• No results found

Farmacologische behandeling van de ziekte van Parkinson: op zoek naar de balans

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Farmacologische behandeling van de ziekte van Parkinson: op zoek naar de balans"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NEUROFARMACOTHERAPIE 66

SAMENVATTING

In dit overzichtsartikel worden de farmacologische behandelopties voor zowel de motorische als non-motorische symptomen van de ziekte van Parkinson besproken. Aan bod komen het werkings- mechanisme, de effecten, de bijwerkingen en de in- teracties van de verschillende middelen. Inzicht in deze principes is cruciaal om tijdens de verschillen- de ziektestadia de juiste behandelkeuzes te kunnen adviseren en te kunnen anticiperen op de mogelijke gevolgen van de behandeling. Onderscheid wordt gemaakt tussen de behandeling van motorische symptomen, voornamelijk via verschillende aangrij- pingspunten binnen het dopaminesysteem, en de non-motorische symptomen, die niet te behandelen zijn met dopaminerge therapie.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(2):66-73)

SUMMARY

This review presents an overview of the pharmaco- logical treatment options for motor and non-motor symptoms in Parkinson’s disease. The pharmaco- logical mechanisms behind the treatment options are briefly explained. Additionally, we focus on the efficacy and side-effects of the different options as well as the possible interactions between medica- tions. Knowledge of these principles is crucial for the decision making process throughout the treatment and during the different stages of disease. Part one of this review article focusses mainly on the treat- ment of motor symptoms, which is based on modify- ing the dopamine system via different pathways. Part two focusses on the different non-motor symptoms, not responding to dopaminergic therapy, and in need of a different pharmacological approach.

1aios neurologie, afdeling Neurologie, Radboudumc, Nijmegen, 2arts-onderzoeker, afdeling Neurologie, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, 3neuroloog, afdeling Neurologie, Amsterdam UMC, locatie AMC, 4neuroloog, afdeling Neurologie, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, 5neuroloog, afdeling Neurologie en Expertisecentrum voor Parkinson en Bewegingsstoornissen, Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, Radboudumc, Nijmegen, *beide auteurs hebben een gelijke bijdrage geleverd.

Correspondentie graag richten aan: dhr. dr. B. Post, Radboudumc, afdeling Neurologie, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen, tel.: 024 361 11 11, e-mailadres: Bart.Post@radboudumc.nl

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Trefwoorden: farmacologie, ziekte van Parkinson.

Farmacologische behandeling van de ziekte van Parkinson: op zoek naar de balans

Pharmacological treatment in Parkinson’s disease: in search for balance

drs. T.H. van Prooije1*, drs. V.J. Geraedts2*, prof. dr. R.M.A. de Bie3, prof. dr. J.J. van Hilten4, dr. B. Post5

INLEIDING

De ziekte van Parkinson (ZvP) is een progressieve neuro- degeneratieve aandoening die is geassocieerd met stapeling van het eiwit α-synucleïne. Hoewel de diagnose gesteld wordt op basis van de motorische kenmerken, wordt de ZvP ook gekenmerkt door een veelvoud aan non-motori- sche symptomen, onder andere reukverlies, REM-slaap-

stoornissen, autonome symptomen, cognitieve achteruit- gang en psychiatrische stoornissen. Individuele patiënten zullen in verschillende mate geconfronteerd worden met deze symptomen, waarbij gedurende het ziekteproces de motorische en non-motorische symptomen in verschillen- de mate op de voorgrond staan en daarmee het algehele functioneren van de patiënt wisselend zullen beïnvloeden.

(2)

De ernst van symptomen tezamen bepaalt uiteindelijk de individuele ziektelast. Deze gecombineerde ziektelast is schematisch weer te geven met een individuele Parkin- son-barcode, waarbij de afzonderlijke onderdelen hiervan staan voor de verschillende motorische en non-motorische symptomen (zie Figuur 1). Voordat behandeling gestart kan worden, moet duidelijk zijn wat de ziektelast is van de diverse symptomen en tot welke beperkingen dit leidt in het dagelijks functioneren. Tot dusverre is geen farmacolo- gische behandeling bekend die de ZvP remt.1 Wel zijn voor elk van de onderdelen van de Parkinson-barcode meerdere farmacologische interventies mogelijk. Deze interventies geven echter bijwerkingen of interacties die weer kunnen interfereren met andere symptomen. Voor een optimale behandeling is een juiste balans tussen de afzonderlijke onderdelen van de Parkinson-barcode nodig. Hiervoor is kennis van de interferenties van de verschillende medica- menten vereist. Het functioneren van de individuele pati- ënt is het uitgangspunt voor een gepersonaliseerd inter- ventieplan.

DOPAMINERGE BEHANDELING VAN MOTORISCHE SYMPTOMEN

De behandeling van motorische symptomen wordt toege- licht per farmacologische groep (zie Figuur 2 voor een schematische weergave van de farmacologische werking).

LEVODOPA

WERKINGSMECHANISME

Deze dopamineprecursor wordt na orale inname vanuit de perifere circulatie naar de hersenen getransporteerd. Na het passeren van de bloed-hersenbarrière wordt deze om- gezet in dopamine. Hiermee wordt het karakteristieke do- paminetekort aangevuld. Levodopa wordt echter ook reeds voor het passeren van de bloed-hersenbarrière in andere organen (darmen, lever, nieren) omgezet naar do- pamine. Het enzym aromatisch-aminozuurdecarboxylase (AADC) is betrokken bij deze omzetting. Levodopa wordt tegenwoordig zonder uitzondering voorgeschreven in combinatie met een AADC-remmer, zoals levodopa- carbidopa of levodopa- benserazide. Een verhoogde perife- re dopamineconcentratie leidt namelijk tot bijwerkingen.

Remmers van AADC verminderen de perifere omzetting van levodopa naar dopamine en passeren de bloed-hersen- barrière niet. De centrale omzetting van levodopa naar do- pamine wordt dus niet geremd.2 Hiermee worden perifere bijwerkingen geminimaliseerd en wordt de concentratie van levodopa die de bloed-hersenbarrière passeert ver-

leerde afgifte, met name geschikt om voor de nacht voor te schrijven ter voorkoming van nachtelijke OFF-sympto- men. Tevens bestaan er makkelijk oplosbare levodopa- tabletten (dispers/dispersible (in het Vlaams)), die juist een snelle werking hebben, met name als ze op de nuchtere maag worden ingenomen. Dispers kunnen worden voor- geschreven bij onvoorspelbare OFF-periodes. Bij opname vanuit de darmen is er competitie met 3 aminozuren. Bij patiënten met levodopagerelateerde responsfluctuaties dient hierom rekening te worden gehouden met de maal- tijden: inname 30 minuten voor of 60 minuten na de maal- tijd.

EFFECT

Verschillende grote studies hebben aangetoond dat le- vodopa van alle medicamenteuze opties het grootste symptomatische effect heeft met de gunstigste balans tussen baten en mogelijke bijwerkingen.3-7 Recent on- derzoek liet zien dat starten met levodopa kort na het

67

Motore klachten Cognitieve klachten Psychotische klachten

Impulscontrole stoornissen

Motor-complicaties Spraak- en slikstoornissen Nachtelijke slaapproblemen Overmatige slaperigheid (dag) Autonome klachten Depressie en angststoornissen

Balansproblemen Reukverlies

FIGUUR 1. Patiënten met de ziekte van Parkinson hebben een individuele ziektelast wat betreft de motorische en non-motorische symptomen. Deze ziektelast kan schema- tisch worden weergegeven met een Parkinson-barcode, die de ernst van de diverse symptomen schematisch weergeeft voor een individuele patiënt. Hiermee kan inzichtelijk worden gemaakt welke symptomen voor een patiënt op de voor- grond staan en extra aandacht (en farmacologische behan- deling) behoeven. Aangezien het ziekteverloop dynamisch is, kan de barcode per patiëntencontact verschillen. De ernst van de afzonderlijke symptomen is een relatieve inschatting aan de hand van de ervaring van de arts en de presentatie door de patiënt.

(3)

68

NEUROFARMACOTHERAPIE

kingen in het dagelijks leven ondervinden.8 Daarmee is levodopa het middel van eerste keus voor de behande- ling van motorische symptomen. Levodopa heeft goed effect op bradykinesie en rigiditeit. Het effect op tremor is wisselend; bij een deel van de patiënten (percentage is niet bekend) is sprake is van do pamineresistente tremor.

Het effect van levodopa op verstoorde houdingsreflexen

BIJWERKINGEN

De bijwerkingen van levodopa zijn tweeledig. Verhoogde systemische dopamineconcentraties kunnen misselijk- heid, braken, obstipatie, duizeligheid en orthostatische hypotensie veroorzaken. Zoals hiervoor reeds beschreven worden deze bijwerkingen geminimaliseerd door de com- binatie van levodopa met een AADC-remmer. Bijwerkin- FIGUUR 2. Overzicht van de farmacologische behandelopties voor motorische symptomen.

1. Dopamine kan de bloed-hersenbarrière niet passeren. De dopamineprecursor levodopa kan dat wel, evenals dopamine- agonisten.

2. Het enzym aromatisch-aminozuurdecarboxylase (AADC) zet levodopa om in actief dopamine. Hoewel dit enzym zowel centraal als perifeer aanwezig is, kunnen AADC-remmers de bloed-hersenbarrière niet passeren. Door het remmen van de perifere omzetting (rode pijl) van levodopa naar dopamine is er een hogere centrale biologische beschikbaarheid en kan worden volstaan met lagere doseringen levodopa.

3. Zowel dopamine als dopamineagonisten kunnen binden aan postsynaptische dopaminereceptoren (D1-D5) en zo een postsynaptische actiepotentiaal genereren.

4. Dopamine wordt door de vesiculaire monoaminetransporter naar de synapsspleet gebracht als gevolg van depolarisatie.

Heropname van dopamine vindt plaats door middel van de presynaptische dopaminetransporter; amantadine remt deze transporter waardoor er een hogere beschikbaarheid is van dopamine in de synapsspleet. Amantadine remt tevens de glutamaatreceptor.

5. Degradatie van dopamine vindt plaats door de enzymen catechol-O-methyltransferase (COMT) en monoamino-oxidase-B (MAO-B). Zowel COMT- als MAO-B-remmers zorgen dat de afbraak van dopamine wordt geremd (rode pijlen), waardoor er een hogere biologische beschikbaarheid is van dopamine. NB. Alleen tolcapone heeft een centrale werking, de COMT-rem- mers entacapone en opicapone hebben voornamelijk een perifere werking.

Levodopa

Dopamine AADC

AADC remmersAADC

COMT

remmersCOMT remmersCOMT

MAO-B

MAO-B remmers MAO-B remmers

Dopa- agonisten

1

2 2

5

Bloed- hersen barrière

Amantadine

Postsynaptische dopaminereceptoren (D1-D5) Presynaptische

dopamine transporter

Vesiculaire monoamine transporter

3 4

Glumataatreceptor

Dopa-agonisten Levodopa Dopamine

(4)

69

nachtmerries, hallucinaties, psychose en slaperigheid overdag.

MOTORISCHE COMPLICATIES

Van de patiënten die met levodopa behandeld worden, ontwikkelt ongeveer 10% motorische complicaties (dyski- nesie en motorfluctuaties). Waarschijnlijk is dit het gevolg van ziekteprogressie enerzijds en de effecten van pulsatiele toediening van levodopa anderzijds.5 Dyskinesieën zijn onwillekeurige bewegingen, die onder te verdelen zijn in verschillende typen. Om dyskinesieën goed te kunnen be- handelen is het belangrijk te achterhalen welk type het betreft: piekdosisdyskinesieën treden op bij maximale levodopa-serumconcentraties en bifasische dyskinesieën kunnen optreden bij stijgende of dalende levodopa-serum- concentraties.

Motorfluctuaties worden (voor didactische redenen) in 2 soorten onderscheiden: voorspelbare en onvoorspelbare responsfluctuaties. Er ontstaan dan periodes waarin het effect van levodopa afneemt of zelfs uitblijft (OFF), afge- wisseld door fasen waarin de levodopa wel werkzaam is (ON). De voorspelbare responsfluctuaties zijn geleidelijke en voorspelbare overgangen: ‘wearing-off/end-of-dose’.

Deze overgangen hangen samen met het tijdstip van medi- catie-inname. Bij onvoorspelbare responsfluctuaties is er geen duidelijke relatie meer tussen medicatie-innamemo- menten en periodes van goed effect. Dit komt doordat in de gevorderde stadia van de ziekte de overgangen van OFF naar ON in een heel korte tijd kunnen plaatsvinden. De drempel voor het krijgen van dyskinesieën door de dopa- minerge medicatie kan daarnaast lager zijn dan de drem- pel voor het therapeutische effect. Wanneer dan tevens sprake is van een complex medicatieschema, bijvoorbeeld levodopa-inname met tijdsintervallen van minder dan 2,5 uur, kunnen de fluctuaties onvoorspelbaar worden. Mo- torfluctuaties van levodopa kunnen door aanpassing van het doseerschema of toevoeging van andere middelen wor- den behandeld.

DOPAMINEAGONISTEN WERKINGSMECHANISME

Ter aanvulling van het dopaminetekort kan men ook kie- zen voor een dopamineagonist. De werkzame stof van deze middelen grijpt direct aan op de postsynaptische do- paminereceptoren. Er zijn verschillende dopamineagonis- ten beschikbaar, die onderling verschillen in het receptor- bindingsprofiel. Van de verschillende dopaminereceptoren

te hebben in de antiparkinsonwerking, met de D1-receptor in een synergistische rol.2 Van de dopamineagonisten be- staan reguliere tabletten, en tabletten en pleisters met gere- guleerde afgifte.

EFFECT

Het effect van dopamineagonisten op motorische ver- schijnselen lijkt minder sterk dan dat van levodopa.5,6 Do- pamineagonisten worden ook als monotherapie voorge- schreven. Het gebruiksgemak (eenmaal daags doseren waarbij geen rekening hoeft te worden gehouden met de maaltijden) kan de reden zijn om hiermee te starten. Bij lichte motorische klachten of bij patiënten in de vroege fase van de ZvP kan monotherapie met een dopamineago- nist voldoende effect geven. De keuze om als eerste behan- deling niet met levodopa, maar met een dopamineagonist te starten is bij deze patiëntengroep gebaseerd op de afwe- ging tussen effectiviteit, bijwerkingen en gebruiksgemak.

Hierbij speelt de individuele voorkeur van een patiënt mee. De consultkaart ‘Beginnende ziekte van Parkinson’

kan bij het maken van deze keuze behulpzaam zijn.9

Dopamineagonisten kunnen gedurende het ziekteproces worden toegevoegd aan de behandeling; dopamineagonis- ten kunnen complementair en synergistisch aan levodopa werken. Ook kan bij het ontstaan van dopaminegeïndu- ceerde motorische complicaties gekozen worden om een dopamineagonist toe te voegen, om zo de dopaminerge stimulatie gelijkmatiger te laten verlopen en motorische complicaties te verminderen.

BIJWERKINGEN

De bijwerkingen van dopamineagonisten zijn vergelijkbaar met die van levodopa, maar meestal meer uitgesproken.

Overmatige slaperigheid/slaapaanvallen en oedeem komen veel frequenter voor bij het gebruik van dopamineagonisten dan bij levodopa.6 Een andere belangrijke bijwerking is het ontstaan van impulscontrolestoornissen (ICD’s). ICD’s ken- nen verschillende uitingsvormen, waaronder een verslaving op het gebied van gokken, seksualiteit of winkelen. ICD’s kunnen ook ontstaan na het starten met levodopa, maar ko- men veel frequenter voor bij dopamineagonisten. Na het starten met dopaminerge medicatie, en dopamineagonisten in het bijzonder, is het belangrijk om hiervoor aandacht te hebben en te vragen naar uitingen van obsessief gedrag.

MOTORISCHE COMPLICATIES

Het risico op het ontstaan van dyskinesieën en motorfluc-

(5)

NEUROFARMACOTHERAPIE 70

MAO-B-REMMERS WERKINGSMECHANISME

Een derde groep van middelen die invloed hebben op de dopamineconcentratie in de hersenen, zijn de MAO-B- remmers. Dopamine wordt onder andere afgebroken via het enzym monoamino-oxidase-B. De werkzame stof in MAO-B-remmers remt dit enzym en vergroot daarmee de beschikbaarheid van dopamine. De beschikbare MAO-B- remmers zijn selegiline, rasagiline en safinamide.

EFFECT

Monotherapie met een MAO-B-remmer heeft een zwak po- sitief effect op de motorische verschijnselen van de ZvP.10 Dit effect is echter aanzienlijk kleiner dan het effect van levodo- pa en dopamineagonisten en het is onduidelijk of het een klinisch relevant effect is. MAO-B-remmers kunnen toege- voegd worden aan een behandeling met levodopa en kun- nen het effect van levodopa versterken en verlengen.

BIJWERKINGEN

In vergelijking met levodopa en dopamineagonisten geven MAO-B-remmers minder bijwerkingen. Bij oudere patiënten met een cognitieve stoornis kunnen MAO-B-remmers een bij- drage leveren aan het ontstaan van hallucinaties en verward- heid. Selegiline heeft tevens een stimulerend amfetamine- effect en kan hierdoor de slaap verstoren, reden waarom dit middel niet later dan de lunch ingenomen dient te worden.11 Bij gelijktijdige behandeling met een MAO-B-remmer en een selectieve seretonineheropnameremmer (SSRI), serotoni- ne-noradrenalineheropnameremmer (SNRI) of tricyclisch an- tidepressivum is er een risico op het ontwikkelen van een serotonerg syndroom, aangezien MAO-B-remmers naast de dopamineafbraak ook de serotonineafbraak remmen.

AMANTADINE

WERKINGSMECHANISME

Amantadine vertraagt presynaptisch de dopamineheropna- me en heeft naast anticholinerge ook glutamaat-antagonis- tische eigenschappen.12

EFFECT

De positieve effecten van amantadine op de parkinsonver- schijnselen zijn klein.7 Amantadine wordt tegenwoordig vooral toegepast indien er sprake is van dyskinesieën en er door eveneens aanwezige motorfluctuaties weinig ruimte is om de dosering van levodopa aan te passen.

BIJWERKINGEN

nen zijn om de behandeling te staken. Tevens kunnen patiënten klagen over een droge mond. In vergelijking met de overige medicatie voor de ZvP geeft dit middel een ho- ger risico op hallucinaties. Bij oudere patiënten of patiënten met cognitieve stoornissen kan daarom beter voor een an- der middel worden gekozen.

COMT-REMMERS

WERKINGSMECHANISME

COMT-remmers zijn middelen die het enzym catechol-O- methyltransferase remmen. COMT is betrokken bij de af- braak van dopamine en zet levodopa om in 3-O-methyldopa.

Door remming van dit enzym wordt minder levodopa om- gezet en is er meer levodopa beschikbaar voor omzetting naar dopamine. Er zijn 3 COMT-remmers beschikbaar:

entacapone, opicapone en tolcapone. Entacapone en opi- capone remmen de perifere omzetting van levodopa naar do- pamine, terwijl tolcapone tevens de centrale omzetting remt.

EFFECT

Monotherapie met een COMT-remmer heeft geen effect op de symptomen van de ZvP.13 Wel kan het toevoegen van een COMT-remmer aan de behandeling met levodopa de werkingsduur van levodopa verlengen en het effect van le- vodopa versterken.14 Hierdoor kunnen COMT-remmers voorspelbare OFF-fases verminderen en daarmee het fre- quenter moeten doseren van levodopa voorkomen. Gezien de centrale werking van tolcapone is dit middel effectiever dan entacapone, wat alleen perifeer de omzetting remt.

Opicapone is een relatief nieuw middel en lijkt effectiever dan entacapone. Daarbij hoeft dit middel maar eenmaal daags gedoseerd te worden. Er is geen vergelijking van de effectiviteit met tolcapone bekend.15

BIJWERKINGEN

De bijwerkingen van levodopa kunnen worden versterkt door het toevoegen van een COMT-remmer. In sommige ge- vallen kan het daarom nodig zijn de dosering levodopa te verlagen na het starten met een COMT-remmer. Tevens is er bij gebruik van tolcapone een klein risico op het ontwikke- len van een fatale toxische hepatitis. Gezien dit risico mag tolcapone alleen worden voorgeschreven als entacapone on- voldoende werkzaam is of niet verdragen wordt. De lever- functies dienen regelmatig te worden gecontroleerd (in elk geval om de 2 weken in het eerste jaar).16

ANTICHOLINERGICA WERKINGSMECHANISME

(6)

personen een balans is tussen dopamine en acetylcholine in de basale kernen. Bij de ZvP is er door dopaminedepletie mogelijk sprake van een disbalans met cholinerge overge- voeligheid.17 Remming van het cholinerge systeem door anticholinergica is mogelijk de verklaring voor het effect op de parkinsonsymptomen.

EFFECT

Levodopa is de behandeling van eerste keuze bij tremor.

Trihexyfenidyl is het meest voorgeschreven anticholiner- gicum, vooral bij relatief jonge patiënten met levodopa- resistente tremor. Biperideen is een ander anticholinergi- cum.

BIJWERKINGEN

Anticholinergica kunnen cognitieve bijwerkingen geven en een delier veroorzaken. Dit is een belangrijke reden om deze middelen niet voor te schrijven bij oudere patiënten.

Andere bijwerkingen van anticholinergica zijn orthostati- sche hypotensie, mictiestoornissen en glaucoom.

NON-DOPAMINERGE BEHANDELING VAN (NON-)MOTORISCHE SYMPTOMEN

SPRAAK- EN SLIKSTOORNISSEN

Hoewel spraak- en slikstoornissen motorische symptomen zijn, reageren deze vaak niet op dopaminerge therapie. Er is momenteel geen bewezen effectieve farmacologische be- handeling van spraakstoornissen bij de ZvP. Bij communi- catieproblemen kan verwijzing naar een logopedist wor- den overwogen. Als de spraakstoornis gerelateerd is aan een OFF-fase of een dystone of dyskinetische component heeft, dient de parkinsonmedicatie geoptimaliseerd te worden.

Bij een overmatige speekselvloed ten gevolge van (choli- nerge) speekselproductieverhogende medicatie kan deze medicatie aangepast worden. Overweeg bij verhoogde speekselproductie anticholinergica zoals glycopyrroni- umbromide.18 Er is echter geen bewijs dat dit op lange termijn effect heeft. Er is beperkt bewijs voor het gebruik van atropinedruppels, maar hierbij moet rekening wor- den gehouden met hallucinatoire bijwerkingen. Lokale botuline- injecties in de speekselklieren zijn wel bewezen effectief, maar slechts van korte duur.19 Als glycopyroni- umbromide onvoldoende effectief is, kan bestraling van de glandula parotis in een lage dosering worden overwo- gen.20

COGNITIEVE STOORNISSEN

Anticholinergica, zoals gebruikt bij speekselvloed en tre- mor, kunnen cognitieve prestaties verslechteren.21 Ook me- dicatie voor motorische symptomen kan cognitieve presta- ties negatief beïnvloeden. Vanwege de associatie van cognitieve stoornissen en hallucinaties wordt geadviseerd om medicatie met mogelijke hallucinatoire bijwerkingen, zoals amantadine, MAO-B- en COMT-remmers, te vermin- deren of te staken.22 Dit geldt ook voor dopamineagonisten als de motorische symptomen dit toelaten. Bij ZvP-demen- tie kan de cholinesteraseremmer rivastigmine worden overwogen (bij voorkeur in pleistervorm). Riva stigmine kan onder andere tremor en valneigingen verergeren.23 De cholinesteraseremmer donepezil kan worden overwogen als rivastigmine niet wordt verdragen.24 Hierbij treden fre- quent geringe gastro-intestinale bijwerkingen op.

PSYCHOTISCHE SYMPTOMEN

Ook psychotische symptomen kunnen een uiting zijn van zowel ziekteprogressie als van medicatiebijwerkin- gen. Vanwege hallucinatoire bijwerkingen dienen amantadine, anticholinergica en MAO-B-remmers eerst te worden gestaakt. Als dit geen effect heeft, moeten ook COMT-remmers en dopamineagonisten worden gestaakt.

Er is geen eenduidig bewijs dat levodopa hallucinaties opwekt. Vanwege een mogelijke component van dopami- nerge hyperstimulatie bij psychotische symptomen kun- nen hoge doseringen levodopa echter worden verlaagd, mits dit op het gebied van de motorische symptomen mogelijk is.25 Er is enig bewijs voor een gunstig effect van rivastigmine op relatief milde hallucinaties (bijvoorbeeld hallucinaties met behoud van inzicht).26 Bij ernstigere verschijnselen kan gestart worden met atypische antipsy- chotica, zoals clozapine en quetiapine, in een opbouw- schema. Deze middelen kunnen echter de valneiging ver- ergeren als gevolg van (orthostatische) hypotensie.

Gezien het risico op leukopenie bij gebruik van clozapine dient het aantal leukocyten zowel voor als tijdens de be- handeling te worden gecontroleerd. Bij quetiapine dient extra aandacht te worden besteed aan het metabole pro- fiel (glucose- en lipidenspectrum) tijdens de behande- ling.27 Clozapine lijkt, in tegenstelling tot andere veel ge- bruikte antipsychotica, een minder groot risico te geven op het ontwikkelen van extrapiramidale bijwerkingen door de zwakke antidopaminerge werking op de D2- receptoren. De dosering is daarbij veel lager dan bij psy- choses in het kader van schizofrenie.

DEPRESSIEVE SYMPTOMEN

71

(7)

NEUROFARMACOTHERAPIE 72

medicatie worden geoptimaliseerd.28 Indien mogelijk kan een dopamineagonist worden gestart: zowel ropinirol als pramipexol kan depressieve symptomen verbeteren.29,30 Bij onvoldoende effect of ernstigere klachten kunnen anti- depressiva worden gestart. Van tricyclische antidepressiva is het bewijs voor effectiviteit het sterkst.31 Hierbij dient de behandelaar wel bedacht te zijn op enige anticholinerge werking (verergering van autonome symptomen, cognitie- ve disfunctie en tremor). Zoals reeds beschreven is er bij SSRI’s en SNRI’s interactie met MAO-B-remmers mogelijk, leidend tot een serotoninesyndroom. Tevens kan serotoni- ne-gemedieerde centrale remming van dopamine-afgifte optreden.32 Het bewijs hiervoor is echter zwak. Niet-far- macologische interventies zoals cognitieve gedragsthera- pie dienen altijd te worden overwogen.

IMPULSCONTROLESTOORNISSEN

Aangezien ICD’s vaak geassocieerd zijn met het gebruik van dopamineagonisten dienen deze te worden afgebouwd of gestaakt.33 Dit afbouwen moet langzaam gebeuren van- wege het risico op dopamineagonistonttrekkingssyn- droom.34 Als geen verbetering optreedt, moet ook de levodopa worden afgebouwd, mits de motorische sympto- men dit toe laten. Indien na het afbouwen de ICD’s persis- teren, is de opioïdantagonist naltrexon een optie.35 Ook is er enig bewijs voor amantadine tegen ICD’s.36 Hierbij moet de behandelaar dan weer rekening houden met de cogni- tieve en psychiatrische bijwerkingen. Als de ICD’s het da- gelijks functioneren ontregelen, kan de patiënt worden verwezen naar een psychiater of seksuoloog.

AUTONOME STOORNISSEN

Obstipatie is een gevolg van vertraagde darmlediging bij de ZvP. Farmacologische interventies specifiek voor ZvP-patiënten hebben beperkte bewijskracht. Met name osmotisch werkende laxantia, zoals macrogol, kunnen

Mictieklachten, imperatieve mictie dan wel nycturie, kun- nen deels verlicht worden met leefstijladviezen zoals vocht inname, katheters of postoelen bij het bed. Enkele farmacologische interventies zijn onderzocht bij de ZvP.

Solifenacine is bewezen effectief bij zowel imperatieve mictie als nycturie, en voor oxybutinine is er beperkt be- wijs. Bij gebruik van deze middelen dient rekening te wor- den gehouden met anticholinerge effecten zoals cognitieve stoornissen en verwardheid.37 Recent onderzoek heeft aangetoond dat de adrenoceptoragonist mirabegron effec- tief is in het behandelen van urge-incontinentie bij de ZvP.38

Orthostatische hypotensie dient initieel te worden behan- deld met leefstijladviezen. Ook kan de dosering van medi- cijnen met hypotensieve bijwerkingen worden verlaagd. Er is geen bewijs voor farmacologische interventies specifiek bij ZvP-patiënten. Bij ernstige orthostase kan fludrocor- tison worden overwogen. Hierbij kunnen psychotische symptomen en hypertensie als bijwerking optreden. Van- wege een risico op hypokaliëmie moet ook de kaliumhuis- houding worden gecontroleerd. Bij onvoldoende verbete- ring van de hypotensie kan midodrine worden toegepast.

Bij impotentie of vaginale droogheid dient een eventuele onderliggende depressie te worden uitgesloten of behan- deld. Impotentie kan ook als bijwerking van SSRI’s ont- staan. Sildenafil is bewezen effectief bij ZvP-patiënten.39

SLAAPSTOORNISSEN

Slaapstoornissen bij de ZvP omvatten onder andere over- matige slaperigheid overdag (met of zonder slaapaanval- len), slapeloosheid, rustelozebenensyndroom en REM- slaapgedragstoornis (RSBD). Bij OFF-gerelateerde klach- ten of ziekteprogressie kan aanpassing van de ZvP-medica- tie verlichting bieden. Ook moet een depressie worden AANWIJZINGEN VOOR DE PRAKTIJK

1 Er zijn veel farmacologische behandelopties voor de motorische en non-motorische symptomen van de ziekte van Parkinson.

2 Inzicht in het werkingsmechanisme en de interacties tussen de verschillende farmacologische opties is cruciaal voor een optimale behandelkeuze.

3 In een gepersonaliseerd behandelplan dient de balans te worden bewaard tussen alle afzonderlijke domeinen.

(8)

73

dicatiebijwerking optreden, bijvoorbeeld bij dopaminerge medicatie (met name dopamineagonisten), antipsychotica of antidepressiva.40 Er is geen eenduidig bewijs voor far- macologische behandeling van overmatige slaperigheid overdag, hoewel kleine studies een positief effect toonden van modafinil, natrium oxybaat en cafeïne.40-42 Bij RSBD is er een bewezen werking van de benzodiazepine clonaze- pam.43 Het werkingsmechanisme hiervan is onbekend.

Een mogelijke verklaring is dat clonazepam de inhoud van dromen verandert en daarmee het verbale en motorgedrag geassocieerd met de droominhoud vermindert.44 Bij clona- zepam kunnen ook vermoeidheid en concentratiestoor- nissen optreden. Bij ernstige bijwerkingen wordt melato- nine doorgaans beter getolereerd.45

Er is geen eenduidig bewijs voor de effectiviteit van farma- cologische interventies bij slapeloosheid. Benzodiazepine- agonisten, zolpidem of zopiclon zijn niet de eerste keuze, omdat bijwerkingen, zoals duizeligheid en valneiging, een risico vormen voor veel ZvP-patiënten. Eventueel kan me- latonine (3 mg) enige verlichting bieden, naast slaaphygië- nische maatregelen en lichttherapie.46

CONCLUSIE

De individuele ziektelast van de ZvP kan per patiënt wor- den samengevat in een Parkinson-barcode, waarbij per do- mein kan worden beoordeeld of dit op de voorgrond staat en farmacologische ondersteuning gewenst is. Kennis van de beschikbare behandelingen en mogelijke interferenties is vereist voor het opstellen van een gepersonaliseerd, ge- balanceerd behandelplan van een ZvP-patiënt. Een een- duidig advies ten aanzien van doseringen kan niet worden gegeven. Het titre ren van doseringen op geleide van een balans tussen effectiviteit en bijwerkingen levert de beste individuele behandelstrategie op.

REFERENTIES

1. AlDakheel A, et al. Neurotherapeutics 2014;11:6-23.

2. Van Hilten JJ, et al. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:234-40.

3. Stowe RL, et al. Cochrane Database Syst Rev 2008:CD006564.

4. Verschuur CV, et al. N Engl J Med 2019;380:315-24.

5. Espay AJ, et al. JAMA Neurol 2017;74:633-4.

6. Antonini A, et al. Lancet Neurol 2009;8:929-37.

7. Fox SH, et al. Mov Disord 2018;33:1248-66.

8. Suwijn SR, et al. Tijdschr Neurol Neurochir 2019;120:133-40.

9. Boon A, et al. Consultkaart Parkinson (Beginnende ziekte van Parkinson):

Consultkaart.nl; 2018. Te raadplegen op: https://consultkaart.nl/consultkaart- zoeken/parkinson-beginnende-ziekte-van-parkinson/.

10. Ives NJ, et al. BMJ 2004;329:593.

11. Thorpy MJ, et al. Neurol Clin 2005;23:1187-208.

12. Amantadine and other antiglutamate agents: management of Parkinson’s disease. Mov Disord 2002;17 Suppl 4:S13-22.

13. Nutt JG. Lancet 1998;351:1221-2.

14. Brooks DJ, et al. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2003;74:1071-9.

15. Fabbri M, et al. Mov Disord 2018;33:1528-39.

16. Borges N. Expert Opin Drug Saf 2005;4:69-73.

17. Katzenschlager R, et al. Cochrane Database Syst Rev 2003:CD003735.

18. Arbouw ME, et al. Neurology 2010;74:1203-7.

19. Seppi K, et al. Mov Disord 2011;26 Suppl 3:S42-80.

20. Postma AG, et al. Mov Disord 2007;22:2430-5.

21. Ehrt U, et al. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2010;81:160-5.

22. Connolly BS, et al. JAMA 2014;311:1670-83.

23. Emre M, et al. N Engl J Med 2004;351:2509-18.

24. Dubois B, et al. Mov Disord 2012;27:1230-8.

25. Ecker D, et al. BMC Neurol 2009;9:23.

26. Aarsland D, et al. Int J Geriatr Psych 2003;18:937-41.

27. Connolly B, et al. Neurotherapeutics 2014;11:78-91.

28. Timmer MH, et al. Pract Neurol 2017;17:359-68.

29. Pahwa R, et al. Neurology 2007;68:1108-15.

30. Barone P, et al. Lancet Neurol 2010;9:573-80.

31. Liu J, et al. PLoS One 2013;8:e76651.

32. Kapur S, et al. Am J Psychiatry 1996;153:466-76.

33. Antonini A, et al. Mov Disord 2018;33:900-8.

34. Pondal M, et al. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2013;84:130-5.

35. Papay K, et al. Neurology 2014;83:826-33.

36. Thomas A, et al. Ann Neurol 2010;68:400-4.

37. Batla A, et al. Curr Treat Options Neurol 2016;18:45.

38. Peyronnet B, et al. Parkinsonism Relat Disord 2018;57:22-6.

39. Raffaele R, et al. Eur Urol 2002;41:382-6.

40. Knie B, et al. CNS Drugs 2011;25:203-12.

41. Buchele F, et al. JAMA Neurol 2018;75:114-8.

42. Rodrigues TM, et al. Parkinsonism Relat Disord 2016;27:25-34.

43. Fernandez-Arcos A, et al. Sleep 2016;39:121-32.

44. Li SX, et al. Sleep Med 2016;21:114-20.

45. McGrane IR, et al. Sleep Med 2015;16:19-26.

46. Loddo G, et al. Front Neurol 2017;8:42.

NEUROFARMACOTHERAPIE

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The main factors which contribute to flooding in Keko Machungwa settlement are lack of a comprehensive stormwater drainage system; encroachment on river valley

Als u na het lezen van deze folder nog vragen heeft, kunt u tijdens kantooruren contact opnemen met de polikliniek

Overigens kunnen we met de SPECT-scan niet altijd een betrouwbaar onderscheid maken tussen de ziekte van Parkinson enerzijds en andere hersenaandoeningen die soortgelijke

Een andere studie kan geen significant verschil aantonen tussen Elastoplast (een elastisch tubulair verband), Tubigrip en het niet ondersteunen van de enkel.. (39) besluit dat

• Het is onvoldoende onderzocht of cognitieve gedragstherapie, rTMS of (gesuperviseerde) inspanningstraining bij patiënten met de ZvP en depressie leidt tot minder depressieve

Het doel van ergotherapie bij de ziekte van Parkinson is het behouden of optimaliseren van uw dagelijkse handelingen.. Allereerst bespreekt de ergotherapeut met u en

Als de vooronderzoeken goed zijn verlopen wordt er in overleg met u een datum gepland voor het testen van het effect van Apomorfine en het bepalen van de beste dosering in

Ook voor het maken of verzetten van een afspraak bij de polikliniek Neurologie, belt u op maandag t/m vrijdag tussen 08.00-16.30 uur voor alle locaties naar tel. De verpleegkundige