• No results found

Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt Over de relevantie van stadssociologisch onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt Over de relevantie van stadssociologisch onderzoek"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beleid & M aatschapp ij 1992/6 291

Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt

Over de relevantie van stadssociologisch onderzoek

T h e c it y , in s h o r t, s h o w s th e g o o d a n d e v i l in h u m a n n a tu r e in e x c e s s .

R o b e r t E . P a r k

Samenvatting

Stadssociologisch onderzoek is van belang voor de analyse en het beleid met betrekking tot de samenhan­

gende problematiek van economische herstructure­

ring, reconstructie van de verzorgingsstaat en stedelij­

ke revitalisering. In dit artikel worden drie tradities van stadssociologisch onderzoek onderscheiden: de Chi- cago-school, de new urban sociology en de cultureel- antropologische traditie. De uitgangspunten en werk­

wijzen van deze drie tradities worden vervolgens ge­

bruikt om een drietal actuele vraagstukken te analyse­

ren, te weten de lokale gevolgen van het proces van economische herstructurering, de vergrote afhanke­

lijkheid van de stad van de markt en ten slotte de effec­

ten en organisatie van sociaal beleid. 1

1. Inleiding

De hedendaagse belangstelling voor de stad komt voort uit m eer fundam entele zaken dan louter een m odieuze aandacht voor indrukwekkende architec­

tonische en stedebouw kundige projecten. Zij is voor een belangrijk deel terug te voeren op veranderende verhoudingen tussen staat, stad en markt. H et verlies aan vertrouw en in het functioneren van de verzor­

gingsstaat heeft geleid tot een tendens waarin de m arkt en de decentrale politieke kaders meer ge­

wicht krijgen. Op haar beurt wortelt wat m et een zw aar woord wel eens de crisis van de verzorgings­

staat is genoemd, in een ingew ikkeld proces van we­

reldw ijde econom ische herstructurering dat geken­

m erkt wordt door verdergaande internationale ver­

vlechting en veranderingen in de werkgelegenheids- structuur. Politieke decentralisatie en een sterkere oriëntatie op de m arkt hebben geleid tot een ver­

scherpte concurrentie tussen steden en stedelijke re­

gio’s. Steden zien zich in hun revitaliseringsbeleid

J. Burgers

Is als universitair hoofddocent werkzaam bij de project­

groep ‘Stad en Staat’ van de vakgroep Algemene Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht. Adres: Vg. ASW, Postbus 80140,3508 TC Utrecht, tel. 030-531862.

voor de opgave geplaatst zowel veelbelovende loka­

le econom ische initiatieven te ondersteunen als de leefsituatie van de verschillende achterstandsgroe- peringen te verbeteren.

De analyse van en het beleid m et betrekking tot de sam enhangende problem atiek van economische herstructurering, het functioneren van de verzor­

gingsstaat en de stedelijke revitalisering zouden hun voordeel kunnen doen m et de benaderingen zoals die zich in de traditie van de stadssociologie hebben geprofileerd. In deze bijdrage zal ik deze stelling onderbouwen via een selectieve reconstructie van de geschiedenis van het stadssociologisch onder­

zoek. In drie afzonderlijke paragrafen m aak ik een onderverdeling in even zovele perioden. In de eerste plaats betreft dat de hoogtijdagen van de Am eri­

kaanse stadssociologie in de jaren twintig, bekend geworden als de ‘Chicago-school’. D aarin werd ge­

tracht econom ische en technologische veranderin­

gen te analyseren in hun consequenties voor het al­

ledaagse leven van m ensen in buurten en wijken. In de tw eede plaats betreft dat de jaren zeventig, waar­

in in Europa de ‘new urban sociology’ gestalte kreeg. Ondanks de overduidelijke m arxistische in­

spiratie van deze benadering, werd niet zozeer de econom ische betekenis van de stad vooropgesteld, m aar de politieke. De aandacht ging prim air uit naar de relatie tussen stad en staat. In de derde plaats gaat het om de cultureel-antropologische belangstelling voor de stad die in de jaren tachtig haar hoogtijda­

gen kende. D aarin werd vooral aandacht besteed aan de leefwereld van het rijk geschakeerde geheel van groepen die in allerlei opzichten van m aat­

schappelijke en bestuurlijke concepties en normen afwijken. In de slotparagraaf zal ik deze drie para­

digm a’s uit de stadssociologie verbinden m et de problem en en vragen die voortkom en uit verande-

(2)

292 Beleid & M aatschapp ij 1992/6

rende verhoudingen tussen stad, staat en markt.

2. De stad geordend door economische competitie

V anaf het eind van de negentiende eeuw werd de Amerikaanse samenleving m eer en m eer geconfron­

teerd m et de gevolgen van de industrialisering. De Verenigde Staten produceerden in 1890 op indus­

trieel gebied inmiddels evenveel als Groot-Brittan- nië, Duitsland en Frankrijk bij elkaar (Kaspi 19881:

185). Op hetzelfde m om ent leefde bijna de helft van alle Am erikanen in de stad. Een aantal steden in de Verenigde Staten bereikte in een onvoorstelbaar tempo de status van wereldstad. De grote variëteit aan etnische groeperingen en technologische inno­

vaties als telefoon, lift, w olkenkrabber en auto, zorgden in m eerdere opzichten voor een geheel nieuw e m anier van samenleven in die steden. De verstedelijking viel in Am erika extra op; het betrof im m ers een groot, leeg land m et een sterk agrarisch gewortelde ideologie die kleine overzichtelijke ge­

meenschappen op een voetstuk plaatste.

In één van die snel groeiende steden, Chicago, was de basis gelegd voor de Am erikaanse sociolo­

gie. De tw eede generatie sociologen1 ging haar woonplaats als sociaal laboratorium zien. Bij de volkstelling van 1900 telde Chicago 1,7 miljoen in­

woners en was daarm ee de vijfde stad van de wereld.

H et is dus niet verwonderlijk dat Em est Burgess in 1925 zijn introductie tot het onderzoeksproject van de universiteit van Chicago naar stedelijke groei be­

gon met de zin: ‘The outstanding fact o f m odem so­

ciety is the growth of great cities’. W at opviel was de enorm e differentiatie in activiteiten en beroepen in de stad. Tn the city’, merkte Park op, ‘every voca- tion, even that of a beggar, tends to assume the cha- ractero fap ro fessio n ...’ (Park 1925a: 14). V ia de be­

studering van verschillende professionals zou het, n aard e mening van Park, m ogelijk zijn te onderzoe­

ken in welke m ate de voor de steden zo kenm erken­

de arbeidsverdeling het karakter van de stedeling vormde. En het begrip ‘professional’ vatte hij ruim op, getuige de lijst van beroepsgroepen die hij inte­

ressant voor onderzoek vond: het winkelmeisje, de politieagent, de colportant, de taxichauffeur, de nachtwaker, de helderziende, de vaudeville artiest, de kwakzalver, de barkeeper, de buurtpoliticus, de

stakingsbreker, de arbeidersactivist, de schoolm ees­

ter, de reporter, de makelaar, de pandjesbaas.

De Chicago-school presenteerde een zienswijze die aangeduid werd als sociale ecologie, de leer van de relatie tussen samenleving en omgeving. De denkbeelden van Durkheim, die de verschuiving van mechanische naar organische solidariteit in laat­

ste instantie terugvoerde op een steeds snellere be­

volkingsgroei, m aakten een substantieel onderdeel uit van het gedachtengoed van de sociologen uit Chicago. Groei van de soort noopt tot specialisatie en variatie, wil zij op langere term ijn overleven. De toegenom en ‘morele dichtheid’ van het menselijk samenleven waar Durkheim het over had, werd door de Am erikaanse sociologen empirisch geboek­

staafd. De oud-joum alist Robert Park wees op het feit dat aan het begin van de j aren twintig in de stad Chicago 19 dagelijkse kranten gepubliceerd werden in 7 talen m et een totale oplage van 368.000 exem ­ plaren (Park 1925a: 27). Ontwikkelingen op het ter­

rein van com m unicatie - volgens de sociaal-ecolo- gen het onderscheidende verm ogen van de m enselij­

ke soort bij uitstek - waren indrukwekkend. Em est Burgess wees erop dat in de periode van 1912 tot 1922 de bevolking van Chicago m et een kw art toe­

nam, m aar dat het aantal aan Chicagoans bezorgde brieven in dezelfde tijd bijna verdubbeld was: van 693.084.196 naar 1.038.007.854. In ongeveer de­

zelfde periode steeg het aantal gevoerde telefoonge­

sprekken in de stad van 606.131.928 naar 944.010.586 (Burgess 1925: 60, 61).

De com m odificatie van de stad en het dagelijks woonmilieu die zich tijdens de industrialisering steeds sterker hadden doen gelden, waren aan het be­

gin van deze eeuw inmiddels zo vanzelfsprekend ge­

worden dat de sociaal-ecologen de grondprij s als het ordenend principe van m ensen en activiteiten in de ruim te beschouwden. Het was voor hen geen punt van discussie dat het gedrag van alle levende soor­

ten, dus ook van mensen, gebaseerd is op com peti­

tie. H et in de eerste plaats naar prijs geaccidenteerde stedelijke landschap zorgde voor het op zijn plaats vallen van groepen en bezigheden. Pas binnen die ecologische en econom ische randvoorw aarden kon zich vervolgens het unieke verm ogen van de mens manifesteren: het produceren van cultuur en bescha­

ving. W at aanvankelijk ‘natural areas’ waren, wer­

den op die m anier uiteindelijk ook ‘cultural areas’:

(3)

J. Burgers: Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt 29 3

buurtgemeenschappen met hun eigen subcultuur m eestal gegrondvest op etnisch-regionale loyalitei­

ten. Deze lokale gemeenschappen waarin ervarin­

gen gedeeld en sociale controle uitgeoefend konden worden, vorm den als het ware een beschermende laag tussen individu en grote stad. En zoals Durk- heim problem en zag in het gat dat viel tussen oude en nieuw e integratieprincipes - anomie - zo zagen de sociologen u it Chicago een probleem in een te hoog tem po van verstedelijking. De stad, zo besef­

ten zij, stond op zich voor verandering2, m aar w an­

neer die te snel ging zouden er zich maatschappelijk ongewenste verschijnselen kunnen voordoen. Het ging hier niet om een louter theoretische speculatie m aar om een em pirisch feit: de buurten m et de groot­

ste m obiliteit in Chicago kenmerkten zich ook door crim inaliteit, arm oede, verlatingen, echtscheiding, jeugddelinquentie, etc.

In theorieën en onderzoeksonderwerpen van de Chicagoans blijkt overduidelijk dat de Amerikaanse sociologie voor een belangrijk deel voortkwam uit en teerde op reform istische gedachten (vgl. Turner en T um er 1990; H annerz 1980). Een grote gevoelig­

heid voor individuen en groepen die in de snel groeiende m etropool uit de boot dreigden te vallen, is op deze oriëntatie terug te voeren. Dat wordt bij voorbeeld duidelijk uit de bezorgdheid over een overm aat aan m obiliteit en verandering in het stede­

lijk leven. Zo was Park van mening dat ondanks alle m obiliteit die de grote stad eigen is, ruimtelijke sta­

biliteit een basisvoorw aarde voor menselijke asso­

ciatie blijft. V andaar de aandacht voor het als patho­

logisch beschouw de sociale type van de ‘hobo’, de zwerver. Park w ijdt er in ‘The C ity’ een hoofdstukje aan, m aar natuurlijk is vooral de mooie studie van Nels A nderson (1923) bekend geworden. H et pro­

bleem m et de ‘ho b o ’ is dat hij alleen maar mobiliteit

is: hij bew eegt voortdurend m aar mist iedere rich­

ting. De achterdocht w aarm ee het zwerven bekeken wordt, gaat m isschien w el zover terug als de neoli- thische revolutie. M aar in de moderne grote stad deed zich een nieuw type zw erver voor: degene die zich geen raad w eet m et zijn vrije tijd. Hier loeren allerlei gevaren die onder de noem er van sociale des­

organisatie gebracht kunnen worden (vgl. Hannerz 1980). Park m eent in de vrije tijd allerlei vormen van

‘escapism e’ w aar te nemen, voortkom end uit het saaier worden van w erk door alm aar doorgaande ar­

beidsdeling. In plaats van dat mensen op een con­

structieve m anier iets doen aan dat probleem , reage­

ren zij hun rusteloosheid en dorst naar avontuur af in zulke zaken als religieus fanatisme, bezoek aan danszalen en jazzclubs. Burgess m aakte zich in dit verband bovenal zorgen over de jeugd. Jongeren overschrijden de grenzen van de buurtgem een­

schappen waar zij geboren zijn en onttrekken zich daarm ee aan sociale controle. De danszalen en bios­

copen boden de mogelijkheid tot de constructie van nieuwe identiteiten waarvan vooral de jeugd erg ge­

charm eerd was. Onderzoek naar dit verschijnsel achtte Burgess dringend gewenst.

Tal van sociaal-wetenschappelijke tradities laten zich terugvoeren op, o f tonen minstens verwant­

schap m et het werk dat door de Am erikaanse onder­

zoekers in de jaren twintig en dertig werd verricht:

de ‘com m unity-studies’, het sociale indicatoren on­

derzoek, het m odelmatig benaderen van de stad.

M aar de brede wetenschappelijke oriëntatie van de Chicago-school zou uiteenvallen in smalle deelspe- cialisaties. Verloren ging de relatie die door de A m e­

rikaanse pioniers van het stadsonderzoek gelegd werd tussen allerlei m acro-ontwikkelingen - met nam e technologische en econom ische verandering - en de gevolgen daarvan voor de sociaal-ruimtelijke structuur van de stad en het alledaagse leven van mensen.

3. De stad als toneel van politieke strijd

De tweede belangrijke periode in de geschiedenis van de stadssociologie is wel bekend geworden on­

der de noem er van de ‘new urban sociology’ (vgl.

Harloe 1978; Kenemy 1982). H et betrof een stro­

ming van in m eerdere o f m indere m ate m arxistisch geïnspireerde onderzoekers die bovenal geïnteres­

seerd waren in de politieke strijd die gevoerd werd m et betrekking tot woonruimte en stedelijke voor­

zieningen.

Na de oorlog ontstond er een symbiose van so- ciaal-wetenschappelijk onderzoek en verzorgings­

staat. U niversiteit en departem ent vonden elkaar; de departem entale indeling vond zijn equivalent in so­

ciaal-wetenschappelijke specialisaties. De onder­

zoeksagenda werd opgesteld door wetenschappers en ambtenaren m et een zelfde achtergrond. Naast de functie van het verschaffen van relevante beleidsin-

(4)

29 4 Beleid & M aatschapp ij 1992/6

' formatie, vervulde onderzoek ook een politiek-legi- tim erende functie. Via onderzoekkon de burger, hoe indirect ook, bij het beleid worden betrokken. H etop onderzoek gebaseerde overheidsbeleid was daarom niet alleen w etenschappelijk onderbouwd, m aar ook dem ocratisch van karakter (vgl. Burgers 1983: 67 e. v.). H et vertrouwen in de maakbaarheid van de sa­

menleving weerspiegelde zich ook in de opkomst van de planologie. H et betrof een ‘kunde-achtige’

discipline3 waarin het sociaal-wetenschappelijke potentieel gem obiliseerd werd dat nodig werd geacht om een zo aardig mogelijke samenleving, o f althans het ruim telijk kader dat daarvoor vereist was, te creëren.

De aandacht voor de stad had zich versm ald tot het wonen; steden kregen m eer en m eer het karakter van een optelsom van sterk geprivatiseerde woon- milieus. Veel sociale wetenschappers hadden zich zo vergaand m et beleidsvraagstellingen verbonden dat m en niet vaak veel verder kwam dan die vraag­

stellingen in academ isch jargon te reproduceren.

M et de kom st van de stadsvernieuwing ontstond er echter zoveel maatschappelijke onrust, dat het op onderzoek gebaseerde beleid van de verzorgings­

staat althans op het gebied van de stedelijke inrich­

ting zijn rationele en dem ocratische im ago verloor.

Bewoners van de stadsvernieuwingsgebieden ble­

ken niet in alle gevallen de middenklasse-idealen van de lokale planologen en stedebouwkundigen te delen en waren er niet zonder m eer van overtuigd dat het voor hun eigen bestw il was hun woning te verla­

ten om die te laten verbouwen of af te breken. ‘Peop- le do not like to be dispossessed from their dwel- lings...’ was het triviale inzicht dat Fried en Gleicher (1967: 121) w etenschappelijk onderbouwd aan de ruim telijke planners in de Verenigde Staten pro­

beerden over te brengen. D at niet iedereen de idea­

len van de verzorgingsstaat onderschreef en dat de als ‘zw ak’ beschouwde bewoners zich als het erop aan kw am aardig konden weren, bracht de onderzoe­

kers in verwarring. D ie verwarring betrof hun iden­

titeit als m aatschappelijk nuttige actoren en hun we- tenschappelijk-m ethodologische oriëntatie (vgl.

Burgers 1983:68). H et werd tijd voor een herform u­

lering van de stadssociologie. En die zou er ook ko­

men; W alton (1982:277) spreekt zelfs van een revo­

lutie.

N iet alleen het stadsonderzoek - in die tijd in ons

land verengd tot het nogal gedom esticeerd klinken­

de ‘sociologie van bouw en en wonen’ - kreeg nieu­

we mogelijkheden door het rum oer rond de stads­

vernieuwing. Hetzelfde gold voorpolitiek links. Het probleem hier was dat van enige strijdbaarheid van de arbeider niet veel m eer m erkbaar was. In de be­

drijven was opstandigheid afgekocht m et stijgende inkomens. De verlokkingen van de supermarkt ble­

ken sterker dan die van de heilstaat. De consum ent had het gewonnen van de revolutionair. V oor linkse activisten kwam en de onlusten rond de stadsver­

nieuwingsprojecten dan ook als een geschenk uit de hemel.

Eén van de m eest spraakm akende sociologen die hierin aanleiding vonden tot een herbezinning met betrekking tot het verschijnsel stad, was Manuel Castells. In zijn ‘La Question U rbaine’ (1972) ont­

vouwde hij de volgende redenering. W e leven in een maatschappij waarin de overheid de noodzakelijke basis m oet leveren voor het functioneren van de in essentie toch kapitalistische orde. D ie basis bestaat uit de zorg voor de reproduktie van arbeidskracht.

H et gaat hierbij om een uitgebreid voorzieningen­

pakket op m edisch, educatief en ook ruim telijk vlak.

De overheid heeft hier een taak om dat een belangrijk deel van de reproduktie van arbeidskracht niet com ­ mercieel aangeboden kan worden; m ensen zouden de prijs daarvan niet op kunnen brengen. De verzor­

ging die de overheid voor haar rekening neemt, m oet in veel gevallen ruim telijk geconcentreerd worden aangeboden: m ensen hebben een beperkte actiera­

dius. En precies op dit punt was er een mogelijkheid tot theorievorm ing m et betrekking tot het verschijn­

sel stad. De stad is in de eerste plaats een container van reproduktie op grond van collectieve consum p­

tie, zo stelde Castells. En ju ist op het vlak van de re­

produktie, dus in de stad, doet zich een enorm e con­

tradictie voor: de vrije ondernem ingsgewijze pro- duktie kan zichzelf niet in stand houden m aar heeft daar de overheid voor nodig. A nderzijds is de over­

heid op haar beurt weer aangewezen op het proces van kapitaalsaccum ulatie w aaruit im m ers de m idde­

len geput m oeten worden om de collectieve con­

sum ptie te financieren. Of, zoals Claus Offe in een reeks van publikaties heeft duidelijk gemaakt: het huis van de verzorgingsstaat dat voor sociale zeker­

heid en stabiliteit m oet zorgen, is gebouw d op het drijfzand van de ongew isheid van de m arkt (vgl.

(5)

J. Burgers: Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt 29 5

Offe 1984). Doordat de overheid de in principe niet- lucratieve, verliesgevende voorzieningen draaiende moet houden op grond van onvoldoende m iddelen - hetzij als gevolg van onwillige ondernemers, hetzij als gevolg van econom ische crises - zullen er onver­

m ijdelijk problem en ontstaan bij het handhaven van het peil van de collectieve consumptie. H et dreigen­

de faillissem ent van de stad New York in het midden van de jaren zeventig leek daarvan een ondubbelzin­

nig teken aan de wand.

Behalve een nieuw e theorie m et betrekking tot de stad, leverde deze gedachtengang ook een nieuwe leidraad voor politieke actie. De redenering im pli­

ceerde nam elijk dat politieke verandering niet in de eerste plaats vanaf de werkvloer verwacht hoefde te worden, m aar veeleer van gebruikersgroepen van al­

lerlei soorten voorzieningen. De studentenopstan­

den die in die tijd endem isch waren, leken dat in ie­

der geval aan te tonen voor de voorziening die uni- versiteit heette. M aar op allerlei terreinen leek dit verschijnsel zich voor te doen. Er ontstonden bew o­

ners-, patiënten-, gedetineerden-, leerlingenbewe­

gingen en wat al niet.

N aast Castells zijn er verschillende andere au­

teurs te noem en die, zij het soms met belangrijke ac­

centverschillen, verw ante redeneringen ontwikkel­

den (voor een gedetailleerd overzicht zie Saunders 1982). B elangrijk is in ieder geval de notie dat de stad een strijdperk is w aar sociale bewegingen hun oorsprong vinden. H ier komen de fricties tot uiting tussen het internationaal opererende kapitalisme m et zijn onvoorspelbare fluctuaties enerzijds en de nationaal georganiseerde en lokaal gealloceerde verzorgingsarrangem enten anderzijds. In plaats van de w erkvloer, w ordt de stad de locatie van politieke actie, zo luidde de boodschap.4

M et de econom ische recessie van de jaren zeven­

tig, die tot een onverw achte5 massale werkloosheid leidde die de verzorgingsstaat in haar voegen deed kraken, verloor de stedelijke politieke arena haar aantrekkingskracht als object van onderzoek. De aandacht verschoof naar de problem en van de ver­

zorgingsstaat en die van individuele burgers die van sociale uitkeringen m oesten leven. Het werd stiller rond de stadsvernieuw ing. H et proces was eniger­

mate geïnstitutionaliseerd geraakt en de bewoners­

categorieën die erm ee geconfronteerd werden, ver­

schilden van die van het eerste uur in ieder geval

voor wat betreft de aandacht die zij maatschappelijk op zich wisten te vestigen (vgl. De Kleijn 1985; B ur­

gers 1990). De studie van de stad en de stedelijke be­

volkingsgroepen werd voor een deel overgenomen door antropologen. V oor hen was de stad in de eerste plaats een m ozaïek van culturen.

4. De stad als cultureel mozaïek

V anuit een ietwat cynisch gezichtspunt zou de be­

langstelling van de antropologen voor de stad kun­

nen worden geduid als een noodsprong. Tegen de tijd dat het T - s h i r t en de j e a n s de wereld veroverd hadden, leek de veelkleurigheid van het palet van menselijke cultuuruitingen enigszins te verbleken.

Gelukkig stond daartegenover dat de Noordwesteu- ropese steden te maken kregen m et de vestiging van buitenlandse werknemers die voor enige koeling moesten zorgen voor de oververhitte economieën van de jaren zestig. W at m en aan exotische culturen ver weg ging missen, werd aldus lokaal gecom pen­

seerd. Evelyn W augh form uleerde het ooit schitte­

rend als volgt: Tt was fun thirty-five years ago (...) to travel far and in great discom fort to m eet people w hose entire conception o f life and m anner o f ex- pression was alien. Now one has only to leave one’s gate’ (geciteerd in: Fussel 1980:171). De Europese steden gingen in zekere zin op het Chicago van Park en Burgess lijken.

Op een bepaalde m anier diende de Derde W ereld­

problem atiek zich aan in de westerse steden. Dat werd het eerst duidelijk in de Verenigde Staten toen daar in de jaren zestig rassenrellen in de binnenste­

den uitbraken. M aar vervolgens ook in de steden van Europa, waarin in het kielzog van de depressie van het m idden van de jaren zeventig de werkloosheid m et sprongen om hoog ging en een sinds de bekering tot de keynesiaanse econom ische politiek niet meer voor m ogelijk gehouden niveau bereikte. N et als in de V erenigde Staten bleek de econom ische onge­

lijkheid sterk verbonden m et verschillen in etnisch- regionale achtergrond. M aatschappelijke discrim i­

natie en econom ische achterstand vroegen om be­

leid dat, op zijn beurt, om inform atie en vooral een theorie verlegen zat. Is discrim inatie de oorzaak van econom ische achterstand o f gaat het om twee ver­

schillende dingen? Als maatschappelijke achter­

stand geconcentreerd is in bepaalde buurten o f w ij­

(6)

29 6 B eleid & M aatschappij 1992/6

ken, is dat dan alleen m aar het logische en onschul­

dige gevolg van verschillen in de prijzen van geogra­

fisch gescheiden segmenten van de w oningm arkt o f is het geografische geheel van buurt en w ijk m eer als de som der delen? Hebben de gedepriveerde groe­

pen alleen m aar last van econom ische achterstand die ongedaan zou kunnen worden gem aakt door m eer mogelijkheden te scheppen op de arbeids­

markt, o f houden zij er een levensstijl o f subcultuur op na die hen generaties lang volkom en ongeschikt m aakt deel te nem en aan ‘m ainstream -society’?

Deze en aanverwante vragen waren inspiratie voor onderzoek onder w at ‘probleem groepen’ gin­

gen heten. Eerst en vooral werd duidelijk dat er spra­

ke was van een hoge m ate van ruim telijke segregatie tussen verschillende etnische groeperingen. On­

danks de bezorgdheid die hierover in beleids- en an­

dere docum enten werd geuit, bleek het om een tam e­

lijk hardnekkig en zelfs verder voortgaand feno­

meen te gaan. Zo vaak is segregatie in etnisch op­

zicht inmiddels voor de Noordam erikaanse steden beschreven dat Kantrowitz (1981: 46) cynisch op­

merkte: ‘... ethnic persistence has been docum ented alm ost to the point o f boredom ’. De ruim telijke con­

centratie van vooral etnische m inderheidsgroepen en de gevolgen daarvan in term en van m aatschappe­

lijke kansen vroeg om onderzoek naar de concrete leefwereld van de groeperingen in kwestie. Hierbij werd nogal eens teruggegrepen op het w erk van de Chicago-school waarin, zoals eerder uiteengezet, getracht w erd culturen in beeld te brengen van so- ciaal-ruim telijk geconcentreerde bevolkingsgroe­

pen.

In N ederland is het stadsantropologisch onder­

zoek vooral door Brunt en Bovenkerk gestimuleerd.

De studies in deze traditie worden gekenm erkt door aandacht voor (etnische) minderheden, het gebruik van (participerende) observatietechnieken en, in het voetspoor van Erving Goffman, een lichte voorlief­

de voor de w at m eer excentrieke stedelijke catego­

rieën als onderzoeksobject die de vanzelfsprekend­

heid van het dom inante cultuurpatroon relativeren (vgl. B runt 1985). De antropologische benadering resulteerde vaak in geschriften waarin een zeer le­

vensecht en onderhoudend beeld werd geschetst van een specifieke groep of een specifieke locatie. De rijke m aatschappelijke w erkelijkheid van het volle leven werd (weer) in wetenschappelijke publikaties

verwoord door auteurs m et gevoel voor detail en een boeiende betoogtrant. W at de antropologische stu­

dies bovenal lieten zien, was hoe de stedelijke wer­

kelijkheid van minderheden van allerlei soort eruit­

ziet. De chaos en desorganisatie die de respectabele burgerij en de daaruit gerecruteerde beleidmakers m eenden waar te nem en in achterstandswijken, ble­

ken bij nader inzicht gedifferentieerde, geordende en vooral ook rationele samenlevingsverbanden te zijn. W at, bij voorbeeld, voor het oog doelloos rond­

hangende Surinamers aan de Rotterdam se Kruiska­

de waren, bleken m ensen die deel uitm aakten van onderling duidelijk van elkaar te onderscheiden sub­

culturen, m et geheel eigen gebruiken, codes en sta- tusonderscheidingen (Buiks 1983).

De groeiende w erkloosheid en de druk waaronder collectieve voorzieningen kw am en te staan, leidden ertoe dat ook meer en m eer ‘autochtonen’, gemeten naar de standaarden van de verzorgingsstaat, een exotisch karakter kregen. Om die reden kregen so­

ciale wetenschappers steeds m eer aandacht voor het leven in w at wel achterstandswijken worden ge­

noemd. Antropologische en sociologische gezichts­

punten en onderzoeksm ethoden werden m et elkaar verbonden. De studie van Engbersen (1990) naar langdurig werklozen en hun contacten m et de over- heidsbureaucratie is daar in ons land een m ooi voor­

beeld van.

5. Aanknopingspunten voor stadssociologisch onderzoek

In het voorgaande is de geschiedenis van het stads­

sociologisch onderzoek gereconstrueerd in drie min o f m eer afgebakende perioden en tradities. In deze slotparagraaf zal ik laten zien dat de uitgangspunten en werkwijzen uit deze perioden van grote betekenis zijn voor actuele vraagstukken die teruggevoerd kunnen worden op veranderende verhoudingen tus­

sen stad, staat en markt. Het gaat hier om drie pro­

bleem velden die ik eerst kort zal aanstippen om ze daarna verder uit te werken door ze te verbinden m et het erfgoed van het stadssociologisch onderzoek. De probleem velden zijn de volgende:

a. D e l o k a l e g e v o l g e n v a n h e t p r o c e s v a n e c o n o ­ m i s c h e h e r s t r u c t u r e r i n g . In dit verband is de vraag van belang hoe verschillende verzorgingsarrange­

m enten de gevolgen van veranderingen in de econo-

(7)

J. Burgers: Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt 2 9 7

mie als het ware ‘mediëren’ naar het niveau van de stad.

b. D e v e r g r o t e a f h a n k e l i j k h e i d v a n d e s t a d v a n

d e m a r k t . In dit verband is de vraag van belang hoe

op het lokale niveau verbindingen tussen stad en markt gelegd kunnen worden waarbij het evenwicht tussen doelm atig en democratisch functioneren be­

waard blijft.

c. D e e f f e c t e n e n o r g a n i s a t i e v a n s o c i a a l b e l e i d .

In dit verband is de vraag van belang naar de effecti­

viteit van sociaal beleid in het licht van de benarde financiële positie van de centrale overheid.

Elk van de drie besproken tradities in het stadsso- ciologisch onderzoek zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de analyse van deze drie pro­

bleem velden.

U it de eerste periode - het onderzoek aan de uni- versiteit van Chicago - is de aandacht van belang voor econom isch-technologische ontwikkelingen die een belangrijke rol spelen in het tot stand komen en functioneren van stedelijke groepen, buurten en subculturen.6 A llerw egen wordt gesuggereerd dat we ons in een tijdperk bevinden van economisch- technologische veranderingen die van grote m aat­

schappelijke im portantie zijn (vgl. bij voorbeeld Reich 1992). In dit verband is de term ‘economische herstructurering ’ gemunt. Het gaat hier om een com ­ plex begrip w aarin m eestal drie m et elkaar samen­

hangende elem enten worden aangeduid (vgl. Kep- hart 1991): de toenem ende internationalisering en m obiliteit van kapitaal, de groeiende betekenis van inform atisering en de groei van (delen van) de dien­

stensector. Saskia Sassen (1990) heeft er onlangs in een review -artikel op gewezen dat de centrale the­

m a’s in het ‘econom ie restructuring’-debat - deïn- dustrialiseiing, opkom st van de producentendien­

sten in grote steden, informatisering, regionale en m ondiale verschuivingen van economische activi­

teiten en werkgelegenheid, dualisering van arbeids­

m arkt en inkom ensstructuur - in nauw verband staan m et centrale them a’s in het stadsonderzoek:

veranderende huisvestingspatronen, ‘gentrifica- tion’, m igratie, inform ele netwerken en het ontstaan van een stedelijke onderklasse. Tot nu toe zijn deze twee onderzoekslijnen vooral in tam elijk macro- theoretische beschouw ingen m et elkaar in verband gebracht (vgl. Soja 1989; Harvey 1990; Lash en Urry 1987). H et w ordt nu tijd de stimulerende con­

cepties en veronderstellingen die in deze studies naar voren zijn gebracht, onderwerp van m eer gede­

tailleerd em pirisch onderzoek te maken. H ier en daar zijn er al mooie voorbeelden van. Ik noem het w erk van de Britse geografe Doreen M assey, die laat zien hoe processen van herstructurering van de Brit­

se econom ie in verschillende regio’s voor verschil­

lende groepen nogal verschillende gevolgen hebben (1984), dat van de antropologe Katherine Newman (1989), die voor verschillende groepen in de Ver­

enigde Staten nagaat w at de dram atische gevolgen zijn van neerwaartse sociale mobiliteit, de Am eri­

kaanse nachtmerrie bij uitstek en, ten slotte, het on­

derzoek van de antropologe June N ash (1989), die in het Am erikaanse Pittsfield de uitstoot van arbeid door General Electric beschreef in term en van ‘the clash of com m unity and industrial cycles’.

Belangrijk verschil m et de periode w aarin door de onderzoekers van de Chicago-school de lokale ge­

volgen van econom ische-technologische verande­

ringen in kaart gebracht werden, is de toegenom en staatsinterventie in het m aatschappelijk leven. In de literatuur wordt nogal eens verondersteld dat de hui­

dige econom ische herstructurering ‘dualisering’

van de steden tot gevolg heeft.7 In dit verband is er behoefte aan internationaal vergelijkend onderzoek, w aarin gekeken wordt naar verschillen tussen lan­

den. H et onderzoek zou zich m oeten kenm erken door een insteek die drie niveaus op elkaar betrekt:

de globale ontwikkelingen in de verschillende be­

drijfstakken - relocaties op continentaal en wereld­

niveau, zoals bij voorbeeld geschetst door Dicken (1988) - de regionale ontwikkelingen - veranderen­

de vestigingsplaatsfactoren op lokaal niveau, veran­

deringen in personeelsbestand en werkgelegen- heidsstructuur, lokaal-politieke ontwikkelingen - en de levensgeschiedenissen en individuele biogra­

fieën van verschillende categorieën w erknem ers en ex-werknem ers in de betreffende bedrijfstak - w at is hun achtergrond, w aar wonen zij, in welke m ate zijn zij betrokken bij de lokale gem eenschap, w at is hun culturele oriëntatie, hoe brengen zij hun vrije tijd door?

Een belangrijke vraag daarbij is in welke m ate het w ereldw ijde proces van econom ische herstructure­

ring verschillend doorw erkt in landen m et van el­

kaar verschillende verzorgingsstaatregim es. E s­

ping-Andersen (1990) heeft laten zien dat er onder­

(8)

29 8 B eleid & M aatschapp ij 1992/6

scheid kan worden gem aakt tussen drie verschillen­

de typen verzorgingsstaten: het Angelsaksische, het Scandinavische en het D uitse8 model. M et nam e de veel grotere interpenetratie tussen staat en m arkt in de laatste twee gevallen zou tot gevolg kunnen heb­

ben dat econom ische herstructurering in landen als Nederland, Zweden, Duitsland veel m inder dualise- rende effecten heeft dan in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, waar de m eeste literatuur over dit them a vandaan komt. O nderzoek rond dit them a zou ook belangrijke inform atie kunnen bieden voor de discussie over de vraag o f we onze verzorgingsstaat m oeten laten ontwikkelen in de richting van een

‘m ini-stelsel’ - het Angelsaksische model - o f dat in term en van sociale en econom ische kosten handha­

ving van ‘ons’ model w enselijk is.

Een interessante vraag in dit verband is, o f verder­

gaande econom ische internationalisering de verzor­

gingsstaten noodzakelijkerwijze m eer op elkaar zal doen gaan lijken, o f dat de verschillen tussen het ver- blijfsklim aat in steden, die het gevolg zijn van ver­

schillen in betrokkenheid van verzorgingsstaten bij het lokale sociaal beleid, van belang zullen zijn voor vestigingsplaatskeuzen van econom ische bedrijvig­

heid. H et is zeer wel denkbaar dat steden die als ge­

volg van inspanningen van de centrale en lokale overheid in relatief geringe mate gekenm erkt wor­

den door verpaupering, onveiligheid, segregatie en mono-functionaliteit, aantrekkelijke locaties voor com m erciële bedrijven zullen blijken te zijn en dat sociaal beleid zich in die zin als het ware terugbe­

taalt.

U it de tw eede periode van het stadssociologisch on­

d e rz o e k - de ‘new urban sociology ’ - z o u het centra­

le aandachtspunt van de verhouding tussen staat, lo­

kale overheid en individuele burger gelicht m oeten worden. Zoals in het voorgaande naar voren kwam, stond dit aandachtspunt destijds vooral in het teken van sociale bewegingen. M om enteel is er een andere aanleiding de verhouding tussen stad en staat onder­

werp van onderzoek te maken.

In de loop van de negentiende eeuw heeft de loka­

le overheid veel particuliere initiatieven in de sfeer van maatschappelijke zorg in brede zin onder haar hoede genom en voor w at betreft organisatie en fi­

nanciering. H et gaat hier om zaken die variëren van arm enzorg (vgl. De Swaan 1989) tot de stimulering

en spreiding van kunst en cultuur (vgl. Bevers 1987). In de twintigste eeuw heeft zich in dit opzicht een proces van schaalvergroting voltrokken: in toe­

nem ende m ate heeft de centrale overheid deze taken van de lokale overheid overgenom en; de staat werd verzorgingsstaat. M et de crisis van de verzorgings­

staat die zich in de loop van de jaren zeventig m ani­

festeerde, trad er evenwel een trendbreuk op in het alsm aar opslokken van verzorgende activiteiten door de centrale overheid. Alhoewel zulke zaken als

‘deregulering’ en ‘decentralisatie’ in een aantal ge­

vallen m eer suggereerden dan er daadwerkelijk ge­

beurde, kan toch worden vastgesteld dat de lokale overheden in veel gevallen geconfronteerd werden m et welisw aar toegenom en bew egingsruim te (vor­

men van ‘lum p sum ’-financiering) m aar tegelijker­

tijd m et teruglopende financiële m iddelen (vgl. B ur­

gers 1988). De nationale econom ische recessie werd hierdoor als het ware ‘geregionaliseerd’ (Dear 1981). D e lokale overheid raakte bij de vormgeving van beleid m eer aangewezen op eigen initiatief en de particuliere sector in brede zin. In de relatie tussen lokale overheid en bedrijfsleven is een vorm van

‘m arketinversion’ opgetreden: niet de bedrijven be­

concurreren elkaar, m aar de lokale overheden om w erkgelegenheid en kapitaal voor grote stedebouw- kundige projecten aan te trekken.

De ruim telijke planning in de jaren zeventig had een nogal form alistisch karakter waarbij de over­

heid steeds het voortouw had; zij inventariseerde problem en, form uleerde beleidsalternatieven, zette beleidsinstrum enten in en im plem enteerde beleid.

In de jaren tachtig zijn er nieuwe stijlen van planning ontwikkeld die m inder formeel van karakter zijn, m eer gericht op de grote lijn en, hier vooral van be­

lang, m eer ruim te laten voor initiatief van de kant van lokale particuliere instellingen, m et nam e het bedrijfsleven. Zeker gezien het feit dat het pleidooi voor m eer lokale bestuurlijke autonom ie aan kracht w int (vgl. W R R 1990), is er aandacht nodig voor het functioneren van de lokale politiek. Belangrijk punt van onderzoek m oet zijn de spanningsverhouding tussen een politiek van lokaal corporatism e - de be­

faam de ‘public-private partnerships’ - en het func­

tioneren van de lokale dem ocratie. In verschillende steden in Nederland - onder andere A m ersfoort en A rnhem - hebben politieke partij en bij de laatste ge­

m eenteraadsverkiezingen cam pagne gevoerd rond­

(9)

J. Burgers: Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt 29 9

om om streden grootschalige revitaliseringsprojec- ten. Na de verkiezingen deed zich de situatie voor dat er w ethouders in het zadel kwamen die eerder oppositie hadden gevoerd tegen die projecten maar vervolgens geconfronteerd werden m et het feit dat de lokale overheid zich contractueel zodanig ver­

plicht had aan particuliere investeerders dat de weg terug definitief was afgesloten. Gegeven het huidige stedelijke beleid is het ook van groot belang de vraag te beantw oorden in welke mate de ambitieuze stede­

lijke projecten, veelal gerealiseerd via publiek-pri- vate constructies, een bijdrage leveren aan de pro­

blem atiek van langdurig werklozen en andere uitke- ringsafhankelijken. Veel steden lijken ervan uit te gaan dat de stedelijke revitaliseringsprojecten van­

zelf tot sociale vernieuwing zullen leiden.

U it de derde periode van het stadssociologisch on­

derzoek - de antropologisch getinte studies naar groepen en plekken - zou ik de aandacht voor het al­

ledaagse leven van m ensen naar voren willen halen.

H et gaat er daarbij om te laten zien hoe het leven van alledag zijn beslag krijgt binnen de kaders zoals die gesteld w orden door economische structuurveran­

deringen en veranderende politieke afhankelijkhe­

den en zeggenschapsrelaties. Nadat de crisis in de verzorgingsstaat vanaf het midden van de jaren ze­

ventig aanleiding w as voor studies naar de oor­

sprong, het w ezen en mogelijkheden van deze insti­

tutie (vgl. A driaansens en Zijderveld 1981; De Beus en Van D oom (red.) 1984; Schuyt 1991), kom en er nu m eer en m eer studies van de grond die zich met nam e richten op het uitvoeringsniveau van de ver­

zorgingsstaat. D aar gaat het in de eerste plaats om de werking van w at w el de ‘Street level bureaucracy’

(Lipsky 1980) is genoemd. Hierbij is, aanvankelijk vooral in de V erenigde Staten, een interessante dis­

cussie opgelaaid over de effecten van die instellin­

gen op de m ensen die zij als hun clientèle (zouden m oeten) beschouw en. V oor een deel gaat het hier om een debat dat al sinds de invoering van de Poor Laws in Engeland w ordt gevoerd: worden de doel­

groepen van deze diensten en instellingen beter, of juist slechter van de hulp die hen wordt aangeboden?

Inm iddels is er vanuit deze optiek ook in ons land onderzoek verricht (vgl. Engbersen 1990; Van der Veen 1990). V oorts m oet gedacht worden aan stu­

dies die gericht zijn op de evaluatie van hetzij cen­

traal, hetzij lokaal beleid in het kader van de m aat­

schappelijke reïntegratie van achterstandsgroepe- ringen. In hoeverre zijn lokale werkgelegenheids­

program m a’ s succesvol, in hoeverre slaagt m en erin werkgelegenheidsverschaffers in dit opzicht te com ­ mitteren, hoe verhouden zich de form ele en infor­

m ele zorg- en arbeidssystem en bij verschillende maatschappelijke groeperingen? In dit verband is ook onderzoek naar veranderingen in bindingen van diverse vorm en van w erkgelegenheid aan specifieke stedelijke locaties van belang. Hoe realistisch is het ervan uit te gaan dat bedrijven bijdragen willen leve­

ren aan de stedelijke gem eenschap in term en van het verzekeren van w erkgelegenheid en het ondersteu­

nen van welzijns- en cultuurbeleid? H ier zou ge­

dacht kunnen worden aan studies zoals die van Eng­

bersen e.a. (1991) waarin gekeken w erd of er sprake is van zoiets als een cultuur van ‘civic responsibili- ty ’ bij Rotterdamse werkgevers. Het is ook interes­

sant te bezien in hoeverre er op lokaal niveau verbin­

dingen zijn tussen econom ische en ambtelijke elites.

In welke mate draagt overeenstem m ing in ‘cultureel kapitaal’ (Bourdieu 1986) bij aan het ontstaan van m eer o f m inder geform aliseerde circuits die een rol spelen in het lokale stedelijke inrichtingsbeleid (zie ook Hitters 1992)?

De ramp m et de Boeing van El-Al in de Bijlm er heeft laten zien dat er een grote discrepantie bestaat tussen de ambtelijke databanken op grond waarvan de verzorgingsstaat opereert en wat er zich werkelijk afspeelt achter de voordeuren van de w ijken m et hoge concentraties uitkeringsafhankelijken. Ver­

grote mobiliteit, illegaliteit en inform alisering vra­

gen om stadsantropologisch onderzoek om de over­

heid het zicht op bepaalde groepen ingezetenen niet te laten verliezen.

De stad als object van onderzoek heeft het grote voordeel de maatschappij van onder het vergroot­

glas te tonen: concreet en rijk aan schakering. En al heeft, zoals Huizinga in de openingszin van zijn Herfsttij der M iddeleeuwen suggereerde, het m o­

derne leven misschien veel van zijn oorspronkelijke contrast en felheid verloren, daar staat tegenover dat de steden m eer en m eer een m icrokosm os vormen waarin de in toenem ende m ate in economisch, poli­

tiek en cultureel opzicht geïntegreerde wereldorde zich op uiterst tastbare wijze manifesteert.

(10)

3 0 0 B eleid & M aatschapp ij 1992/6

Noten

1. De eerste generatie in Chicago bestond uit mensen als Albion Small en William Thomas. Voor een originele ge­

schiedschrijving van de Amerikaanse sociologie zie Turner en Turner 1990.

2. Die zij ook theoretisch probeerden te vatten in termen ontleend aan de ecologie als ‘invasie’, ‘successie’, ‘climax’.

3. Een ‘kunde-achtige’ discipline is natuurlijk een contra­

dictio in terminis. Helaas zien we er daar echter steeds meer van in een tijd waarin de universiteit meer en meer beroepsop­

leidingen gaat aanbieden.

4. In later werk heeft Castells deze notie in een lange-ter- mijnperspectief nog eens willen onderbouwen (Castells

1983).

5. In het WRR-rapport ‘De komende 25 jaar’ (1977) wordt de werkloosheid voor het jaar 1990 nog geraamd op 119.000, voor het jaar 2000 op 150.000!

6. Dit idee stond vooral centraal in de programmatische be­

schouwingen van Park, B urgess en McKenzie. Niet zozeer bij de navolgers, zie Hannerz 1980.

7. Een recent boek over New York, bij voorbeeld, draagt als titel ‘The Dual City’ (Mollenkopf en Castells 1992).

8. Dat het meest op het Nederlandse model lijkt.

Literatuur

Adriaansens, H.P.M., en A.C. Zijderveld (1981), V r ijw illig i n i t ia t i e f e n d e v e r z o r g in g s s ta a t. C u ltu u r s o c io lo g is c h e a n a ly s e v a n e e n b e le id s p r o b le e m . Deventer.

Anderson, Nels (1923), T he H o b o . Chicago.

Beus, J.W. de, en J.A.A. van Doom (red.) (1984), D e in te r- v e n tie s ta a t. Meppel.

Bevers, A.M. (1987), Particulier initiatief en cultuur. Over de rol van burgers en overheid bij de oprichting en consoli­

dering van kunstinstellingen. In: S o c io lo g is c h T ijd ­ s c h r ift 14, nr. 2,1987, p. 255-290.

Bourdieu, Pierre (1986), D is tin c tio n . A s o c i a l c r itiq u e o f th e j u d g e m e n t o f ta s te . New York.

Bovenkerk, Frank (1977), Geen woorden maar daden. Het le­

vensechte experiment als methode van sociaal onder­

zoek. In: Lodewijk Brunt (red.) (1977), A n d e r s b ek e k e n . W e t en w e r k e lijk h e id in s o c i a a l o n d e r z o e k . Meppel/Am- sterdam.

Brunt, Lodewijk (1977), Inleiding. In: Lodewijk Brunt (red.) (1977), A n d e r s b e k e k e n . W e t e n w e r k e lijk h e id in s o c i a a l o n d e r z o e k . Meppel/Amsterdam.

Brunt, Lodewijk (1985), Stadsstudies: antropologische en et­

nografische perspectieven. In: S o c io lo g is c h e g id s , jaar­

gang 10, no. 1,1985, p. 120-138.

Buiks, P.E.J. (1983), S u r in a a m s e j o n g e r e n o p d e K r u is k a d e . O v e r le v e n in e e n e tn is c h e r a n d g r o e p . Deventer.

Burgers, J.P.L. (1983), O n d e r z o e k v e r g e le k e n . E e n v e r g e l i j ­ k e n d e s tu d ie n a a r s o c io lo g is c h o n d e r z o e k o p h e t g e b i e d v a n v o lk s h u is v e s tin g , a r b e i d e n b e d r ijf , e n o n d e r w ijs .

Tilburg.

Burgers, J.P.L. (1988), D e s c h o o l v a n s o lid a r ite it. E e n s tu d ie n a a r d e so c ia le co n stru ctie van d e o m gevin g. Leuven/

Amersfoort.

Burgers, J.P.L. (1990), De stad van dejaren ’90: post-moder- ne nederzetting? In: S o c io lo g is c h e G id s , jrg. XXXVII, nummer 2.

Burgers, Jack, (red.) (1992), D e u its ta d . O v e r s te d e lijk v e r - m a a k . Van Arkel, Utrecht.

Burgers, Jack, en Jan Oosterman (1992), Het publieke do- mein. Over de sociale constructie van openbare ruimte.

In: A m s te r d a m s S o c io lo g is c h T ijd s c h r ift, jrg. 19, nr. 1.

Burgess, Ernest W. (1925), The Growth of the City: An Intro­

duction to a Research Project. In: Robert E. Park en Er­

nest W. Burgess (1925), T h e C ity . Chicago.

Castells, Manuel (1972), L a Q u e s tio n U r b a in e . Parijs.

Castells, Manuel (1983), T h e C ity a n d th e G r a s s r o o ts . A C r o s s -C u ltu r a l T h e o r y o f U r b a n S o c i a l M o v e m e n ts .

Londen.

Dear, Michael (1981), A theory of the local state. In: Alan D.

Burnett en Peter J. Taylor (red.) (1981), P o li t i c a l S tu d ie s f r o m S p a tia l P e r s p e c tiv e s . Chichester/New York.

Dicken, Peter (1988), G l o b a l S hift. I n d u s tr ia l C h a n g e in a T u r b u le n t W o r ld . Londen.

Engbersen, Godfried (1990), P u b lie k e b ijs ta n d s g e h e im e n .

Leiden/Antwerpen.

Engbersen, G., e.a. (1991), C iv ic R e s p o n s ib ility . O v e r d e b e - tr o k k e n h e id v a n o n d e m e m e r s b i j d e e c o n o m is c h e e n s o ­ c ia le o n tw ik k e lin g e n v a n R o tte r d a m . Leiden/Utrecht.

Esping-Andersen, G0sta (1990), T h e T h r e e W o r ld s o f W e lfa ­ re C a p ita lis m . Cambridge.

Feathersone, Mike (1988), In Pursuit of the Postmodern. An Introduction. In: T h e o ry , C u ltu r e & S o c ie ty , vol. 5.

Fried, Marc, en Peggy Gleicher (1967), Some Sources o f Re­

sidential Satisfaction in an Urban Slum. In: Jewel Bel- lush en Murray Hausknecht (red.) (1967), U r b a n R e n e ­ w a l: P e o p le , P o litic s , a n d P la n n in g . New York.

Fussel, Paul (1980), A b r o a d . B r itis h L ite r a r y T r a v e llin g b e ­ tw e e n th e W a rs. New York.

Hannerz, U lf ( 1980), E x p lo r in g th e C ity . I n q u ir ie s T o w a r d a n U r b a n A n th r o p o lo g y . New York.

Harloe, Michael (1978), The new urban sociology. In: N e w S o c ie ty , 5 oktober 1978.

Harvey, David (1990), T h e C o n d itio n o f P o s t m o d e m i t y . Ox- ford/Cambridge (USA).

Hitters, Erik ( 1992), Particulier initiatief en lokale cultuur. In:

Jack Burgers (red.) (1992), D e u itsta d . O v e r s te d e lijk v e r m a a k . Van Arkel, Utrecht.

Kantrowitz, Nathan (1981), Ethnic Segregation: Social Reali­

ty and Academic Myth. In: Peach, Ceri, Vaughan Robin­

son en Susan Smith (red.) (1981), E th n ic S e g r e g a tio n in C itie s . Londen.

Kaspi, André (1988), G e s c h ie d e n is v a n d e V e r e n ig d e S ta te n I e n II. Utrecht.

Kenemy, Jim (1982), A Critique and a Reformulation of the New urban Sociology. In: A c ta S o c io lo g ic a , 1982 (25), nummer 4.

Kephart, George (1991), Economic Restructuring, Popula­

tion Redistribution, and Migration in the United States.

In: M. Gottdieneren Chris G. Pickvance (1991), U r b a n

(11)

J. Burgers: Veranderende verhoudingen tussen stad, staat en markt 301

Life in Transition. Urban Affairs Annual Reviews, Volu­

m e 3 9 . Newbury Park/Londen/New Delhi.

Kleijn, G. de (1985), D e s t o a t v a n d e s ta d s v e m ie u w in g .

Utrecht.

Lash, Scott, en John Urry (1987), The End o f Organized Capi­

talism.Cambridge (UK).

Lash, Scott (1991), S o c io lo g y o f P o s tm o d e r n is m . Londen/

New York.

Lipsky, M. (1980), S t r e e t- le v e l B u r e a u c ra c y ; D i l e m m a ’s o f th e I n d iv id u a l in P u b lic S e r v ic e s . New York.

Massey, Doreen (1984), S p a tia l D iv is io n s o f L a b o u r . S o c ia l S tr u c tu r e s a n d th e G e o g r a p h y o f P r o d u c tio n . Basingsto­

ke en Londen.

Mommaas, H. (1991), De wetenschappelijke vormgeving van de vrije tijd. In: Theo Beckers en Hans Mommaas (red.) (1991),H e t v r a a g s t u k v a n d e n v r i j e n t i j d . 6 0 J a a r o n d e r - z o e k n a a r v r i je ti j d . Leiden/Antwerpen.

Nash, June C. (1989), F r o m T a n k T o w n to H ig h T ech . T h e C la s h o f C o m m u n ity a n d In d u s tria l C y c le s . New York.

Newman, Katherine S. (1989), F a llin g f r o m G r a c e . T h e E x ­ p e r i e n c e o f D o w n w a r d M o b ility in A m e r ic a n M id d le C la s s . New York.

Offe, Claus (1984), C o n tr a d ic tio n s o f th e W e lfa r e S ta te . (Edi­

ted by John Keane.) Londen.

Park, Robert E. (1925a), The City: Suggestions for the Inves­

tigation o f Human Behavior in the Urban Environment.

In: Robert E. Park en Ernest W. Burgess (1925), T h e C i ­ ty . Chicago.

Park, Robert E. (1925b), Community Organization and the Romantic Temper. In: Robert E. Park en Ernest W. Bur­

gess (1925), T h e C ity . Chicago.

Reich, Robert (1992), The Work o f Nations. Preparing Our­

se lv e s f o r 2 1 st C en tu ry C a p ita lism .New York.

Sassen, Saskia (1990), Economic Restructuring and the Ame­

rican City. In: A n n u a l R e v ie w o f S o c io lo g y , 1990 (16).

Saunders, Peter (1982), S o c ia l T h e o r y a n d th e U r b a n Q u e s ­ tio n . Londen.

Schuyt, C.J.M. (1991), O p z o e k n a a r h e t h a r t v a n d e v e r z o r ­ g in g s s ta a t. Leiden.

Soja, Edward W. (1989), P o s tm o d e r n G e o g r a p h ie s . T he R e a s s e r tio n o f S p a c e in C r itic a l S o c ia l T h e o ry . Londen/

New York.

Swaan, Abram de (1989), Z o r g en d e s ta a t. W e lzijn , o n d e r ­ w ijs e n g e z o n d h e id s z o r g in E u r o p a e n d e V e r e n ig d e S t a ­ te n in d e n ie u w e tijd . Amsterdam.

Turner, Stephen Park en Jonathan H. Turner (1990), T h e I m ­ p o s s i b l e S c ie n c e . A n I n s titu tio n a l A n a ly s is o f A m e r ic a n S o c io lo g y . Londen.

Veen, R. J. van der (1990), D e s o c ia le g r e n z e n v a n b e le id . Lei­

den/Antwerpen.

Walton, John (1982), Economic Crisis and Urban Austerity.

In: Tom Bottomore, Stefan Nowak en Magdalena Soko- lowska (red.) (1982), S o c io lo g y ; T he S ta te o f T he A r t.

Londen/Beverley Hills.

Webber, Melvin (1963), Order in Diversity: Community wit­

hout Propinquity. In: L. Wingo Jr. (red.), C itie s a n d S p a ­ c e . Baltimore.

Weber, Max (1958), T h e C ity . New York.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1977),

D e k o m e n d e v ijfe n tw in tig j a a r . ’s-Gravenhage.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1990),

V an d e s t a d e n d e r a n d . ’s-Gravenhage.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De wachttijd voor de eerst wachtende voetganger bepaalt de prestaties van het wegennet Doordat de verwachting is dat de hoeveelheid gegevens over voetgangers niet zal toenemen, is de

Doel van dit onderzoek is het verhelderen van de veranderende en toekomstige vraag aan het advies- en ingenieursbureau en wat dit betekent voor DHV, door inzicht te

Deze fase is bedoeld om een eerste indruk te krijgen van het gebruik van de nieuwe methodiek bij alle instellingen, of medewerkers worden getraind, of het nut van het handboek

In deze module behandelen we enige voorbeelden van berekeningen met matrices waarvan de elementen polynomen zijn in plaats van getallen.. Dit soort matrices worden vaak gebruikt in

1 Als je gemakkelijk je antwoorden kan inscannen of op een andere manier kan digitaliseren, dan mag je ook al tijdens de paasvakantie je antwoorden per mail bezorgen. Dit zou

De onderzoeksagenda van het CoE Urban Education komt tot stand in nauwe dialoog met verschillende belanghebbenden. Uit de dialoog die binnen deze netwerken plaatsvindt, zijn

Ten behoeve van het auto- en fietsparkeren van het nieuw toe te voegen programma voor Markt 10 en omgeving moet een ondergrondse parkeergarage onder de Markt worden gebouwd,

Ruim 200 pagina’s telt de bundel die Ton Notten meekreeg bij zijn afscheid als lector bij kenniskring Opgroeien in de Stad (KOS) aan de Hogeschool Rotterdam, een functie die