• No results found

Mc Cheyne MIJN GOD, MIJN GOD! „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Matth

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Mc Cheyne MIJN GOD, MIJN GOD! „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Matth"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R.M. Mc Cheyne

MIJN GOD, MIJN GOD!

„Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Matth. 26 : 46)

Dit zijn de woorden van de Zaligmaker van zondaren toen Hij aan het vervloekte hout hing. Hoe meer ik over dezelve nadenk, hoe onmogelijker ik het vind om alles, wat zij inhouden, uit te leggen. U zult dikwijls opgemerkt hebben, hoe een klein ding soms de aanwijzing en de inhoud is van iets groots.

De wimpel boven aan de mast is een klein ding, en toch wijst hij aan naar welke kant de wind blaast. Een wolk, niet groter dan een mans hand, is klein, en toch kan zij een zware storm voorspellen. De zwaluw is een kleine vogel, en toch voorspelt zij de zomer.

Zo is het ook met de mens. Een blik, een zucht, een half uitgesproken woord, een afgebroken zin, kunnen soms meer doen zien wat in zijn binnenste omgaat dan een lange redevoering. Zo was het ook met de stervende Heiland. Deze weinige beangste woorden zeggen meer dan boeken vol. Moge de Heere ons in staat stellen om hierin iets te vinden om onze zielen te voeden.

I. De volmaakte gehoorzaamheid van Christus.

1. Woorden van gehoorzaamheid. „Mijn God, Mijn God! Hij was gehoorzaam tot in de dood. Ik heb u dikwijls uitgelegd hoe het kwam, dat de Heere Jezus een handelende zowel als een stervende Zaligmaker was, niet alleen om te lijden wat wij hadden moeten lijden, maar om alles te gehoorzamen waaraan wij hadden moeten gehoorzaam zijn; niet alleen om de vloek van de wet te lijden, maar om van de wet gehoorzaam te zijn. Toen dit in de hemel besloten was, zeide Hij: „Zie Ik kom, om Uw wil te doen, o God! (Hebr.

10 : 7). „Ja, Uw wet is in Zijn hart geschreven.”

Nu, zie dan op Hem als iemand die gehoorzaam is aan Zijn God. Zie hoe volkomen Hij tot het laatste toe gehoorzaamt! God zeide: „Doe Mijn werk Hij gehoorzaamde:

„Wist gij niet dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? God zegt: „Spreek van Mij tot zondaars” Hij gehoorzaamt: „Ik heb een spijze om te eten die u niet weet; Mijn spijze is dat Ik doe de wil Desgenen die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbreng.” God zegt:

(2)

„Sterf in de plaats van zondaars, onderga Mijn toorn voor Mijn vijanden, hang aan het kruis en sterf voor hen” Hij gehoorzaamt: „Niemand neemt het leven van Mij.” (Joh. 10 : 18). De voorgaande nacht zeide Hij: „De drinkbeker, die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken?” (Joh. 18 : 11).

Maar misschien zal Hij weigeren als Hij gekruisigd wordt? Nee; gedurende drie uren was het duister om Hem heen en toch roept Hij: „Mijn God, Mijn God! Zondaar, neemt u Christus als uw Zaligmaker aan? Zie, hoe Hij in alles voor u gehoorzaam is! Het grote gebod, dat op Hem rustte, was te sterven voor zondaars. Bedenk hoe Hij volmaakt gehoorzaamde.

2. Woorden van geloof. „Mijn God, Mijn God! Deze woorden tonen het grootste geloof aan dat ooit in de wereld was. Geloof is te geloven aan Gods Woord, niet omdat wij zien dat het waar is, of dat wij het voelen, maar omdat God het gezegd heeft.

Christus was nu verlaten. Hij zag niet dat God Zijn God was. Hij gevoelde niet dat God Zijn God was, en toch geloofde Hij aan Gods Woord en riep: „Mijn God, Mijn God!

1ste. David toont een groot geloof in Ps. 42 : 8, 9: „De afgrond roept tot de afgrond bij het gedruis uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan.

Maar de Heere zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot de God mijns levens.” Hij gevoelde dat een zee van rampen over hem heenging. Hij zag geen licht, geen uitredding; toch geloofde hij in Gods woord en zeide: „Des Heeren wil.” Dit is geloof te geloven wanneer wij niet zien.

2e. Jonas toonde een groot geloof: „Al Uw baren en golven gingen over mij heen, en ik zeide: „Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel uwer heiligheid wederom aanschouwen.” (Jona 2 : 3, 4). Hij was letterlijk op de bodem van de zee. Hij zag geen uitredding, geen licht. Hij voelde zich niet veilig, toch geloofde hij aan Gods woord. Dit was groot geloof.

3e. Zie, meer dan Jona is hier! Hier is groter geloof dan van David en van Jona; groter geloof dan ooit in de wereld was of wezen zal. Christus werd nu door een diepere zee overdekt dan Jona. De onstuimige golven van Gods toorn gingen over Hem heen. Hij was door Zijn Vader verlaten, Hij was in de grootste duisternis, Hij was in de hel, en toch geloofde Hij aan Gods Woord. „Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten.” (Psalm 16 : 10). Hij gevoelde het niet, Hij zag het niet, maar Hij geloofde het en riep uit: „Mijn God!” Nee, meer; om zijn vertrouwen te tonen, zeide Hij het tweemaal: „Mijn God, Mijn God! „Hoewel Hij Mij slaat, zal Ik toch in Hem geloven.”

Lieve gelovige, dit is uw toevluchtsoord. U bent dikwijls ongelovig en hebt geen vertrouwen op God; vertrouw op Hem, Hij zal u niet beschamen, houdt u vast aan Hem, en u zult in Hem volmaakt zijn.

3. Woorden van liefde. „Mijn God, Mijn God!” Dit waren woorden van onderwerping en liefde, die Job sprak, toen God zijn bezittingen en zijn kinderen van hem nam:

„Naakt ben ik uit mijns moeders buik gekomen.” (Job 1 : 21). Hoe zalig dat hij God kon danken, zelfs toen Hij hem alles ontnam. Dit waren ook woorden van onderwerping en liefde die de oude Eli sprak, toen God hem aankondigde dat zijn zonen zouden sterven. „Hij is de Heere, Hij doe wat goed is in Zijn ogen.” (1 Samuël 3 :

(3)

18). Hetzelfde tedere gevoelen bezat ook de Sunamitische vrouw, die haar kind verloor, toen de profeet haar vroeg: „Is het wel met u? is het wel met uw man? is het wel met uw zoon?” En zij antwoordde: „Het is wel.”

Maar o, zie hier groter liefde, groter onderwerping dan die van Job, van Eli, of van de Sunamitische; groter dan in deze koude wereld ooit uitgesproken werd. Hier hangt Iemand tussen aarde en hemel, verlaten door Zijn God, zonder een glimlach, zonder enige vertroosting, de angsten van de hel verdurend; en toch heeft Hij de God lief die Hem verlaten heeft. Hij roept niet: „Wrede Vader! Nee! Maar met alle macht van de liefde roept Hij: „Mijn God, Mijn God!

Lieve zielen, is dit uw zekerheid? Neemt u Hem aan als Degene die alles voor u volbracht heeft? O, dan bent u in Hem volmaakt. U hebt slechts weinig liefde voor God. Hoe dikwijls hebt u gemurmureerd, en hebt God van hardheid beschuldigd, doordat Hij u iets ontnam. Maar vlucht tot Hem en verheugt u in Hem met een onuitsprekelijke vreugde. Al de verdiensten van Zijn gehoorzaamheid zijn u toege- rekend.

II. De grootheid van het lijden van Christus. Hij was van God verlaten: „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth. 27 : 46). De Griekse liturgie zegt:

„Wij bezweren u bij al het lijden van Christus, bekend en onbekend.” Hoe meer wij weten wat Christus geleden heeft, hoe meer wij zien dat alles niet te begrijpen is. O, wie kan de volle mening van het gebroken brood en de vergoten wijn verstaan?

1. Hij leed veel van Zijn vijanden.

1ste. Hij leed in alle delen van Zijn lichaam. Aan Zijn hoofd, want Hij werd met een doornenkroon gekroond en geslagen met een rietstok. Zij spuwden Hem in het aangezicht en Hij gaf Zijn wangen degenen die Hem het haar uitplukten: „Mijn aangezicht verberg ik niet voor schaamte en schande.” (Jes. 50 : 6). Zijn schouders torsten het zware kruis. Hij gaf Zijn rug degenen die Hem sloegen. Zijn handen en voeten werden doorboord: „Zij hebben Mijn handen en voeten doorgraven.” (Psalm 22 : 17). Een krijgsknecht doorstak Zijn zijde met een speer. O, wel mocht Hij zeggen: „Dit is Mijn lichaam dat voor u gebroken wordt.

2e. Hij leed in alles wat Hij was. Als profeet: „Zij sloegen Hem in het aangezicht, zeggende: „Profeteer ons wie het is die U geslagen heeft? (Luk. 22 : 64). Als priester bespotten zij Hem toen Hij offerde voor de zonden. Als koning, toen zij de knieën voor Hem bogen en spottend zeiden: „Wees gegroet, gij Koning der Joden.”

3e. Hij leed van allerlei soort van mensen: van priesters en ouderlingen, van voorbijgangers en hoofdmannen, van koningen en moordenaars: „Vele varren hebben Mij omringd; sterke stieren van Bazan hebben Mij omringd. Honden hebben Mij omringd.” (Psalm 22 : 13, 17). „Zij hadden Mij omringd als bijen.” (Psalm 118 : 12).

4e. Hij leed veel van de duivel: „Verlos Mij uit des leeuwen muil.” Zijn hele lijden was een aanhoudende worsteling met de satan. Hij maakte overheden en machten tot een buit, stelde hen openlijk ten toon, door over hen in Zijn dood te heersen.

2. Hij had veel te lijden van hen, die Hij hiernamaals zalig maakte. Hoe bitter was de spottaal van de moordenaar, die diezelfde dag vergeving geschonken werd en

(4)

aangenomen werd! Hoe bitter het geroep van die drieduizend, die zo spoedig bekend werden met Hem, die zij gekruisigd hadden!

3. Van Zijn eigen discipelen. Zij verlieten Hem allen en vloden. De geliefde Johannes stond van verre en Petrus verloochende Hem. Men zegt van de bloem van de kamille, dat, hoe meer men dezelve drukt en perst, des te meer zij een aangename geur van zich verspreidt. O, zo was het ook met de liefelijke Roos van Saron. Het lijden van de Heere verspreidde een liefelijke geur. Zijn verwerping maakt dat Zijn naam is als zalf die uitgegoten wordt.

4. Van Zijn Vader. Al het andere lijden was niets in vergelijking van dit: „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?” Het andere lijden nam een einde dit alleen was oneindig. Het was weinig vertreden te worden door de kinderen des bozen. Maar ach! door God zelf vertreden te worden! „Het behaagde God Hem te verbrijzelen.”

(Jesaja 53 : 10).

Drie dingen tonen aan, de grootheid van Zijn lijden.

1. Wie het was die Hem verliet. Niet Zijn volk Israël, niet Judas de verrader, niet Petrus die Hem verloochende, niet Johannes die in Zijn schoot lag; dit alles had Hij kunnen verdragen, maar ach! het was Zijn Vader en Zijn God. In vergelijking van dit achtte Hij al het andere gering. De voorbijgangers schudden hun hoofden, maar Hij antwoordde niet. De overpriesters bespotten Hem, maar Hij mur- mureerde niet. De moordenaars knarsten hun tanden tegen Hem, maar Hij was als doof. God liet een duisternis van drie uren over Hem komen; de uitwendige duisternis was een afbeelding van de duisternis van zijn ziel. O, dit was een zwaar lijden: „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?

2. Wie Hij was die verlaten werd: „Mij.”

1ste. Een die God zeer liefhad. U hadt Mij lief van voor de grondlegging van de wereld, en toch hebt Gij Mij verlaten. Ik was ten allen tijde bij U, Mij altijd verheugende voor Uw aangezicht. Ik heb Mij gekoesterd in de stralen van u liefde.

O, waarom deze verschrikkelijke duisternis over Mij? „Mijn God, Mijn God.”

2e. Een die de zonde haatte. Hoe vreselijk voor een onschuldig mens om in de cel van een misdadiger geworpen te worden! Maar o, hoe verschrikkelijker voor Christus die een afschuw had van de zonde, om door God als een zondaar gerekend te worden.

3e. Een die een voorsmaak had van Gods liefde. Wanneer twee vrienden, die elkaar zeer liefhebben, elkaar ontmoeten, dan hebben zij een voorsmaak van elkaars liefde. Hoe pijnlijk is het om in degene, in wiens gunst ge u verheugt, koude en afgewende blikken te zien! Maar o, dit is niets in vergelijking van de smarten van Christus.

3. Wat God Hem deed. Hij verliet Hem. Lieve vrienden, laat ons een blik werpen in deze zee van smarten, waardoor Christus zich een weg baande.

1ste. Hij was zonder enige vertroosting van God. Hij gevoelde niet dat God Hem liefhad, dat God medelijden met Hem had, dat God Hem ondersteunde. God

(5)

was voorheen Zijn licht, nu werd dit licht duisternis. De Vader gaf Hem geen blik van welbehagen, noch van liefde, en sprak Hem geen vriendelijk woord toe.

2e. Hij was zonder God, Hij was alsof hij geen God had. Alles wat God voorheen voor Hem geweest was, werd nu van Hem weggenomen. Hij was zonder God beroofd van Zijn God.

3e. Hij gevoelde wat de veroordeelden ondervonden als de Rechter sprak: „Gaat weg van mij, u vervloekten.” (Matth. 25 : 41). ,,Die gestraft zullen worden met verwerping van voor Gods aangezicht en voor de heerlijkheid van zijn macht.' Hij voelde dat God dit tot Hem sprak. O, dat is de hel die Christus ondervonden heeft. Lieve vrienden, ik ben als een klein kind dat een steen in een afgrond werpt en toeluistert of het dezelve kan horen vallen, maar tevergeefs luistert; of gelijk de zeeman die het lood uitwerpt in de zee, maar zij is te diep, de langste lijn kan haar niet peilen. De oceaan van het lijden van Christus is onpeilbaar.

III. Beantwoordt het waarom van de Zaligmaker. Omdat Hij de Borg van zondaren was en in hun plaats leed.

1. Hij was met Zijn Vader overeengekomen, voor de gehele wereld, in de plaats van zondaren, te lijden en te sterven. Alle vloek, die hen zou treffen, laat die op Mij komen.

Waarom zou het Hem verwonderen dat God al Zijn toorn op Hem deed neerkomen?

„Waarom hebt Gij Mij verlaten? Omdat u bewilligd hebt om in de plaats van zondaren te staan.

2. Hij stelde Zijn aangezicht er voor. „Hij stelde Zijn aangezicht gelijk een keisteen.”

En: „Hij stelde Zijn aangezicht standvastig.” God stelde in Gethsémané de drinkbeker voor Hem, zeggende: „Wilt U deze drinken? Hij zeide: „De drinkbeker, die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken? (Joh. 18 : 11). „Daarom behaagde het de Heere Hem te verbrijzelen.” Waarom? Omdat U er in bewilligd hebt om Borg te zijn; U wilde het niet tegengaan.

3. Hij wist dat óf Hij of de gehele wereld lijden moest. Zijn medelijden met de wereld maakte Hem tot een Zaligmaker: „Omdat Hij zag dat er niemand was, zo ontzette Hij zich dat er geen voorbidder was; daarom bracht Hem Zijn arm heil aan en Zijn gerech- tigheid ondersteunde Hem.” (Jesaja 59 : 6). Waarom? Óf U óf zij moesten de hel ondervinden.

1ste. Een les voor hen die zonder Christus zijn. Leer uw gevaar kennen. Waar God de zonde ziet, zal Hij dezelve straffen. Hij strafte ze in de oproerige engelen, in Adam, in de oude wereld, in Sodom. En toen Hij Christus met de zonden beladen zag, verliet Hij Zijn eigen Zoon. U denkt licht over de zonde. Zie, hoe God er over denkt.

Indien slechts één zonde van u niet bedekt is, zo kunt u niet zalig worden. God zeide:

„Hoewel U het zegel aan Mijn rechterhand was, en hoewel u de Zoon Mijns schoots was, toch wilde ik U voortaan verbrijzelen.” O, laat mij u nog heden overtuigen om u nauwer aan Christus te verbinden!

2e. Een les voor het volk Gods. Bewonder de liefde van Christus. O, welk een zee van

(6)

toorn onderging Hij voor u! O, wat leed Hij niet voor u, lage, ondankbare ziel! Het gebroken brood en de uitgestorte wijn zijn een afbeelding van Zijn liefde. O, wanneer u hierop ziet, mocht uw hart dan zeer verliefd worden naar zo’n Zaligmaker! Tot allen die in Christus zijn, wilden wij zeggen, dat Hij in de plaats van zondaars verlaten werd.

Indien u in Hem uw zekerheid hebt, dan zult u nooit verlaten worden. Uit het gebroken brood en uit de vergoten wijn schijnt een stem te komen die roept: „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?

Voor mij, voor mij!

Moge God Zijn Eigen woord zegenen! Amen.

(Avondmaalspreek).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Wanneer de HEERE, uw God, voor uw aangezicht zal hebben uitgeroeid de volken, waar gij heengaat, om die erfelijk te bezitten; en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun land

Laten we God niet beroven van de eer die Hem toekomt en laten we onze zielen niet beroven van een overvloedige zegen, door met onze mond te belijden dat we afhankelijk zijn van

Noot 2: De NW geeft “Jehovah God” maar die naam komt in het hele Nieuwe Testament niet voor (Griekse grondtekst: Kurios = Heer)!. Noot 3: Vergelijk Openbaring 1:8 met Hebreeën

[r]

en niemand kent nog angst (nog angst…). God kwam als een kind, God kwam als een kind. title: When God is a Child - MOON BEAMS, By Brian Wren, Joan Collier Fogg Ned. tekst:

wij aanbidden U, o God van trouw (God van trouw). U ziet mij als een kind dat gered is, dankzij het bloed van het Lam. Hier ben ik, geef mijzelf aan U over, ik ben gekocht en

U alleen bent God (U wankelt niet) Die al zat op de troon (U aarzelt niet) voordat tijd bestond (verandert niet) U alleen bent God (vast als een rots) En ook nu (U wankelt

De Wet moet de zondaar doden aan al zijn werken voor God, want indien de erfenis uit de (werken der) wet is, zo is zij niet meer uit de beloftenis; maar God heeft ze Abraham door