• No results found

Inleiding Dit voorstel van wet bevat een aantal wijzigingen in diverse wetten op het gebied van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inleiding Dit voorstel van wet bevat een aantal wijzigingen in diverse wetten op het gebied van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN 1. Inleiding

Dit voorstel van wet bevat een aantal wijzigingen in diverse wetten op het gebied van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De wijzigingen betreffen de Algemene wet bestuursrecht, de Drinkwaterwet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES, de Waterschapswet en de Wet zeevarenden. Het gaat in dit wetsvoorstel om het herstel van wetstechnische gebreken en leemten, alsmede andere wijzigingen van ondergeschikte aard.

In de brief van 20 juli 2011 heeft de regering drie criteria gesteld waaraan verzamelwetgeving moet voldoen. Wijzigingsvoorstellen door middel van een verzamelwet moeten voldoende

samenhang hebben, mogen geen omvangrijke of complexe onderdelen behelzen, en mogen geen politiek omstreden inhoud bevatten.1 Omdat er geen substantiële en politiek omstreden

beleidswijzigingen beoogd worden met de onderhavige wetswijzigingen, voldoet dit wetsvoorstel aan de gestelde criteria.

De verschillende wijzigingsvoorstellen worden nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

2. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) is belast met het toezicht op en de

handhaving van de wetgeving (voor zover relevant) die bij het onderhavige wetsvoorstel gewijzigd wordt. Het onderhavige wetsvoorstel is voor een HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) aan de ILT voorgelegd. [PM resultaten HUF-toets].

3. Regeldruk

Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel is onderzocht wat de mogelijke regeldruk zal zijn van het wetsvoorstel. Hieronder wordt verstaan de administratieve lasten en de eventuele nalevingskosten om te voldoen aan de informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en

regelgeving van de overheid. Het wetsvoorstel heeft geen noemenswaarde regeldrukgevolgen, aangezien de bepalingen geen grote veranderingen teweegbrengen.

Het wetsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR). [PM reactie ATR]

4. Consultatie

Het voorstel is van […] tot […] ter consultatie voorgelegd via www.internetconsultatie.nl.

Bij de artikelsgewijze toelichting wordt indien relevant nader ingegaan op de afstemming van het wetsvoorstel met de betrokken partijen.

5. Overgangsrecht/Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt bepaald bij koninklijk besluit. Van de

invoeringstermijn van twee maanden en van de vaste verandermomenten die als uitgangspunt gelden, kan worden afgeweken conform aanwijzing 4.17, lid 5, onder c, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, omdat deze regeling ziet op reparaties van wetstechnische onjuistheden,

verduidelijkingen en andere wijzigingen van inhoudelijk ondergeschikte aard.

Er is geen noodzaak voor het opstellen van overgangsrecht.

1 Kamerstukken I 2010/11, 32 500 VI, M.

(2)

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Wijziging Algemene wet bestuursrecht)

Met de inwerkingtreding van de zogeheten Stroomlijningswet2 zijn in 2014 de verschillende bevoegdheden, handhavingsinstrumenten en procedures van de voorgangers van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) geharmoniseerd, gestroomlijnd en vereenvoudigd tot een duidelijker set aan regels voor de ACM. De ACM is opgericht op 1 april 2013 en komt voort uit een fusie tussen de Nederlandse Mededingingsautoriteit, de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit en de Consumentenautoriteit. Deze organisaties zagen toe op handhaving van

verschillende wetten, zoals de Spoorwegwet, de Telecomwet, de Elektriciteitswet 1998, de Wet handhaving consumentenbescherming en de Mededingingswet. Door de Stroomlijningswet is de manier waarop de ACM toezicht uitoefent op de handhaving van de verschillende voornoemde wetten op één lijn gebracht. Hierbij was het de bedoeling dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven in alle gevallen de bevoegde instantie zou worden voor beroepen die gericht zijn tegen een besluit dat de goedkeuring behoeft van de ACM. Later is bij de totstandkoming van artikel 63 van de Spoorwegwet verzuimd om dit ook vast te leggen voor de goedkeuring door de ACM van besluiten die de beheerder van de van de hoofdspoorweginfrastructuur neemt op grond van artikel 63, eerste lid van die wet. Op grond van dat artikel stelt de beheerder een methode vast voor de toerekening van de kosten voor het minimumtoegangspakket dat aan

spoorwegondernemingen wordt aangeboden. De ACM keurt deze besluiten goed op grond van artikel 63, tweede lid, van de Spoorwegwet. Met de voorgestelde wijziging van artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de beroepsmogelijkheid tegen de besluiten van de ACM bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven alsnog gecreëerd en de omissie hersteld.

Artikel II (Wijziging Drinkwaterwet)

A

Onderdeel A omvat het invoegen van twee begripsomschrijvingen voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet (hierna: Dww) in verband met de herziene Drinkwaterrichtlijn3. Zie verder onderdeel C.

B

Onderdeel B leidt (door de toevoeging van “in elk geval”) tot een redactionele verduidelijking in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de Dww dat de bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen aan het drinkwater ook betrekking kunnen hebben op andere parameters dan chemische, bacteriologische of indicatorparameters. De wijziging is wenselijk in verband met de herziene Drinkwaterrichtlijn die voortaan ook richtwaarden voor aandachtstoffen omvat (artikel 13, achtste lid). Voor de richtwaarden geldt ingevolge de richtlijn hetzelfde regime als voor

indicatorparameters (onderzoek bij overschrijding en herstelmaatregelen indien noodzakelijk ter bescherming van de volksgezondheid).

C

Dit betreft een technische verbetering.

2Wet van 25 juni 2014 tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht (Stb. 2014, 247).

3 Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PbEU 2020, L 435/1).

(3)

D

Onderdeel D betreft het voorstel om artikel 25, tweede en derde lid, van de Dww, te wijzigen in verband met de herziene Drinkwaterrichtlijn. De richtlijn leidt tot extra eisen (risicoanalyse en risicobeheer, artikel 9) met geclausuleerde vrijstellingen of uitzonderingsmogelijkheid voor (zeer) kleine collectieve watervoorzieningen (zie definities onderdeel A). In verband daarmee is wijziging van de vrijstellings- en uitzonderingsmogelijkheden van artikel 25 Dww gewenst. Deze wijzigingen zijn van technische aard en hebben geen gevolgen voor de drinkwaterkwaliteit en het

beschermingsniveau noch voor de regeldruk en administratieve lasten. De wijzigingen zijn

noodzakelijk om een onnodige toename van de regeldruk en administratieve lasten te voorkomen.

Het betreft circa 200 campings en defensieterreinen.

Het tweede lid bevat een regeling voor zeer kleine collectieve watervoorzieningen.

Het tweede lid, aanhef en onderdeel a, vormt een voortzetting van het huidige tweede en derde lid van artikel 25 van de Dww, met toevoeging van “onder daarbij te stellen voorwaarden”. Dit betreft gevallen waarin geen sprake is van een openbare of commerciële activiteit (de in artikel 32 van het Drinkwaterbesluit (hierna: Dwb) opgenomen algemene vrijstelling voor zogenoemde paalkampeerterreinen). Hierin treedt geen verandering op.

Het tweede lid, aanhef en onderdeel b, betreft de zeer kleine collectieve watervoorzieningen die wél leveren in het kader van een commerciële of openbare activiteit (kleine campings,

defensieterreinen enz.). Voor deze categorie bepaalt artikel 3, zesde lid, van de richtlijn de

mogelijkheid tot vrijstelling van de artikelen 7 tot en met 12 en 16 e.v. van de richtlijn. Dit betreft de verplichtingen met betrekking tot risicoanalyse en risicobeheer (artt. 7-9), huishoudelijk leidingnet (art. 10), materialen en chemicaliën (artt. 11 en 12), toegang en voorlichting (artt. 16 en 17). Op basis hiervan worden deze voorzieningen van deze verplichtingen vrijgesteld in het Dwb. Wel van toepassing zijn de overige bepalingen zoals met name algemene en kwaliteitseisen (artt. 4-6) en monitoring, herstelmaatregelen en afwijkingen (artt. 13-16).

Het derde lid betreft een uitzonderingsbevoegdheid voor kleine collectieve watervoorzieningen.

Artikel 9, zesde lid, van de richtlijn bevat een uitzonderingsbevoegdheid voor de verplichtingen met betrekking tot de risicobeoordeling en het risicobeheer voor deze voorzieningen onder de daar gestelde voorwaarden (kwaliteit niet in het gedrang; monitoring). Aan deze uitzondering wordt eveneens invulling gegeven in het Dwb, conform de voorwaarden van de richtlijn, bij het Besluit tot wijziging van het Drinkwaterbesluit en het Besluit kwaliteit leefomgeving (omzetting EU- Drinkwaterrichtlijn 2020/2184 - herschikking) dat in voorbereiding is.

Artikel III (Wijziging Waterschapswet)

A

Sinds 2015 organiseren gemeenten iedere vier jaar de waterschapsverkiezingen, tegelijk met de verkiezingen voor de Provinciale Staten. Artikel 98, tweede lid, eerste volzin, van de

Waterschapswet bepaalt dat elk waterschap een vergoeding is verschuldigd voor de kosten van gemeenten vanwege de organisatie van de waterschapsverkiezingen. Krachtens artikel 98, tweede lid, derde volzin, van de Waterschapswet kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

(hierna: Minister van IenW) regels stellen over de berekening van de te betalen vergoeding, de wijze van betaling van de verschuldigde vergoeding en het tijdstip waarop de verschuldigde vergoeding wordt voldaan. De desbetreffende regels zijn opgenomen in de Regeling vergoedingen waterschapsverkiezingen die op 1 november 2020 van kracht is geworden. De Minister van IenW heeft voor het verrichten van (rechts)handelingen die verband houden met inning van de

verschuldigde vergoedingen een volmacht en algemene machtiging aan de Minister van

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Minister van BZK) verleend. De overwegingen om zo te handelen liggen hierin dat gemeenten de waterschapsverkiezingen organiseren en de waterschappen de meerkosten van deze organisatie moeten vergoeden. De Vereniging van

(4)

Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en de Unie van Waterschappen (hierna: UvW) hebben voor de vergoeding van toekomstige waterschapsverkiezingen feitenonderzoek laten doen naar de meerkosten van de verkiezingen op 20 maart 2019. De VNG en UvW hebben eind 2019 de Ministers van BZK en van IenW gevraagd uitvoering te geven aan de wens van gemeenten en waterschappen om vanaf 2020 betaling via de Rijksfactuur te regelen. De waterschappen betalen jaarlijks vooraf een kwart van de kosten rechtstreeks aan de Minister van BZK. De Minister van BZK boekt de bedragen via de algemene uitkering van het gemeentefonds over aan gemeenten.

Uit een oogpunt van efficiëntie ligt het voor de hand waterschappen rechtstreeks aan de Minister van BZK te laten betalen; tussenkomst van de Minister van IenW heeft hierin geen toegevoegde waarde. Daarom wordt voorgesteld dit in de Waterschapswet te regelen en om in samenhang daarmee de bevoegdheid om de vergoeding voor de waterschapsverkiezingen bij dwangbevel in te vorderen toe te kennen aan de Minister van BZK. De wijziging is afgestemd met de UvW en met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging is 1 januari 2024.

B

Artikel 172 van de Waterschapswet regelt dat de artikelen 1 tot en met 4 van de Algemene Termijnenwet van overeenkomstige toepassing zijn op termijnen die in een

waterschapsverordening zijn gesteld tenzij in het reglement – van de provincie - anders is bepaald. De Provinciewet en de Gemeentewet bevatten eenzelfde artikel, met dien verstande dat daarin is geregeld dat de genoemde artikelen van de Algemene Termijnenwet van toepassing zijn, tenzij in de provinciale respectievelijk de gemeentelijke verordening anders is bepaald. De lijn is dat voor de provincies, gemeenten en waterschappen identieke onderwerpen identiek worden geregeld. Daarom wordt voorgesteld om artikel 172 van de Waterschapswet in lijn te brengen met artikel 141 van de Provinciewet en artikel 145 van de Gemeentewet.

De voorgestelde wijziging is afgestemd met het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen.

Artikel IV (Wijziging Wet milieubeheer)

A

Op grond van richtlijn 2013/29/EU4 mogen bepaalde pyrotechnische artikelen uitsluitend op de markt worden aangeboden aan personen met gespecialiseerde kennis. Op 7 december 2020 is een Benelux-beschikking ondertekend door het Benelux Comité van Ministers.5 Deze Benelux-

beschikking strekt ertoe een eenvormig controledocument in te voeren opdat een persoon die de desbetreffende pyrotechnische artikelen wenst aan te schaffen, ook in een grensoverschrijdende context kan bewijzen dat hij over de daarvoor vereiste gespecialiseerde kennis beschikt. Met de invoering van een eenvormig controledocument kan dit een verkoper van dergelijke

pyrotechnische artikelen in een Benelux-land eenvoudiger maken om een document op echtheid en geldigheid te controleren.

Nederland is op grond van artikel 4 van de beschikking ertoe gehouden een register bij te houden van de controledocumenten die zijn verstrekt. Artikel 4 voorziet in de registratie door de overheid, van elke geldige pyro-pass, alsook in de mogelijkheid voor de marktdeelnemer om (online of anderszins) te checken of de pyro-pass die aan hem wordt voorgelegd aldus is geregistreerd.

Daarbij kan sprake zijn van de verwerking van persoonsgegevens. Deze wijziging van de Wet milieubeheer strekt ertoe een wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 6, eerste lid onderdeel c,

4Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (PbEU 2013, L 178).

5Beschikking van het Benelux Comité van Ministers betreffende de invoering van een pyro-pass – M (2020) 14 (Benelux Publicatieblad 2021, nr. 1).

(5)

van de Algemene Verordening Gegevensbescherming te realiseren. De overige verplichtingen uit deze beschikking zullen (nader) worden uitgewerkt in het Vuurwerkbesluit op grond van artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.

Persoonsgegevens zullen alleen worden verzameld en verwerkt voor zover dat noodzakelijk is voor een vooraf uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doeleinde. De invoering van een

eenvormig controledocument kan ook in een grensoverschrijdende context het bewijs leveren dat een bepaalde persoon gemachtigd is de betrokken pyrotechnische artikelen te kopen. Dit neemt daarmee zowel belemmeringen weg en levert een bijdrage aan de strijd tegen de illegale handel en het voorkomen van letsel en materiële schade.

In het eerste lid van artikel 9.5.8 is globaal aangegeven welke informatie in het pyro-passregister zal worden opgenomen. De gegevens, waaronder persoonsgegevens, die in het register worden opgenomen zullen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Daarbij zal het bij het pyro-passregister gaan om:

- Persoonsgegevens: naam, geboortedatum;

- Contactgegevens: in voorkomend geval, naam en contactgegevens van de betrokken onderneming(en).

Het verwerken van deze gegevens is noodzakelijk om de identiteit van de pyro-passhouder te kunnen verifiëren. Dit zijn immers doorgaans de persoonsgegevens die op een identiteitsbewijs vermeld staan. In het wetsvoorstel wordt aan de Minister van IenW de zorg opgedragen voor de instandhouding en het beheer van het pyro-passregister. De verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak als beheerder van dit register en van de bestuursorganen die met het toezicht op de naleving en de handhaving van de

vuurwerkregelgeving zijn belast. Ten behoeve van de bescherming van persoonsgegevens wordt voorzien in een duidelijke doelbinding en in een minimalisering van de verwerking, in die zin dat de raadpleging van de betrokken registers door een marktdeelnemer beperkt is tot een

eenvoudige bevraging van het register op grond van het volgnummer van de pyro-pass, om te verifiëren of het document geldig is, maar laat de marktdeelnemer niet toe de registers vrij te doorzoeken naar gegevens van andere personen dan de koper die zich aanbiedt.

Ook zullen bij algemene maatregel van bestuur de eerdergenoemde controledocumenten worden vastgesteld. Dit controledocument kan bestaan uit (a) hetzij de pyro-pass die overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de beschikking in elk Benelux-land wordt ingevoerd, (b) hetzij een schriftelijk bewijs van de toestemming die de betrokken persoon in een andere lidstaat heeft gekregen om aldaar als persoon met gespecialiseerde kennis op te treden (opdat een persoon die in een andere EU-lidstaat naar behoren gemachtigd is om bijvoorbeeld vuurwerk van categorie F4 te kopen, dergelijk vuurwerk ook in de Benelux kan blijven aanschaffen conform richtlijn 2013/29/EU).

Het pyro-passregister zal worden opgezet naast een ander register voor certificaathouders dat is ingesteld op basis van artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving voor arbeid met professioneel vuurwerk. Dit register kent een ander doel dan het pyro-passregister (veilige arbeidsomstandigheden) dan het onderhavige register.

Er is een Privacy Impact Assessment (hierna: PIA) uitgevoerd. De uitkomst van de PIA is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van de persoonsgegevens van de pyro- passhouders c.q. vuurwerkverkopers in verhouding staat tot de verwerkingsdoeleinden. Er worden niet meer persoonsgegevens verwerkt dan noodzakelijk om de identiteit vast te stellen en te verifiëren of de koper over gespecialiseerde kennis beschikt. De verwerkingsdoeleinden kunnen niet op een minder privacy belastende manier worden bereikt zonder in te boeten op de controle van de rechtmatigheid van de aanvraag.

Tevens is advies gevraagd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. [PM uitkomsten advisering AP].

B

(6)

In de artikelen 15.36, eerste lid, 15.38, eerste lid, en 15.39, tweede lid, is geregeld dat over een algemeen verbindend verklaring van een overeenkomst over een afvalbeheerbijdrage, de

intrekking daarvan en een ontheffing daarop, voorafgaand overleg plaatsvindt met de Minister van Economische Zaken (hierna: Minister van EZK). De reden voor dit overleg was de toetsing van deze besluiten aan de mededingingsaspecten van destijds de Wet economische mededinging6. Sinds 2004 is het toezicht op de naleving van de Mededingingswet (tot 1998: de Wet economische mededinging) mede ingevolge Europese regelgeving belegd bij een onafhankelijke instantie. Dit was eerst de Nederlandse Mededingingsautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan tot 2013 en thans de ACM. De betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken bij voornoemde besluiten is hiermee overbodig geworden. De ACM kan ambtshalve en op verzoek van marktdeelnemers of consumenten besluiten of gedragingen onderzoeken en toetsen aan het mededingingsrecht.

C

Op grond van het voorgestelde vijfde lid van artikel 15.38 kan bij ministeriële regeling worden bepaald welke gegevens worden overgelegd bij een verzoek tot ontheffing van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst over een afvalbeheerbijdrage. De regels maken duidelijk op basis van welke gegevens een gevraagde ontheffing kan worden beoordeeld. Een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst over een afvalbeheerbijdrage moet ingevolge artikel 15.36, eerste lid, in het belang zijn van een doelmatig afvalbeheer. Het eerste lid impliceert dat het beheer van afvalstoffen waarop de ontheffing betrekking heeft ten minste gelijkwaardig moet zijn aan het als doelmatig aangemerkte afvalbeheer van de algemeen verbindend verklaarde

overeenkomst. Dit betekent dat de gegevens die ten grondslag liggen aan een aanvraag tot algemeen verbindend verklaring materieel ook nodig kunnen zijn om de gevraagde ontheffing op die gelijkwaardigheid te kunnen beoordelen. In artikel 15.36, tweede lid, bestaat al een grondslag om regels te stellen met betrekking tot bij een verzoek tot algemeen verbindend verklaring te overleggen gegevens. Deze zijn neergelegd in de Regeling verzoek algemeen verbindend verklaring overeenkomst afvalbeheerbijdrage (Stcrt. 2020, 34945).

Artikel V (Wijziging Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES) Met dit wijzigingsvoorstel wordt het artikel dat de invordering bij dwangbevel regelt van de kosten van bestuursdwang of een dwangsom, aangevuld met het van toepassing verklaren van titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In artikel 10.3 van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES ontbraken nog de nodige onderdelen zoals aanmaning, verzuim en wettelijke rente. Het wijzigingsvoorstel sluit tevens aan bij de gezamenlijke brief van de gezaghebbers van de drie openbare lichamen d.d. 16 oktober 2017, kenmerk Rv2017u/137, aan de Minister van Veiligheid en Justitie waarin aandacht wordt gevraagd voor de noodzaak van het introduceren van enkele bestuurlijke instrumenten om de gezaghebbers te equiperen voor een effectief optreden. Hierbij wordt de uitbreiding van bestuursrechtelijke bevoegdheden bepleit. Zo ook heeft de gezaghebber van Bonaire onderstreept bij brief van 8 februari 2021, kenmerk

G2/202100049, aan de Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu, dat de aanvullende bepalingen (via het van toepassing verklaren van de eerdergenoemde titel) nodig zijn voor een efficiënte handhaving van het milieurecht.

Ten slotte, het wettig betaalmiddel op de eilanden is de US dollar. In titel 4.4 wordt verwezen naar euro’s. In plaats van een directe omrekening van de bedragen, is in dit artikel gekozen voor lokaal maatwerk waarbij het bestuurscollege de bedragen vaststelt in de eigen valuta. De bevoegdheid impliceert ook dat het bestuurscollege indexatie kan toepassen naar analogie van artikel 11.2 van de Awb. Daarnaast wordt aangesloten bij de equivalente artikelen in het Burgerlijk wetboek BES en het wetboek Burgerlijke Rechtsvordering BES waar wordt verwezen naar het Burgerlijk wetboek en het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zie verder de toelichting bij artikel 10.3 van de

6Kamerstukken II 1992/93, 23 256, nr. 3, blz. 4.

(7)

Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES (Kamerstukken II 2009–2010, 32 473, nr. 3). Op deze wijze is de regeling ingebed in het systeem van Caribisch Nederland.

Artikel VI (Wijziging Wet zeevarenden)

De voorgestelde wijziging van artikel 62 voorziet in een grondslag om een tarief vast te stellen voor de afgifte, vervanging of vernieuwing van het op grond van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector7 vereiste visserij-arbeidscertificaat. Het genoemd verdrag is uitgevoerd door middel van de Wet van 24 oktober 2019, houdende Implementatie van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector.8 De afgifte, vervanging of vernieuwing van een visserij-arbeidscertificaat berust bij de ILT. De grondslag voor het stellen van een tarief is bij het opstellen van deze

uitvoeringswet echter over het hoofd gezien. Met dit voorstel wordt deze grondslag alsnog opgenomen in de Wet zeevarenden.

Artikel VII (Wijziging Wijzigingswet Algemene wet bestuursrecht, enz. (wijzigingen i.v.m. Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen)

In de Wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht (Stb 2021, 135) zijn enkele wetten aangepast met het oog op de invoering van de algemene regeling over nadeelcompensatie in titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Abusievelijk is hierin niet opgenomen het laten vervallen van artikel XVII van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van enkele bijzondere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Stb. 2009, 542). Artikel XVII werd destijds ingevoerd om ervoor te zorgen dat de in de toenmalige Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (thans de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en

Waterstaat 2019) opgenomen beslistermijnen gelden als een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Het ging om een tijdelijke voorziening die nodig was in afwachting van de toen nog in voorbereiding zijnde regeling over nadeelcompensatie in de Algemene wet bestuursrecht. Na inwerkintreding van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Nadeelcompensatie) geldt voor het nemen van een beslissing over een verzoek om nadeelcompensatie voor een bestuursorgaan op grond van artikel 4.130 van de Algemene wet bestuursrecht een beslistermijn van in beginsel acht weken of zes maanden indien het bestuursorgaan een adviescommissie instelt. Hiermee verliest deze tijdelijke voorziening haar bestaansreden.

Artikel VIII (inwerkingtredingsbepaling)

Artikel I, onderdelen B en C kunnen pas in werking treden nadat de Drinkwaterwet is gewijzigd door artikel I, onderdelen A, D en E van de Wet van 14 juli 2021 tot wijziging van de

Drinkwaterwet (wijziging van het tijdvak van de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet en van het aandeel eigen vermogen voor drinkwaterbedrijven en verduidelijking van de regels voor signaleringsparameters). In verband daarmee is een mogelijkheid tot verschillende tijdstippen van inwerkingtreding noodzakelijk.

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

7 Het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152).

8 Wet van 24 oktober 2019, houdende Implementatie van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152) en van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25) (Stb. 2019, 416).

(8)

drs. B. Visser

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In artikel 34f wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie of de regering de overtuiging van deze leden deelt dat de zorgverzekeraar met dit wetsvoorstel ook volledig inzicht

Aan het slot van artikel 16, onderdeel b, wordt toegevoegd “, met uitzondering van de artikelen 28a, eerste tot en met vierde lid, 28b, vijfde tot en met zevende lid, en artikel

Verdergaande centralisatie van aanvraag- en toekenningsprocedures Het College begrijpt het voorstel zo, dat de toekenning van andere – meer algemene - voorzieningen benodigd

Over het proces van toekenning van de extra uitgaven, de mogelijkheid om de verwerking van de extra uitgaven in de begroting te kunnen volgen en de beleidsmatige onderbouwing van

In artikel 88b, eerste lid, wordt “Indien door de werknemer geen toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 88a, is de inzage in, dan wel kennisname of toezending van stukken die

Andere factoren die volgens het kwantitatief onderzoek een positieve (maar beperkt) relevante relatie hebben voor de lokale opkomst, zijn het uitgeven van minstens één eurocent

Voor zover bekend zijn er in de directe omgeving geen bijzonder vogelrijke gebieden, belangrijke concentraties aan vleermuizen, en belangrijke plaatselijke of