• No results found

Handhavingsbeleid m.b.t. brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Handhavingsbeleid m.b.t. brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Handhavingsbeleid m.b.t. brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw

1. Inleiding

Reeds in het Bouwbesluit 1992 koos de wetgever ervoor om de voorschriften voor brandveiligheidsin- stallaties in zowel te bouwen als bestaande bouwwerken niet in het Bouwbesluit op te nemen, maar in een regeling over te laten aan de gemeentelijke bouwverordeningen. Om de bouwverordening vol- ledig complementair te maken aan de brandveiligheidsvoorschriften van het (nieuwe) Bouwbesluit 2003 (dat op 1 januari 2003 in werking is getreden), heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de achtste en negende serie wijzigingen op de Modelbouwverordening 1992 aan haar leden overlegd.

Door de gemeenteraad van de gemeente Assen is in 2003 en 2004 besloten om respectievelijk de achtste en negende serie wijzigingen over te nemen in de Bouwverordening Assen 1993.

Met betrekking tot de voorschriften voor brandveiligheidsinstallaties ging het grotendeels om juridifi- catie van de bestaande brandpreventiepraktijk. Op een aantal aspecten betrof het echter toch ook een aanscherping van de regels, die met name consequenties hadden voor bestaande bouw.

In de notitie Handhavingsbeleid m.b.t. brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw, vastgesteld d.d.

05-08-2004, is met betrekking tot de aangescherpte regels handhavingsbeleid vastgelegd.

Inmiddels is de tiende serie wijzigingen op de Modelbouwverordening 1992 verwerkt in de gemeente- lijke bouwverordening, deze is op 13 april 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze wijziging vraagt om een actualisatie van de op d.d. 05-08-2004 vastgestelde versie van deze notitie.

In de Bouwverordening is (met het vaststellen van de 10de wijziging van het VNG) een ontheffingsgrond- slag opgenomen voor de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie.

In bijlage 3 is derhalve een handreiking ‘ontheffing aanwezigheid brandmeldinstallatie met handbrand- melders en ontruimingsalarminstallatie’ opgenomen.

2. Oude en nieuwe regelgeving

2.1 (Oude) regelgeving over brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw

In de bouwverordening stonden voor drie type gebouwen (uitgewerkte) prestatie-eisen vermeld. Voor de overige type gebouwen was ‘slechts’ de volgende functionele eis van toepassing: “Een gebouw niet zijnde een woning, woongebouw, logiesverblijf, logiesgebouw of kantoorgebouw moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie en een ontruimingsalarminstallatie, indien de omvang en/of bestemming hiertoe uit oogpunt van brandveiligheid aanleiding geven”.

Met publicatie van het boek ‘Een brandveilig gebouw bouwen’ in 1994 heeft de Nederlandse Brandweer Federatie (NBF) de afgelopen jaren deze leemte in de regelgeving opgevuld met handvatten voor een éénduidige invulling van de functionele eisen. Door nagenoeg heel brandweer Nederland is vanaf 1994 dankbaar gebruik gemaakt van de publicatie van het NBF.

Voor meer informatie zie Bijlage 1

2.2 (Nieuwe) regelgeving over brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw

In verband met de vervanging van het Bouwbesluit 1992 door het Bouwbesluit 2003 moest het hoofdstuk over brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw ingrijpend worden aangepast. Er is bij het herschrij- ven voor gekozen om de desbetreffende voorschriften een vergelijkbare opbouw te geven als het Bouwbesluit. Dit betekent dat er evenals in het Bouwbesluit voor alle gebouw typen prestatie-eisen en waar nodig aanwezigheidseisen worden gesteld.

In de (vernieuwde) bouwverordening worden vier criteria genoemd voor de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie , namelijk de hoogte van de vloer van een verblijfsruimte ten opzichte van het meetniveau, de totale gebruiksoppervlakte, het aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers (zalen) em het aantal; bouwlagen. Daarnaast dienen gebouwen met een zogenaamd ‘doodlopend einde’ (deels) voorzien te zijn van een brandmeldinstallatie. Indien op grond van deze criteria een brandmeldinstallatie is vereist, is het gebouw voorzien van een ontruimingsalarminstallatie.

Voor meer informatie zie Bijlage 2 3. Verschil oude en nieuwe regelgeving

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste verschillen per gebouwfunctie.

In de tweede kolom wordt aangegeven op welke punten de nieuwe regelgeving met betrekking tot brandveiligheidsinstallaties in bestaande bouw strenger is geworden. In kolom drie wordt aangegeven op welke punten de nieuwe regelgeving lichter is geworden (na vaststellen 8e, 9e en 10e wijziging).

Lichter Strenger

Functie

Nr.

CVDR24740_1

CVDR

4 april2017

Officiële uitgave van Assen.

(2)

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Woonfunctie

Een brandmeldinstallatie zonder doormel- ding naar de regionale alarmcentrale hoeft niet voorzien zijn van een certificaat.

Een ontruimingsalarminstallatie moet in alle gevallen vanaf 500 m2 in plaats van 1000 m2. Bij een bijeenkomstfunctie voor de opvang van kinderen jonger dan 4 jaar dient vanaf 200 m2 een brandmeldinstallatie Bijeenkomstfunctie

met volledige bewaking en doormelding naar de regionale alarmcen- trale aanwezig te zijn.

Ook in gebouwen met een vloer van een verblijfsruimte lager dan 5 m moet bij een grootte vanaf 1000 m2 (en meer dan één zaal) en bij een grootte vanaf 5000 m2 een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke respectievelijk volledige bewaking worden aangebracht.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Celgebouw

Een brandmeldinstallatie zonder doormel- ding naar de regionale alarmcentrale hoeft niet voorzien zijn van een certificaat.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Gezondheidszorg- functie

Een brandmeldinstallatie zonder doormel- ding naar de regionale alarmcentrale hoeft niet voorzien zijn van een certificaat.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Industriefunctie

In kantoorgebouwen met een vloer van een verblijfsruimte hoger dan 20 m (in Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm-

centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Kantoorfunctie

plaats van 13 m) moet een brandmeldin- stallatie met handbrandmelders worden aangebracht

Ongeacht de hoogte van een vloer van een verblijfsruimte moet in een gebouw vanaf 250 m2 (was 500 m2) een brandmeldinstallatie met volledige bewaking (was gedeeltelijke bewaking) aangebracht worden.

Logiesfunctie

Ongeacht de grootte moet in een gebouw met een vloer van een verblijfsruimte tussen 5 en 13 m een brandmeldinstallatie met volle- dige bewaking (was gedeeltelijke bewaking) worden aangebracht.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Een brandmeldinstallatie zonder doormel- ding naar de regionale alarmcentrale hoeft niet voorzien zijn van een certificaat.

Een ontruimingsalarminstallatie moet vanaf 500 m2 in plaats van 1000 m2.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Onderwijsfunctie

Een brandmeldinstallatie zonder doormel- ding naar de regionale alarmcentrale hoeft niet voorzien zijn van een certificaat.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Sportfunctie

Een brandmeldinstallatie zonder doormel- ding naar de regionale alarmcentrale hoeft niet voorzien zijn van een certificaat.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

Winkelfunctie

In een besloten parkeergarage 1000 m2 < x < 2500 m2 moet een brandmeldinstallatie met volledige bewaking zonder doormelding Overige gebruiks-

functie

(besloten parkeerga-

rage) aanwezig zijn. In een besloten parkeergarage > 2500 m2 moet een brandmeldinstallatie met volledige bewaking met doormelding aan- wezig zijn.

Een brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarm- centrale moet voorzien zijn van een certificaat.

4. Handhavingsbeleid

Omdat er grenzen zijn aan de in te zetten financiële en personele middelen, moeten er expliciete keuzes gemaakt worden: bij overtreding van welke van de (aangescherpte) regels met betrekking tot brandvei- ligheidsinstallaties in welke (bestaande) gebouwfuncties moet handhavend worden opgetreden? Een methodiek voor het maken van de afweging om een regel al dan niet te handhaven is de risico-analyse.

Deze methodiek wordt landelijk steeds meer toegepast bij het bepalen en prioriteren van handhavings- taken. Kernvraag hierbij is: welke regels kenmerken zich door grote (afbreuk)risico’s als ze niet worden nageleefd? Het handhaven van de regels met een groot (afbreuk)risico heeft vervolgens structureel hoge prioriteit (zie ook de Contourennota Handhaving 2002 – 2006 (vastgesteld door de gemeenteraad van Assen d.d. 17 april 2003) en de notitie (Handhavings)beleid brandpreventie (vastgesteld door het College van B & W van Assen d.d. 4 april 2003).

Voor beantwoording van de vraag in welke (bestaande) gebouwfuncties tegen overtreding van de aangescherpte regels handhavend moet worden opgetreden, kan aansluiting worden gezocht bij het gestelde in hoofdstuk 6 van de bouwverordening met betrekking tot gebruiksvergunningsplichtige bouwwerken. Handhavend moet worden opgetreden in gebouwen waarin een verhoogde kans op brand, dan wel een verhoogde kans op negatieve gevolgen van een éénmaal uitgebroken brand aan- wezig is. Met andere woorden, in gebouwen waarvoor een gebruiksvergunning verplicht is. In niet- gebruiksvergunningsplichtige bouwwerken wordt niet actief gehandhaafd op naleving van de (aange-

(3)

scherpte) regels. Uitsluitend naar aanleiding van een klacht, melding of verzoek wordt het handhavings- proces in gang gezet (het zogenaamde ‘piepsysteem’).

4.1 Handhaving (aangescherpte) regels met betrekking tot brandveiligheidsinstallaties in gebruiksver- gunningsplichtige bouwwerken die voorzien zijn van een gebruiksvergunning

Met betrekking tot handhaving van de aangescherpte regels in bouwwerken die reeds voorzien zijn van een gebruiksvergunning, is het niet onredelijk om – per aangescherpte regel – een termijn te stellen waarbinnen aan de nieuwe regel moet zijn voldaan. Deze termijn moet voldoende rekening houden met wat redelijk is en wat praktisch haalbaar is.

Termijn Nieuwe regel

De kosten die gemaakt moeten worden voor het (laten) certificeren van een bestaande brandmeldin- stallatie wegen niet of nauwelijks op tegen de te verwachten ‘brandveiligheidswinst’. Derhalve is het Certificering brandmeldinstal-

latie

niet onredelijk om te stellen dat alleen nieuwe brandmeldinstallaties voorzien moeten zijn van een certificaat. Voor gebouwen met een bestaande installatie betekent dit dat bij vervanging of uitbreiding de brandmeldinstallatie voorzien moet worden van een certificaat. Om alle betrokkenen hiervan op de hoogte te stellen zal dit in de eerstvolgende brief naar aanleiding van een reguliere controle van de gebruiksvergunning aan betrokkenen worden medegedeeld (zie verder). Handhaving zal vervolgens geschieden overeenkomstig het gestelde in de notitie (Handhavings)beleid brandpreventie.

Een redelijke termijn voor het aanbrengen van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstal- latie is erg situatieafhankelijk. Factoren als het feitelijke gebruik en de aanwezigheid en het niveau van Aanwezigheid brandmeldin-

stallatie en/of ontruimingsa-

larminstallatie de overige brandveiligheidsvoorzieningen spelen een belangrijke rol. Afhankelijk van deze factoren zal in de eerstvolgende brief naar aanleiding van een reguliere controle van de gebruiksvergunning melding worden gemaakt van de nieuwe regelgeving en een termijn ‘op maat’ worden gesteld (zie verder). Handhaving zal vervolgens geschieden overeenkomstig het gestelde in de notitie (Handha- vings)beleid brandpreventie.

4.2 Standaardzinnen

Om alle betrokkenen te informeren, zullen onderstaande zinnen – indien van toepassing - aan het eind van de eerstvolgende brief naar aanleiding van een reguliere controle van de gebruiksvergunning worden opgenomen.

Standaardzinnen met betrekking tot het certificering van de brandmeldinstallatie.

Tot slot, overeenkomstig voorstellen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wijziging van de Model Bouwverordening 1992, heeft de gemeenteraad van de gemeente Assen in 2003, 2004 en 2006 de Bouwverordening Assen 1993 gewijzigd. In hoofdstuk 5, paragraaf 2 Staat van brandveilig- heidsinstallaties en vluchtroute-aanduidingen is de volgende (nieuwe) regel opgenomen:

“Een (…) in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie is voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in Den Haag, dan wel een certificaat waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorenge- noemde Regeling Brandmeldinstallaties 2002.”

Omdat de kosten die u moet maken voor het (laten) certificeren van de huidige bestaande brandmeld- installatie in uw gebouw niet of nauwelijks op zullen wegen tegen de te verwachten ‘brandveiligheids- winst’, delen wij u mede dat (pas) bij vervanging de nieuwe brandmeldinstallatie (wél) voorzien moet zijn van een certificaat. Ter informatie, de technische (en economische) levensduur van een brandmeld- installatie is in de regel maximaal 10 jaar.

Standaardzinnen met betrekking tot het aanbrengen van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsa- larminstallatie.

Tot slot, overeenkomstig voorstellen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wijziging van de Model Bouwverordening 1992, heeft de gemeenteraad van de gemeente Assen in 2003 en 2004 de Bouwverordening Assen 1993 gewijzigd. In hoofdstuk 5, paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsin- stallaties en vluchtroute-aanduidingen zijn (nieuwe) regels opgenomen met betrekking tot het in een gebouw aanwezig moeten zijn van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie.

Concreet betekenen deze (nieuwe) regels dat u in uw gebouw een gecertificeerde brandmeldinstallatie met …..1 bewaking, uitgevoerd overeenkomstig NEN 2535 en de Regeling Brandmeldinstallaties 2002, moet (laten) aanbrengen. De brandmeldinstallatie moet bovendien zijn aangesloten op het automatische brandmeldsysteem van de Regionale Brandweer Drenthe. Wij realiseren ons dat het (laten) aanbrengen van een dergelijke installatie enige tijd vergt. Derhalve delen wij u mede dat wij u voor het (laten) aan- brengen van deze installatie - in afwijking van de gebruikelijke termijnen - tot uiterlijk ……….2 de tijd geven.

(in geval van een ontruimingsalarminstallatie moet in plaats van bovenstaande alinea de onderstaande alinea worden gebruikt)

Concreet betekenen deze (nieuwe) regels dat u in uw gebouw een ontruimingsalarminstallatie, uitgevoerd overeenkomstig NEN 2575, moet (laten) aanbrengen. Wij realiseren ons dat het (laten) aanbrengen van

1) Invullen: volledig of gedeeltelijk

2) Invullen: een redelijke termijn met een minimum van 1jaar.

(4)

een dergelijke installatie enige tijd vergt. Derhalve delen wij u mede dat wij u voor het (laten) aanbrengen van deze installatie - in afwijking van de gebruikelijke termijnen - tot uiterlijk ……….3 de tijd geven.

4.3 Handhaving (aangescherpte) regels met betrekking tot brandveiligheidsinstallaties in gebruiksver- gunningsplichtige bouwwerken die nog niet voorzien zijn van een gebruiks-vergunning

Met betrekking tot handhaving van (aangescherpte) regels geldt de gebruikelijke procedure. Voor afgifte van een gebruiksvergunning moet een bouwwerk voldoen aan het gestelde in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Bij het bestaan van onvolkomenheden vindt handhaving plaats overeenkomstig het gestelde in de notitie (Handhavings)beleid brandpreventie.

3) Invullen: een redelijke termijn met een minimum van 1jaar.

(5)

BIJLAGE 1 (OUDE) REGELGEVING

Bouwverordening Assen 1993

Hoofdstuk 5, Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties Artikel 5.2.1

Algemene eisen voor brandveiligheidsinstallaties in gebouwen

Een krachtens de artikelen 5.2.2 tot en met 5.2.4 en 5.2.5, eerste en tweede lid, in een gebouw aanwezige brandmeldinstal- latie dient rechtstreeks door te melden naar de alarmcentrale van de brandweer.

1.

Een krachtens de artikelen 5.2.2 tot en met 5.2.4 en 5.2.5, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, in een gebouw aanwezige brandmeldinstallatie moet overeenkomstig de goedgekeurde installatie-tekeningen zijn aangebracht en moet doeltreffend 2.

zijn ontworpen, aangelegd en in bedrijf gesteld. Aan deze eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien de installatie voldoet aan het gestelde in NEN 2535, uitgave 1996 en NEN 2535/C1, uitgave 1997.

Artikel 5.2.2

Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

Een gebouw niet zijnde een woning, woongebouw, logiesverblijf, logiesgebouw of kantoorgebouw moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie en een ontruimingsalarminstallatie, indien de omvang en/of bestemming hiertoe uit oogpunt van brandveiligheid aanleiding geven.

Artikel 5.2.3

Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard

Een woning met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m² of een woongebouw waar sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners, in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van de bewoners, moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met volle- dige bewaking en een ontruimingsalarminstallatie.

Artikel 5.2.4

Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

1. Een logiesverblijf of logiesgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte hoger dan 13 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen, moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking en een ontruimingsalarm-installatie.

2. Een logiesverblijf of logiesgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte ten hoogste 5 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen en waarvan de totale gebruiksoppervlakte meer bedraagt dan 500 m², alsmede een logiesgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte hoger dan 5 meter boven, doch niet hoger dan 13 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking en een ontruimingsalarm-installatie.

3. Een logiesgebouw waarin één of meer logiesverblijven of gemeenschappelijke verblijfsruimten zijn gelegen, die over slechts één vluchtmogelijkheid beschikken welke door een vluchttrappen- huis, niet zijnde een veiligheidstrappenhuis voert, moet zijn voorzien van een brandmeldinstal- latie met volledige bewaking en een ontruimingsalarminstallatie.

4. In afwijking van het derde lid mag, wanneer niet meer dan 150 m² gebruiksoppervlakte aan logies- verblijf of gemeenschappelijke verblijfsruimte hoger is gelegen dan 2 meter boven het aansluitende terrein, zijn volstaan met gedeeltelijke bewaking en ontruimingsalarminstallatie.

Artikel 5.2.5

Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen

1. Een kantoorgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte hoger dan 50 meter boven, doch niet hoger dan 70 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen, moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking en een ontruimingsalarminstallatie.

2. Een kantoorgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte hoger dan 13 meter boven, doch niet hoger dan 50 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen, moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met handbrandmelders en een ontrui- mingsalarminstallatie.

3. Een kantoorgebouw, waarvan de hoogste vloer van een verblijfsruimte ten hoogste 13 meter boven de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de toegang is gelegen, moet zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie, tenzij de totale gebruiksoppervlakte minder bedraagt dan 500 m².

4. In een kantoorgebouw, waar de beide vluchtroutes vanaf de toegang tot een verblijfsruimte ge- deeltelijk samenvallen, moeten de verkeersruimten, waarin bedoelde vluchtroutes samenvallen, alsmede de ruimten van waaruit die vluchtroute bij brand zouden kunnen worden geblokkeerd, zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimte bewaking. Tevens moet ten behoeve van

(6)

de verblijfsruimten die op bedoelde verkeersruimten zijn aangewezen, zijn voorzien in een ontrui- mingsalarminstallatie.

5. Een kantoorgebouw met een rookcompartiment dat over slechts één vluchtmogelijkheid beschikt welke door een trappenhuis, dat niet aan de eisen voor een vluchtweg voldoet, voert, moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking en een ontruimingsalarminstallatie.

Een brandveilig gebouw bouwen, uitgave Nederlandse Brandweer Federatie (2e druk) Hoogste vloer verblijfsgebied (m)

Bijeenkomstgebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Schouwburg, theater en bioscoop

type A type C

> 500 type C Ontruimingsalarminstallatie

type B6 , 8 , -

Brandmeldinstallatie

> 50009

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Bijeenkomstgebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Zalen voor bijeenkomsten en tentoonstellingsge- bouw

type A

> 1000 type C

> 1000 type C Ontruimingsalarminstallatie

type B , 7 , -

Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Bijeenkomstgebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Showroom, musea

type A

> 1000 type C

> 1000 type C Ontruimingsalarminstallatie

type B

, - ,

Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Bijeenkomstgebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Kerk, moskee en gebedshuizen

-

> 1000 type C

> 1000 type C Ontruimingsalarminstallatie

type B

- -

- Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Cellengebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5

> 500 type B

> 500 type B

> 500 type B Ontruimingsalarminstallatie

Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Gezondheidszorggebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Ziekenhuizen, verpleeghuizen, poliklinieken en psychi- atrische inrichtingen

type A

> 500 type A

> 500 type A Ontruimingsalarminstallatie

Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Horecagebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Restaurants, cafés, kantines en discotheken

type A

> 1000 type C

> 1000 type C Ontruimingsalarminstallatie

type B - ,

Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Industriegebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Werkplaats, opslagloods

type B

> 8000 type B

> 8000 type B Ontruimingsalarminstallatie

> 8000

> 8000 Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Kinderopvanggebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 0-4 jarigen

-

> 500 type B

> 250 type C Ontruimingsalarminstallatie

> 500 type B

> 500 Brandmeldinstallatie

6) bij 2 of meer zalen

8) brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking overeenkomstig NEN 2535 9) brandmeldinstallatie met volledige bewaking overeenkomstig NEN 2535 7) brandmeldinstallatie met alleen handbrandmelders overeenkomstig NEN 2535

(7)

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Onderwijsgebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Scholen, universiteiten en opleidingsinstituten

type B type B

> 1000 type C Ontruimingsalarminstallatie

> 5000 -

Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Parkeergebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Gesloten parkeergarage

> 5000 type C

> 5000 type C -

Ontruimingsalarminstallatie

- -

- Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Sportgebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5

type B

> 1000 type C type B

> 1000 type C Ontruimingsalarminstallatie

- , Brandmeldinstallatie

Hoogste vloer verblijfsgebied (m) Winkelgebouw

13 < x < 50 5 < x < 13

< 5 Winkels, winkelcentra en warenhuizen

type B type B

> 1000 type C Ontruimingsalarminstallatie

> 10000 type A

> 10000 type A

> 10000 type A

> 5000

> 5000

> 5000 Brandmeldinstallatie

> 10000

> 10000

> 10000

(8)

BIJLAGE 2 (NIEUWE) REGELGEVING (na vaststellen 10e wijziging)

Bouwverordening Assen 1993

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

1. Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de ontdekking en melding van brand, dat een brand zo snel mogelijk kan worden ontdekt en gemeld.

2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerst en het tweede lid, indien de aard en de geringe omvang van de gebruiksfunctie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties 1. Een gebruiksfunctie waarvan:

de hoogste vloer van een verblijfsruimte is gelegen op een in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening aangegeven waarde boven het meetniveau als bedoeld in het Bouwbesluit;

a.

b. de totale gebruiksoppervlakte meer bedraagt dan de in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening aangegeven grenswaarde;

c. het aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers meer bedraagt dan de in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening aangegeven grenswaarde;

d. die is gelegen in een bouwwerk dat bestaat uit meer bouwlagen dan de in tabel 2.6.1 van bijlage 10 zijn aangegeven;

is voorzien van een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002.

2. In een gebruiksfunctie niet zijnde een woonfunctie of een woongebouw waar vanaf de toegang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, dient de ruimte waardoor dient te worden gevlucht alsmede de ruimten van waaruit de betreffende vluchtroute bij brand zou kunnen worden geblokkeerd, voorzien te zijn van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking, indien er sprake is van één of meer van de volgende situaties:

a. De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte en een punt vanwaar in meerdere richtingen kan worden gevlucht, bedraagt meer dan 10 meter;

b. Het totale oppervlak van het gedeelte van de ruimte waardoor slechts in één richting kan worden gevlucht alsmede de op dit gedeelte aangewezen verblijfsruimten is groter dan 200 m2;

c. Het aantal verblijfsruimten dat is aangewezen op de betreffende ruimte bedraagt meer dan 2.

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

1. De omvang van de bewaking van de brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002, is uitgevoerd als:

a. niet-automatische bewaking; of b. gedeeltelijke bewaking; of

c. volledige bewaking; zoals aangegeven in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening, of

d. ruimte bewaking, voor gedeeltelijk samenvallende vluchtroutes en risicoruimten.

2. Een op grond van artikel 2.6.2, lid 1a, b en c, in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie meldt rechtstreeks door naar de alarmcentrale van de brandweer, voor zover dit voor een gebruiks- functie staat aangegeven in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening.

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

1. Een op grond van artikel 2.6.2 in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie voldoet aan het gestelde in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1 uitgave 2002.

2. Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie is ontworpen en aangelegd overeenkomstig een door of namens burgemeester en wethouders aanvaard pro- gramma van eisen als bedoeld in NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1 uitgave 2002.

3. Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezige brandmeldinstallatie welke op grond van artikel 2.6.3, lid 2 rechtstreeks is doorgemeld naar de alarmcentrale van de brandweer, is voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in Den Haag, dan wel een certificaat

(9)

waarvan een door burgemeester en wethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onder- zoeksinstelling in een schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minste gelijk- waardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde Regeling Brandmeldinstallaties 2002.

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

1. Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor alarmering dat gebruikers bij brand binnen redelijke tijd uit het bouwwerk kunnen vluchten.

2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.6.5 van bijlage 11 van deze verordening voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerst en het tweede lid, indien de aard en de geringe omvang van de gebruiksfunctie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties

1. Een gebruiksfunctie die op grond van artikel 2.6.2 is voorzien van een brandmeldinstallatie, is voorzien van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2004.

2. In een gebruiksfunctie, waarop het gestelde in artikel 2.6.2, tweede lid, van toepassing is, dienen de betreffende verblijfsruimten te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2004.

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties

1. Een op grond van artikel 2.6.6, in een bouwwerk aanwezige ontruimingsalarminstallatie voldoet aan het gestelde in NEN 2575, uitgave 2004.

2. Een op grond van artikel 2.6.6, in een bouwwerk aanwezige ontruimingsalarminstallatie is ontwor- pen en aangelegd overeenkomstig een door of namens burgemeester en wethouders aanvaard programma van eisen, als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2004.

Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)

Omvang van bewaking Grenswaarden

Artikelen van toe- passing

Door- mel- ding Volle- dig Ge- deel- telijk Niet auto- ma- tisch Aan- tal bouw- lagen Aantal ver- blijfs- ruim- Ge-

bruiks- opper- vlakte (m2) Hoogte hoog- ste vloer (m) Kwa- liteit Om- vang van de be- wa- king Aan- we- zig- heid

ten be- stemd voor bezoe- kers

2.6.3 2.6.3 2.6.3 2.6.3 2.6.2 2.6.2

2.6.2 2.6.2

2.6.4 2.6.3 2.6.2 Artikel

2 1c 1b 1a 1d 1c

1b 1a

Lid

Woonfunctie 1

*

* - - - -

500 -

*

*

* Woonfunctie niet van een woonwagen

*

* - - - -

1 -

*

*

* Woonfunctie bestemd voor minder zelfredza- me personen in combi- natie met permanent toezicht

* -

* - - -

1 -

*

*

* Woonfunctie bestemd voor minder zelfredza- me personen zonder permanent toezicht

- - - - - -

- -

- - - Overig woonfunctie Bijeenkomstfunctie 2

- - -

* - -

500 -

*

*

* Bijeenkomstfunctie niet

zijnde de bijeenkomst- - - - 1 * - - -

functie voor het aan-

schouwen van sport - 1000 1 - - * - *

*

* - - - -

5000 -

* -

* - - 1

- 5<13

* -

* - - -

- 13<50

*

* - - - -

- 50<70

(10)

*

* - - - -

200 -

*

*

* Bijeenkomstfunctie voor de opvang van kinderen

jonger dan 4 jaar. * * * 2,4 - - - - - * *

- - - - - -

- -

- - - Overige bijeenkomst- functie

*

* - - - -

1 -

*

*

* Celfunctie

3

Gezondheidszorgfunctie 4

*

* - - - -

1 -

*

*

* Gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten

- - -

* - -

500 -

*

*

* Gezondheidszorgfunctie voor niet aan bed ge- bonden patiënten

- - -

* 1 -

- -

* - -

* - -

- 20<50

* -

* - - -

- 50<70

- - - - - -

- -

- - - Overige gezondheids- zorgfunctie

Industriefunctie 5

- - -

* - -

1000 -

*

*

* Industriefunctie niet zijnde een lichte indu-

striefunctie - - - 1 * - - -

* - -

* 20

- - - - - -

- -

- - - Overige industriefunctie

- - -

* - -

500 -

*

*

* Kantoorfunctie

6

- - -

* 1 -

- -

* - -

* - -

- 20<50

* -

* - - -

- 50<70 Logiesfunctie

7

- - -

* 1 -

- -

*

*

* Logiesgebouw

*

* - - - -

- 5

*

* - - - -

250 -

- - - - - -

- -

- - - Overige logiesfunctie

- - -

* - -

500 -

*

*

* Onderwijsfunctie 8

- - -

* 1 -

- -

* - -

* - -

- 20<50

* -

* - - -

- 50<70

Omvang van bewaking Grenswaarden

Leden van toepas- sing

Door- mel- ding Volle- dig Ge- deel- telijk Niet

auto- ma- tisch Aan- tal bouw- lagen Aantal

verblijfs- ruimten be- Gebruiks- opper- vlakte (m2) Hoogte hoogste vloer (m) Kwa- liteit Om- vang van de be- Aan-

we- zig- heid

stemd wa-

king voor be-

zoekers

2.6.3 2.6.3 2.6.3 2.6.3 2.6.2 2.6.2

2.6.2 2.6.2

2.6.4 2.6.3 2.6.2 Artikel

2 1c 1b 1a

1d 1c

1b 1a

Lid

- - -

* - -

1000 -

*

*

* Sportfunctie 9

- - -

* 1 -

- -

* - -

* - -

- 5<13

* -

* -

- -

- 13<50

*

* - - - -

- 50<70

- - -

* - -

1000 -

*

*

* Winkelfunctie 10

- - -

* 1 -

- -

* - -

* - -

5000

<13

* -

* -

- 10000

<13

* - -

* - -

1000 13<50

* -

* -

- -

5000 13<50

*

* - - - -

10000 13<50

*

* - - - -

- 50<70 Overige ge-

bruiksfunctie 11

-

* - - - -

1000 -

*

*

* Overige beslo-

ten gebruiks- - 2500 - - - - * *

(11)

- - -

* 1 -

- -

functie voor het stallen van motorvoertui- gen

- - -

* - -

1000

*

*

* Overige ge- bruiksfunctie voor het perso- nenvervoer

- - -

* 1 -

-

* -

* -

- -

2500

* -

* -

- -

- 13

*

*

*

* - -

F F

*

*

* Andere overi- ge gebruiks- functie

*

*

*

* - -

F F

*

*

* Bouwwerk geen gebouw zijnde 12

Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (Ontruimingsalarminstallaties)

Artikelen van toepassing Gebruiksfunctie

Kwaliteit Aanwezigheid

2.6.7 2.6.6

Artikel Lid

Woonfunctie 1

*

* woonfunctie niet van een woonwagen bestemd voor minder zelf- redzame personen

*

* Bijeenkomstfunctie

2

*

* Celfunctie

3

*

* Gezondheidszorgfunctie

4

Industriefunctie 5

*

* industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie

*

* Kantoorfunctie

6

Logiesfunctie 7

*

* Logiesgebouw

*

* Onderwijsfunctie

8

*

* Sportfunctie

9

*

* Winkelfunctie

10

Overige gebruiksfunctie 11

*

* overige besloten gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoer- tuigen

*

* overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer

*

* andere overige gebruiksfunctie

- -

Bouwwerk geen gebouw zijnde 12

(12)

BIJLAGE 3: Handreiking ontheffing aanwezigheid brandmeldinstallatie met handbrandmelders en ontruimingsalarminstallatie

Aanleiding

In de Bouwverordening is (met het vaststellen van de 10de wijziging van het VNG) een ontheffings- grondslag opgenomen voor de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarmin- stallatie.

Tekst artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

1. Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de ontdekking en melding van brand, dat een brand zo snel mogelijk kan worden ontdekt en gemeld.

2. Voor zover een gebruiksfunctie in tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid, indien de aard en geringe omvang van de gebruiksfunctie daartoe aanleiding geeft.

Toelichting: in tabel 2.6.1 worden vier criteria genoemd voor de aanwezigheid van een brandmeldin- stallatie, namelijk de hoogte van een verblijfsruimte ten opzichte van het meetniveau, de totale gebruiks- oppervlakte en het aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers (zalen) en het aantal bouwlagen.

Bij meerdere bouwlagen wordt geacht dat het ontruimingsgebied niet door middel van het aanroepen van personen gewaarschuwd kan worden.

Tekst artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

1. Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor alarmering dat gebruikers bij brand binnen redelijke tijd uit het bouwwerk kunnen vluchten.

2. Voor zover een gebruiksfunctie in tabel 2.6.5 van bijlage 11 van deze verordening voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid, indien de aard en geringe omvang van de gebruiksfunctie daartoe aanleiding geeft.

Toelichting: indien een gebruiksfunctie weinig bouwlagen bevat en de personen in het ontruimingsgebied dus gemakkelijk door middel van aanroepen kunnen worden gewaarschuwd , kan ontheffing worden verleend van de eis tot het aanbrengen van een ontruimingsalarminstallatie en – gezien de samenhang – dan tevens van de eis tot het aanbrengen van een brandmeldinstallatie.

Probleem

In welke gevallen kan – zonder dat de veiligheid in het geding is – ontheffing worden verleend voor het aanbrengen van een brandmeldinstallatie en/of ontruimingsalarminstallatie? De toelichtingen van artikel 2.6.1 en 2.6.5 geven – vanwege een aantal tegenstrijdigheden - onvoldoende duidelijkheid.

Antwoord

Ontheffing brandmeldinstallatie met handbrandmelders en ontruimingsalarminstallatie

In een aantal gebruiksfuncties wordt – als de gebruiksoppervlakte boven een bepaalde (grens)waarde komt of als het aantal bouwlagen twee of meer is – een brandmeldinstallatie met handbrandmelders en een ontruimingsalarminstallatie voorgeschreven. In alle functies waarin een dergelijke installatie geëist wordt op grond van gebruiksoppervlakte of aantal bouwlagen kan de ontheffingsgrondslag zijn:

· de beroepbaarheid: personen in het ontruimingsgebied kunnen door aanroepen vanaf elke plaats worden gewaarschuwd (bijvoorbeeld een gebouw dat niet of nauwelijks is ingedeeld of een gebouw met twee in open verbinding staande verdiepingen).

Kengetallen waarmee rekening gehouden moet worden:

- rekenwaarde geluidsniveau aanroepen is 90 dB(A). Met betrekking tot het geluidsniveau op bepaalde afstanden geldt - voor een niet ingedeelde en standaard gestoffeerde ruimte - het volgende:

Geluidsniveau (dB(A)) Afstand tot persoon die aanroept

84 1 meter

78 2 meter

72 4 meter

66 8 meter

60 16 meter

54 32 meter

48 64 meter

- geluidsniveau aanroepen moet 6 dB(A) hoger zijn dan achtergrondgeluid (zie ook NEN 2575).

- grenswaarde van het achtergrondgeluid is (zie ook Bijlage F van NEN 2575):

(13)

Omgevingsgeluid (dB(A)) Gebied

Gebouwtype

40-50 kantoorcellen

kantoren

50-70 kantoortuinen

72-75 restaurants

50-60 rustig

winkels

65-75 lawaaiig

70-75 besturingsruimten

fabrieken

80-85 lichte produktie

95-105 zware industrie

· De gebruiksoppervlakte van de (hele) gebruiksfunctie minus de oppervlakte van opslagruimten en/of magazijnen waar slechts af en toe mensen aanwezig zijn, is kleiner dan de (grens)waarde (mits het gedeelte van de gebruiksfunctie waar wel regelmatig mensen aanwezig zijn, beroepbaar is);

(bijvoorbeeld een winkel met op de begane grond de verkoopruimte en op de verdieping een magazijn;

de oppervlakte van de verkoopruimte en het magazijn samen zijn groter dan de grenswaarde. Echter omdat in het magazijn slechts af en toe mensen aanwezig zijn, hoeft deze oppervlakte niet te worden meegeteld).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daisy van Boven is onlangs geslaagd voor de opleiding European tree technician (ETT) van IPC Groene Ruimte.. Met twee tienen en een gemiddelde van een 9 heeft ze niet alleen een

………. , waarvan een éénsluidend uittreksel hieraan gehecht zal blijven, en die de ondergetekende Vlaamse commissaris bevestigen dat dit besluit uitvoerbaar is ingevolge

Het gaat Koet kennelijk niet om mijn beschouwin­ gen over de betekenis van onvervangbare interne controle voor de risico-analyse en voor de keuze tussen systeem- en

Bij de Europese is de opgave waarschijnlijk niet zo moeilijk, maar hoe zit het met de rest van de wereld.. Probeer de vraagstukken op

De volgende vraag is of de nieuwe organisatie al dan niet onder de vleugels moet komen van de Raad voor de Rechtspraak, zoals thans wel het geval is met het CBB en de CRvB maar

A ls bestaansvoorwaarde voor de modeme politieke ~ noem- de spreker: een groot aantal personen, dat als kiezers moet worden gebonden en als leden georganiSeerd; voldoehde

Sedert 1840 is de 900 koppige bevolking van Winssen slechts iets meer dan verdubbeld waarbij vervolgens vanaf 1978 in Winssen nauwelijks groei en alleen maar vergrijzing heeft

Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 11, tweede lid, worden deze agenda en de daarop vermelde voorstellen of onderwerpen zo spoedig mogelijk,