• No results found

BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau PlanMER grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau PlanMER grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen."

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN op de

Notitie Reikwijdte en Detailniveau

PlanMER grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen

27 maart 2019

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

Leeswijzer ... 3

Overzicht van wijzigingen ... 4

A. Adviesreacties van vooroverlegpartners ... 5

A1 – Brandweer Brabant-Zuidoost ... 5

A2 – Waterschap de Dommel ... 6

A3 - Rijkswaterstaat ... 7

A4 – GGD Gezondheid, Milieu en Veiligheid Brabant ... 8

B. Overige zienswijzen ... 13

Z1 – Brabantse Milieufederatie ... 13

Z2 – Stichting Zon op Oirschot ... 22

Z3 – Stichting Groen Kempenland / Stichting Milieuwerkgroep Kempenland ... 25

Z4 – Particuliere indiener ... 31

Z5 – Vogelwerkgroep De Kempen ... 33

Z6 – Buurtvereniging de Vier Dijken ... 35

Z7 - ZLTO ... 41

C. Advies commissie voor de milieueffectrapportage... 45

Bijlage ... 46

(3)

Inleiding

De notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het planMER Grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen heeft van 29 januari tot 26 februari 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 11 zienswijzen ingediend, waaronder 4 reacties van wettelijke-vooroverlegpartners.

In dit document worden de zienswijzen beantwoord. Hierbij is steeds een samengevatte weergave van elke zienswijze gepresenteerd. Bij de beoordeling van de zienswijzen is steeds de integrale tekst van de ingediende zienswijze betrokken.

Alle zienswijzen zijn tijdig ingekomen en worden in de afweging van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen milieueffectrapport (MER) betrokken.

Indien een zienswijze aanleiding geeft om het MER anders in te steken dan in de notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) is voorgesteld, is dit in een aparte kolom aangegeven. Daarnaast wordt aan het eind van de nota van beantwoording een opsomming gegeven van deze punten.

N.B. In verband met toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen in openbare versies van deze nota geanonimiseerd weergegeven.

Leeswijzer

De ingediende zienswijzen worden onderverdeeld in adviezen van vooroverlegpartners (A1 t/m A4), zienswijzen (Z1 t/m Z7) en het advies van de commissie voor de milieueffectrapportage (C1). Het advies van de commissie wordt niet van een reactie voorzien, maar is ter kennisgeving aangenomen.

Bron Soort Code Ingediend

Brandweer Advies A1 28-jan

Waterschap de Dommel Advies A2 12-feb

Rijkswaterstaat Advies A3 19-feb

GGD Advies A4 26-feb

Brabantse Milieufederatie Zienswijze Z1 26-feb

Stichting Zon op Oirschot Zienswijze Z2 12-feb

Stichting Groen Kempenland/ Milieu-werkgroep Kempenland Zienswijze Z3 19-feb

Particuliere indiener Zienswijze Z4 26-feb

Vogelwerkgroep Kempen Zienswijze Z5 14-feb

Buurtvereniging de Vier Dijken Zienswijze Z6 18-feb

ZLTO Zienswijze Z7 24-feb

Advies Commissie MER CieMER C1 7-mrt

(4)

Overzicht van wijzigingen

De verschillende adviezen en zienswijzen leiden tot de volgende aanpassingen in de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER:

- De vrijwaringszone van de A58 bij Oirschot wordt meegenomen bij het bepalen van harde belem- meringen voor zonne- en windenergie.

- In de referentiesituatie wordt zowel een scenario beschouwd waarin het nieuwe windpark in Reu- sel – de Mierden doorgang vindt, als een scenario waarin dat niet het geval is.

- Woningen in Vlaanderen zullen als gevoelige objecten in het MER worden betrokken voor wat betreft het milieuthema leefomgeving.

- In het MER zal op kwalitatieve wijze aandacht geschonken worden aan het milieuthema Gezond- heid.

(5)

A. Adviesreacties van vooroverlegpartners

A1 – Brandweer Brabant-Zuidoost

Naam instantie/indiener: Brandweer Brabant-zuidoost Datum zienswijze: 28 januari 2019

Zienswijze:

Nr. Tekst uit zienswijze Beantwoording Aanpassing

R&D?

1 Indiener brengt een eerder ingebrachte zienswijze op de notitie reikwijdte en detailniveau windpark Agro-Wind ten zuiden van Reusel onder de aandacht. Hierin pleit indiener voor het gebruik van het Handboek Risicozonering Windturbines.

In het op te stellen PlanMER zal, daar waar relevant, het Hand- boek Risicozonering Windturbines worden gehanteerd.

Nee

2 Indiener brengt een eerder ingebrachte zienswijze op een zon- nepanelenveld elders onder de aandacht. Hierin onderscheidt indiener vanuit het risico op het ontstaan van brand, het risico op uitbreiding van brand en de mogelijkheden voor repressief brandweeroptreden 3 scenario’s:

1. Zonnepaneel in brand 2. Brand in een omvormer 3. Ruigte/grasland brand

Ter kennisname. Bij het plaatsen van zonnepanelen moeten de geldende veiligheidsvoorschriften in acht worden genomen. Het detailniveau behorend bij een PlanMER is niet zodanig dat op de concrete eigenschappen van zonnepanelen in wordt gegaan, an- ders dan ter bepaling van de te verwachten milieueffecten.

Nee

Conclusie:

Het advies van de brandweer leidt niet tot aanpassing van de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Voor eventuele individuele projecten die op een later moment in procedure worden gebracht zal opnieuw advies van de brandweer worden gevraagd.

(6)

A2 – Waterschap de Dommel

Naam instantie/indiener: Waterschap de Dommel Datum zienswijze: 12 februari 2019

Zienswijze:

Nr. Tekst uit zienswijze Beantwoording Aanpassing

R&D?

1 In de NDR is aangegeven, dat water één van de te onderzoeken milieuaspecten is. Welke aspecten van water worden beschouwd, is niet nader beschreven. Er is alleen vermeld, dat een kwalitatieve beoordeling zal worden gemaakt.

In de betreffende gemeenten zijn diverse waterhuishoudkundige belangen en opgaven aan de orde. Daarom dient in het MER te worden onderbouwd welke wateraspecten (A-water- gangen, grondwaterstand etc.) relevant (kunnen) zijn en in de effectbeoordeling betrokken dienen te worden. Graag wijzen wij u bij voorbaat al op de volgende (mogelijk) relevante aspecten:

- Ligging van de beekdalen, inclusief beekherstelprojecten, beschermde gebieden Keur, Natte Natuurparels en bijbehorende beschermingszones

- Aanwezige rioolwatertransportleidingen

- Aangewezen Waterbergingsgebieden (Wijzing Verordening Ruimte Noord-Brabant, kaartaanpassing waterberging waterschap De Dommel, vastgesteld 30 oktober 2018)

In het PlanMER worden de beoorde- lingscriteria voor de verschillende mi- lieuthema’s nader toegelicht en waar nodig geconcretiseerd. Hierbij zal voor het milieuthema ‘water’ rekening worden gehouden met de ingebrachte (mogelijk) relevante aspecten.

Nee

Conclusie

Het advies van het waterschap leidt niet tot aanpassing van de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Voor eventuele individuele projecten die op een later moment in procedure worden gebracht zal opnieuw advies van het waterschap worden gevraagd.

(7)

A3 - Rijkswaterstaat

Naam instantie/indiener: Rijkswaterstaat Datum zienswijze: 20 februari 2019 Zienswijze:

Nr. Tekst uit zienswijze Beantwoording Aanpassing

R&D?

1 Rijkswaterstaat hanteert langs haar infrastructuur vrijwaringszones. Deze vrijwa- ringszones zijn bedoeld om het beheer, onderhoud en gebruik van de infrastruc- tuur te borgen en zijn tevens bestemd voor eventuele toekomstige uitbreidingen.

Binnen de vrijwaringszones geldt een aantal aandachtspunten indien men deze gronden wil benutten voor zonne- en windenergie. Voor de m.e.r. zijn met name de aspecten verblinding en geluidoverlast ten gevolge van weerkaatsing bij zon- neparken en verkeersafleiding (afleidingskader objecten langs autosnelwegen) bij windturbines van belang. Tevens is er een afstandsgrens voor windturbines langs rijksinfrastructuur (Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines). Voor meer inhoudelijke eisen ten aanzien van de invulling van percelen dient te zijner tijd overleg te worden gevoerd met de beheerder.

Op het abstractieniveau van het op te stellen PlanMER wordt bij het bepalen van de onder- zoeksgebieden rekening gehouden met de vrijwa- ringszones rondom infrastructuur en met de ‘Be- leidsregel voor het plaatsen van windturbines’.

Het PlanMER zal geen kwalitatieve analyse bevat- ten van de effecten van verblinding en geluids- overlast bij zonneparken en verkeersafleiding bij windturbines. Deze aspecten komen terug bij de beoordeling van individuele projecten.

Nee

2 Daarnaast zijn er momenteel infrastructuurprojecten waarvoor in het Besluit al- gemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een aparte vrijwaringszone is opgeno- men. In onderhavig plangebied is dat het geval bij de A58 in de gemeente Oir- schot. Binnen deze laatstgenoemde vrijwaringszone mogen geen initiatieven voor zonne- of windenergie worden gerealiseerd.

Bij het bepalen van de onderzoeksgebieden zal rekening worden gehouden met genoemde vrij- waringszone uit het Barro.

Ja

3 Tenslotte wil ik erop wijzen dat in het noorden van het plangebied een nationale leidingstrook is gelegen. Mogelijk heeft dit gevolgen voor het gebruik van de gron- den en derhalve voor het begrenzen van de zoekgebieden.

Bij het bepalen van de onderzoeksgebieden zal vanuit het milieuthema ‘externe veiligheid’ reke- ning worden gehouden met buisleidingen. Overi- gens is de genoemde buisleiding ook reeds opge- nomen in het haalbaarheidsonderzoek Groot- schalige Wind- en Zonne-energie de Kempen (Pondera, 2018).

Nee

Conclusie

Het advies van Rijkswaterstaat leidt op de volgende punten tot aanpassing van de reikwijdte en het detailniveau van het MER:

- De vrijwaringszone van de A58 bij Oirschot wordt meegenomen bij het bepalen van harde belemmeringen voor zonne- en windenergie.

Voor eventuele individuele projecten die op een later moment in procedure worden gebracht zal opnieuw advies van het waterschap worden gevraagd.

(8)

A4 – GGD Gezondheid, Milieu en Veiligheid Brabant

Naam instantie/indiener: GGD Gezondheid, Milieu en Veiligheid Brabant Datum zienswijze: 26 februari 2019

Zienswijze:

Nr. Tekst uit zienswijze Beantwoording Aanpassing

R&D?

1 Deze brief is onder andere gebaseerd op het informatieblad van het RIVM uit 2014 en Het Kennisplatform Windenergie. In Bijlage 1 van deze brief geven wij een overzicht van de gezondheidseffecten die kunnen samenhangen met windturbines.

Ook is het denkbaar dat werkzaamheden en transportbewegingen voor aan- leg en/of onderhoud van het windmolenpark invloed kunnen hebben op de leefomgeving (geluid, luchtkwaliteit, veiligheid).

In het op te stellen PlanMER zal, daar waar rele- vant, rekening gehouden worden met het infor- matieblad RIVM uit 2015 en het Kennisplatform Windenergie.

Het PlanMER zal geen kwalitatieve analyse bevat- ten van de effecten op de leefomgeving van werk- zaamheden en transportbewegingen in de aan- legfase. Deze aspecten kunnen bij de beoordeling van individuele projecten worden betrokken.

Nee

2 Uit het onderzoek van het RIVM blijkt dat bij de planning en besluitvorming rondom windturbines niet altijd voldoende rekening gehouden wordt met persoonlijke factoren. Het is daarom aan te raden omwonenden te betrekken bij de planvorming, op een moment dat nog een betekenisvolle dialoog (en dus veranderingen in het ontwerp) mogelijk is. Een uitwisseling van nuchtere en evenwichtige argumentatie over windturbines is daarbij

noodzakelijk. De vrees voor een verslechterde leefomgeving moet door initi- atiefnemers en betrokken overheid serieus worden genomen en niet afge- daan als NIMBY ('not in my backyard')-bezwaren. Gevoelens van onmacht en gebrek aan controle onder omwonenden zijn immers niet bevorderlijk voor de gezondheid. Team GMV adviseert daarom om burgers al in het begin van het planproces te betrekken om zodoende een genuanceerde afweging te be- vorderen. Open communicatie is daarbij belangrijk en bij voorkeur mogen be- woners ook daadwerkelijk meebeslissen.

De Kempen-gemeenten bevestigen het stand- punt van team GMV dat het betrekken van bur- gers in het begin van het planproces een genuan- ceerde afweging bevordert en dat open commu- nicatie daarbij belangrijk is. In het kader van het op te stellen PlanMER wordt een uitgebreid par- ticipatie- en communicatietraject opgezet om de inwoners van de Kempen-gemeenten optimaal mee te nemen in de zoektocht naar geschikte ge- bieden voor de grootschalige opwek van duur- zame energie.

Nee

Geluid

Team GMV adviseert in te zetten op windturbines (type, aantal en opstelling) die leiden tot zo min mogelijke blootstelling van omwonenden aan geluid en laagfrequent geluid.

- Bij het nemen van maatregelen, geniet het de voorkeur om bronmaat- regelen te nemen (stillere windmolens, voldoende afstand, etc) zodat

Op het abstractieniveau van het op te stellen PlanMER wordt bij het bepalen van de onder- zoeksgebieden (en de invulling daarvan) gewerkt met vuistregels voor de afstand tussen woningen en windturbines. Op basis van deze vuistregels is

Nee

(9)

het leefklimaat zowel binnens- als buitenshuis (zoals tuin) positief wordt beïnvloed. Indien bronmaatregelen niet mogelijk zijn, is het ad- vies om maatregelen op woningen (isolatie) te nemen om het geluid- niveau binnenshuis verder te beperken. Let op, bij beter isoleren moet ook aandacht zijn voor goed kunnen ventileren (denk aan toe- passing van ventilatieroosters met een verhoogde geluidwering (sus- kasten)).

- In de praktijk blijken de geluidnormen bepalend voor de afstand van windturbines tot woningen. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid een lagere geluidnorm te hanteren als er sprake is van cumulatie van geluid met andere windturbines, of bijzondere lokale omstandighe- den. De GGD adviseert om niet alleen de wettelijke normen aan te houden, maar het liefst te streven naar geluidniveaus die ambitieuzer zijn dan de wettelijke normen. Elke decibel minder is hierbij gezond- heidswinst.

het aannemelijk dat kan worden voldaan aan de wettelijke normen omtrent geluid.

In een later stadium, wanneer er concrete initia- tieven spelen, kan het onderwerp geluid ook kwantitatief worden beschouwd, waarbij ook zal worden getoetst aan de landelijke norm (47 dB Lden en 41 dB Lnight).

In het MER zal door de keuze van de alternatieven ook worden gekeken wat de mogelijkheden zijn voor opwek van grootschalige zonne- en wind- energie op grotere afstanden van woningen.

Het planMER dient ter onderbouwing van een be- leids- en toetsingskader voor grootschalige zonne- en windenergie. Het is op dit moment niet de wens van de Kempengemeenten om op voor- hand voor te sorteren op strengere geluidsnor- men. Als sprake blijkt van aantoonbaar bijzon- dere lokale omstandigheden wordt deze moge- lijkheid echter ook niet uitgesloten.

Slagschaduw

Team GMV adviseert monitoring ter controle of de berekende tijden voor de stilstandsvoorziening kloppen. Daarnaast verdient het de voorkeur om een centraal klachtennummer ter beschikking te stellen zodat omwonenden over- last kunnen melden, en zodat verantwoordelijke partijen vervolgens snel op deze meldingen kunnen reageren.

Wanneer een windturbine in gebruik is genomen kan het bevoegd gezag bij de exploitant van de windturbine een overzicht opvragen van de toe- gepaste stilstandvoorziening. Het planMER zal geen kwantitatieve beschouwing van slagscha- duweffecten bevatten. Het instellen van een klachtennummer zal pas aan de orde komen bij de realisatie van concrete projecten, waarvoor een aparte procedure zal worden doorlopen.

Nee

Elektromagnetische velden

Rondom de gondels en kabels die de windturbine aan het hoogspanningsnet koppelen, kunnen elektromagnetische velden voorkomen. Indien een nieuw stroomtransportnetwerk wordt aangelegd naar de windmolens en afhankelijk van de afstand daarvan tot aan woningen/gevoelige bestemmingen, kunnen (zorgen om) magneetvelden een rol gaan spelen (analoog aan

Ter kennisname.

Op het abstractie niveau van het op te stellen PlanMER wordt niet ingegaan op tracés van net- aansluitingen. Wel zal op een passend abstractie- niveau worden ingegaan op de aanwezigheid van elektromagnetische velden rondom kabels en zonneparken.

Nee

(10)

bovengrondse hoogspanningslijnen). De GGD adviseert om hier aandacht aan te besteden en (waar redelijkerwijs mogelijk en uit voorzorg) voldoende af- stand aan te houden, zodat het magneetveld van de kabels lager is dan 0.4uT jaargemiddeld ter hoogte van woningen/gevoelige bestemmingen.

Veiligheid

Aan het wettelijk voorgeschreven aanvaardbaar risico van 10-6/jaar (per- soonsgebonden risico) moet worden voldaan. Dit betekent dat binnen een be- paalde afstand geen groepen woningen, scholen of ziekenhuizen mogen staan. De GGD heeft hier geen specifieke gezondheidskundige expertise over of aanvullend advies op (buiten eventuele zorgen van omwonenden serieus nemen en daarover goed communiceren).

De normen omtrent windturbines en bebouwing worden gegeven in het Activiteitenbesluit. Hier- aan zal worden voldaan. Voor grootschalige zon- neparken is het milieuthema externe veiligheid niet van toepassing.

Nee

Zicht en inpassing in omgeving

- De visuele hinder en geluidhinder kunnen niet los van elkaar worden gezien omdat deze elkaar beïnvloeden. Bij dezelfde geluidniveaus wordt doorgaans meer geluidhinder gerapporteerd wanneer mensen zicht op de molen hebben of slagschaduw ondervinden. Besteed dus ook aandacht aan het voorkómen van visuele hinder, om zo ook de geluidhinder te beperken.

- Over visuele verstoring/aantasting van het landschap is vanuit ge- zondheid geen eenduidig oordeel te geven. Wel lijkt regelmaat in de opstelling beter dan een 'zwerm' die een meer chaotische indruk maakt. Aan visuele rust kan nog worden toegevoegd dat het mogelijk is om windturbines synchroon te laten draaien. Dat kan met elk in de- zelfde positie of misschien ook steeds iets verschoven ten opzichte van elkaar. Datzelfde kan wellicht ook met de waarschuwingslichten bovenop de turbines: geen wanordelijk geknipper maar een syn- chroon of 'lopend' geknipper. Mogelijk kan ook een (groene) afscher- ming nabij woningen zicht op de windmolens beperken. Omdat per- soonlijke en lokale factoren zo belangrijk zijn bij het optreden van hin- der, adviseert team GMV om bewoners hierover te laten meedenken.

Windturbines hebben een impact op het land- schap. Deze impact wordt veelal als negatief er- varen. Vaak spreekt men van het verlies van uit- zicht of visuele overlast.

Echter, de wijze waarop windturbines worden ge- plaatst, bijvoorbeeld ten opzichte van infrastruc- tuur of ten opzichte van elkaar, kan bijdragen aan de leesbaarheid van een opstelling. Het gaat in dat kader niet zo zeer om landschappelijke inpas- sing, maar om het landschappelijke beeld dat ont- staat.

Hoewel er geen landelijke wet- of regelgeving voor bescherming van landschap is, wordt dit in het PlanMER wel kwalitatief beoordeeld aan de hand van enkele landschaps- en ruimtelijke kwa- liteitsspecifieke criteria.

Maatregelen ter bevordering van synchroniciteit van draaien en verlichting vallen buiten het de- tailniveau van een PlanMER.

Nee

Zonnevelden en gezondheid

Wetenschappelijke kennis over gezondheidsrisico's voor omwonenden in re- latie tot zonneparken is niet of nauwelijks beschikbaar. Er zijn wel signalen dat omwonenden zich zorgen maken over en overlast denken te gaan ervaren van een aan te leggen zonneweide. Afhankelijk van de beoogde locatie, in het

Deze zienswijze wordt ter kennisgeving aangeno- men.

Nee

(11)

bijzonder het uitzicht daarop vanuit omwonenden, kan het bijvoorbeeld gaan om zorgen over horizonvervuiling en lichtschittering. Ook is het denkbaar dat werkzaamheden en transportbewegingen voor aanleg en/of onderhoud van het zonnepark invloed heeft op de leefomgeving (geluid, luchtkwaliteit, veilig- heid), net als overig benodigde apparatuur/transformatoren (geluid, laagfre- quent geluid, enzovoorts). Rond transformatoren en bij een nieuw stroom- transportnetwerk richting de zonneweide, kunnen (zorgen om) magneetvel- den een rol gaan spelen (analoog aan bovengrondse hoogspanningslijnen).

Landschappelijke inpassing

Zorg voor goede landschappelijke inpassing en kies voor een type paneel dat eventuele lichtschittering zo veel mogelijk beperkt. Houdt ook bij de locatie- keuze en inrichting voor randapparatuur/transformatoren en (ondergrondse) stroomkabels rekening met omwonenden en de eventuele overlast of zorgen die die zij daarbij kunnen hebben rondom (laagfrequent) geluid en magneet- velden. Houdt (waar redelijkerwijs mogelijk en uit voorzorg) zoveel afstand tot woningen/gevoelige bestemmingen, dat het magneetveld van de kabels en transformatoren

daar lager is dan 0.4uT jaargemiddeld.

Ter kennisname. Op het abstractieniveau van het op te stellen PlanMER wordt niet ingegaan op de inrichting van een zonnepark. Afstand tot wonin- gen/gevoelige bestemming is onderdeel van de bepaling van onderzoeksgebieden.

Nee

Algemeen

De mate van hinder kan verlaagd worden door een zorgvuldige behandeling van lokale plannen, waarbij communicatie en inspraak belangrijke aspecten zijn. De GGD kan in deze procedure betrokken worden om hinderaspecten toe te lichten voor zowel bewoners als bestuur. Zaken die belangrijk zijn in zo'n proces:

- Geef omwonenden reële inspraakmogelijkheden (niet alleen instem- ming/afwijzing van een plan maar bijvoorbeeld ook laten meedenken in de ontwerpfase) of (nog mooier) eigenaarschap van de plannen.

Neem daarbij hun eventuele zorgen serieus.

- Zorg dat het proces van planvorming en besluit ordelijk en open ver- loopt. Communiceer regelmatig en open met belanghebbenden.

- Overleg met bewoners wat acceptabel is voor bewoners en haalbaar is voor de gemeente en hoe omgegaan wordt met eventuele klachten (meting / monitoring / maatregelen). Geef aan dat mogelijke effecten (geluidhinder, slagschaduw) over een bepaalde tijd zullen worden ge- monitord en dat snel op meldingen zal worden gereageerd.

- Zorg voor duidelijke communicatie naar alle bewoners over wat ze ten aanzien van de windmolens en/of zonneparken kunnen verwachten en waar men eventuele klachten/overlast kan melden;

In het kader van het op te stellen PlanMER wordt een uitgebreid participatie- en communicatietra- ject opgezet om de inwoners van de Kempen-ge- meenten optimaal mee te nemen in de zoektocht naar geschikte gebieden voor de grootschalige opwek van duurzame energie.

Nee

(12)

- Overweeg om een soort leefbaarheidsfonds in te stellen die ge- meente en inwoners ruimte geeft om bij eventuele klachten maatre- gelen te kunnen nemen om de overlast verder te kunnen beperken.

Conclusie

Het advies van de GGD GMV leidt niet tot aanpassing van de reikwijdte en het detailniveau van het MER. Voor eventuele individuele projecten die op een later moment in procedure worden gebracht zal opnieuw advies van de GGD GMV worden gevraagd.

(13)

B. Overige zienswijzen

Z1 – Brabantse Milieufederatie

Naam instantie/indiener: Brabantse Milieufederatie Datum zienswijze: 26 februari 2019

Zienswijze:

Nr. Tekst uit zienswijze Beantwoording Aanpassing

R&D?

1 Hierbij reageren wij op de concept-notitie Reikwijdte en detailniveau Plan- m.e.r. grootschalige zonne- en windenergie in de Kempen, hierna te noe- men NRD, die tot en met 26 februari ter visie ligt.

Inleiding

De vijf Kempengemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden hebben de ambitie om energieneutraal te worden. Om dit berei- ken wordt ingezet op energiebesparing en op duurzame energiebronnen.

Volgens de concept-NRD zou er in totaal 6,7 Petajoule aan duurzame ener- gie nodig zijn; dat zijn ca. 186 windturbines of 2250 hectare zonnevelden.

Om voor deze enorme opgave een transparant en navolgbaar afwegings- kader te maken wordt een m.e.r. opgesteld. Het is de bedoeling om met de plan-m.e.r. inzicht te geven in hoeverre de doelstelling gerealiseerd kan worden via grootschalige zonne- en windparken, welke effecten dit heeft en welke locaties het meest geschikt zijn.

Visie

De Brabantse milieufederatie, Natuurmonumenten, Brabants Landschap , St. Groen Kempenland, Milieuwerkgroep Kempenland, Ver. Het Groene Hart Brabant onderschrijven het belang van energiebesparende maatrege- len en omschakeling naar duurzame energiebronnen. We juichen het toe dat de Kempengemeenten zoeken naar concrete maatregelen voor het re- aliseren van hun doelstelling om energieneutraal te worden.

Deze reactie wordt ter kennisname aangenomen. Nee

2 Bescherming landschappen en natuur

De uitdaging is om de energiemaatregelen te realiseren zonder verlies van de waardevolle landschappen, natuurgebieden en landgoederen in Bra- bant, die sinds jaar en dag gekoesterd en beschermd worden in het (ruim- telijke) beleid van Rijk, Provincie en gemeenten en waarvoor wij opkomen en waarvan (Brabantse) burgers dag in dag uit genieten. Dat aspect missen

In het PlanMER wordt aandacht besteed aan de mili- euaspecten natuur en landschap. Effecten op leef- omgeving worden onderzocht door aandacht te be- steden aan milieuaspecten; geluid, slagschaduw, vei- ligheid, ruimtegebruik en cultuurhistorie en archeo- logie.

Nee

(14)

wij in het voornemen om te komen tot een beleids- en toetsingskader. De randvoorwaarden en spelregels dienen ook betrekking te hebben op na- tuur, milieu, landschap en omgeving. Het creëren van zo veel mogelijk ruimte voor grootschalige energievoorziening, mits milieutechnisch en maatschappelijk aanvaardbaar, zou geen doel op zich mogen zijn. Het gaat in de plan-m.e.r. vooral ook om inzicht te krijgen in de milieueffecten van grootschalige zonne- en windenergie. Daar horen ook effecten op natuur, landschap en leefomgeving bij.

Het doel van het PlanMER is niet het zoeken naar zo veel mogelijk ruimte voor grootschalige energie, maar inzicht verschaffen in de potentie van de Kem- pengemeente voor grootschalige zonne- en wind- parken. Daarbij wordt rekening gehouden met de draagkracht van het landschap, de natuur en de leef- omgeving.

3 Borging van kwaliteit en functies combineren

U stelt op blz. 8 van de concept-NRD dat de mogelijke gebieden voor wind- energie veel beperkter zijn dan voor zonne-energie, doordat er voor wind- energie veel meer beperkingen gelden dan voor zonne-energie. Dit kunnen wij niet helemaal volgen. Ook voor zonne-energie gelden er beperkingen.

Uit het MER zal moeten blijken welke botsende ruimteclaims er zijn en welke grenzen dat geeft in een beleids- en toetsingskader om de kwaliteit van natuur, landschap, de omgeving en de leefbaarheid te garanderen. Het doel moet gericht zijn op het zo efficiënt mogelijk inrichten van het ener- gielandschap met zo min mogelijk negatieve effecten op natuur, landschap en omgeving. Variatie in opstellingen en/of combinaties van verschillende turbines of turbinehoogtes kunnen hierbij interessante alternatieven of va- rianten zijn. Doe meer met minder ruimte dus en voeg kwaliteit toe.

Vanuit wetgeving zijn er meer beperkingen voor windenergie dan voor zonne-energie. Denk hierbij aan de normeringen zoals opgenomen in het Activi- teitenbesluit (geluid en veiligheid) en de Activiteiten- regeling (slagschaduw). Dergelijke normeringen be- perken de potentiele ruimte voor de plaatsing van windturbines in de Kempen-gemeenten, waar dit voor zonneparken niet aan de orde is.

Overigens wordt ruimtegebruik (mogelijkheid tot meervoudig ruimtegebruik en effect op recreatie) in het PlanMER gehanteerd als milieuaspect waarop opstellingsalternatieven beoordeeld worden.

Nee

4 Met de Constructieve Zonneladder geven de natuur- en milieufederaties een mogelijke aanpak om tot een zorgvuldige inzet van zonne-energie te komen. Het biedt een algemeen kader dat per gemeente of gebied nader uitgewerkt kan worden zodat maatwerk ontstaat. We bevelen u dit kader van harte aan en zijn graag bereid mee te denken over dit maatwerk voor de Kempengemeenten. U vindt de zonneladder onder https://www.na- tuurenmilieufederaties.nl/friksbeheer/wpcontent/uploads/2019/OI/De- constructieve-zonneladderNMFs.pdf

De zonneladder wordt voor kennisgeving aangeno- men. Overigens is in het haalbaarheidsonderzoek voor plaatsingsstrategie zon eveneens een zonnelad- der opgenomen.

Nee

5 Natuurnetwerk Brabant

Wij verzoeken u om ervoor te zorgen dat er geen negatieve effecten op- treden op het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het idee in het Haalbaar- heidsonderzoek waar duurzame energie in natuur wordt gerealiseerd, is daarmee in strijd. Natuur is al slachtoffer van klimaatverandering. Het is ongewenst en naar onze vaste overtuiging onnodig dat natuur ook weer aangetast moet

Bij het formuleren van MER-alternatieven zullen ge- realiseerde delen van het NNB beschouwd worden als harde belemmering, waar geen zonne- en wind- parken mogelijk zijn. Plaatsing in nog niet gereali- seerd NNB wordt wel onderzocht.

Het feit dat plaatsing in (nog niet gerealiseerd) NNB een herbegrenzingsplicht meebrengt, met de daarbij horende eisen, is de Kempengemeenten bekend. Dit

Nee

(15)

worden voor de oplossing van het klimaatprobleem. In onze opvatting zou juist gezocht moeten naar vormen van energieopwekking die natuurwaar- den versterken, door slimme uitwerkingen buiten bestaande natuurgebie- den. Bij brief van 5 december hebben we u gewezen op het feit dat de lagenbenadering als basis van de (abiotische en biotische) natuur ont- breekt, waarin de onderste laag wordt gevormd door geomorfologie, bo- demtypologie en het watersysteem en de hiermee samenhangende na- tuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische landschapswaarden. Ook in de concept-NRD ontbreekt deze, ook door de provincie gehanteerde, la- genbenadering.

zal meespelen in de beoordeling van alternatieven die (deels) gelegen zijn in NNB.

In het PlanMER wordt aandacht besteed aan de ef- fecten op het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In het PlanMER worden deze effecten gekwalificeerd en voor de verschillende alternatieven vergeleken. Er zal hierbij voornamelijk worden gekeken naar de ef- fecten op flora en fauna, en niet op geomorfologie en bodemtypologie. Deze waarden worden echter wel meegenomen in het milieuthema landschap, omdat geomorfologie en bodemtypologie mede de (huidige) staat van het landschap hebben gevormd.

Het watersysteem wordt enerzijds beschouwd bij de landschappelijke beoordeling. Anderzijds zal het mi- lieuthema water apart worden beoordeeld, zoals be- schreven in de NRD.

6 Informatiebijeenkomst

Wij hebben tijdens de informatiebijeenkomst op 6 februari gehoord dat de haalbaarheidsstudie belangrijke natuur- en landschapswaarden (nog) niet meeneemt. De trechtering van geschikte en ongeschikte locaties vindt plaats aan de hand van de m.e.r.

Op zich kunnen we ons deze werkwijze voorstellen, ervan uitgaande dat een m.e.r. over de volle breedte plaatsvindt. Om te komen tot een deug- delijk beleidskader moeten enerzijds alle aspecten worden onderzocht en anderzijds ook alle locaties in de bebouwde omgeving.

Het PlanMER zal de mogelijkheden voor grootscha- lige zonne- en windparken eerst over de volle breedte onderzoeken, alvorens te trechteren naar realiseerbare MER-alternatieven, die op de in de NRD beschreven milieuthema’s worden beoordeeld en vergeleken.

Nee

7 Onderbouwing aantallen windturbines en zonnevelden

Wij vragen u om in de m.e.r. een goede onderbouwing van de energiebe- hoefte aan te geven en om aan te geven welke aantallen turbines voor wind en oppervlakte zonneterreinen nodig zijn, rekening houdend met een besparingsdoelstelling.

Ook vragen we in beeld te brengen wat verschillende opwekmogelijkheden kunnen betekenen. Wat betreft de oppervlakte zonnepanelen: hoeveel ruimte is er in de bebouwde omgeving geschikt (te maken) voor zon? Wat is de oppervlakte platte daken en schuine daken? Wat is de omvang van de wanden van gebouwen die geschikt (te maken) zijn voor zonnepanelen?

Het PlanMER zal inzicht geven in de potentie van grootschalige zonne- en windparken, rekening hou- dend met de draagkracht van het landschap, de na- tuur en de leefomgeving.

De huidige en de verwachte toekomstige energiebe- hoefte van de Kempengemeenten geldt niet als ‘tar- get’ voor het PlanMER. In het kader van het op te stellen beleids- en toetsingskader is de opgave wel van groot belang.

Nee

(16)

Hoeveel ruimte is er voor windturbines aansluitend op de zware en mid- delzware bedrijventerreinen?

In het Haalbaarheidsonderzoek grootschalige zon en wind Kempen (Pondera, 2018) is reeds uitgebreid onderzoek gedaan naar de potentie van zonne-ener- gie op daken, op braakliggende grond/pauzeland- schappen, langs grootschalige infrastructuur, op agrarische gronden en in natuurgebieden. Dit onder- zoek vormt het uitgangspunt voor het PlanMER.

Voor zover de gebieden op en aansluitend aan zware en middelzware bedrijventerreinen geen harde be- lemmeringen kennen worden deze meegenomen in het onderzoek.

Het is niet de bedoeling dat de energiebehoefte al- leen met duurzame zonne- en windenergie wordt opgewekt. Andere vormen van duurzame energieop- wekking worden in een ander kader onderzocht en vallen buiten de reikwijdte van dit PlanMER.

8 Scenario’s, alternatieven en varianten

Hoeveel energiebehoefte is er in de verschillende scenario’s? Worden in de m.e.r. ook besparingsopties meegenomen? Zo niet, dan verzoeken wij om besparingsopties mee te nemen. Wordt er aangesloten bij opgave uit het Klimaatakkoord om 49% CO2 te reduceren? Begrijpen wij het goed dat deze RES-opgave als scenario wordt meegenomen in de m.e.r.?

Er zijn verschillende studies gedaan met verschillende uitkomsten met flinke gevolgen voor de ruimteclaim en effecten op natuur, landschap en omgeving. In dat kader zou ook een minimum en een maximum variant kunnen worden onderzocht. De mate van besparing en nieuwe energiezui- nige technieken kunnen tot een andere energievraag en ruimteclaim lei- den. Ook de import van energie uit het buitenland kan tot andere ruimte- claims leiden.

Wij verzoeken u ook om verschillende ontwerp-alternatieven en -varianten op te nemen, met verschillende energiemixen, met verschillende turbines en hoogtes, verschillende rangschikking, compact, verspreid, met land- schappelijke inpassing van zonnepanelen e.d. Uiteraard met inachtname van de wet- en regelgeving, waaronder de Wet natuurbescherming, de

Het PlanMER kijkt naar de potentie van grootschalige zonne- en windparken. Daarbij worden alternatieven geformuleerd die met name verschillen op ruimte- lijke aspecten (waar komen de zonne- en windpar- ken).

Energiebesparing en de relatie met de opgave vallen buiten de reikwijdte van dit PlanMER. Dat betekent niet dat deze aspecten onbelangrijk zijn, maar deze worden parallel en middels andere instrumenten on- derzocht.

De 5 Kempengemeenten zijn slechts een klein deel van de Metropoolregio Eindhoven. Dit zijn 21 ge- meenten die samen een Regionale Energiestrategie (RES) moeten opstellen. Het PlanMER maakt geen onderdeel uit van een RES, maar kan in een later sta- dium wel als input dienen voor een eventuele regio- nale MER of als voorbeeld dienen voor andere ge- meenten.

Nee

(17)

Verordening ruimte en PMV. Tevens vragen wij om ook de Windmolenrisi-

cokaart van de Vogelbescherming te hierbij te betrekken. Het PlanMER zal ook ingaan op eventuele combina- ties van zonne- en windparken. Andere vormen van duurzame opwek vallen buiten de reikwijdte.

Voor wat betreft de windmolenrisicokaart: zie de be- antwoording van punt 14 bij zienswijze Z3.

9 Referentiesituatie

Wat betreft de referentiesituatie zijn wij het niet eens dat de nog niet on- herroepelijke projecten van de Pals en in Reusel- De Mierden als referen- tiesituatie gelden. Beide projecten zijn nog niet vergund. Deze vallen niet onder de referentiesituatie, zoals in Ş3.2 staat, en dienen dus binnen deze plan-m.e.r. te worden meegenomen.

Windpark De Pals is inmiddels vergund.

Een project hoeft niet onherroepelijk te zijn om als autonome ontwikkeling te gelden.

Voor het nieuwe windpark in Reusel – De Mierden geldt dat er nog geen vergunning verleend is, maar aangezien het plan reeds in een verre staat van voor- bereiding is, wordt gekozen om dit project als onaf- hankelijk te beschouwen.

Wel zal in het PlanMER ook worden gekeken naar de situatie waarin het windpark geen doorgang vindt.

Ja

10 Natuur

Kwantitatieve (ruimtebeslag) en kwalitatieve effecten op het NNB en ge- bieden met natuurwaarden. Nu het NNB en gebieden met natuurwaarden niet op voorhand worden uitgesloten moeten alle effecten op deze gebie- den worden onderzocht.

- Barrièrewerking en versnippering van natuur en landschap, mede in verband met de uitwisseling van soorten, onder andere voor:

 Akker- en weidevogels

 Vleermuizen

 (Kleine) Zoogdieren

 Amfibieën

 Reptielen

 Insecten

 Libellen

 Spinnen

 Enz.

- Gevolgen van verstoring (door o.a. trillingen) voor amfibieën, rep- tielen en bodemleven mede in relatie tot de bodem (nat en droog).

In het PlanMER wordt aandacht besteed aan de ef- fecten op het Natuurnetwerk Brabant (NNB). In het PlanMER worden deze effecten gekwalificeerd en voor de verschillende alternatieven vergeleken. Ove- rigens wordt gerealiseerd NNB bij het formuleren van MER-alternatieven beschouwd als harde belem- mering, waar geen zonne- en windparken mogelijk zijn. Plaatsing in nog niet gerealiseerd NNB wordt wel onderzocht.

In het PlanMER wordt tevens aandacht besteed aan de effecten op verschillende soortgroepen: vogels, vleermuizen, vaatplanten, amfibieën, reptielen, dag- vlinders, libellen, vissen, en grondgebonden zoogdie- ren. Daarbij worden er ook diverse ‘gidssoorten’ uit- gelicht om de verschillen tussen de alternatieven in- zichtelijker te maken.

Nee

(18)

- Ook moet onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van amfibieën en reptielen en de gevolgen voor het leefgebied in aan- legfase en de gebruiksfase.

- (Gevolgen voor) Trekroutes en foerageergebieden en -routes van vogels en vleermuizen moeten in beeld worden gebracht.

- Bij soorten moeten ook vleermuizen worden onderzocht. Dit mede met het oog op aanvaringen en sterfte.

- De gevolgen voor de natte natuurparels en beschermingszones voor het NNB vanwege de mogelijke gevolgen voor de waterhuis- houding. Moet er drainage worden toegepast? Hoe groot wordt het verharde oppervlak? En zo ja, wat zijn de effecten op water en bodem?

- Effecten op stiltegebieden.

- Gevolgen van verstoring door lichthinder.

- De stikstofemissie en -depositie en de gevolgen ervan op de om- liggende N2000-gebieden ten gevolge van de aanleg- en plaat- singswerkzaamheden.

- De gevolgen van de aanleg van en aansluiting op de infrastructuur (trafo’s, verdeelstations) voor duurzame energie voor natuur- en landschapswaarden. Het gaat hier om de gevolgen van het graven in de (bos-/natuur) bodem, aanleg van kabels, onderhoudswegen, verlies van oppervlakte en kwaliteit van (a)biotische natuurwaar- den.

- Gevolgen van windturbines voor de biodiversiteit en soorten in het NNB, zowel bos als andere natuur (voor broedvogels, jaarrond vo- gels, zoogdieren, amfibieën, vleermuizen, insecten, andere soor- ten).

- Gevolgen van verstoring (door o.a. trillingen) voor amfibieën, rep- tielen en bodemleven mede in relatie tot de bodem (nat, droog)

Het PlanMER blijft echter een document wat op hoofdlijnen de verschillen zal uitlichten. Een Plan- MER kent niet het detailniveau wat bij een pro- ject(MER) wel het geval zou zijn. Bij een concreet project zal derhalve een gedetailleerde natuurtoets noodzakelijk zijn om de (mogelijke) ecologische ge- volgen in kaart te brengen voor die specifieke loca- tie.

Effecten als verstoring, lichthinder, geluidshinder, stikstofdepositie, aanleg infrastructuur en in kaart brengen van locatiespecifieke trekroutes en foera- geergebieden is geen onderdeel van het PlanMER.

Een PlanMER kent hiervoor niet het juiste detailni- veau. Deze onderzoeksvragen worden beantwoord door het ecologisch onderzoek ten behoeve van een project(MER).

11 Landschap

- Verandering van het landschapsbeeld en de gevolgen daarvan op de omgeving. Wat zijn de waardevolle landschappen in de Kem- pengemeenten, die de gemeenten willen vrijwaren van (zicht op) windturbines? Welke ongestoorde horizonnen van grotere natuur- gebieden zijn er, waaraan hoge windturbines afbreuk kunnen doen?

- De cultuurhistorische waarden en de landschappelijke waarden en de gevolgen voor het landschapsbeeld.

In het PlanMER zal een effectbepaling op het milieu- thema landschap worden uitgevoerd. Dit zal op basis van cultuurhistorische en landschappelijke waarde- volle gebieden gebeuren. Daarbij wordt ook ruim aandacht besteed aan de huidige situatie. Bij het be- palen van de potentie voor grootschalige zonne- en windparken wordt rekening gehouden met de draag- kracht van het landschap.

Nee

(19)

12 Zonneterreinen

De gevolgen voor het microklimaat onder zonnevelden. Te denken valt hierbij aan effecten van:

 Schaduwwerking

 Vermindering van inzijging van regenwater

 Effecten van andere verdeling van regenwater

 Afname van licht op de bodem

 Verandering van de waterhuishouding

 Gevolgen voor de bodem en het bodemleven

 Gevolgen voor temperatuur en luchtstroming door o.a. de technische installatie.

- Gevolgen voor de biodiversiteit onder zonnevelden. Het gebruik van landbouwgronden voor zonnevelden, -weiden en -parken is een ander gebruik dan een agrarisch gebruik. Het gebruik wijzigt sterk ten opzichte van het gebruik als grasland, akker, tuinbouw, grond voor intensieve teelten. Ten opzichte van glastuinbouw ligt dit waarschijnlijk anders. Voor zonnevelden in het NNB zijn de ge- volgen wellicht nog veel groter. Daarbij komt dat het herstel van de locatie (na 25 jaar gebruik) veel moeizamer blijkt dan gedacht.

Dit heeft twee oorzaken: enerzijds heeft het terrein door industri- eel gebruik een andere functie gekregen, voorzien van (onder- grondse infra) Anderzijds is het bodemleven en de organische stof hier niet of nauwelijks nog aanwezig, afhankelijk van het ontwerp.

Het terugbrengen hiervan blijkt lastig en de tijd die ermee gemoeid gaat kan langer zijn dan het gebruik, zo blijkt bijvoorbeeld uit on- derzoek van bodemdeskundigen, gepubliceerd in het tijdschrift Bodem van augustus 2017.

- Gevolgen van reflectie/schittering van zonnevelden-/panelen.

Hierbij dient ook de externe werking van het NNB voor de versto- ring van natuur te worden meegenomen. Welke gevolgen heeft dit voor verschillende soorten, o.a. vogels? Zie ook het onderzoek van Waardenburg naar de Zonneparken Haringvliet (dossier Commis- sie mer)

- Gevolgen voor de waterhuishouding in het (deelstroom-)gebied.

Op het abstractieniveau van het op te stellen Plan- MER wordt bij het onderzoeken van de MER-alterna- tieven niet ingegaan op de gevolgen van het micro- klimaat onder zonneparken.

In het PlanMER zullen, op hoofdlijnen, de effecten door ruimtebeslag op natuur worden onderzocht en beschreven. Hierbij wordt aandacht besteed aan de effecten op verschillende soortgroepen: vogels, vleermuizen, vaatplanten, amfibieën, reptielen, dag- vlinders, libellen, vissen, en grondgebonden zoogdie- ren. Daarbij worden er ook diverse ‘gidssoorten’ uit- gelicht om de verschillen tussen de alternatieven in- zichtelijker te maken.

Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan an- dere effecten die zonneparken kunnen hebben op flora en fauna.

Nee

13 Windmolenparken

- Gevolgen van windturbines voor de biodiversiteit en soorten in en nabij het NNB, zowel bos als andere natuur (voor broedvogels,

Op het abstractieniveau van het op te stellen Plan- MER wordt bij het onderzoeken van de MER-alterna- tieven op een passende wijze ingegaan op gevolgen

Nee

(20)

jaarrond vogels, zoogdieren, amfibieën, vleermuizen, insecten, an- dere soorten).

- De gevolgen voor de aardkundige waarden en archeologische mo- numenten, met name bij de windturbines.

- Het in beeld brengen van de ondergrondse breuken en geomorfo- logische waarden en de mogelijk effecten die de windturbines daar op kunnen hebben, ten gevolge van de benodigde diepe funderin- gen voor de molens.

- Gevolgen van laagfrequent geluid van windturbines op gezond- heid.

- Gevolgen van laagfrequent geluid op natuur en soorten.

- Gevolgen van turbulentie en luchtstromingen bij windturbines.

- Cumulatie van andere bestaande en nieuwe windmolenprojecten (onder andere in Bladel Reusel) moet worden meegenomen, on- der meer op het aspecten natuur en landschap, soorten, cultuur- historie, stikstof.

van windturbines voor de biodiversiteit, de archeo- logische waarden, geluid (waaronder laag frequent geluid). Voor de milieuthema’s waar dat relevant is wordt ook naar de cumulatie met naburige (be- staande en nieuwe) windparken gekeken.

In het PlanMER wordt aandacht besteed aan de ef- fecten op verschillende soortgroepen: vogels, vleer- muizen, vaatplanten, amfibieën, reptielen, dagvlin- ders, libellen, vissen, en grondgebonden zoogdieren.

Daarbij worden er ook diverse ‘gidssoorten’ uitge- licht om de verschillen tussen de alternatieven in- zichtelijker te maken. Een aantal effecten hebben niet het juiste detailniveau voor een PlanMER. Zo zal er geen berekening omtrent stikstofdepositie wor- den gemaakt. Daarnaast zullen, in algemene zin, uit- spraken worden gedaan over de effecten van geluid van windmolenparken op natuur.

14 Algemeen

We willen nogmaals aangeven dat wij de ambitie van de gemeenten om klimaatneutraal te willen worden van harte ondersteunen. Met de boven- staande aandachtspunten willen we bijdragen aan het op tafel krijgen van alle relevante informatie ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming.

Immers, er ontstaan spanningen tussen verschillende maatschappelijke doelen, en alleen door goed oog te hebben voor alle belangen kunnen wer- kelijk duurzame oplossingen worden gevonden. In dit verband willen we nog twee opmerkingen maken:

- We bevelen aan om bij de uitwerking van locaties te zoeken naar mogelijkheden om meerdere doelen met elkaar te verbinden.

Wanneer de realisatie van energieopwekking tegelijkertijd kan lei- den tot meer biodiversiteit, een gezonde bodem en duurzaam wa- tersysteem, of het saneren van situaties met negatieve impact op leefomgeving, kan de steun daarvoor sterk toenemen.

- Een heel belangrijk aspect bij de acceptatie van energieopwekking in gebieden is de wijze waarop mensen kunnen meedenken over de plannen en mede eigenaar kunnen worden van de opwekking.

We bevelen daarom aan om veel aandacht te besteden aan deze

De Provincie en de Kempengemeenten waarderen de input van de Brabantse Milieufederatie.

De beide opmerkingen worden ter kennisgeving aan- genomen. Er wordt een uitgebreid participatietraject opgezet om de omgeving reeds in de fase van het PlanMER te betrekken, dus nog voordat wordt ‘inge- zoomd’ op concrete locaties.

Uw input op de RES is ter kennisname voorgelegd aan de gemeenteraden. Deze input wordt in het tra- ject van de RES meegenomen.

Nee

(21)

beide vormen van participatie. Het zeer vroegtijdig betrekken van mensen, dat wil zeggen ruim voordat gesproken wordt over con- crete locaties, is daarbij essentieel. Op grond van ervaringen rondom windprojecten hebben de natuur- en milieufederaties een aantal handreikingen opgesteld voor participatie. We delen deze graag met u en denken ook graag mee over het vormgeven van participatie in uw gemeenten.

Wij verzoeken u om onze aanbevelingen en opmerkingen mee te nemen in het op te stellen MER.

Graag worden wij betrokken in het vervolgtraject, niet alleen in het for- mele planvormingstraject, maar ook bij de RES. Over het proces om te ko- men tot goede plannen en goede locaties die op draagvlak kunnen reke- nen, hebben wij u in de brief van 5 december 2018 de nodige aanbevelin- gen gedaan. Wij zijn benieuwd naar uw reactie hierop.

Conclusie

Bovenstaande zienswijze leidt op het volgende punt tot aanpassing van de reikwijdte en het detailniveau van het MER:

- In de referentiesituatie wordt zowel een scenario beschouwd waarin het nieuwe windpark in Reusel – de Mierden doorgang vindt, als een scenario waarin dat niet het geval is.

(22)

Z2 – Stichting Zon op Oirschot

Naam instantie/indiener: Stichting Zon op Oirschot Datum zienswijze: 12 februari 2019

Zienswijze:

Nr. Tekst uit zienswijze Beantwoording Aanpassing

R&D?

1 Onderstaande is de zienswijze van de Stichting “Zon op Oirschot”

op het definitieve Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau van januari 2019 die namens de Kempengemeenten de opdracht pre- ciseert voor een Plan-m.e.r. op het recent uitgestippelde beleid voor grootschalige zon- en windenergie opwekking in deze ge- meenten. Onze stichting ijvert voor het opwekken en gebruiken van duurzame energie, alsook het besparen van energie, om zo vanuit de samenleving (van onderop) een wezenlijke bijdrage te leveren aan de energietransitie in onze regio. Tot nu toe heeft dat geleid tot twee collectieve zonnedaken die als coöperaties functi- oneren onder de postcoderoosregeling. Andere projecten zijn in ontwikkeling.

Deze informatie wordt ter kennisname aangenomen. Nee

2 Op de eerste plaats willen wij onze zorg uitspreken over het be- perkte aantal voorgestelde (zoek)gebieden voor de opwekking van windenergie, met name in de gemeenten Oirschot en Eersel.

Voor deze twee gemeenten vormt Eindhoven Airport een belang- rijke belemmering. De haalbaarheidsstudie geeft aan dat de ge- ïdentificeerde gebieden in de vijf gemeenten slechts plaats bie- den voor 40 – 50 windturbines, hetgeen slechts 27% van de ge- stelde doelstelling zou zijn. Dit zou betekenen dat de resterende opgave vooral door zonne-energie ingevuld zou moeten worden, hetgeen een enorme aanslag op de hoeveelheid agrarische gron- den zou betekenen, die een belangrijke economische basis voor de Kempen vormen.

Het risico is reëel dat bovenstaand aantal molens nog lager uitvalt doordat bepaalde zoekgebieden te klein blijken te zijn voor mini- maal 3 molens. Daarom verzoeken we als “Zon op Oirschot” om bij de plan-m.e.r. twee scenario’s te onderzoeken. De eerste met de huidige aangedragen zoekgebieden, en de tweede met aanvul- lende zoekgebieden aan de randen van grotere natuurgebieden

De zoekgebieden volgen uit een analyse van harde belemmerin- gen. In het planMER worden de gebieden die niet op voorhand afvallen vanwege harde belemmeringen allemaal beschouwd voordat de definitieve te onderzoeken MER-alternatieven wor- den geformuleerd.

Het MER beoogt niet om de doelstelling zo ver mogelijk in te vul- len, maar dient om de potentie te bepalen van grootschalige zonne- en windparken, rekening houdend met de draagkracht van het landschap, de natuur en de leefomgeving.

De MER-alternatieven zullen beperkt plaatsing in nog niet gerea- liseerde delen van het Natuurnetwerk Brabant onderzoeken.

Nee

(23)

(zoals de Kampina, Landgoed Utrecht, …) en met oprekking van de reeds aangedragen gebieden. Dit tweede scenario houdt reke- ning met het feit dat (zoals ook gesuggereerd in de haalbaarheids- studie), gezien de enorme gezamenlijke opgave, we de eisen voor behoud van natuur en leefomgeving, op korte termijn zullen moe- ten versoepelen om onze doelen te bereiken. Dit zal ook de on- derzoekers en producenten van windturbines dwingen om mo- lens te maken die nog minder overlast veroorzaken.

3 In stap 3 van beide (wind en zon) onderzoeksporen tijdens de plan-m.e.r. worden de resultaten van de verschillende onder- zochte gebieden met elkaar vergeleken. In hoeverre wordt in deze vergelijking ook rekening gehouden met reeds in de nabij- heid bestaande (of in ontwikkeling zijnde) windmolens, maar ook biogas-productie-installaties. Als “Zon op Oirschot” zouden wij hiervoor willen pleiten om op die manier de productie van duur- zame energie zoveel als mogelijk te kunnen concentreren en zo de aanslag op landbouwgronden beperkt te houden.

Energieopwekking door middel van (bio)gas en bestaande wind- turbines valt buiten de reikwijdte van het PlanMER.

Na het onderzoek naar de MER-alternatieven zullen er beleids- keuzes worden gemaakt die leiden tot een voorkeursalternatie- ven en een Beleids- en Toetsingskader.

Het concentreren van vormen van energieopwekking is een van de mogelijke keuzes in deze fase.

Nee

4 De “leefomgeving” is een van de onderzoekcriteria (naast land- schap, energieproductie). De houding van de in de nabijheid van windmolens wonende mensen, zal heel erg verschillen of zij wel of niet deelnemer/mede-eigenaar zijn van die molens. Als “Zon op Oirschot”, willen we ons inzetten voor de realisatie van “soci- ale windmolens”. Door inwoners en sociale verenigingen via een lokale energiecoöperatie te laten investeren in en meeprofiteren van de opbrengst van windmolens, krijgt de factor “leefomge- ving” een heel andere lading bij een m.e.r. Als “Zon op Oirschot”

willen we er voor pleiten dat bij het onderzoeken van de verschil- lende zoekgebieden voor windmolens, er vanuit wordt gegaan dat minimaal één van de daar te plaatsen windmolens een molen is die toebehoort aan de omwonenden/buurtschap of aan de na- bije dorpskern.

(Financiële) participatie wordt in een parallel traject beschouwd, maar omdat het geen milieueffect betreft zal dit aspect in het PlanMER niet aan de orde komen.

Participatieve randvoorwaarden vormen onderdeel van het Be- leids- en Toetsingskader waar het PlanMER een onderbouwing van is.

Dit onderwerp zal in het communicatietraject nog uitgebreid aan bod komen.

Nee

5 We lezen in de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau dat de windparken “De Pals” in Bladel, en VHTAC” in Reusel-de Mierden, worden beschouwd als autonome ontwikkelingen en niet meege- nomen worden in deze plan-m.e.r. Als “Zon op Oirschot” gaan we er dan vanuit dat zij wel een “project-m.e.r.” moeten laten uit- voeren, en dat die m.e.r. in de geest overeenkomt met de NRD

Voor windpark De Pals is een projectMER uitgevoerd, en is de ver- gunning inmiddels verleend.

Voor het nieuwe windpark in Reusel – De Mierden geldt dat er nog geen vergunning verleend is, maar aangezien het plan reeds in een verre staat van voorbereiding is wordt gekozen om dit pro- ject als onafhankelijk te beschouwen. Overigens is ook voor dit windpark sprake van een projectMER.

Ja

(24)

voor de voorliggende plan-m.e.r en de hierboven door ons voor- gedragen aanvullingen. Zo niet willen we er voor pleiten om deze twee windparken toch mee te nemen in de algehele plan-m.e.r.

Wel zal in het planMER van de Kempengemeenten ook worden gekeken naar de situatie waarin het windpark geen doorgang vindt.

6 Uit de haalbaarheidsstudie, zoals uitgevoerd door Pondera, blijkt een belemmering voor de te ontwikkelen energielandschappen van de te beperkte netcapaciteit. Bij de realisatie van de verschil- lende energielandschappen lijkt echter dat voorlopig vooral uit- gegaan wordt van versterking van het elektriciteitsnetwerk op centrale punten. Daarmee scheppen we een enorme afhankelijk- heid ten opzichte van de netwerkbeheerder. Als “Zon op Oir- schot” pleiten we er voor om meerder sporen te bewandelen. Bij elk van de energielandschappen zou ook het spoor “grootscha- lige” (bij de molens of zonneweiden) of “gedecentraliseerde”

(door inwoners of straten/wijken) opslag van energie, alsook de omzetting van opgewekte elektriciteit in waterstof (bij de molens of zonneweiden) en het vervoer daarvan naar de huizen via het huidige aardgas netwerk. Als “Zon op Oirschot” zijn wij uiteraard graag bereid om onze zienswijze nader toe te lichten, mocht daar vanuit de verantwoordelijke instantie behoefte aan zijn.

Het onderzoeken van de milieueffecten van verschillende vormen van netinpassing en waterstofinfrastructuur valt buiten zowel de reikwijdte als het detailniveau van het planMER.

Wel zullen verschillende alternatieven van grootschalige zonne- en windparken worden beoordeeld op het onderwerp netinpas- sing, zoals beschreven in de NRD.

Nee

Conclusie

Bovenstaande zienswijze leidt op het volgende punt tot aanpassing van de reikwijdte en het detailniveau van het MER:

- In de referentiesituatie wordt zowel een scenario beschouwd waarin het nieuwe windpark in Reusel – de Mierden doorgang vindt, als een scenario waarin dat niet het geval is.

(25)

Z3 – Stichting Groen Kempenland / Stichting Milieuwerkgroep Kempenland

Naam instantie/indiener: Stichting Groen Kempenland / Stichting Milieuwerkgroep Kempenland Datum zienswijze: 18 februari 2019

Zienswijze:

Nr. Tekst uit zienswijze Beantwoording Aanpassing

R&D?

1 Stichting Groen Kempenland en Stichting Milieuwerkgroep Kempen- land geven hierbij hun zienswijze op de concept notitie reikwijdte en detailniveau grootschalige zonne- en windenergie de Kempen.

Wij betreuren het dat wij niet in een eerder stadium de kans hebben gekregen om inbreng te geven in deze plannen. Er is niet gezocht naar een brede maatschappelijke dialoog of draagvlak.

De Kempengemeenten staan nog helemaal aan het begin van een proces om te komen tot een beleids- en toetsingskader voor grootschalige zonne- en windparken. Het opstellen van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (waarin wordt beschre- ven wat het milieueffectrapport gaat onderzoeken en hoe) is de eerste stap en daarmee een logisch moment om de input van belanghebbenden te vragen. Eerder was er nog niet vol- doende concrete informatie bekend om een discussie mogelijk te maken.

Nee

2 Doelstelling

De Kempengemeenten willen, zonder goede argumentatie, alle ge- bruikte energie binnen de eigen grenzen opwekken. Daarbij gaan ze voorbij aan de energie die bijvoorbeeld op de Noordzee wordt - of zal worden - opgewekt. Door deze keuze is de negatieve invloed van grootschalige energieopwekking op het Kempische landschap en na- tuur veel groter dan noodzakelijk is om de landelijke doelstelling te halen. Een goede onderbouwing, en een goede maatschappelijk dia- loog hieromtrent ontbreekt.

Niet het klimaatbeleid van de Kempengemeenten, maar de notitie Reikwijdte en Detailniveau voor een PlanMER voor grootschalige zonne- en windparken heeft ter inzage gelegen.

Het PlanMER zal inzicht geven in de potentie van grootschalige zonne- en windparken, rekening houdend met de draagkracht van het landschap, de natuur en de leefomgeving.

De huidige en de verwachte toekomstige energiebehoefte van de Kempengemeenten geldt niet als ‘target’ voor het Plan- MER. In het kader van het op te stellen beleids- en toetsings- kader is de opgave wel van groot belang.

Nee

3 De klimaat-activistische organisatie Urgenda gaat uit van een veel kleinere opgave voor gemeenten omdat deze de energie die opge- wekt wordt op zee wel meeneemt in de berekeningen. Ook heeft Ur- genda samen met Natuurmonumenten een oproep gedaan om wind- turbines te plaatsen op de landschappelijk minst waardevolle loca- ties, bijvoorbeeld bij industrieterreinen of grootschalige infrastruc- tuur. De Kempengemeenten kiezen hier nadrukkelijk niet voor maar kiezen, zo blijkt uit het haalbaarheidsonderzoek, juist voor plaatsing

De keuze voor de locatie van grootschalige zonne- en windpar- ken binnen de Kempengemeenten is nog niet gemaakt. Het PlanMER zal als input dienen voor deze keuze.

Nee

(26)

van windturbines op de meest waardevolle landschappelijke loca- ties.

Ongeschonden landschappen en belangrijke natuurwaarden komen onder druk te staan vanwege de niet onderbouwde keuze van de Kempengemeenten welke tot stand is gekomen zonder brede maat- schappelijk dialoog.

4 Wij vragen u de doelstelling in overeenstemming te brengen met de landelijke opgave en een evenredig deel van de opgewekte energie op zee toe te rekenen aan de Kempen. Dit betekent dat natuur, land- schap en mens veel minder belast hoeven te worden.

Ook vragen wij u inzichtelijk te maken wat de consequenties voor het landschap en de natuur zijn indien de Kempengemeenten inderdaad kiezen voor een hogere ambitie -klimaatneutraal op regioniveau- dan de nationale klimaatambitie.

In het PlanMER worden de effecten op natuur en landschap gekwalificeerd en inzichtelijk gemaakt. Hoe vervolgens invul- ling gegeven wordt aan de doelstelling is geen onderdeel van het MER.

Nee

5 Haalbaarheidsonderzoek

Wij bestrijden de volledigheid en juistheid van uw haalbaarheidson- derzoek. Het onderzoek zou vanuit technisch, economisch en land- schappelijk perspectief onderzocht hebben op welke plekken wind- en zonne-energie zou kunnen worden gerealiseerd. Wij komen ech- ter tot de conclusie dat verschillende windlocaties niet voldoen aan de voorwaarden van de Verordening Ruimte. Verschillende windlo- caties voldoen zeker niet aan de voorwaarde dat

ontwikkeling plaats vindt in een landschap dat daar qua schaal en maat geschikt voor is maar zijn juist gesitueerd in kleinschalig cul- tuurlandschap. Wij vragen u deze omissie inzichtelijk te maken en te herstellen.

Het PlanMER dient ter onderbouwing van een Beleids- en Toetsingskader dat gedurende langere tijd relevant zal zijn.

Gedurende deze tijd kan de Verordening ruimte wijzigen, waardoor het niet logisch is om alle MER-alternatieven strikt te laten voldoen aan de huidige eisen van de Verordening . Zodra concrete projecten ontwikkeld worden, moeten deze voldoen aan de op dat moment geldende regelgeving/Veror- dening ruimte. Daarom wordt in het PlanMER deze eis niet zo hard gesteld.

De principes uit de verordening worden wel meegenomen in de beoordeling van de MER-alternatieven, met name als het gaat om de ecologische en landschappelijke waarden.

Nee

6 De indruk bestaat dat Vlaamse woningen niet zijn betrokken bij het onderzoek, ook zijn Vlaamse woningen beter beschermt tegen ge- luidsoverlast door windturbines. Wij verzoeken u dit te controleren.

Op het detailniveau van een PlanMER wordt geen kwantitatief geluidsonderzoek uitgevoerd. Het milieuthema leefomgeving wordt voor verschillende alternatieven beoordeeld aan de hand van vaste afstandsregels, die niet zijn gekoppeld aan mi- lieunormen. Woningen in Vlaanderen zullen als (geluids)ge- voelige objecten in het MER worden betrokken.

Ja

7 Ook is in het onderzoek met betrekking tot landschap in het haal- baarheidsonderzoek geen rekening gehouden met cultuurhistori- sche landschappen. Wij vragen u cultuurhistorisch waardevolle land- schappen te beschermen en windturbines en zonneweiden niet toe

Het PlanMER zal een landschappelijke analyse bevatten, zowel van de bestaande situatie als de situatie nadat eventuele wind- en zonneparken zijn gerealiseerd.

Nee

(27)

te staan in deze landschappen zoals vastgesteld in de Cultuurhistori- sche Waardenkaart.

Op voorhand sluiten de Kempengemeenten plaatsing van grootschalige zonne- en windparken in cultuurhistorisch waar- devol landschap niet uit; juist de resultaten van de milieuon- derzoeken moeten uitwijzen of plaatsing in dergelijke gebie- den al dan niet toelaatbaar is. Eventuele effecten van groot- schalige zonne- en windparken op culturhistorisch waardevol gebied zullen vooral landschappelijk van aard zijn (uitzicht;

‘aard van het landschap’).

8 Onvoldoende is onderzocht of locaties bij industriegebieden en in- frastructuur geschikt zijn voor windprojecten.

Er zijn geen gebieden op voorhand uitgesloten voor windener- gie, anders dan waar harde belemmeringen plaatsing verhin- deren. Locaties bij industriegebieden en infrastructuur zullen dan ook in het onderzoek worden betrokken.

Nee

9 Natuur Netwerk Brabant

U laat de mogelijkheid open om grootschalige windenergie te plaat- sen binnen het NNB. Het NNB is bedoeld voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmer- ken van de onderscheiden gebieden en de bescherming ervan. Wij achten aantasting van het NNB bijzonder onwenselijk. Eerder heb- ben ook de BMF, Natuurmonumenten en het Brabants Landschap dit al aan de Kempengemeenten gecommuniceerd.

Er kan enkel herbegrenzing van het NNB plaatsvinden indien een ver- sterking van het NNB ontstaat. Dit kan bijvoorbeeld zijn doordat er knelpunten worden opgelost of een kwaliteitsverbetering ontstaat naast de verplichte compensatie. Het realiseren van een windplan valt ons inziens niet onder versterking van het NNB maar zien wij juist als een verslechtering.

Wij vragen u grootschalige wind- en zonne-energie uit te sluiten in het NNB.

Bij het formuleren van MER-alternatieven zullen gerealiseerde delen van het NNB beschouwd worden als harde belemme- ring, waar geen zonne- en windparken mogelijk zijn. Plaatsing in nog niet gerealiseerd NNB wordt wel onderzocht.

Het feit dat plaatsing in (nog niet gerealiseerd) NNB een her- begrenzingsplicht meebrengt, met de daarbij horende eisen, is de Kempengemeenten bekend. Dit zal meespelen in de beoor- deling van alternatieven die (deels) gelegen zijn in nog niet ge- realiseerde NNB.

Nee

10 Groenblauwe Mantel en Attentiegebied NNB

Verschillende locaties die naar voren komen in het haalbaarheidson- derzoek liggen binnen de Groenblauwe Mantel en/of het Attentiege- bied NNB. In de groenblauwe mantel staan de bescherming van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden voorop (art. 6.1 Vr). In het attentiegebied NNB mogen geen ingrepen komen met een negatief effect op de waterhuishouding van het Na- tuur Netwerk Brabant.

Het MER maakt geen onderscheid tussen de verschillende structuren uit de provinciale Verordening ruimte. Wel zal bij het beoordelen van bestaande natuur en landschap - evenals bij het beoordelen van de effecten van grootschalige zonne- en windparken daarop – aansluiting gezocht worden bij de ecologische en landschappelijke waarden zoals beschreven in de Verordening ruimte.

Nee

(28)

Wij vinden het onwenselijk om binnen de Groenblauwe Mantel of het Attentiegebied NNB grootschalige wind- of zonneparken aan te leggen. Gezocht moet worden naar alternatieven.

Wij vragen u hier grootschalige wind- en zonne-energie uit te sluiten.

Indien grootschalige wind- en zonne-energie hier niet wordt uitge- sloten verzoeken wij u een toetsingsaspect toe te voegen waardoor locatie binnen deze gebieden onderdeel wordt van de toetsing en een negatieve effectbeoordeling ontstaat.

De Kempengemeenten zien geen reden om Attentiegebieden NNB en gebieden binnen de Groenblauwe Mantel op voor- hand van het onderzoek uit te sluiten.

11 Maatschappelijke Meerwaarde

De ruimteclaim en de ruimtelijke impact van duurzame energie is erg groot. Er is ook ruimte en rust nodig voor het behoud en ontwikkeling van natuur en landschap. Waar u wel “Landbouwbeleid en herstruc- turering” noemt is het juist extra belangrijk dat natuur en landschap gebruik kunnen maken van de gelden die u vrij wilt maken voor de

“maatschappelijke meerwaarde”. Natuur en landschap dragen het grootste deel van de lasten, wij zijn van mening dat daar ook het grootste deel van de “maatschappelijke meerwaarde' aan moet wor- den besteed.

Wij vragen u te onderzoeken hoe de maatschappelijke meerwaarde ingezet kan worden voor andere ruimtelijke opgaven dan “land- bouwbeleid en herstructurering” waarbij wij met name doelen op de ontwikkeling van natuur en landschap. Deze opgave is enorm nu de biodiversiteit afneemt en soorten verdwijnen.

De maatschappelijke meerwaarde wordt buiten het MER in een parallel traject opgepakt. In dit traject is ruimte voor alle belanghebbenden om aan te geven wat zij belangrijk vinden en waar ‘het geld naartoe gaat’.

Nee

11 Maatschappelijke Kosten

Wij vragen u in kaart te brengen wat de maatschappelijk kosten zijn door de afname van recreatie en toerisme en de financiële gevolgen hiervan in kaart te brengen.

Kwantitatief economisch onderzoek valt buiten het detailni- veau en de reikwijdte van een PlanMER. Zoals in de NRD aan- gegeven worden de MER-alternatieven onder meer op het as- pect Ruimtegebruik beoordeeld op het criterium ‘Effecten op recreatie’. Dit zal op kwalitatieve wijze gebeuren.

Nee

12 Referentiesituatie Natuur

U geeft aan dat de referentiesituatie, de huidige situatie is. Helaas is 2018 een rampjaar geweest voor de natuur door de extreme droogte. Zeker voor de natte natuur was 2018 het grootste rampjaar in zeker 100 jaar. Ook in 2019 is de grondwaterstand nog steeds te laag wat negatieve gevolgen heeft voor gebieden en soorten.

Voor de effectbepaling op de natuur wordt onder andere uit- gegaan van reeds bestaande kennis met betrekking tot het voorkomen van diverse soorten. De locatiespecifieke kennis wordt vormgegeven door velddata- en waarnemingen die in de loop der jaren zijn verzameld in het gebied. De gebruikte data is dus niet de weerspiegeling van één momentopname,

Nee

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat wil zeggen dat in deze notitie wordt aangegeven wat (reikwijdte) en op welke manier (detailniveau) er in het pianMER zal worden onderzocht.. Reeds gemaakte keuzes

In het planMER Proeftuin Elsendorp zal meer specifiek worden ingezoomd op het plangebied en de directe omgeving daarvan, de mogelijke gevolgen van het omgevingsplan en de wijze

Vervolgens kunnen in de Omgevingsvisie goed overwogen keuzes worden gemaakt die leiden tot een voorkeursalternatief dat wordt opgenomen in de Kern van de Visie.. Ook de impact van het

Voorkomen moet worden dat de corridor wordt afgesloten door het nieuwe windpark en vogels hun foerageer- of rustgebieden niet meer kunnen bereiken.. Gevraagd wordt om aandacht

In het planMER wordt voor alle mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu die windparken kunnen veroorzaken allereerst beschouwd, of voor het desbetreffende onderwerp

3.2.5 Toevoeging varianten voor tracédeel 2: Inpassing in de Vlietzone Nu vanuit diverse varianten getrechterd is naar twee kansrijke varian- ten voor de aansluiting van

Daarom selecteert DSL-01 alle grondstoffen met zorg, zodat er geen grondstoffen worden ingezet welke schadelijk zijn voor het milieu of andere negatieve sociale gevolgen

Ook wordt genoemd dat in de Passende beoordeling voldoende aandacht moet zijn voor cumulatieve effecten en in dat opzicht zullen alle relevante plannen moeten worden