een lokaal aan de Lange Groenendaal. Hiermee was een eerste splitsing binnen de uitgetredenen een feit. Legden de afgescheidenen, die actiever in het openbare leven waren dan de kruisgezinden, de nadruk op de algemene genade voor zondaars, de kruisgezinden helden meer over naar het idee van de predestinatie of uitverkiezing, de gedachte dat van een mens al voor zijn geboorte bepaald was of hij zalig zou worden of niet. Oefenaar van de kruisgezinden was C. van den Oever, en een der ouderlingen F. Urbanus, die later eveneens oefenaar werd en veelvuldig in de Lange Groenendaal preekte. Omdat de gemeente snel groeide ging men kerken in een grote schuur bij een blekerij op de Kattensingel. Op 24 augustus 1849 werd de gemeen- te daar officieel gesticht. In 1850 kocht de kerkelijke gemeente op dezelfde plaats grond en pan- den aan voor duizend gulden om er een kerkgebouw neer te zetten. Hoewel de overheid geen subsidie gaf, zij erkende immers de Gereformeerden onder het Kruis niet, was de bouw van de kerk in 1853 gereed.16Een gedenksteen met de tekst Eben-Haëzer (‘Tot hiertoe heeft de Here ons geholpen’) werd in de voorgevel van deze kerk aan de Kattensingel geplaatst. Pas in 1863 werd de gemeente erkend, onder de wijdlopige naam: Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Ge- meente. Toen ook vond de hereniging met de Christelijke Afgescheiden Gemeente van 1841 plaats, een gemeente waar overigens weinig meer van over was. Een aantal gelovigen kon zich in dit samengaan echter niet vinden en vormde de Vrije Gereformeerde Gemeente. In 1870 werd het bestaande kerkgebouw aan de Kattensingel vergroot. Een jaar daarvoor was de officiële naam van het kerkgenootschap geworden: Christelijke Gereformeerde Gemeente, wat ook de landelij- ke naam was van het kerkverband na de vereniging tussen Christelijke Afgescheidenen en Ge- reformeerden onder het Kruis. De eerste predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeen- te, ds. I. Middel, ging aan de Turfmarkt wonen.

Gereformeerde Kerk

Bij deze uittocht uit de Nederlandse Hervormde Kerk bleef het niet. In 1886 vond een nieuwe scheuring plaats onder leiding van de predikant Abraham Kuyper, die de Dolerende Gerefor- meerde Kerk stichtte. Dat ‘doleren’ had betrekking op het klagen over de geest van vrijzinnig- heid in de Hervormde Kerk en, concreter nog, over het verlies van kerkgoederen na 1886. In 1887 al werd in Gouda het principebesluit inzake samengaan van de Dolerenden (getooid soms met de naam Nederduitsch Gereformeerden) met de Christelijke Gereformeerde Gemeente ge- nomen. Die laatste gemeente kerkte nog steeds in het gebouw aan de Kattensingel. Werd lande- lijk dat voornemen in 1892 geëffectueerd, in Gouda verliepen de besprekingen zeer moeizaam, het wantrouwen aan weerskanten was groot. Pas in 1907 vond werkelijk de samensmelting van het grootste deel van beide kerken plaats. Er was in 1887 door de Dolerenden een pastorie aan- gekocht en een kerk gebouwd aan de Turfmarkt. De kerk aan de Kattensingel bleef evenwel be- staan en heette sinds 1892 de Gereformeerde Kerk A; de kerk op de Turfmarkt ging Gerefor- meerde Kerk B heten. Zo waren er twee gereformeerde kerken in Gouda, waarbij globaal gezien de leden van de Gereformeerde Kerk A meer hun wortels hadden in de Afscheiding en die van de Gereformeerde Kerk B een grotere affiniteit kenden met de Doleantie.

Historische Vereniging Die Goude

(12)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

In 1931 werden beide kerkgebouwen te klein bevonden. De kerk en kosterswoning aan de Kattensingel werden verkocht en de kerk aan de Turfmarkt nagenoeg geheel afgebroken, waar- na er op dezelfde plek een groter kerkgebouw werd neergezet. Het enige dat herinnerde aan de Kattensingelkerk was de ‘Eben-Haëzer’-steen, die ook hier in de voorgevel werd geplaatst. In 1944 was het ds. G. Koenekoop die te kennen gaf zich niet aan de synodale besluiten aangaan- de de kinderdoop en de schorsing van Klaas Schilder te kunnen houden. Koenekoop en zeven kerkenraadsleden maakten zich daarop vrij van het synodaal-gereformeerde kerkverband.

In 1971 werd samen met de Nederlandse hervormden de Vredeskerk in Oosterwei in gebruik Gereformeerde kerk B aan de Turfmarkt, kort voor de afbraak in 1931. Op dezelfde plaats werd een nieuwe kerk gebouwd, de Turfmarktkerk.

Vergadering van de Provinciale Synode in de gereformeerde Turfmarktkerk (1933).

Historische Vereniging Die Goude

(13)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

genomen. In Bloemendaal kwam De Veste; eerst was dat een parterreruimte onder een flatge- bouw, later verrees de ‘echte’ Veste, die in 1982 ‘bedrijfsklaar’ was.17

Christelijke Gereformeerde Kerk

In 1907 pas gingen in Gouda het grootste deel van de Christelijke Gereformeerde Kerken van 1869 en van de Dolerenden van 1886 dus samen in dat nieuwe kerkgenootschap, de Gerefor- meerde Kerken in Nederland. Landelijk gebeurde dat al in 1892. Niet alle christelijke gerefor- meerden konden zich echter vinden in dit nieuwe kerkverband. Een aantal kerkleden vond de nieuwe kerk te intellectualistisch, te rationalistisch. Zij hadden een afkeer van het verstandelij- ke, waarop naar hun smaak de leider van de Dolerenden, Abraham Kuyper, te veel de nadruk legde. Er was nauwelijks nog ruimte voor de inwendige stem, voor de persoonlijke ervaring of- tewel de bevindelijkheid, de eigen rechtstreekse band met God, zo klaagden de verontrusten. En zo bleef de Christelijke Gereformeerde Kerk in Gouda vanaf 1894 als zelfstandig kerkgenoot- schap voortbestaan. Aanvankelijk hielden de leden ervan hun bijeenkomsten in de zaal ‘Oranje en Nederland’ aan de Turfmarkt (op de plek waar nu Het Brandpunt staat). Daarna kwam men in verschillende andere gebouwen bijeen en vond vervolgens in 1928 de bouw plaats van de ei- gen kerk op de huidige lokatie, aan de Hoge Gouwe.

Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt

Van 1892 tot 1944 bleef de dogmatische façade van de Gereformeerde Kerken onaangetast, bleef de eenheid bewaard. Toch was dat niet zo vanzelfsprekend. Al bij het samengaan in 1892, en later nog eens in 1905, moest hard worden gewerkt om verschillen in dogma’s te egaliseren.

Het waren in feite de twee oorspronkelijke stromingen die samen het kerkgenootschap vorm- den, te weten die van de afgescheidenen en van de dolerenden, die botsten. Telkens konden de meningsverschillen worden bijgelegd, maar in de periode 1936-1944 spitsten de tegenstellin- gen zich zo toe dat deze uitliepen op een kerkscheuring in uitgerekend het oorlogsjaar 1944.

Het ging dogmatisch gezien om de door Kuyper geïntroduceerde leer van de veronderstelde we- dergeboorte (simpel gezegd: de doop van een kind betekent dat het zalig wordt en voor eeuwig behouden blijft omdat mag worden verondersteld dat het een kind van God is totdat eventueel later het tegendeel blijkt) en om kerkrechtelijke zaken (kan de synode een leer dwingend opleg- gen en mag zij een predikant schorsen?). De bezwaarden hadden grote bedenkingen tegen die veronderstelde wedergeboorte. Zij ervoeren die als een wetenschappelijk bedenksel, waarvoor elke grond in de bijbel ontbrak en gingen ervan uit dat sacramenten als de doop juist zekerheid gaven. Het geschil tussen beide groeperingen was zo moeilijk uit te leggen dat de meeste kerk- gangers zich liever bezighielden met de interpretatie van concretere vragen als: mag de gerefor- meerde synode de leider van de bezwaarden, Klaas Schilder, wel of niet schorsen, en kon zij dwingend opleggen wat volgens haar de ware leer is? Als breekijzer in de handen van de be- zwaarden fungeerde artikel 31 van de Kerkorde. Toen Schilder toch definitief werd geschorst maakte een tiende deel van de Gereformeerde Kerken zich vrij en vormden zij de Gereformeer- de Kerken, ‘onderhoudende artikel 31 van de Kerkorde’. Naar die laatste toevoeging werden de afgescheidenen vaak ‘artikel-een-en-dertigers’ genoemd, wat als onaangenaam werd ervaren.

Hoewel men pretendeerde de ware Gereformeerde Kerk te zijn voegde men gemakshalve toch geleidelijk aan het woord Vrijgemaakt toe.

Gouda gaf een beeld te zien dat overeenkwam met het landelijke verloop van de kerkstrijd.

Historische Vereniging Die Goude

(14)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Eindeloze disputen, felle verwijten over en weer, verbittering alom: in oktober 1944 splitste ds.

G. Koenekoop zich af van de lokale Gereformeerde Kerk. Eerst kwamen de vrijgemaakten bij- een in de Christelijke Gereformeerde Kerk aan de Hoge Gouwe, vervolgens in het kerkzaaltje achter het Admiraalshuis aan de Turfmarkt. In 1974 bouwden ze hun eigen kerk, Vaste Burcht geheten, aan de Lekkenburg in Bloemendaal.18

Samen kijken de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken Vrijge- maakt heel voorzichtig of ook zij misschien toch samen op weg kunnen. Wat in het groot ge- beurt, wordt aarzelend in het klein nagevolgd, vooralsnog zonder uitzicht op een concreet re- sultaat.

Bevindelijk-gereformeerden

Zoals gezegd bleven bij elk samengaan na 1834 van gereformeerde gezindten altijd wel enkele groeperingen over, die hun zelfstandigheid boven het opgaan in een groter verband verkozen.

Kruisgezinden en Ledeboerianen (aanhangers van dominee Ledeboer uit Benthuizen) wensten zich niet aan te sluiten bij de Christelijke Afgescheiden Gemeenten. Ook in 1869, toen Afge- scheidenen en Kruisgezinden elkaar vonden in de Christelijke Gereformeerde Kerken, bleven bepaalde geloofsgemeenschappen bewust aan de kant staan. Het waren deze groepen waarin de bevindelijkheid, de persoonlijke band van de gelovige met God, centraal stond. Dankbaarheid overheerst voor het feit dat de mens niet wordt verdelgd, terwijl hem dat vanwege zijn zonden wel toekomt; zoals het gekrookte (geknakte) riet niet wordt weggesneden en de walmende kaar- spit niet wordt gedoofd, terwijl ze toch nergens meer toe dienen, zo wordt de gelovige niet ver- doemd maar uit genade alleen uitzicht op het eeuwige leven geschonken. Dat ‘de wereld’ deze kerkgenootschappen beschimpt als ‘zwarte-kousenkerken’, dat deert de meeste leden niet, het zij de mensen vergeven, zij weten niet beter.19De bevindelijke geloofsbeleving speelt zo een gro- te rol bij Ledeboerianen, Kruisgezinden, Oud- en Vrij-Gereformeerden en bij een deel van de Gereformeerde Bonders en de Christelijke Gereformeerden.

Stationspleinkerk. Het samengaan van dergelijke bevindelijke groeperingen in Gouda leidde in 1908 tot de stichting van de Gereformeerde Gemeente in Nederland en Noord-Amerika. De gemeente floreerde, het ledenaantal groeide en voor haar kerkdiensten kwam men bijeen in de zaal Oranje-Nederland aan de Turfmarkt. In 1936 kreeg de gemeente haar eigen plaats van sa- menkomst, een fors kerkgebouw aan het Stationsplein. In 1946 was dr. Cornelis Steenblok pre- dikant van de gemeente geworden. Hij kwam in conflict met de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika, die hem schorste als docent aan de Theologische Hogeschool. Steenblok was van mening dat te weinig in zijn kerk werd gepredikt dat genade er niet zomaar voor iedereen is, maar alleen voor die gelovigen die zichzelf bewust zijn van hun zondige leven. Hij beklemtoonde sterk dat ‘wij ... in onszelf gans verdorven en verloren schep- selen [zijn]’. Van het ‘algemene en onvoorwaardelijke aanbod der genade’ aan alle hoorders van het evangelie, dat volgens hem zijn collega’s predikten, moest hij niets hebben.

Steenblok maakte van zijn hart geen moordkuil. De splijtzwam deed zo zijn werk in de ge- meente van de kerk aan het Stationsplein. In 1953 splitste ds. Steenblok zich af van het synoda- le verband van de Gereformeerde Gemeenten, samen met nog enige geestverwante predikanten in enkele andere plaatsen. Zij noemden zich de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (Noord-Amerika viel weg), en vormden zo een eigen kerkverband met ook weer een eigen syno- de. De helft van de gemeente in Gouda volgde Steenblok, de andere helft steunde de synode. Een

Historische Vereniging Die Goude

(15)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

onverkwikkelijke strijd volgde. Wie behoorde het kerkgebouw en de pastorie toe, de zittenblij- vers of de kerkverlaters? Er werden rechtszaken gevoerd en in 1957 en 1959 stelde ten langen leste de aardse rechter Steenblok en de zijnen in het gelijk en werd hun het beheer van de ker- kelijke goederen (kerk, pastorie en kosterswoning) toegewezen.

Ronssewegkerk. De verbittering en ontgoocheling waren groot. Terwijl ze eerder gelijk hadden gekregen, moesten de aanhangers van de synode nu kerk en pastorie verlaten. Na enige om- zwervingen werd in 1965 een nieuw kerkgebouw in gebruik genomen aan de Ronsseweg, in de nieuwbouwwijk Bloemendaal. Deze kerk heette weer als vanouds: Gereformeerde Gemeente en maakte deel uit van het verband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord- Amerika. Later werd de toevoeging ‘in Nederland en Noord-Amerika’ gemakshalve weggelaten.

Rehobothkerk (Gerbrandylaan). Was het voor de buitenstaander nauwelijks nog te volgen waar- om zo’n bittere strijd werd gevoerd over leergeschillen, waar ook de gewone gelovigen vaak wei- nig van begrepen, het werd nog ingewikkelder. Toen ds. Steenblok het kerkverband van de Ge- reformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika verliet, ging zijn gemeente zoals gezegd deel uitmaken van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Steenblok overleed in 1966. Nu was het de in 1977 aangetreden ds. A. van den Berg die op zijn beurt botste met een deel van zijn kerkelijke gemeente en met de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Ne- derland. Van den Berg werd verweten dat hij te weinig bevindelijk zou preken. Het conflict liep zo hoog op dat ds. Van den Berg in 1980 het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland verliet en zo buiten de synode kwam te staan.

Weer werd het kerkvolk gedwongen een keus te maken en ging een deel van de gemeente met haar predikant mee, terwijl een andere deel de synode trouw bleef. Na hevige strijd werd overeengekomen dat ds. Van den Berg met dat deel van de gemeente dat zich bij hem had ge- voegd, gebruik mocht blijven maken van de Stationspleinkerk. De anderen verlieten de kerk en slaagden erin in 1996 een nieuw kerkgebouw te bouwen op de plaats van de voormalige witlof- kwekerij aan de Gerbrandylaan. Hun kerk noemden zij de Rehobothkerk.20

Resumerend:

– de kerk aan de Ronsseweg is van de Gereformeerde Gemeente in het verband van de Gerefor- meerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika.

– de kerk aan het Stationsplein is van de Gereformeerde Gemeente in Nederland buiten het sy- nodale verband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

– de kerk aan de Gerbrandylaan is van de Gereformeerde Gemeente in Nederland binnen het sy- nodale verband van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

Ten slotte: de vraag wordt weleens gesteld waarom er in Gouda zo’n vruchtbare bodem was waarop kerkscheuringen welig bloeiden. Zou het kunnen zijn dat door de streekfunctie van de stad er vele bevindelijke gelovigen van buiten de stad naar Gouda zijn gekomen, die allen van- uit kleine geloofsgemeenschappen hun eigen opvattingen meenamen, en die zodoende weinig religieuze rek en tolerantie vertoonden? Al ten tijde van de Afscheiding bleken er vele boeren van buiten Gouda hier ter plaatse te kerken in separatistische gemeenten. Gebleken is dat in Gouda juist de zeer orthodoxe kruisgezinden sterker bleken te zijn dan de wat meer inschikke- lijke afgescheidenen, die wel afstand deden van de benaming gereformeerd. Zodra de groep te groot werd en de diversiteit in de leeropvattingen toenam, ging het mis, begon men, oneerbie- dig gezegd, voor zichzelf, hetgeen overigens niet alleen in Gouda, maar ook in andere bevinde-

Historische Vereniging Die Goude

(16)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

lijk-gereformeerde centra plaatsvond. Hendrik Algra, kenner van de gereformeerde geschiede- nis, zei het als volgt: ‘Subjektivisme en individualisme, door de afgescheidenen als erfenis van- uit het gezelschapsleven meegenomen, zijn kenmerkend geworden voor hun kerkelijk leven. Er is onder hen dan ook beschamend veel getwist’.21Lang niet altijd ging het bij alle conflicten uit- sluitend om het behoud van de zuivere leer, maar werd de leer soms ook als middel en wapen ge- hanteerd in een strijd van gewone kerkleden en kerkelijke machthebbers, die door cultuurver- schillen en onverenigbaarheid van karakters met elkaar in botsing kwamen.22

Rooms-Katholieke Kerk

Gouda telt drie rooms-katholieke kerken. Het opvallende is dat de nu oudste kerk uit 1932 ja- renlang de jongste was. Die oudste kerk is de kerk van het Allerheiligst Sacrament in de wijk Korte Akkeren. De andere kerken zijn de Sint-Jozefkerk aan het Aalberseplein, ingewijd in 1963, en de kerk van Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart aan de Krugerlaan, die in 1980 tot stand kwam. Weinig refereert in deze gebouwen aan de geschiedenis van de rooms-katholieken in Gouda, die uiteraard verder terug reikt dan 1936. Het zijn vooral de Jozefparochie en de Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart-parochie geweest die aan de rooms-katholieke gelovigen van Gouda in de laatste twee eeuwen een geestelijk tehuis hebben geboden. Dat was niet zozeer in de ge- bouwen aan het Aalberseplein en de Krugerlaan maar in kerken aan de Oosthaven, de Kleiweg en de Gouwe. Aan de hand van het ontstaan en de geschiedenis van deze parochies zal het ver- haal van de rooms-katholieken in Gouda worden verteld.23

Rooms-katholieken zijn er altijd in Gouda geweest, en hun aantal was groter dan hun optre- den in het openbaar deed vermoeden. Ruwweg een derde deel van de Goudse bevolking was en is rooms-katholiek. Dat de rooms-katholieken doorgaans niet prominent op de voorgrond tra- den heeft ongetwijfeld te maken met hun eeuwenlange achterstelling binnen het vaderlandse politieke en religieuze bestel, waarbinnen de gereformeerden de toon aangaven en andersden- kenden als de rooms-katholieken de rol van tweederangsburger bekleedden. In 1795 keerde het tij door de komst van de Fransen die hun gelijkheidsstreven daadwerkelijk kracht bijzetten, in 1796 de bevoorrechte kerk afschaften en als logisch gevolg daarop in 1798 de gelijkheid van godsdiensten invoerden. Deze maatregel werd het fundament waarop de algemene godsdienst- vrijheid steunde die intrad met de Grondwet van 1848. Ook al kregen de rooms-katholieken en andere niet-gereformeerden in 1798 de mogelijkheid hun godsdienst in het openbaar te belij- den, de dominantie van de gereformeerden was daarmee niet gelijk van de baan. Parochies als zo- danig kwamen er pas na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, toen bisdommen werden ingericht en bisschoppen aangesteld. Tot die tijd werden de katholieke geloofsgemeen- schappen aangeduid als staties.

Rond 1795 was er een drietal staties in Gouda, te weten de statie De Braesem, de statie van de jezuïeten en die van de minderbroeders oftewel franciscanen.24Het kerkgebouw van de statie De Braesem (genoemd naar een huis van die naam) was gelegen ten noordoosten van de Gouwe bij de Slepersbrug, die de Hoge Gouwe bij de Wijdstraat verbond met de Lage Gouwe. Aan Achter de Vismarkt was een ingang die toegang gaf tot de kerk. In 1814 werd deze statie, die nooit tot grote bloei is gekomen, opgeheven en samengevoegd met een andere statie, namelijk die van de jezuïeten, welke geestelijken bijeenkwamen in hun schuilkerk aan de Keizerstraat. In 1643 was die statie daar reeds gevestigd, op de plek ter hoogte van het huidige huisnummer 43.

Historische Vereniging Die Goude

(17)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

Er waren in het kerkgebouw wel zo’n acht uit- en ingangen. In 1665 werd aldaar een fraaie kerk gebouwd die tot haar opheffing in 1818 daar heeft gestaan. Naast het kerkgebouw stond de pas- toorswoning. De orde der jezuïeten kreeg een gevoelige klap toen deze in 1773 werd opgeheven.

De paters, van reguliere (kloosterlijke) geestelijken overgegaan naar seculiere (wereldlijke), kon- den dankzij die overgang aan de statie verbonden blijven. In 1814 ging de statie samen met de overgebleven katholieken van de statie De Braesem. Tot 1818 bleven de katholieken nog in de Keizerstraat ter kerke gaan, maar het kerkgebouw uit 1665 was zeer in verval geraakt en werd gesloopt. Daar geld voor nieuwbouw ontbrak poogden de rooms-katholieken de Gasthuiskapel, gelegen naast het Catharina Gasthuis, in gebruik te nemen. In 1818 gebeurde dat inderdaad.

(Het vervolg: in 1856 wordt de statie een parochie, met als parochienaam Onze Lieve Vrouwe Ten- hemelopneming, later: Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart; in 1879 gaat deze parochie over van de Gasthuiskapel naar de nieuwgebouwde kerk aan de Kleiweg, die in 1964 wordt gesloopt; dan wordt de Gouwekerk de Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart-parochie; in 1980 gaat die benaming over op de nieuwbouw aan de Krugerlaan).

Van 1795 tot 1814 waren er dus twee wereldlijke staties, De Braesem en de jezuïeten-statie, die in dat laatste jaar samengingen. Naast deze parochie was er in Gouda nog de reguliere statie van de orde van de minderbroeders of franciscanen. Al in 1640 was er een kerkachtig gebouw op de plaats van de huidige neogotische Gouwekerk aan de Hoge Gouwe. In 1738 bezaten de min- derbroeders twee huizen aan de Gouwe en een huis aan de Keizerstraat; de kerk bevond zich waarschijnlijk aan de achterzijde van het grootste huis aan de Gouwe. In 1767 ging dit gebouw in vlammen op maar het werd herbouwd en twee jaar later weer voor de gelovigen opengesteld.

In 1902 werd deze schuilkerk gesloopt om plaats te maken voor een veel groter neogotisch ge- bouw, de Gouwekerk, die in 1904 werd voltooid.25(Het vervolg: de parochie die kerkt in de Gou- wekerk heet sinds 1856 de Sint-Jozefparochie. In 1963 wordt het nieuwe kerkgebouw aan het Aalberseplein in gebruik genomen. Na afbraak van de dekenale Kleiwegkerk in 1964 heet de parochie tot 1972 Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart. In dat jaar komt het gebouw leeg te staan.

De gelovigen kerken op verschillende plaatsen. In 1980 gaat de Onze Lieve Vrouwe Hemel- vaart-parochie over naar het gebouw aan de Krugerlaan. In 1979 komt de Gouwekerk in handen van de Wereldzending van Johan Maasbach).

Rond 1795 was Aegidius Gilissen, naar de smaak van de tijd aangeduid als ‘den burger pastoor Gilissen’, het hoofd van de Minderbroederskerk. Johannes Kok was de pastoor van de statie De Braesem en sinds 1783 was Andreas van Leeuwen dat van de voormalige jezuïetenstatie. Toen in 1796 de overleden pater van de minderbroeders, J. de Beek, moest worden opgevolgd werd be- paald dat zijn opvolger een inwoner van de Republiek moest zijn, en, wat zeker zo belangrijk was, geheel het vrijheids- en gelijkheidsbeginsel moest aanhangen. Plannen om de drie staties samen te voegen gingen ten gevolge van protesten niet door.26

Een telkens terugkerend thema waren de verzoeken aan het stadsbestuur van de rooms-katholieke kerkbestuurders om toekenning van subsidies. Het leek erop dat gereformeerde verzoeken op dat terrein een stuk welwillender door het stadsbestuur werden bekeken dan die van de katholieken.

Ontvingen de gereformeerden jaarlijks zonder slag of stoot vijfhonderd gulden aan subsidiegeld, bij de katholieken verliep dat veel moeizamer. Zo vroegen in 1797 enkele pastoors om subsidie uit de stadskas voor een bedrag van duizend gulden. De Commissie van Financiën, die hierover moest beslissen, wees het verzoek af. In 1798 vroegen de pastoors Kok en Van Leeuwen beiden

Historische Vereniging Die Goude

(18)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

opnieuw om een subsidie van duizend gulden, omdat de armenkassen leeg bleken te zijn. Ze schre- ven het gemeentebestuur te vertrouwen op zijn ‘Burgerliefde’, immers, de vrijgevigheid van het bestuur was ook getoond op verzoeken van het Aalmoezeniershuis en de gereformeerde diaconie, die aanmerkelijke sommen hadden gekregen. Zij vroegen om een gelijke behandeling. De toe- stemming tot uitkering van het gevraagde bedrag kwam af op 12 juni 1798, maar pastoor Kok beklaagde zich over thesaurier Jan Arend van der Burch, die het bedrag maar niet wilde uitbeta- len en die zijn weigering bovendien in zeer ‘onheusche termen’ had geuit. Ook pastoor Van Leeu- wen beklaagde zich over Van der Burch, die vervolgens de pin op de neus kreeg: binnen twee da- gen moest hij tot betaling overgaan. Maar door landelijke politieke ontwikkelingen kreeg ook Gouda een nieuwe municipaliteit (gemeenteraad) die zich niet gebonden achtte aan de eerdere toezegging, want nu werd het verzoek van beide pastoors plotseling ‘in advis’ gehouden. In ok- tober werd definitief besloten dat de toegezegde subsidie niet doorging, het besluit van 12 juni werd ‘buiten effecte’ gesteld. Maar pastoor Van Leeuwen liet het er niet bij zitten en schreef aan de Agent van Inwendige Politie in Den Haag dat de gereformeerden bevoorrecht werden boven de rooms-katholieken. De zaak werd echter niet bevredigend afgedaan.27

Na het samengaan van de gelovigen van De Braesem en die van de voormalige jezuïetensta- tie in de Keizerstraat, vertrok pastoor Kok van De Braesem en moest de kerkleiding op zoek naar een priester die de gecombineerde statie kon besturen. In februari 1814 deelde aartspriester Cra- mer van Haarlem mee dat Johannes Franciscus Sem was benoemd tot pastoor van de verenigde staties.28

In maart 1818 beleefden de Goudse rooms-katholieken hun schoonste dag. Toen klonk het triomfantelijk: ‘Na twee jaren en negen maanden van den hevigsten strijd hebben wij toch ein- delijk overwonnen: De fraaije zoogenaamde Waalsche-kerk van Gouda is ons’.29Jaren van strijd inderdaad kostte het voordat pastoor en medestanders het zoet van de overwinning smaakten.

De Waalse gemeente, die bijeenkwam in de Gasthuiskapel naast het Catharina Gasthuis aan de Pastoor Johannes Kok met zijn huishoudster, mejuffrouw Mathot (rond 1810). Kok was van 1798 tot

1814 pastoor te Gouda. Foto Ruben de Heer.

Historische Vereniging Die Goude

(19)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

Oosthaven, kwijnde reeds geruime tijd en stond op punt van opheffing. Nieuwbouw na de af- braak van de rooms-katholieke kerk aan de Keizerstraat bleek niet te realiseren en ook het ge- bruik van het koor van de Sint-Janskerk (pastoor Sem stelde voor om het achterste deel van de kerk af te scheiden en geschikt te maken voor de uitoefening van de rooms-katholieke eredienst) stuitte op grote weerstand bij de hervormden. Toen liet Sem, pastoor van de statie aan de Kei- zerstraat, zijn oog vallen op het gebouw waarin de Waalse hervormden bijeenkwamen. Het ge- meentebestuur van Gouda was allerminst ingenomen met dat verzoek. Met name burgemeester Van Toulon verzette zich ertegen. De joodse gemeente, die zou er eventueel nog in mogen, zo- dat het gebouw een synagoge zou worden, maar liever niet de rooms-katholieken, vond de bur- gerlijke overheid.30Nadat de gemeenteraad in 1816 afwijzend had beschikt op het rekest van de rooms-katholieke gemeenschap wendde pastoor Sem zich tot de provinciale overheid. En met succes. Een Koninklijk Besluit van 15 oktober 1817 kwam via de gouverneur van Zuid-Holland bij de betrokken partijen terecht en daaruit bleek dat de Gasthuiskapel aan de katholieken werd toegewezen. Maar het verzet in de stad door de niet-katholieken was daarmee niet van de baan.

Sem werd met fysiek geweld bedreigd en nog in januari 1818 weigerde de gemeente Gouda hem de sleutels van de kerk te overhandigen. Na verdere aanmaningen uit Den Haag vervoegde no- taris Johan David Schiffer zich op 3 maart 1818 bij de pastorie der rooms-katholieke gemeente aan de Keizerstraat, waar hij sprak met pastoor Sem en aan deze de sleutels van de Gasthuiskerk ter hand stelde. Dat geschiedde op last van de koning die dat opnieuw, nu bij Koninklijk Be- sluit van 22 februari 1818, had bevolen. Cruciaal was dat geen overdracht van eigendom noch van daaruit voortvloeiende rechten plaatsvond. Later, bij de plannen tot de bouw van de Klei- wegkerk, zou dat nog een heikel punt blijken te zijn. Maar dat speelde in 1818 nog niet. Voor de rooms-katholieken gold dat zij, in hun eigen bewoordingen, toen ‘wederom in het eigendom onzer voorvaderen [waren] getreden’.31 En ook van een boodschap, getiteld ‘Katholijken van Gouda!’ droop de voldoening: ‘Hetgeen men nog onlangs onmogelijk noemde is geschied’. Na een lange tijd van vernedering en verbanning was het zover dat de kerk eindelijk haar ‘goddelij- ke stem in deze gewelven doet weergalmen’.32In 1820 verliet Sem Gouda en zette zijn pastora- le werk voort in Den Haag.

Het jaar 1853 was een triomfjaar voor de rooms-katholieken. Als uitvloeisel van de Grondwet van 1848, die vrijheid van godsdienst garandeerde, werden in Nederland weer bisschoppen aan- gesteld. De eerste pastoor van de kerk aan de Gouwe was A.F. Ranshuizen; die van de Gasthuis- kerk heette Wilhelmus de Bruyn. Gouda behoorde tot het bisdom Haarlem, waarvan de eerste bisschop F.J. van Vree was. In 1856 werd de statie aan de Oosthaven parochiekerk, gewijd aan de ten hemelopneming van Onze Lieve Vrouwe. In 1869 werd Gouda een dekenaat, nadat de pa- rochies van Onze Lieve Vrouwe Tenhemelopneming en Sint-Jozef, alsmede die van Haastrecht, Moordrecht, Oudewater en Schoonhoven uit het dekenaat Rotterdam waren losgemaakt, die nu samen met de parochies van Boskoop, Raambrug, Waddinxveen en Woerden dat dekenaat Gouda vormden.33Deken werd de pastoor van de parochie van Onze Lieve Vrouwe Tenhemel- opneming. In 1956 kwam Gouda te ressorteren onder het nieuw-gecreëerde bisdom Rotterdam.

Maar de Goudse katholieken keken verder dan de grenzen van hun bisdom, ze voelden zich lid van een internationale geloofsgemeenschap. Dat uitte zich bijvoorbeeld in 1867, toen in het pand Westhaven 27, de voormalige woning van onder meer burgemeester Van Toulon, de Zou- avenbroederschap werd opgericht. De leden ervan behoorden tot de pauselijke ordedienst, die

Historische Vereniging Die Goude

(20)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

was voortgekomen uit het pauselijke vrijwilligerskorps dat in 1867 de kerkelijke staat tegen de Italiaanse vrijheidsstrijder Giuseppe Garibaldi verdedigde.34

Hoe groot ook de euforie in 1818 over de ingebruikneming van het nieuwe kerkgebouw, al vrij spoedig deed zich de behoefte gevoelen tot het bouwen van een nieuwe kerk. Ruiling met de Agnietenkapel ging niet door en nieuwbouw aan het einde van de Lange Tiendeweg kwam evenmin van de grond omdat het gemeentebestuur daarmee niet akkoord ging.35Vanaf 1870 kwam steeds duidelijker een nieuwe optie in zicht: nieuwbouw aan de Kleiweg. Op de beoogde plek stonden zeven huizen die in dat jaar werden aangekocht en later werden gesloopt. Op 6 juni 1877, ter gelegenheid van het 25-jarig priesterjubileum van deken P.Cl.Th. Malingré, werd de eerste paal geslagen.36 Architect was A.C. Bleys, leerling van P.J.H. Cuypers. Op 15 oktober 1879 werd de nieuwe kerk door mgr. Snickers, bisschop van Haarlem, ingewijd. De toren kwam pas in 1902 gereed. De geestelijken, verbonden aan de Kleiwegkerk, werden wereldheren ge- noemd, daar ze in dienst stonden van het bisdom. Toen de katholieken evenwel trachtten de Gasthuiskapel te verkopen, stak de gemeente Gouda de vermanende vinger op en betwistte zij de katholieken het eigendomsrecht van de kerk. Na langdurige processen, die de verhouding tussen katholieken en protestanten behoorlijk op de proef stelden, werd de gemeente in het ge- lijk gesteld.37

Ontkerkelijking en ontvolking van de Goudse binnenstad waren er de oorzaak van dat de ex- ploitatiekosten van deze omvangrijke kerk steeds zwaarder drukten. In 1956 werd al gesproken over het ‘amoveren’ van de Kleiwegkerk en enige tijd later, nog geen tachtig jaar na de bouw, werd besloten de kerk inderdaad af te breken. Op 1 augustus 1964 werd daadwerkelijk met de sloop begonnen, nadat het winkelbedrijf Vroom & Dreesmann er meer dan een half miljoen gul- den voor had betaald en er zijn eigen pand kon neerzetten.38Toen het gezichtsbepalende kerk- gebouw verdwenen was werd de Gouwekerk de dekenale kerk die, tot 1972, ook daadwerkelijk de kerk van Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart heette. In 1980 was de nieuwbouw aan de Kruger- laan gerealiseerd en ging de benaming over op deze parochie. In de periode tussen 1972 en 1980 kerkten de parochianen onder meer in de Turfmarktkerk en in een noodlokaaltje aan de Dunant- singel. Het dekenaat Gouda is sinds 1998 opgegaan in het dekenaat ‘Het Groene Hart’.

De geschiedenis van de kerk van de minderbroeders oftewel franciscanen aan de Gouwe (in de twintigste eeuw aangeduid als de Gouwekerk) lijkt op de lotgevallen van de Kleiwegkerk, met als essentieel verschil dat deze kerk voor de sloop werd behoed en nog steeds gloriërend in het centrum van Gouda staat. Op dezelfde dag, 6 november 1856, als waarop de statie van de Gast - huiskerk tot parochie werd verheven, gebeurde dat ook met de statie van de minderbroeders die de naam Sint-Jozefparochie kreeg. In 1904 was de nieuwe kerk onder leiding van architect C.P.W. Dessing gebouwd. Maar steeds meer gelovigen vestigden zich in de wijken rondom het centrum. In 1958 werd besloten over te gaan tot nieuwbouw. Eerst kwam er een noodkerk, de Verbondskerk geheten, die tot godshuis diende voor de bewoners van Gouda-Noord. De kerk was een soort dependance van de Sint-Jozefparochie en werd neergezet op dezelfde plaats als waar later het nieuwe kerkgebouw kwam. De nieuwe kerk aan het Aalberseplein werd met Kerstmis 1963 in gebruik genomen en ingewijd op 19 april 1964 door mgr. M.A. Jansen, bis- schop van Rotterdam.39

Soms wordt iets duidelijk van het persoonlijke leven van de pastoors. De pastoor van de Klei- wegkerk, A.J. Raaffels, was ernstig ziek. In een briefje aan de bisschop schreef hij: ‘Het gaat

Historische Vereniging Die Goude

(21)

D E W E G E N D E WA A R H E I D I N H E T L E V E N

langzaam achteruit. Ik hoop dat O L Heer niet lang meer wacht om mij bij zich te halen. Ik had graag nog heel wat jaartjes gewerkt, maar ik probeer mij te onderwerpen aan Zijn Wil al valt het niet mede’. Hij overleed op 4 mei 1960. In december 1964 somberde deken-pastoor G.P. Re- geer: ‘Er is altijd spanning in mijn huis. (...) Ik heb ’t niet makkelijk’. Hij wilde graag ‘een nor- male frisse vent’, de samenwerking met de twee kapelaans verliep stroef. Na wijzigingen van de parochiegrenzen had hij zowaar in totaal zesduizend parochianen. Het antwoord van de bisschop was zeer begripvol, hij probeerde er wat aan te doen, maar kon onmogelijk de pastoor zomaar een nieuwe kapelaan toewijzen.

De kerk was de bewaker van de moraal. In 1906 werd in Gouda een zwaar offensief ingezet tegen de gemengde huwelijken, het huwen dus van een rooms-katholiek met een niet-rooms-ka- tholiek. Dat moest zoveel mogelijk worden tegengegaan, daar dergelijke huwelijken ‘rampzalig’

waren, een ‘ongeluk’ werden ze genoemd, waardoor ‘onheil’ over de huwenden werd afgeroepen.

De ouders moest dan ook op het hart worden gedrukt dat hun kinderen ‘geen vriendschappelij- ke omgang met andersdenkenden hebben’. Ook de priesters dienden streng op te treden en moesten er niet voor terugdeinzen desnoods de heilige sacramenten aan overtreders van het ge- bod te onthouden. Een jaar later werden aan de priesters aanwijzingen gegeven omtrent het om- gaan met het ‘Malthusianismus’, dat wil zeggen over de (on)toelaatbaarheid van het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Dat dit een ‘kwaad’ was stond buiten kijf, maar het onderwerp moest niet vanaf de preekstoel behandeld worden, daar het sommige jeugdige gelovigen op zaken op- merkzaam zou maken waar deze nog lang niet aan toe waren.40

De kerk kende vele verenigingen. Zo werd in de parochie van Onze Lieve Vrouwe Tenhemel- opneming te Gouda op 5 april 1922 opgericht de Sint Josephs Gezellen Vereniging, een club De Sint-Jozefkerk aan de Hoge Gouwe was aan-

vankelijk een schuilkerk en droeg de naam. Min- derbroederskerk. Werd in 1769 na een brand her- bouwd. Op deze plaats kwam in 1904 de neogotische Gouwekerk te staan.

Historische Vereniging Die Goude

(22)

N I E U W S T E T I J D – R E L I G I E ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

voor rooms-katholieke ‘jonge mannen’, die het aangename met het geestelijke combineerden.

Aan de wand waren sfeervolle schemerlampen aangebracht, er waren een biljart en ivoren ballen en de vereniging had een eigen strijkje en een zangclub, ‘De Vrolijke Boys’ geheten. Op zaterdag 22 augustus 1942, de Tweede Wereldoorlog woedde volop, ontving de vereniging een brief van de commissaris voor niet commerciële verenigingen waarin werd medegedeeld dat de ‘Sint Jo- sephs Gezellen Vereniging “Gouda III”’ was opgeheven ‘als niet passend in het kader van de nieu- we tijd’. De vereniging hekelde in een rondschrijven de ‘Sicherheitspolizei, die momenteel in naam van het geweld over ons land regeert’, en had het over de ‘donkere vlerken van de duistere heersers’. Vastberaden klonk het: ‘Wij zullen dan ook buigen, maar breken zullen we nooit’.41 Het vastberaden voorbeeld van kardinaal J. de Jong is ongetwijfeld mede debet geweest aan deze fiere anti-Duitse houding. En ‘zuinig zijn met h. olie’, zo werd er praktisch aan toegevoegd.42 In 1932 kwam de kerk van de parochie van het Allerheiligst Sacrament in de wijk Korte Akke- ren tot stand. De ontkerkelijking had duidelijk nog niet toegeslagen, zo blijkt. In 1936 kende de kerk 1716 parochianen, in 1954 waren dat er 4019, wat vooral veroorzaakt werd door de uit- breiding van de wijk Korte Akkeren. Sinds juli 1940 is de Allerheiligst Sacrament Kerk een pa- rochiekerk (in de periode 1932-1940 was de parochie een rectoraat).43

Begin 2002 maakten de drie parochies bekend dat het in hun voornemen lag met ingang van 1 augustus 2002 samen als één parochie verder te gaan onder de naam Heilige Antonius-pa- rochie. Sinds 1977 werkten ze al samen in de Interparochiële Vereniging, waarbij het accent lag op samenwerking inzake materiële en beheersmatige zaken. De geestelijke leiding zal gaan be- staan uit slechts één priester, geassisteerd door twee pastoraal werkenden, die ook van de vrou- welijke kunne mogen zijn.44

Evangelisatiegenootschappen

In 1950 kwam hij terug uit New York. Er was geen Pinkstergemeente die hem een opleiding had willen geven in de prediking van het Volle Evangelie. Maar ‘ik wilde graag gaan werken op een plaats waar eigenlijk nog niets van het Volle Evangelie bekend was, en zo besloot ik in Gouda ... te gaan werken. Ik huurde een zaaltje in de Groenendaal en zette een advertentie in het plaatselijk dagblad’. Er kwamen vijfendertig mensen de eerste keer. Maar ‘in een gehuurde zaal ben je nooit zo vrij als in een eigen gebouw. Vooral als men God wil loven en prijzen, zoals de De rooms-katholieke Allerheiligst Sacramentskerk werd op 5 juli 1932 ingewijd door monseigneur Aengenent, bisschop van Haarlem. Het ontwerp was van de architect Jac.P. Dessing.

Historische Vereniging Die Goude

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daartoe zal de kerkenraad tenminste op twee zondagen in een kerkdienst de naam van de predikant bekend maken en de gemeente uitnodigen voor een gemeentevergadering voor informatie over

Voor de Protestantse Kerk in Nederland en haar gemeenten is privacy en een veilige omgeving van groot belang. De Protestantse Kerk in Nederland en haar gemeenten zijn volgens de

Mede ter invulling van het ons actief richten op de groep gemeenteleden in de leeftijd 20 – 45 jaar is eind 2019 besloten om het binnen de Hervormde gemeente van Ommen

Zondag 28 februari 2021 vanuit de Opstandingskerk 9.30 Ds Gertjan Robbemond Om 18.30 Uur van Lofprijzing vanuit de Kruiskerk door Ds... Orde van dienst zondag 21 februari 2021

Net als in Nederland loopt het aantal coronagevallen hier op. We hebben al een aantal maanden een avondklok en we moeten overal mondkapjes dragen. Alles is

Van 17 tot 24 januari vieren we de Week van gebed voor de eenheid 2021 met als thema: “#blijf in mijn liefde”.. De jaarlijkse gebedsweek is oorspronkelijk het idee van de

16 Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.. 17 God heeft zijn Zoon

Er is verdriet bij Marcel en Karin Muizelaar-IJspeerd en hun kinderen omdat hun vader en opa (Douwe Muizelaar) op 25 januari is overleden. Here God troost U hen en de verdere