• No results found

Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE. van 26 oktober 1999

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE. van 26 oktober 1999"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 26 oktober 1999

inzake de kennisgeving door het Koninkrijk Denemarken van de nationale bepalingen inzake de beperking van het op de markt brengen en het gebruik van creosoot

(Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 3427) (Slechts de tekst in de Deense taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst) (1999/835/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen- schap, inzonderheid op artikel 95, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

I. DE FEITEN

1. De communautaire wetgeving: Richtlijn 94/60/EG (1) In Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en prepara- ten (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/77/EG (2), wordt het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten verboden of aan beperkingen onderworpen.

Richtlijn 76/769/EEG wordt geregeld gewijzigd om in de bijlage nieuwe stoffen op te nemen die gevaarlijk zijn voor de mens en het milieu.

(2) Richtlijn 94/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) tot veertiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG harmoniseert onder andere het gebruik en het op de markt brengen van creosoot en soortgelijke koolteerdestillaten en van preparaten daarvan door de beperking van het gehalte van één specifiek bestanddeel, namelijk benzo[a]pyreen, hierna B[a]P genoemd, en met water extraheerbare fenolen bij het gebruik voor de behandeling van hout (punt 32 van de bijlage van Richt- lijn 94/60/EG). De grenswaarde voor B[a]P is vastgesteld op maximaal 50 ppm (= 0,005 massaprocent) en de grenswaarde voor met water extraheerbare fenolen is vastgesteld op maximaal 3 massaprocent (= 30 g/kg).

Hout dat is behandeld met creosoot of preparaten die creosoot bevatten en niet aan deze grenswaarde voldoet, mag niet op de markt worden gebracht.

(3) In afwijking hiervan mogen creosoot en preparaten die creosoot bevatten krachtens de richtlijn voor de behan- deling van hout in industriële installaties worden gebruikt indien zij maximaal 500 ppm (=

0,05 massaprocent) B[a]P en maximaal 30 g/kg met water extraheerbare fenolen bevatten. Deze stoffen mogen niet aan het grote publiek worden verkocht en op de verpakking dient de volgende vermelding te wor- den aangebracht: „Uitsluitend bestemd voor gebruik in industriële installaties”. Op deze wijze behandeld en voor de eerste keer in de handel gebracht hout mag alleen voor industriële toepassingen en door professio- nele gebruikers worden gebruikt, behalve in bepaalde gevallen waarin het gebruik wordt uitgesloten, zoals bin- nen gebouwen, wanneer het in aanraking zou komen met producten die voor de voeding van mens of dier bestemd zijn, op speelplaatsen en op andere openbare plaatsen voor vrijetijdsbesteding buitenshuis of wanneer het risico bestaat dat het hout met de huid in aanraking komt. Reeds eerder behandeld hout dat als tweedehands product in de handel wordt gebracht, mag ongeacht de aard van het gebruikte creosoot worden gebruikt, behalve wanneer het gaat om bovengenoemde toepas- singen.

2. De Deense nationale bepalingen

(4) Krachtens de Deense wetgeving worden creosoot en pre- paraten die creosoot bevatten beschouwd als biociden waarvoor Denemarken sinds 1980, na de vaststelling van wet nr. 212 van 23 mei 1979 inzake chemische stoffen en producten (4), beschikt over een vergunnings- regeling. De vergunningsregeling is ingevoerd omdat Denemarken deze stoffen beschouwt als een significante potentiële bedreiging van de gezondheid en het milieu.

Een gedetailleerde beschrijving van de vergunningsrege- ling is opgenomen in hoofdstuk 7 van de wet met als titel: „Goedkeuring van chemische stoffen en producten voor specifieke doeleinden”.

(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.

(2) PB L 207 van 6.8.1999, blz. 18.

(3) PB L 365 van 31.12.1994, blz. 1.

(4) Wet inzake chemische stoffen en producten, waarvan kennisgeving is verricht in de vorm van een geconsolideerde wet van het ministe- rie van Milieubeheer, nr. 583 van 9 juli 1993.

(2)

(5) Alle chemische stoffen en producten die worden gebruikt voor een scala van toepassingen, die in de bij- lage van de wet worden gespecificeerd, moeten van de minister van Milieubeheer een vergunning krijgen voor- dat ze mogen worden verkocht, ingevoerd of gebruikt.

Een van de categorieën in de bijlage is „bestrijdingsmid- delen”, waaronder chemische stoffen en producten val- len die zijn bedoeld voor de bestrijding van:

— plantenziekten,

— schimmels die hout aantasten,

— ongewenste planten,

— algen,

— slijm afscheidende organismen in pulp

— en andere organismen.

Alle houtverduurzamingsmiddelen, ook creosoot, vallen onder het tweede streepje.

(6) Vergunning wordt verleend voor een periode van acht jaar. De vergunning voor chemische stoffen en produc- ten die als „zeer toxisch” of „toxisch” worden ingedeeld, geldt voor een periode van vier jaar. De minister kan in bijzondere gevallen vergunning voor een kortere periode verlenen.

(7) Vóór 1 september 1987 verleende vergunningen zijn op 1 september 1995 verlopen. Voor chemische stoffen en producten die als „zeer toxisch” of „toxisch” zijn inge- deeld, is de vergunning echter op 1 september 1991 verlopen. In de wet werd bepaald dat de minister voor- schriften moest vaststellen voor de verlenging van ver- gunningen en voor de beëindiging van het recht om stoffen waarvoor geen vergunning kan worden verleend, te verkopen of in te voeren.

(8) In vergunningsaanvragen moet informatie worden opge- nomen over de toepassingen waarvoor de stof of het product bedoeld is, de samenstelling ervan en de moge- lijke effecten op de gezondheid en het milieu, die nodig is om de voorwaarden voor de vergunning vast te kun- nen stellen. Significante wijzigingen in of toevoegingen aan de ingediende informatie over stoffen of producten waarvoor een vergunning is verleend, moeten worden meegedeeld.

(9) Vergunning kan niet worden verleend:

— voor stoffen of producten waarvan bekend is of op basis van beschikbare onderzoeken of ervaringen vermoed wordt dat ze bij gebruik of daarmee samenhangende behandeling of opslag bijzondere gevaren voor de gezondheid opleveren of schade aan het milieu toebrengen;

— voor stoffen of producten, indien er andere stoffen, producten of methoden op hetzelfde toepassings- gebied bestaan waarvan bekend is of op basis van beschikbare onderzoeken of ervaringen vermoed wordt dat ze in aanzienlijk mindere mate gevaren voor de gezondheid opleveren of schade aan het milieu toebrengen.

(10) De vergunning kan worden verleend met inachtneming van gedetailleerde voorwaarden ten aanzien van de samenstelling van de stof of het product, de hoeveelheid, de verkoop, de invoer, de verpakking, de reclame, de eti- kettering voor het gebruik en de opslag enz. Bovendien kan de vergunning in speciale gevallen worden verleend op voorwaarde dat binnen een gespecificeerde termijn nader onderzoek wordt gedaan om duidelijkheid te krij- gen over de eigenschappen van de stof of het product die relevant zijn voor de gezondheid of het milieu.

(11) Houders van een vergunning moeten een jaarlijkse hef- fing betalen en daarnaast een vergoeding die afhankelijk is van de omzet van het product.

(12) Een vergunning kan worden ingetrokken als niet aan de voorwaarden van de vergunning wordt voldaan of als dit op basis van nieuwe informatie nodig wordt geacht.

Een vergunning wordt onmiddellijk ingetrokken zodra wordt aangetoond dat de betrokken chemische stof of het product ernstige gevaren voor de gezondheid of het milieu oplevert.

(13) Om het algehele gebruik van stoffen en producten met een vergunning terug te dringen kan de minister van Milieubeheer voorschriften vaststellen om het gebruik van deze stoffen en producten in bepaalde gebieden te beperken of te verbieden. Tevens kan de minister bepa- len dat het beroepsmatig gebruik van bestrijdingsmidde- len alleen wordt toegestaan aan personen die een getuig- schrift of opleiding voor het milieubewust en verant- woord gebruik van deze producten hebben.

Toepassing van hoofdstuk 7 van de wet chemische stoffen en producten op creosoot

(14) Korte tijd na de invoering van de wet is ontheffing ver- leend om creosoot zonder vergunning te kunnen blijven gebruiken, aangezien het redelijk werd geacht de markt meer tijd te geven om aan de sterk uitgebreide docu- mentatievoorschriften te voldoen.

(15) In 1987 en 1989 is vergunning verleend om creosoot uitsluitend te gebruiken voor de drukimpregnering van hout in gesloten systemen voor spoorbielzen en masten en is de algemene ontheffing ingetrokken. Vóór die tijd werd de stof voor een groot aantal producten gebruikt.

De vergunningen zijn op 1 januari 1991 verlopen.

Sindsdien zijn er in Denemarken geen aanvragen inge- diend voor vergunningen om creosoot voor de behan- deling van hout te gebruiken.

(16) De kennisgeving van de in Denemarken vigerende natio- nale wetgeving is, tegelijk met het verzoek om afwijking krachtens het voormalige artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag, bij schrijven van 20 december 1995 inge- diend. In deze brief stellen de Deense instanties dat zij vast van plan zijn het gebruik van creosoot voor de behandeling van hout op basis van de bestaande wetge- ving, d.w.z. door geen vergunning te verlenen voor pro- ducten die creosoot bevatten, volledig te verbieden.

Daarnaast wil Denemarken het huidige gebruik van behandeld hout door particulieren, ook als het B[a]P-ge-

(3)

halte lager dan 50 ppm is, en voor industriële toepassin- gen, ook als het B[a]P-gehalte lager dan 500 ppm is, volledig verbieden. In hun schrijven benadrukken de Deense instanties echter dat de huidige vergunningsrege- ling het op de markt brengen en het gebruik van pro- ducten die creosoot bevatten in Denemarken toestaat, als kan worden aangetoond dat het op de markt bren- gen of het gebruik geen ongewenste gevolgen voor de gezondheid van de mens of het milieu zal hebben.

(17) Er bestond echter geen specifieke wetgeving voor creo- soot. Het beschreven systeem was van toepassing op het gebruik van alle bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van creosoot, voor de verduurzaming van hout.

(18) Het schrijven van 20 december 1995 bevatte een bijlage met een kennisgeving van een ontwerp-besluit tot wijzi- ging van het bestaande besluit inzake de beperking van de verkoop en het gebruik van pentachloorfenol (PCP) door de invoering van bepaalde specifieke bepalingen inzake creosoot. De Deense instanties hebben echter afgezien van dit ontwerp-besluit, dat nooit van kracht is geworden.

(19) In plaats hiervan heeft Denemarken bij schrijven van 18 juli 1996 een kennisgeving ingediend voor een besluit inzake de beperking van de verkoop en het gebruik van creosoot. Artikel 2 van dit besluit bevat een volledig ver-

bod van de invoer, de verkoop en het gebruik van creo- soot, behalve voor bepaalde uitzonderingen. Deze uit- zonderingen zijn in beginsel in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 94/60/EG, maar er is een extra voorwaarde: de uitzonderingen moeten overeen- komstig hoofdstuk 7 van de wet chemische stoffen en producten worden goedgekeurd. Het besluit is op 20 juli 1996 van kracht geworden. Volgens de Deense instan- ties moet dit besluit als een tijdelijke maatregel worden beschouwd, die geen gevolgen heeft voor de mededeling van 20 december 1995.

(20) Ten aanzien van het op de markt brengen en het gebruik van met creosoot behandeld hout zijn er geen bepalingen in de Deense wetgeving die dateren van vóór bovengenoemd besluit.

3. Vergelijking tussen de Deense bepalingen en Richtlijn 94/60/EG

(21) Tabel 1 bevat een gedetailleerd overzicht van de ver- schillen tussen de beperkingen voor het op de markt brengen en het gebruik van creosoot en met creosoot behandeld hout die zijn vastgesteld in Richtlijn 94/60/EG en in de Deense wetgeving die bij de vaststel- ling van de richtlijn van kracht was.

Tabel 1

Vergelijking tussen Richtlijn 94/60/EG en de Deense wetgeving

Richtlijn 94/60/EG van de Raad Deense wetgeving

B[a]P <50 ppm Geen beperkingen voor de verkoop of het gebruik van creosoot of nieuw behandeld hout

Verkoop en gebruik van creosoot zijn verboden, tenzij een vergunning krachtens de wet che- mische stoffen en producten is verkregen Er zijn geen producten met een vergunning Er zijn geen bepalingen voor behandeld hout

B[a]P

50-500 ppm Beperkingen voor de verkoop van creosoot:

— geen verkoop aan particulieren

— gebruik alleen toegestaan in industriële installaties. Minimale verpakkingsgrootte 200 liter. Speciale etiketteringsvoor- schriften

Met creosoot behandeld hout mag alleen voor professionele en industriële toepassin- gen worden gebruikt:

— spoorwegen

— elektriciteitspalen

— omheiningen

— waterwegen

Zie boven

(4)

Richtlijn 94/60/EG van de Raad Deense wetgeving B[a]P

50-500 ppm (vervolg)

Expliciete beperkingen voor behandeld hout.

Dit mag niet worden gebruikt:

— in gebouwen

— in contact met voeding

— voor kweekbakken

— op speelplaatsen of andere plaatsen waar het risico van contact met de huid bestaat

B[a]P >500 ppm of in water oplosbare fenolen >3%

Verkoop en gebruik van creosoot en behan-

delde producten volledig verboden Zie boven

Oud behandeld

hout Gebruik gereguleerd als voor hout dat is behandeld met creosoot met een B[a]P-ge- halte tussen 50 en 500 ppm

Er zijn geen bepalingen voor oud behandeld hout

(22) Kort samengevat zijn de Deense bepalingen waarop deze beschikking betrekking heeft, in één opzicht stringenter:

— voor elk product dat creosoot bevat en voor de ver- duurzaming van hout is bedoeld, moet een aparte vergunning worden verleend voordat het kan wor- den gebruikt.

(23) In tegenstelling tot Richtlijn 94/60/EG bevat de Deense wetgeving die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn bestond, echter geen expliciete voorschriften voor het B[a]P-gehalte of andere fysische parameters van creosoot dat voor de behandeling van hout kan worden gebruikt, zodat deze potentieel minder strikt is. Bovendien bestaan er geen beperkingen voor het gebruik van behandeld hout. De Deense instanties zouden derhalve vergunning kunnen verlenen voor producten die niet voldoen aan de grenswaarden die in de richtlijn van de Gemeenschap zijn vastgesteld.

II. DE PROCEDURE

(24) Richtlijn 94/60/EG is op 20 december 1994 vastgesteld.

Tijdens de vergadering van de Raad heeft Denemarken verklaard dat „een algeheel verbod op creosoot de enig aanvaardbare oplossing vormt, indien men rekening wenst te houden met de bescherming van volksgezond- heid en milieu. Denemarken behoudt zich derhalve het recht voor een strengere nationale wetgeving toe te pas- sen”.

(25) De richtlijn moest uiterlijk een jaar na de vaststelling, d.w.z. op 20 december 1995, in de nationale wetgeving

van de lidstaten worden omgezet (artikel 2, lid 1, eerste alinea) en de nationale bepalingen moesten met ingang van 20 juni 1996 worden toegepast (artikel 2, lid 1, tweede alinea).

(26) Op 20 december 1995 hebben de Deense instanties de Europese Commissie meegedeeld dat Denemarken op grond van de bescherming van de gezondheid het voor- nemen had zijn vigerende nationale bepalingen inzake creosoot te blijven toepassen en derhalve krachtens het voormalige artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag af te wijken van Richtlijn 94/60/EG inzake creosoot.

(27) De Commissie heeft bij schrijven van 27 maart 1996 de andere lidstaten verzocht hun opmerkingen over het Deense verzoek in te dienen. Naar aanleiding van dit schrijven heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van Oostenrijk, Duitsland en Griekenland.

(28) Oostenrijk is het met Denemarken eens dat creosoot ongeacht het B[a]P-gehalte als carcinogeen kan worden beschouwd. Oostenrijk sluit zich aan bij het Deense standpunt ten aanzien van de noodzakelijke bescher- ming van het grondwater, aangezien dit de belangrijkste bron van drinkwater in Denemarken is en de afbraak van creosoot door de geografische en klimatologische omstandigheden ter plekke traag verloopt. Oostenrijk benadrukt echter dat er geen direct verband bestaat tus- sen de verontreiniging in de nabije omgeving van een productielocatie en het gevaar dat een stof bij gebruik oplevert. De Oostenrijkse instanties vinden het gerecht- vaardigd het gebruik van creosoot met maximaal 500 ppm B[a]P toe te blijven staan voor het impregne- ren van spoorbielzen en palen in industriële installaties met behulp van de druk- en vacuümtechnologie. Daar-

(5)

entegen is het absoluut noodzakelijk de verkoop aan en het gebruik door de consument te verbieden, aangezien deze het product met een kwast aanbrengt, hetgeen leidt tot een hoge blootstelling via de huid en door inade- ming van verontreiniging van het milieu door lekkage, druppels en het opruimen van resten. Concluderend steunt Oostenrijk het Deense verzoek.

(29) Duitsland steunt het Deense verzoek en verwijst daarbij naar zijn eigen kennisgeving met een verzoek om afwij- king van Richtlijn 94/60/EG krachtens het voormalige artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag.

(30) Griekenland deelt de Commissie mee dat het akkoord gaat met het Deense verzoek om overeenkomstig het voormalige artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag zijn nationale bepalingen inzake creosoot toe te blijven pas- sen.

(31) Op 1 mei 1999 is het Verdrag van Amsterdam hou- dende wijziging van het Verdrag betreffende de Euro- pese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, op 2 oktober 1997 te Amsterdam ondertekend, in werking getreden. Bij schrijven van 24 augustus 1999 heeft het secretariaat-generaal van de Commissie de Deense instanties ervan in kennis gesteld dat hun kennisgeving inzake het op de markt brengen en het gebruik van cre- osoot in het kader van de nieuwe bepalingen van het Verdrag zou worden behandeld.

III. DE BEOORDELING

1. Toepasselijke regels

(32) Bij het Verdrag van Amsterdam zijn de bepalingen van het voormalige artikel 100 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aanzienlijk gewijzigd: de leden 3, 4 en 5 zijn vervangen door acht nieuwe leden, genummerd van 3 tot en met 10. Door de nieuwe nummering van alle artikelen is het gewij- zigde artikel nu artikel 95 van het Verdrag tot oprich- ting van de Europese Gemeenschap geworden.

(33) Het Verdrag van Amsterdam bevat geen specifieke over- gangsbepalingen voor de regels die van toepassing zijn op de kennisgevingen die vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn ingediend, zoals de Deense kennisgeving waarop deze beschikking betrekking heeft.

(34) Aangezien er geen specifieke bepalingen zijn om hun toepassing te verlengen, worden de oude bepalingen van artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag geacht te zijn ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtre-

ding van de nieuwe bepalingen (1 mei 1999). In plaats hiervan zijn de nieuwe bepalingen van het Verdrag met ingang van die datum onmiddellijk van toepassing op de behandeling van deze kennisgeving.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid

(35) De door de Deense instanties ingediende kennisgeving is bedoeld om toestemming te krijgen voor de handhaving van nationale bepalingen die onverenigbaar zijn met Richtlijn 94/60/EG, een harmonisatiemaatregel die op grond van het voormalige artikel 100 A (het huidige artikel 95) van het EG-Verdrag is vastgesteld.

(36) Lid 4 van artikel 95 van het Verdrag luidt als volgt:

„Wanneer een lidstaat het, nadat de Raad of de Commis- sie een harmonisatiemaatregel heeft genomen, nood- zakelijk acht nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, geeft hij zowel van die bepalingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis aan de Commissie”.

(37) Richtlijn 94/60/EG is op 20 december 1994 vastgesteld.

De richtlijn moest uiterlijk op 20 december 1995 door de lidstaten in nationale wetgeving worden omgezet en met ingang van 20 juni 1996 worden toegepast. Dene- marken heeft de Commissie op 20 december 1995, d.w.z. vóór de datum waarop de nationale bepalingen voor de omzetting van de richtlijn moesten worden toe- gepast, in kennis gesteld van zijn nationale wetgeving die sinds 1980 van kracht was.

(38) Zoals reeds is vermeld, hebben de Deense instanties op 18 juli 1996 een nieuw besluit aangemeld inzake de regulering van het op de markt brengen en het gebruik van creosoot en met creosoot behandeld hout, dat op 20 juli 1996 in werking is getreden. Deze wetgeving moet worden beschouwd als een tijdelijke tenuitvoerleg- ging van Richtlijn 94/60/EG, hetgeen door de Deense instanties in hun kennisgeving wordt benadrukt, waarbij zij ook met nadruk stellen dat het eerder ingediende ver- zoek om afwijking voor de bestaande wetgeving op basis van het voormalige artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag onverkort gehandhaafd blijft.

(39) De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat in dit geval aan de voorwaarden van artikel 95, lid 4, van het Ver- drag wordt voldaan, waarin wordt gesteld dat de aange- melde nationale bepalingen, waarvoor een lidstaat toe- stemming wil krijgen om ze na de tenuitvoerlegging van een communautaire harmonisatiemaatregel te hand- haven, vóór de vaststelling van die harmonisatiemaat- regel moeten zijn vastgesteld.

(6)

(40) In het licht van het voorgaande is de Commissie van mening dat het verzoek van het Koninkrijk Denemarken om af te wijken van Richtlijn 94/60/EG, waarvan ken- nisgeving is gedaan op 20 december 1995, krachtens artikel 95, lid 4, van het EG-Verdrag ontvankelijk is.

3. Inhoudelijke beoordeling

(41) Overeenkomstig de bepalingen van artikel 95 van het Verdrag moet de Commissie nagaan of aan alle voor- waarden is voldaan om een lidstaat in staat te stellen een beroep te doen op de in dit artikel opgenomen uit- zonderingsmogelijkheden. De Commissie moet met name nagaan of de bepalingen waarvan door de lidstaat kennisgeving is gedaan, hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel 30 of verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu. Bovendien moet de Commissie, wanneer zij van mening is dat deze maatregelen gerechtvaardigd zijn, nagaan of zij al dan niet een middel tot willekeu- rige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen (artikel 95, lid 6).

(42) De Deense instanties hebben hun verzoek gebaseerd op de eisen inzake de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Creosoot wordt net als andere houtverduurzamingsmiddelen geacht een significante potentiële bedreiging voor de gezondheid en het milieu te vormen.

(43) Ter ondersteuning van het verzoek heeft Denemarken een kort memorandum ingediend, gedateerd op 5 december 1995, over de problemen die creosoot voor de gezondheid van de mens en het milieu oplevert, waarin ook een verslag is opgenomen van metingen van de verontreiniging van de bodem en het grondwater die waren uitgevoerd op land dat voorheen was gebruikt door creosoteerbedrijven. De informatie in dit memo- randum was echter vrij beknopt. Het was dan ook niet mogelijk het verzoek uitsluitend op basis van deze infor- matie op zijn merites te beoordelen.

(44) Om na te gaan of de Deense nationale bepalingen inzake het op de markt brengen en het gebruik van met creosoot behandeld hout inderdaad nodig en met het oog daarop evenredig zijn, heeft de Commissie opdracht gegeven aan een extern adviesbureau om een studie uit te voeren (5). In de studie wordt getracht te beoordelen of het risico op kanker ten gevolge van het gebruik van creosoot en met creosoot behandeld hout door de con- sument onderschat is en of de Deense bevolking of het

milieu door de verkoop en het gebruik van creosoot of het gebruik van met creosoot behandeld hout aan onge- bruikelijk hoge doses creosoot wordt blootgesteld. Daar- naast is bij de beoordeling van het verzoek van Dene- marken gebruikgemaakt van de resultaten van drie andere studies (6), die de Commissie in het kader van vergelijkbare verzoeken van andere landen heeft laten uitvoeren.

(45) Er dient te worden opgemerkt dat deze intensieve zoek- tocht van de Commissie naar de benodigde gegevens ter rechtvaardiging van de handhaving van de Deense natio- nale bepalingen in het licht van het tijdschema dat is bepaald in artikel 95, lid 6, en niet bestond in het voor- malige artikel 100 A, lid 4, krachtens welke regeling de kennisgeving van het Deense verzoek heeft plaatsgevon- den, niet als precedent voor de toekomst kan gelden. Bij het onderzoek of de krachtens artikel 95, lid 4, aange- melde nationale maatregelen hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen, moet de Commissie uitgaan van „de redenen” die door de lidstaat worden aangevoerd om de handhaving van zijn nationale bepalingen te rechtvaardi- gen. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat deze maatregelen gerechtvaardigd zijn, krach- tens de bepalingen van het Verdrag berust bij de lidstaat die het verzoek indient. Gelet op het bij artikel 95 inge- stelde procedurele kader moet de Commissie zich nor- maal gesproken beperken tot een onderzoek van de rele- vantie van de gegevens die worden verstrekt door de lid- staat die het verzoek indient, zonder zelf te zoeken naar mogelijke redenen ter rechtvaardiging.

(46) Geen van bovengenoemde studies heeft het volledig overtuigend bewijs geleverd van de effecten van creo- soot op de gezondheid van de mens en met name de mogelijke carcinogene werking, aangezien een specifiek opgezet onderzoek naar de carcinogene werking op lange termijn nog niet was afgerond. De resultaten van deze studie (7) zijn begin 1998 aan de Commissie ver- sterkt. Hierna wordt een overzicht gegeven van de resul- taten van al deze studies. Daarnaast zijn de studies ter beschikking gesteld aan het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu dat op 27 november 1998 een eerste advies heeft uitgebracht over het risico op kanker dat voor de consument ver- bonden is aan creosoot en/of met dit creosoot behan- deld hout. Dit advies is op 4 maart 1999 herzien.

(5) Dr. P. M. Sorgo, Study on the Justification in Scientific Terms of Allowing Denmark to Retain its National Laws on Creosote, eind- verslag, november 1996.

(6) G. Grimmer, Study on the Justification in Scientific Terms of Allo- wing The Netherlands to retain its National Laws on Creosote in Place of Council Directive 94/60/EC. Eindverslag, Biochemisches Institut für Umweltcarcinogene, Großhansdorf (Duitsland), decem- ber 1995. Environmental Resources Management, Scientific Evalua- tion of the German Request for Derogation from Provisions of Council Directive 94/60/EC Concerning Creosote, eindverslag, 24 april 1996. WS Atkins International Ltd, Study on the Justification in Scientific Terms of Allowing Sweden to Retain its National Laws on Creosote in Place of Council Directive 94/60/EC, eindverslag, augustus 1997.

(7) Fraunhofer Institute of Toxicology and Aerosol Research, Dermal Carcinogenicity Study of two Coal Tar Products (CTP) by Chronic Epicutaneous Application in Male CD-1 Mice (78 Weeks), eindver- slag, Hannover, oktober 1997.

(7)

3.1. Motivering met een beroep op gewichtige eisen 3.1.1. Creosoot — algemene informatie

(47) Creosoot is een complex mengsel van meer dan 200 chemische verbindingen, voornamelijk aromatische koolwaterstoffen en daarnaast fenol- en aromatische stikstof- en zwavelverbindingen. Het is een middelzwaar koolteerdestillaat (kooktraject ongeveer 200-400°C).

(48) Creosoot kan meer dan 30 verschillende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) bevatten en het totale PAK-gehalte kan oplopen tot 85%. De belangrijk- ste zijn:

— acenafteen

— naftaleen

— fenantreen

— antraceen

— fluoreen

— fluorantheen

— chryseen

— trifenyleen

— benzo[a]antraceen

— benzo[b]fluorantheen

— benzo[k]fluorantheen

— benzo[a]pyreen

(49) Benzo[a]pyreen (B[a]P) is een van de grondigst bestu- deerde PAK's en het B[a]P-gehalte wordt gebruikt als indicator of marker met het oog op de indeling en is op zich niet gekoppeld aan het totale PAK-gehalte van creo- soot. Afhankelijk van de aard van het betrokken creo- soot kan het B[a]P-gehalte variëren van 0,003 tot 0,3 gewichtsprocent (30 tot 3 000 ppm). Een verbeterde koolteerdestillatie en selectie van de fracties kunnen lei- den tot een lager B[a]P- of fenolgehalte. Door het West- Europees instituut voor houtverduurzaming zijn ver- schillende industrienormen ontwikkeld, die voornamelijk worden gekenmerkt door verschillende gehaltes aan gespecificeerde destillatiefracties en, in deze context het belangrijkst, verschillende B[a]P-gehaltes. De grenswaar- den voor de indelingsnormen zijn 500 ppm en 50 ppm.

(50) Wijziging van zowel de fysische als de chemische eigen- schappen van creosoot is mogelijk als dit voor het gebruik of met het oog op het milieu nodig is. Door bestanddelen met een lager kookpunt toe te voegen is het mogelijk een product met een lagere viscositeit te maken, dat beter geschikt is om met een kwast te wor- den aangebracht en soms carbolineum wordt genoemd.

In Richtlijn 94/60/EG woordt geen onderscheid gemaakt: hierin wordt een heel scala van verschillende koolteerdestillaten, alle gespecificeerd met hun naam en

Einecs- en CAS-nummer, bestreken waarvoor dezelfde voorschriften gelden.

(51) Creosoot wordt vooral en vrijwel uitsluitend gebruikt als houtverduurzamingsmiddel. Grootschalige industriële en professionele toepassingen zijn veruit het belangrijkst:

spoorbielzen, elektriciteitspalen, waterwerken (oever- beschoeiing), landbouw en de fruitteelt. Creosoot en soortgelijke producten worden ook door individuele consumenten gebruikt voor de verduurzaming van hout.

(52) De belangrijkste eigenschappen van creosoot zijn:

— hoge effectiviteit als fungicide,

— hoge effectiviteit als insecticide,

— langdurige persistentie,

— geringe uitloging en verwering.

(53) Een zeer kleine hoeveelheid creosoot wordt gebruikt in geneesmiddelen voor de behandeling van bepaalde huid- ziekten zoals psoriasis.

T o x i c i t e i t v a n c r e o s o o t

Effecten op de gezondheid van de mens

(54) Ondanks het feit dat creosoot al meer dan een eeuw als houtverduurzamingsmiddel wordt gebruikt, zijn er maar weinig gepubliceerde gegevens over de effecten van een langdurige blootstelling aan creosoot op de mens. Veel van de studies zijn vrij oud en voldoen niet altijd aan de huidige normen qua documentatie.

(55) Blootstelling kan gebeuren door inademing, inslikken of huidcontact. Creosoot wordt beoordeeld als licht tot matig toxisch bij inslikken. Bij de meeste dierproeven en al het epidemiologisch onderzoek bij de mens is geke- ken naar de effecten van blootstelling via de huid.

(56) Fotosensibilisering van de huid door koolteer is door een aantal auteurs beschreven. Bij werknemers die aan creosoot worden blootgesteld zijn irritatiesymptomen, teerwratten, huidverkleuring en scheuren in de huid beschreven. Het meest recente onderzoek naar de bloot- stelling van werknemers aan creosoot in Zweden en Noorwegen is in 1992 gepubliceerd (8). Hierbij zijn werknemers onderzocht die tussen 1950 en 1975 aan creosoot zijn blootgesteld. De onderzoekers vonden een enigszins lager totaal aantal kankergevallen dan ver- wacht en een verhoogd risico op huid- en lipkanker en non-Hodgkin-lymfoom. De samenstelling van het creo- soot is echter niet beschreven en de auteurs concluderen

(8) S. Karlehagen et al., Cancer Incidence Among Creosote-Exposed Workers, Scand. J. Work Environ. Health, 1992:18, blz. 26.

(8)

dat het kleine aantal gevallen geen definitieve conclusies mogelijk maakt. De toename zou kunnen worden toe- geschreven aan de blootstelling aan zowel creosoot als zonlicht. Eén ander onderzoek (9) vond een stijging van het risico op kanker aan het scrotum bij baksteenmakers die in de periode 1911-1938 aan creosoot werden blootgesteld. Ook in dit geval zijn er geen gegevens over het B[a]P-gehalte van het creosoot of een duidelijk ver- band tussen dosis en effect.

(57) Vooral op basis van dierproeven waarbij de huid van muizen gedurende hun hele leven geregeld aan B[a]P-oplossingen in aceton werd blootgesteld (10), heeft het Internationaal agentschap voor kankeronderzoek (In- ternational Agency for Research on Cancer: IARC) creo- soot ingedeeld in groep 2A van carcinogene stoffen voor de mens. Het IARC is van mening dat er voor stof- fen in deze categorie (zoals creosoot) voldoende bewijsmateriaal is dat zij bij dieren carcinogeen zijn en op grond van epidemiologisch onderzoek bepaalde aan- wijzingen zijn dat ze ook bij de mens carcinogeen kun- nen zijn. Er zijn geen significante nieuwe gegevens uit recenter onderzoek die aanleiding zouden kunnen geven tot een andere conclusie.

(58) Gedurende verschillende jaren hebben deskundigen uit de lidstaten zich gebogen over de indeling van creosoot, andere koolteerdestillaten en dergelijke zogenaamde complexe stoffen in het kader van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de inde- ling, de etikettering en het verpakken van gevaarlijke stoffen (11), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/33/EG (12), inzake de indeling, de verpakking en de etikettering van gevaarlijke stoffen. Voornamelijk op basis van dezelfde gegevens als het IARC is er bij de uit- werking van Richtlijn 94/69/EG (13), de eenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek, over- eenstemming over bereikt om creosoot en enkele andere koolteerdestillaten in te delen als carcinogeen van cate- gorie 2 die moeten worden geëtiketteerd met risicozin R 45: „Kan kanker veroorzaken”. De indeling als carcino- geen is echter niet van toepassing als kan worden aange- toond dat de stof minder dan 0,005 gewichts- procent (= 50 ppm) B[a]P bevat (14). Dit is een verschil met de IARC-indeling, die van toepassing is zonder spe- cificatie van het B[a]P-gehalte.

(59) De lidstaten zijn in de werkgroep voor de aanpassing van Richtlijn 67/548/EEG aan de vooruitgang van de techniek alleen op basis van een gezamenlijke verklaring

van de Commissie en de lidstaten akkoord gegaan met de keuze van een grenswaarde van 50 ppm voor de concentratie van B[a]P voor de indeling in de com- munautaire wetgeving teneinde onderscheid te maken tussen carcinogene en niet-carcinogene koolteerdestilla- ten. In deze verklaring werd gesteld dat de situatie opnieuw zou worden bezien wanneer de resultaten van bovengenoemd wetenschappelijk onderzoek van het Fraunhofer-instituut, dat door de industrie in samenwer- king met het IARC was opgezet en op dat moment nog niet was afgerond, bekend zouden zijn. Hierbij moet worden opgemerkt dat er in 1994 geen gegevens uit experimenten beschikbaar waren om aan te tonen of creosoot met minder dan 50 ppm B[a]P al dan niet car- cinogeen is. Deze situatie is nu veranderd en de resulta- ten van het onderzoek van het Fraunhofer-instituut zul- len later worden besproken.

(60) Er is weinig bekend over de toxicokinetiek van creosoot bij de mens of bij proefdieren. Alleen in zeer recent onderzoek is gekeken naar de kwantitatieve absorptie van PAK's door de huid door de uitscheiding van meta- bolieten van pyreen te meten (15): de absorptie blijkt per individu en van plaats tot plaats bij hetzelfde individu te verschillen. In een apart onderzoek (16) is de absorptie van verschillende PAK-verbindingen door de huid geme- ten. PAK's met een hoger molecuulgewicht dan pyreen, zoals B[a]P, worden minder snel geabsorbeerd. Een raming van de B[a]P-opname op basis van de pyreen- marker zal dus tot een te hoge waarde leiden en kan als voorzichtig worden beschouwd.

(61) Er moet worden opgemerkt dat alle effecten die bij dier- proeven of bij epidemiologisch onderzoek bij de mens zijn waargenomen, op een chronische blootstelling aan grote hoeveelheden zijn gebaseerd. Er zijn in de litera- tuur geen meldingen gevonden met voorbeelden van huidkanker (of kanker op andere plaatsen) die kunnen worden toegeschreven aan de blootstelling aan creosoot in het milieu buiten de werkomgeving.

(62) Blootstelling van de consument kan zich voordoen bij het gebruik van met een kwast opgebrachte preparaten die creosoot (of carbolineum) bevatten voor de verduur- zaming van hout (huid en inademing) of door het gebruik van behandeld hout (bijv. volwassenen bij de bouw van omheiningen of andere bouwsels voor privé- gebruik of kinderen die spelen op bouwsels die van behandeld hout zijn gemaakt). Er zijn geen gegevens beschikbaar over de meting van de blootstelling van de consument aan creosoot, hetzij direct door het gebruik van het product, hetzij indirect door het contact met hout dat met creosoot behandeld is. Tijdens de studies zijn verschillende blootstellingsmodellen en -berekenin- gen ontwikkeld, die later zullen worden besproken.

(9) IARC, Monograph on the Evaluation of Carcinogenic Risk to Humans, Vol. 35, Polynuclear Aromatic Compounds, Part 4, Bitu- men, Coal Tars and Derived Products, Shale Soils and Soots, Lyon, 1985.

(10) J.M. Holland, E.L. Frome, Advances in Modern Environmental Toxicology, Vol. VI, Applied Toxicology of Petroleum Hydrocar- bons, ed. MacFarland et al., Princeton Scientific Publishers 1984.

(11) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(12) PB L 199 van 30.7.1999, blz. 57.

(13) PB L 381 van 31.12.1994, blz. 1.

(14) Nota M van het voorwoord van bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad is van toepassing op creosoot.

(15) Van Rooij J.G.M., et al., Absorption of Polycyclic Aromatic Hydro- carbons Trough Human Skin: Differences between Anatomical Sites and Individuals, J. Tox. Environ. Health, 38, 1993, blz. 355.

(16) Van Rooij J.G.M., Dermal Exposure to Polycyclic Aromatic Hydro- carbons Among Workers, Thesis ISBN 90-9007080-X, Nijmegen 1993.

(9)

Milieueffecten

(63) In een aantal landen is milieuverontreiniging door creo- soot gerapporteerd, waarbij oude installaties voor de behandeling van hout vaak de bron van verontreiniging waren. De meeste informatie over de lotgevallen van creosoot in het milieu is dan ook verkregen uit de lozing van creosoot door de industrie en de verontreini- ging die bij niet meer gebruikte creosootinstallaties is achtergebleven. De milieuverontreiniging is opgespoord door de analyse van een aantal PAK-verbindingen en met name B[a]P.

(64) Creosoot is toxisch voor bepaalde bodemorganismen en zeer toxisch voor waterorganismen (waarbij de LC50

over 96 uur vaak lager is dan 1 mg/l). Bij veel van de bestanddelen treedt bioaccumulatie op.

(65) De belangrijkste kenmerken van PAK's in het milieu zijn:

— PAK's binden sterk aan het organisch materiaal in de bodem;

— de afbraaksnellheid van PAK's in de bodem en in andere milieucompartimenten is meestaal laag. Creo- sootresiduen kunnen vele jaren in het milieu over- leven (>20-30 jaar);

— De belangrijkste afbraakprocessen zijn fotodegradatie (d.w.z. onder invloed van zonlicht) en microbiële afbraak (d.w.z. door bepaalde bacteriën). Microbiële afbraak kan zowel in aërobe als in anaërobe omstan- digheden plaatsvinden. PAK's met vier of meer rin- gen zijn vaak slecht afbreekbaar;

— PAK's die in het water terechtkomen, worden snel in het sediment opgenomen;

— in water verdwijnen de meeste PAK's met een laag molecuulgewicht vooral door microbiële afbraak en de hoogmoleculaire verbindingen door foto-oxidatie en sedimentatie. Microbiële afbraak van de beter in water oplosbare PAK's kan zowel in aërobe als in anaërobe omstandigheden plaatsvinden. Bioaccumu- latie van PAK's in waterorganismen is aangetoond.

(66) PAK's kunnen tijdens het impregnatieprocédé en de opslag op de impregnatielocatie en ook bij het gebruik van behandeld hout in lucht, water en bodem terecht- komen. De in de verschillende milieucompartimenten aangetroffen PAK's zijn echter van verschillende bron- nen afkomstig (zoals alle verbrandingsprocessen en het verkeer) en het is vaak moeilijk te bepalen welk gedeelte

daarvan van een bepaalde bron zoals met creosoot behandeld hout afkomstig is.

(67) Uit een studie (17) in Zweden is gebleken dat na 40 jaar in de bodem een deel van de bestanddelen van creosoot uit met creosoot geïmpregneerde palen is verdwenen, vooral degene met het laagste kookpunt (<270°C). Uit het gedeelte van de palen boven de grond is het meest verdwenen. De mobiliteit van de uitgeloogde verbindin- gen was echter zeer laag, aangezien ze alleen in de onmiddellijke omgeving van de palen in de bodem kon- den worden gedetecteerd. Dit klopt met de waarneming dat de mobiliteit van PAK's in de bodem door hun sterke adsorptie aan organisch materiaal uiterst laag is.

(68) De hoge PAK-gehaltes in het aquatisch milieu zijn vaak toegeschreven aan de aanwezigheid van met creosoot behandeld hout. De migratie van creosoot bestanddelen uit behandeld hout is in zoet water hoger dan in zee- water en is in veel studies aangetoond. De migratie lijkt in zeewater beperkter te zijn; bij één studie is gebleken dat palen na tien jaar in zee nog 93% van de oorspron- kelijke creosootsamenstelling bevatten (18). De verontrei- niging van sedimenten door creosoot uit de oever- beschoeiing is in Nederland (19) en ook bij onderzoek naar de verontreiniging door oude impregneerinstallaties onderzocht.

(69) Ten aanzien van de blootstelling van de mens zijn er maar weinig meetgegevens over de milieuverontreini- ging door PAK's uit creosoot beschikbaar.

3.1.2. Het Deense standpunt

(70) Denemarken beschouwt creosoot ongeacht de concen- tratie van B[a]P als carcinogeen, niet alleen als de con- centratie van B[a]P hoger is dan 50 ppm, zoals het is ingedeeld in Richtlijn 94/69/EG, de eenentwintigste aan- passing van Richtlijn 67/548/EEG aan de vooruitgang van de techniek. In tegenstelling tot de indeling in de Europese Gemeenschap is de indeling van creosoot vol- gens het IARC zonder grenswaarde voor het B[a]P-ge- halte van toepassing. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de carcinogene werking van creosoot dat minder dan 50 ppm B[a]P bevat.

(71) Creosoot wordt beschouwd als licht tot matig toxisch bij inslikken en bij huidcontact en als irriterend voor de

(17) S. Holmroos, Analys av kreosotstolpar i Simlangsdalen efter 40 års exponering i fält. Rapport nr. M205-252.092. Älvkarleby: Vatten- fall Utveckling. 1994.

(18) L. L. Ingram et al., Migration of Creosote and Its Components from Treated Piling Sections in a Marine Environment, Proc. Ann.

Meet. Am. Wood Preserv. Assoc. 78, 1982, blz. 120. Zie ook de voetnoten 8 en 13.

(19) BKH Adviesbureau, Foundation of the appeal against the EC-direc- tive on creosote, eindverslag, Delft, 1 juli 1995.

(10)

huid en de ogen. Het induceert fototoxiciteit van de huid en een carcinogene werking op de huid van dieren is aangetoond. Bij de ontwikkeling van huidkanker kan de aanwezigheid van co-carcinogenen belangrijk zijn.

Na blootstelling van de huid in combinatie met zonlicht induceert het ook fototoxisch eczeem.

(72) Denemarken stelt dat de beroepsmatige blootstelling aan koolteercreosoot de incidentie van huidkanker bij de werknemers verhoogt. Deze bewering wordt onder- bouwd met een verwijzing naar bovengenoemd onder- zoek bij werknemers in Scandinavische installaties voor de impregnering met creosoot (20).

(73) Naast huidcontact met creosoot of behandelde produc- ten komt beroepsmatige blootstelling aan PAK's ook voor via inademing van verontreinigde lucht op de werkplek. De impregnering van hout met creosoot draagt bij tot de verontreiniging van de lucht met PAK's.

Denemarken heeft een grenswaarde van 200 µg/m3voor de werkplek, gemeten in de in benzeen oplosbare deel- tjesfractie. Het Deense memorandum bevat één voor- beeld van metingen in één installatie in de Verenigde Staten (gedaan vóór 1985), waar de resultaten tussen 0,05 en 650 µg/m3 lagen. Bij sommige onderzoeken is de concentratie van B[a]P apart gemeten. Vooral wan- neer het behandelde hout wordt verwarmd, zoals bij booglassen, loopt de B[a]P-concentratie op tot signifi- cante waarden (0,39 tot 0,89 µg/m3). Metabolieten van creosootverbindingen kunnen na inademing en bloot- stelling van de huid in de urine van creosootarbeiders worden aangetoond.

(74) Blootstelling buiten de werkplek (van consumenten) vindt plaats door behandeld hout, bijvoorbeeld door oude spoorbielzen die in Denemarken in tuinen en op speelplaatsen worden gebruikt. Blootstelling van de huid kan gebeuren door activiteiten in de buitenlucht, vooral in de zomer wanneer hogere temperaturen leiden tot hogere concentraties van creosoot aan het houtopper- vlak en de mensen meer onbedekte huid hebben die met het hout in contact kan komen. Houtmonsters van het oppervlak van oude spoorbielzen die op speelplaatsen worden gebruikt, bleken een hoge B[a]P-concentratie te hebben (concrete cijfers werden niet verstrekt).

(75) Blootstelling buiten de werkplek kan ook plaatsvinden als geïmpregneerd hout voor bouwwerkzaamheden wordt gebruikt en bij de behandeling van oppervlakken met creosoothoudende verf.

(76) Verbranding van met creosoot behandelde spoorbielzen in de open lucht leidt tot hoge PAK-concentraties. Als de over het leven geaccumuleerde dosis als de beste indi- cator voor het risico op kanker wordt gebruikt, levert

incidentele acute blootstelling met afdoende tussenpozen waarschijnlijk een onbeduidend risico op, terwijl meer- voudige blootstelling een onaanvaardbaar risico kan opleveren (het Deense memorandum bevat over al deze verschijnselen geen concrete gegevens).

(77) De Deense instanties vermelden ook dat creosoot eco- toxische effecten heeft op zowel de bodem als het water.

Creosoot en met creosoot verontreinigd sediment ver- tonen een sterke acute toxiciteit voor waterorganismen.

Veel van de bestanddelen van creosoot kunnen in de natuur bioaccumuleren. Vanwege de sterke acute toxici- teit voor waterorganismen en de lipofiele eigenschappen van creosoot en veel van de bestanddelen daarvan, die bioaccumulatie mogelijk maken, zijn deze stoffen in het milieu ongewenst.

(78) PAK's verdampen uit met creosoot behandeld hout en de samenstelling verandert in de loop der tijd. Sommige PAK's kunnen aan het bodemoppervlak door zonnestra- ling worden afgebroken. Ook microbiële afbraak kan een bijdrage leveren tot de verwijdering van PAK's.

Microbiële afbraak kan onder zowel aërobe als anaërobe omstandigheden plaatsvinden. PAK-verbindingen met vier of meer ringen zijn wellicht slecht afbreekbaar. De afbraak is niet volledig en er is onderzoek gedaan bij een watertemperatuur van meer dan 20°C terwijl de temperatuur van het Deense grondwater lager dan 10°C ligt. Aangezien de temperatuur en de hoeveelheid zon- nestraling in Denemarken lager liggen dan in andere lan- den in de Gemeenschap, zal dit ook gelden voor de fotochemische en microbiële afbraak van creosoot.

(79) Samengevat zou hervatting van het gebruik van creo- soot in Denemarken de reeds bestaande verontreiniging met PAK's doen toenemen en wordt creosoot vanwege de geografische ligging en de klimatologische omstan- digheden van Denemarken zeer traag afgebroken. Door de verbranding van met creosoot behandeld hout kun- nen hoge PAK-concentraties ontstaan. Als het behan- delde hout in haarden bij mensen thuis wordt verbrand, zullen de concentraties zorgen voor hogere risico's op gezondheidseffecten bij de mens.

(80) Creosoot bevat ook andere stoffen dan B[a]P die schade- lijk voor de gezondheid zijn en de kwaliteit van het drinkwater in Denemarken zouden bedreigen als ze in het grondwater terecht zouden komen. Fenolen, nafta- leen en benzopyrenen zijn voorbeelden van stoffen in creosoot die in het grondwater kunnen doordringen. De concentratie ligt hoger dan de Deense kwaliteitscriteria.

Denemarken gebruikt ongezuiverd grondwater als drink- water.

3.1.3. Evaluatie van het standpunt van Denemarken

(81) Het standpunt van de Deense instanties moet worden beoordeeld in vergelijking met de informatie over de (20) Zie voetnoot 8.

(11)

toxiciteit en de ecotoxiciteit van creosoot. Daarnaast moet worden opgemerkt dat alle door de Deense instan- ties verstrekte informatie over de problemen die creo- soot voor de gezondheid en het milieu oplevert, oud was en al bij de voorbereiding van Richtlijn 94/60/EG bekend was. Met name de beschikbare gegevens over de carcinogene werking waren tijdens de voorbereiding van de richtlijn inzake de indeling van creosoot al diepgaand besproken.

(82) Alle resultaten van de verschillende studies zijn al in het hoofdstuk met algemene informatie genoemd. Pas zeer onlangs zijn er experimentele gegevens beschikbaar gekomen waaruit blijkt dat het carcinogene risico van creosoot met minder dan 50 ppm B[a]P wellicht niet te verwaarlozen is.

(83) Ten aanzien van de blootstelling van werknemers via inademing valt te betwijfelen of de gegevens die geruime tijd geleden in één installatie in de Verenigde Staten gemeten zijn, relevant zijn in de Deense context waar dienaangaande normen bestaan die een hoog bescher- mingsniveau voor de werknemers waarborgen. Boven- dien hebben ook de Nederlandse instanties in hun ver- zoek om ten aanzien van dezelfde richtlijn het voor- malige artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag toe te passen, de risico's voor werknemers door blootstelling via inademing onderzocht en zijn zij daarbij tot de con- clusie gekomen dat deze risico's aanvaardbaar zijn.

(84) De studie waarop de Deense instanties hun stelling base- ren dat de blootstelling aan creosoot tot een hogere inci- dentie van huidkanker leidt, is al genoemd (21). De con- clusies van de auteurs zelf zijn echter wel veel minder duidelijk dan die van de Deense instanties („geen ondub- belzinnige conclusies”) en dit geldt ook voor andere epi- demiologische studies.

(85) Ten aanzien van de blootstelling buiten de werkplek moet worden benadrukt dat alle nadelige effecten van creosoot op de gezondheid zijn waargenomen bij een hoge chronische blootstelling tijdens dierproeven of in het arbeidsmilieu. Er zijn in de literatuur geen verslagen

gevonden met voorbeelden van huidkanker (of kanker op andere plaatsen) die kunnen worden toegeschreven aan de blootstelling aan creosoot buiten het arbeids- milieu.

(86) In Denemarken werd hout al meer dan 100 jaar lang met creosoot geïmpregneerd. In 1987, toen de vergun- ningsregeling werd ingevoerd, waren er drie impregneer- installaties in bedrijf. In de individuele vergunningen werd het gebruik van creosoot alleen toegestaan voor de behandeling van hout in gesloten industriële installaties.

Het behandelde hout mocht alleen voor spoorbielzen en palen worden gebruikt. De laatste vergunning is in januari 1991 verlopen en sindsdien zijn er geen vergun- ningen verleend. Tabel 2 bevat een overzicht van het gebruik van gecreosoteerd hout in Europa in 1990, d.w.z. voordat de laatste vergunning voor het gebruik van creosoot in Denemarken is verlopen.

(87) In 1990 had Denemarken al het op een na laagste gebruik van creosoot per hoofd van de bevolking en een van de laagste per oppervlakte-eenheid. Al in het begin van de jaren zeventig begon het gebruik van met creo- soot behandeld hout te dalen ten gunste van andere impregneermiddelen zoals koper-chroom-arseencom- plexen.

(88) Er zijn voor Denemarken geen epidemiologische gege- vens, geen verslagen van voorvallen met schadelijke gevolgen en geen gegevens of ramingen over de opname van creosoot uit verschillende blootstellingsbronnen beschikbaar. Het is dan ook niet mogelijk een directe raming te maken van de hoeveelheid creosoot die door de Deense bevolking wordt opgenomen of waar deze gevolgen van ondervindt. Gezien het lage gebruik per hoofd van de bevolking en per oppervlakte-eenheid, is de blootstelling echter waarschijnlijk vrij gering. Als Richtlijn 94/60/EG zou worden toegepast, zou er waar- schijnlijk een stijging zijn maar kwantitatieve ramingen zijn niet mogelijk. Zelfs een significante stijging zou echter niet tot blootstellingswaarden leiden die hoger zijn dan in andere Europese landen.

Tabel 2

Gebruik van gecreosoteerd hout in Europa (1990) (22)

Land Jaargebruik 1990

(m3/j) Jaargebruik hoofd

(10¯3m3/hoofd.j) Jaargebruik/km2 (m3/km2.j)

Duitsland 150 000 2,3 0,4

Nederland 100 000 6,7 2,9

Spanje 93 000 2,4 0,2

Italië 74 000 1,3 0,3

(21) Zie voetnoot 8.

(22) Bron: zie voetnoot 19, blz. 6.

(12)

Land Jaargebruik 1990

(m3/j) Jaargebruik hoofd

(10¯3m3/hoofd.j) Jaargebruik/km2 (m3/km2.j)

Verenigd Koninkrijk 65 000 1,1 0,3

Zweden 57 000 7,1 0,1

Frankrijk 45 000 0,8 0,08

België 26 000 2,6 0,8

Noorwegen 20 000 5,0 0,06

Ierland 20 000 5,0 0,3

Finland 13 000 2,6 0,04

Denemarken 5 000 1,0 0,1

Europa 1 000 000 2,0 0,2

(89) Denemarken noemt de emissie van PAK's uit behandeld hout als dit door consumenten wordt verbrand. Er zijn geen gegevens verstrekt over de hoeveelheid hout waar het om gaat; bovendien moet worden opgemerkt dat bij de verbranding van (al dan niet behandeld) hout altijd een zekere hoeveelheid PAK's ontstaat. De Deense instanties maken zich zorgen om de verwijdering van oude en niet meer gebruikte spoorbielzen, maar de omstandigheden zijn daarbij niet anders dan in andere landen met een tweedehandsmarkt voor met creosoot behandeld hout en dit kan niet als bewijs voor een spe- cifieke situatie worden aangevoerd.

(90) De verontreiniging van het milieu door aan creosoot gerelateerde bronnen kan worden veroorzaakt door de emissie in water en lucht door creosoteerinstallaties, per- colatie en afspoeling bij niet meer gebruikte installaties en de verspreiding van bestanddelen van creosoot uit behandeld hout in de bodem en het water. Het kan dan ook gebeuren dat bestanddelen zoals PAK's in organis- men op het land en in het water terechtkomen. In milieucompartimenten aangetroffen PAK's zijn echter afkomstig van een aantal bronnen. Het is vaak moeilijk te bepalen welk gedeelte daarvan afkomstig is van een bepaalde bron zoals creosoot.

(91) In Denemarken zijn bestanddelen van creosoot alleen in de omgeving van gesloten houtimpregneerinstallaties aangetroffen. Denemarken heeft indicatieve grenswaar- den voor sommige organische stoffen in de bodem en het grondwater vastgesteld. Om ecotoxicologische effec- ten te voorkomen moet de hoeveelheid PAK's in totaal lager zijn dan 1 mg/kg drooggewicht. Voor B[a]P alleen bedraagt de grenswaarde 0,1 mg/kg. Het criterium voor de waterkwaliteit in het grondwater is 0,2 µg/l voor de totale concentratie van zes PAK's (waaronder B[a]P). Op sommige verontreinigde plaatsen (gesloten impregneer- installaties) zijn B[a]P-concentraties tot 320 mg/kg in de

bodem en 3 µg/l in sommige watermonsters gevonden.

Er zijn echter geen gegevens verstrekt over de normale of algehele situatie.

(92) Ten aanzien van de specifieke situatie van Denemarken, waarop in het verzoek een beroep wordt gedaan, kan de volgende analyse worden gemaakt: Denemarken stelt dat het een specifiek probleem heeft omdat drinkwater in het algemeen direct wordt gewonnen uit ongezuiverd grondwater, waarvoor derhalve speciale bescherming nodig is. Het gebruik van behandeld hout zou door de uitloging van bestanddelen van creosoot uit het behan- delde hout dat in contact met de bodem is, tot de ver- ontreiniging van het grondwater kunnen leiden. Momen- teel zijn er drie locaties van gesloten installaties voor de impregnering met creosoot in Denemarken, waar hoge PAK-concentraties in het grondwater zijn aangetroffen en waar het grondwater in de omgeving niet als bron voor drinkwater mag worden gebruikt. Deze verontrei- niging is echter een gevolg van de bedrijfsvoering van de impregneerinstallaties en kan niet worden gegenerali- seerd voor met creosoot behandeld hout dat voor spoor- bielzen of palen wordt gebruikt. Zoals reeds is aange- toond, is het onwaarschijnlijk dat de uitloging van PAK's uit met creosoot behandeld hout naar de bodem en het grondwater significant is aangezien ze zelfs na een con- tact van jaren meestal heel dicht in de buurt blijven van de palen waaruit ze afkomstig zijn. PAK's worden sterk geadsorbeerd aan het organisch materiaal van de bodem en er is slechts een minimale mogelijkheid dat ze het grondwater bereiken. De algehele bescherming van het grondwater tegen creosoot dat van behandeld hout afkomstig is, is een argument dat derhalve niet van toe- passing is.

(93) Er konden geen gegevens worden gevonden over de concentratie van bestanddelen van creosoot in Deense wateren en sedimenten. De beschikbare informatie lijkt erop te wijzen dat het Deense aquatisch milieu afgezien

(13)

van de plaatselijke verontreiniging door drie niet meer gebruikte houtimpregneerinstallaties niet overmatig ver- ontreinigd is met creosoot of de PAK-bestanddelen daar- van.

(94) Als Denemarken de bepalingen van Richtlijn 94/60/EG zou toepassen, zou de blootstelling van de bevolking wellicht toenemen door het in dat geval toegestane gebruik van creosoot door de consument, het toegeno- men gebruik van behandeld hout en het hogere B[a]P-gehalte van creosoot dat in de industrie voor spoorbielzen en palen wordt gebruikt. Het is echter vrij- wel onmogelijk de omvang van deze stijging te ramen, aangezien het product al jaren niet op de markt is geweest.

(95) De Nederlandse en Duitse instanties hebben in hun ver- zoek om afwijking van Richtlijn 94/60/EG krachtens het voormalige artikel 100 A, lid 4, van het EG-Verdrag met name hun bezorgdheid geuit over speeltoestellen van hout dat met creosoot behandeld is. Net als in deze andere gevallen zijn er voor Denemarken geen gegevens beschikbaar, maar berekeningen en ramingen zouden waarschijnlijk leiden tot vergelijkbare cijfers als in de studies die in het kader van de verzoeken van Neder- land, Duitsland en Zweden zijn uitgevoerd, aangezien het scenario voor kinderen die spelen op met creosoot behandelde speeltoestellen niet specifiek voor één bepaald land is. De blootstellingsbepalingen die in ver- band met deze verzoeken zijn uitgevoerd, zijn derhalve ook hier van toepassing. De resultaten waren als volgt:

(96) De berekening van de blootstelling door contact met de huid voor kinderen die op droog met creosoot behan- deld hout spelen, uitgevoerd voor de studie in opdracht van de Commissie in het kader van het Zweedse ver- zoek, levert 0,85 ng/kg lg/dag op bij het scenario met twee uur blootstelling per dag, 50% van de huid bedekt en een lichaamsgewicht (lg) van 15 kg en 1,7 ng/kg lg/

dag op bij blootstelling van vier uur per dag. De Neder- landse instanties kwamen in hun modelberekening met behulp van een enigszins andere methodologie tot een dagelijkse blootstelling van 2 ng/kg lg/dag, hetgeen heel dicht in de buurt van dit resultaat ligt en dus de betrouwbaarheid verhoogt. De blootstelling zal in Dene- marken normaal gesproken vergelijkbaar zijn.

(97) De hoogste van risico's ten gevolge van een dergelijk blootstellingsniveau wordt door de Nederlandse instan- ties onaanvaardbaar geacht. Bovendien bevalen de ver- schillende studies aan dat de Commissie, alvorens een beslissing te nemen, zou wachten op de resultaten van het onderzoek naar de carcinogene werking op lange termijn dat op dat moment nog niet was afgerond (23) (deze zijn begin 1998 ontvangen). De resultaten van deze studie zijn onderzocht door het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu en de analyse wordt in het volgende hoofdstuk bespro- ken.

3.1.4. Beoordeling door het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu

(98) Bij de uitwerking van Richtlijn 94/69/EG tot eenentwin- tigste aanpassing van Richtlijn 67/548/EEG aan de voor- uitgang van de techniek, is een B[a]P-gehalte van 50 ppm door de lidstaten als veilig geaccepteerd. Zoals reeds in overweging 59 is vermeld, zijn de Commissie en de lidstaten echter in een gezamenlijke verklaring overeengekomen de situatie opnieuw te bezien in het licht van de resultaten van het onderzoek naar de carci- nogene eigenschappen van koolteerdestillaten dat op dat moment op initiatief van de industrie en in samenwer- king met het IARC werd uitgevoerd.

(99) De resultaten van dit onderzoek (24) zijn in januari 1998 aan de Commissie verstrekt. Er is gekeken naar de carci- nogene effecten van twee creosootproducten van de opdrachtgever (het bedrijf Rüttgers-VfT AG in Duitsland) met 10 en 275 ppm B[a]P. Door de hoge viscositeit van de producten konden ze niet rechtstreeks op de huid van de muizen worden aangebracht, maar moesten ze met tolueen worden verdund. Bij een groep van 62 mui- zen zijn gedurende 78 weken (twee keer per week 25 µl) oplossingen aangebracht met verschillende concentraties van het product en derhalve verschillende B[a]P-concen- traties, oplossingen met alleen B[a]P en een controle met alleen tolueen. Gedurende deze periode werd de ontwikkeling van tumoren geobserveerd en na beëindi- ging van het onderzoek werden de proefdieren zorgvul- dig onderzocht.

(100) De Commissie heeft dit onderzoek en alle andere docu- menten met wetenschappelijke en blootstellingsinforma- tie ingediend bij het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu (WCTEM). Het WCTEM is gevraagd te boordelen of er voldoende wetenschappelijk bewijsmateriaal is ter ondersteuning van het standpunt dat er een risico op kanker is voor de gebruikers van creosoot dat minder dan 50 ppm B[a]P bevat en/of van hout dat met dergelijk creosoot behan- deld is, en, indien een dergelijk risico bestaat, of de grootte daarvan kan worden geraamd of gekwantifi- ceerd. Het WCTEM heeft zijn advies op 27 november 1998 vastgesteld. Dit advies is op 4 maart 1999 her- zien.

(101) Het WCTEM stelt dat het onderzoek van het Fraunhofer- instituut goed opgezet is en de carcinogene werking van koolteerdestillaten bevestigt. Door de genotoxische effec- ten van PAK's zoals B[a]P is er geen drempelconcentratie voor de carcinogene werking. Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat er een lineaire dosis/effectrelatie is tussen het B[a]P-gehalte van de toegediende preparaten en het aantal dieren dat tumoren ontwikkelt. Beide preparaten hebben een potentie om huidtumoren te induceren die vijf keer zo hoog is als die van zuiver B[a]P, waarschijn- lijk door de aanwezigheid van andere carcinogene stof-

(23) Zie voetnoot 7. (24) Zie voetnoot 7.

(14)

fen in creosoot. Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat creosoot met 50 ppm B[a]P significante gevolgen heeft voor de incidentie van huidkanker bij de muis.

(102) Er zijn onvoldoende gegevens om volledig te kunnen beoordelen in hoeverre de effecten van het aanstippen van de huid bij de muis relevant zijn voor situaties met blootstelling van de mens. De extrapolatie van gegevens over huidkanker bij de muis naar de menselijke situatie levert ook een aantal onzekerheden op die het moeilijk maken gegevens over de carcinogene werking bij de muis rechtstreeks te gebruiken voor de beoordeling van risico op kanker bij de mens. De soortafhankelijke gevoeligheid van de huid voor blootstelling aan de carci- nogene werking van creosoot zal worden beïnvloed door de morfologie en fysiologie van de huid, door metabole activering en inactivering in de huid en door herstelprocessen. Op basis van alle beschikbare informa- tie valt het dan ook niet mee het risico op kanker door bijvoorbeeld de blootstelling van de huid van kinderen die op met creosoot behandeld hout spelen, op weten- schappelijk verantwoorde wijze te beoordelen.

(103) Op grond van de gegevens in het onderzoek van het Fraunhofer-instituut heeft het WCTEM een T25 van 13 µg/kg lg/dag berekend voor de carcinogene werking van puur B[a]P. De T25 is de chronische dagelijkse dosis per kg lichaamsgewicht die bij 25% van de proefdieren binnen de standaardlevensduur van die soort tumoren op een specifieke weefsellocatie induceert. De algehele carcinogene werking van de geteste creosootformulerin- gen was vijf keer zo groot (2,7 µg/kg lg/dag).

(104) Wanneer de waarde van de blootstelling die is berekend bij de in opdracht van de Commissie voor het Zweedse verzoek uitgevoerde studie (0,85 ng B[a]P/kg lg/dag bij twee uur spelen per dag en 1,7 ng B[a]P/kg lg/dag bij vier uur spelen per dag) in de buurt ligt van de ware blootstelling, zou dit leiden tot een risico op kanker over de rest van het leven van 8,2×10¯5(respectievelijk 1,63×10¯4) bij levenslange dagelijkse blootstelling, het- geen duidelijk redenen tot bezorgdheid zou opleveren, een risico van 1,16×10¯5(respectievelijk 2,33×10¯5) bij dagelijkse blootstelling gedurende tien van de 70 jaar (het Nederlandse uitgangspunt) en 0,58×10¯5(respectie- velijk 1,16×10¯5) bij dagelijkse blootstelling gedurende vijf van de 70 jaar (het Duitse uitgangspunt). Bij gebruik van de blootstellingsdoses die door de Nederlandse instanties (2 ng/kg lg/dag) of de Duitse instanties (2,62 ng/kg lg/dag) zijn berekend, zou het risico evenre- dig hoger uitvallen.

(105) Op basis van de meest recente studie ten aanzien van de dosis/responsrelatie voor de carcinogene werking van creosoot op de huid, zoals die door het WCTEM is afge- leid, en afhankelijk van het gekozen blootstellingsmodel ligt het risico derhalve iets of duidelijker boven de waarde van 1×10¯5, die door de Wereldgezondheids- organisatie wordt gezien als een aanvaardbaar risico voor genotoxische carcinogene stoffen in drinkwater.

(106) Het WCTEM wijst er ook op dat de blootstelling bij het spelen op gecreosoteerd hout van in het ongunstigste geval 2 ng B[a]P/kg lg/dag moet worden vergeleken met de ramingen voor de opname van B[a]P via de voeding.

De ramingen voor de jaarlijkse opname van B[a]P via de voeding liggen op ongeveer 0,3-1,6 mg, hetgeen neer- komt op een dagelijkse blootstelling van 12-63 ng/kg lg voor iemand die 70 kg weegt (d.w.z. veel hoger dan de blootstelling via de huid).

(107) De algehele conclusie van het WCTEM luidt:

1. Gelet op de genotoxiciteit van B[a]P en de resultaten van de studie van het Fraunhofer-instituut bij aan- stippen van de huid is er voldoende wetenschappe- lijk bewijsmateriaal ter ondersteuning van het stand- punt dat er een risico op kanker is voor de gebrui- kers van creosoot dat minder dan 50 ppm B[a]P bevat en/of van hout dat met dergelijk creosoot behandeld is.

B[a]P is een goede indicator voor het carcinogene gevaar van het geteste creosootpreparaat, aangezien er een lineair verband is tussen de incidentie van kanker en de dosis B[a]P. De carcinogene werkzaam- heid van het creosootpreparaat was echter vijf keer zo hoog als op grond van het B[a]P-gehalte te ver- wachten zou zijn.

2. Op basis van de beschikbare informatie zijn de risico's, zelfs indien rekening wordt gehouden met de aanzienlijke onzekerheden bij de beoordeling van de risico's voor kinderen die in contact komen met gecreosoteerd hout, zo hoog dat er duidelijk reden tot bezorgdheid is. De hoogste geraamde blootstel- ling is echter zo'n 6-30 keer zo laag als de orale blootstelling van de volwassen bevolking aan B[a]P in de voeding.

Om een beter inzicht in de blootstelling te krijgen, zou een onderzoek bij blootgestelde kinderen naar de massabalans in levensechte omstandigheden moe- ten worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek zou niet alleen zeer gecompliceerd zijn en veel tijd en geld kosten, maar ook ethische vragen oproepen.

3.1.5. Algehele beoordeling

(108) De Deense instanties hebben niet aangetoond, noch kon door nader onderzoek worden aangetoond, dat er in Denemarken een specifieke situatie bestaat ten aanzien

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1. Gelet op hun wederzijdse belangen en economische doelstellingen op middellange en lange termijn verbinden de overeenkomstsluitende partijen zich ertoe een zo ruim mogelijke

Voorts doet zij haar uiterste best om het effect van de huidige situatie op de vervoersector, waaronder exploitanten en passagiers, tot een minimum te beperken ( 14 ). De

De Raad heeft al reeksen indicatoren ontwikkeld met betrekking tot vrouwen in de politieke en economische besluitvorming, de combinatie van werk en gezinsleven, gelijke beloning

(34) Voor de overige 70 % van de invoer uit China waarvoor geen medewerking werd verleend, dienden de bevin- dingen gebaseerd te worden op de beschikbare gegevens overeenkomstig

Ook al zou worden aangedrongen alle belangrijke transacties noodzakelijk de betrokkenen te op een Europees systeem (waarmee de communicatie op de authentiseren en de echtheid van

Besluit van de Raad betreffende de toekenning van dagvergoedingen en de vergoeding van reiskosten aan leden van het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en

Aan hand van deze gegevens en gelet op het feit dat sedert de erkenning door de richtlijn van het recht van gebruikers om vanaf 1 januari 1998 zelfafhandeling te verrichten, geen

9. De volgende wijzigingen van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak worden van kracht vanaf 3