• No results found

De Stierkikker in Vlaanderen: naar een gericht beheer van een invasieve exoot

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Stierkikker in Vlaanderen: naar een gericht beheer van een invasieve exoot"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Focus op biogeochemie

De Stierkikker in Vlaanderen

Hybridisatie bij orchideeën

Natuur.focus

V L A A M S D R I E M A A N D E L I J K S T I J D S C H R I F T O V E R N A T U U R S T U D I E & - B E H E E R – D E C E M B E R 2 0 1 2 – J A A R G A N G 1 1 – N U M M E R 4 V E R S C H I J N T I N MA A R T, J U N I, S E P T E M B E R E N D E C E M B E R

(2)

De Stierkikker

in Vlaanderen

Naar een gericht beheer van

een invasieve exoot

Gerald Louette, Sander Devisscher, Alain De Vocht, Mieke Hoogewijs, Robert Jooris & Tim Adriaens

De Stierkikker wordt omwille van zijn vermeend negatieve invloed op de inheemse biodiversiteit,

in combinatie met zijn mondiale verspreiding, bestempeld als een van de meest invasieve exoten ter

wereld. In Vlaanderen komt de soort sinds een twintigtal jaar voor en blijven aanwezige populaties

zich verder uitbreiden. Een doeltreff end beheer van de soort is dan ook dringend nodig. In deze studie

worden enkele beheermaatregelen verkend, zodat de Stierkikker en dus ook zijn impact op inheemse

soorten in onze natuur kan worden teruggedrongen.

(3)

500 g zwaar kan worden. De dikkoppen verblijven meerdere jaren in het water vooraleer ze metamorfoseren, waardoor ze vrij groot kunnen worden (tot 15 cm). Verwarring met de in-heemse Groene kikker Pelophylax esculentus synklepton treedt soms op, alhoewel er duidelijke verschillen zijn in uiterlijk en geluid. Zo heeft de Stierkikker een zeer groot trommelvlies (groter dan het oog) en heeft hij geen laterale klierlijsten op de rug (Figuur 1). Het geluid is een eerder afzonderlijke diepe kwaak en kwaakconcerten, zoals de inheemse Groene kikker maakt, treden niet op (Devisscher et al. 2012).

Het natuurlijk verspreidingsgebied van de Stierkikker om-vat het oosten van Noord-Amerika, met uitzondering van de zuidelijke helft van Florida. Vanaf de jaren 1930 werd de Stierkikker in Europa ingevoerd voor de productie van kikker-billen. Daarnaast werd de kikker over grote delen van Europa getransporteerd samen met levende vis bestemd voor aqua-cultuur, tuinverfraaiing of hengelsport. Bijkomend werden Stierkikkers in onze streken vanaf de jaren 1990 verkocht in dierenspeciaalzaken en tuincentra om tuinvijvers op te fl eu-ren met beeld en klank. Enkele individuen wisten echter te ontsnappen en stichtten meerdere populaties. In Vlaanderen komt de soort sinds een twintigtal jaar voor in het wild. Vier geïsoleerde populaties zijn gekend (Arendonk, Hoogstraten, Huldenberg en Neerpelt). Daarnaast heeft zich sinds een tien-tal jaar een grote populatie ontwikkeld in de Grote Netevallei (Hulshout tot Balen), van waaruit verdere uitbreiding gestaag plaatsvindt (Jooris 2002, 2005, Martin 2009).

Stierkikkers blijken het in Vlaanderen vooral goed te doen in voedselrijke ondiepe kleine plassen die snel opwarmen, voor-namelijk op de zandgronden in de Kempen. Deze plassen wor-den gekenmerkt door troebel water, afwezigheid van water-planten, veel algen (het hoofdbestanddeel van het dieet van dikkoppen), een hoog visbestand en de quasi-afwezigheid van predatoren (roofvis en grote kever- en libellenlarven) (Figuur 2). In deze wateren kunnen Stierkikkers een dominante vertegen-woordiger worden van het systeem. Dit uit zich op het terrein door vele aan het wateroppervlak naar zuurstof happende dik-koppen, massaal in het water wegspringende juvenielen en aan de oeverzone rustende adulten (Devisscher et al. 2012). De impact van de soort op de inheemse biodiversiteit kan zich op verschillende niveaus manifesteren: predatie, competitie en overdracht van ziekten. Vooreerst blijken de volwassen indivi-duen alleseters te zijn. Zo verorberen ze amfi bieën, geleedpoti-gen, weekdieren, vis, kleine zoogdieren en jonge watervogels. Daarnaast blijken soortgenoten ook niet zelden in de maag van

grotere Stierkikkers te belanden. Verder kunnen de dikkoppen in competitie treden voor voedsel met dikkoppen van de Groe-ne kikker (Devisscher et al. 2012). Ook is verstoring mogelijk bij de voortplanting van inheemse amfi bieën door interspecifi eke koppeltjesvorming (Adriaens et al. 2011). Tenslotte is de Stier-kikker dikwijls drager van een aantal belangrijke ziekteverwek-kers, zoals schimmels en virussen (Sharifi an-Fard et al. 2011, Martel et al. 2012). Zelf ondervinden ze er schijnbaar weinig last van, maar ze kunnen wel andere amfi bieën besmetten. Omwille van dit gamma aan ongewenste eff ecten op de in-heemse biodiversiteit in het algemeen, en amfi bieën in het bijzonder, kunnen we stellen dat de Stierkikker een potentieel ecologisch gevaar vormt. Er wordt dan ook op gehamerd om tegen deze soort prioritair acties te ondernemen (Lowe et al. 2000). Specifi ek voor de Stierkikker gelden vanuit de Europese wetgeving al enkele restricties en aanbevelingen. Zo wordt door het internationale CITES verdrag (EU Wildlife Trade Re-gulation 338/97) een verbod op invoer in Europa opgelegd en stelt Aanbeveling 77 van de Bern Conventie een uitroeiing van de Stierkikker voorop. In België is een Koninklijk Besluit in voorbereiding dat import en export van de soort zal ver-bieden. Het beheer dat in het buitenland wordt gevoerd ter bestrijding van de soort is zeer divers. Zo worden onder meer elektrovisserij, afschot, allerhande types vallen en fuiken, schepnetten en sleepnetten, afspanning en (tijdelijke) droog-zetting van habitats aangewend, waarbij verschillende levens-stadia van de soort worden geviseerd (Devisscher et al. 2012). Een echt ideale manier is er vooralsnog niet en vormt het on-derwerp van verder onderzoek.

Figuur 1. Een volwassen mannelijke Stierkikker is duidelijk herkenbaar aan zijn gele keel. (foto: Jan Van Der Voort)

(4)

In het kader van het EU Interreg project Invexo ‘Invasieve exo-ten in Vlaanderen en Zuid-Nederland’ werden verdere inzich-ten in een adequaat beheer van de soort onderzocht (Adriaens et al. 2010). Hierbij richtten we ons op twee uitgangssituaties. Enerzijds betrof het de mogelijkheden om tot een volledige verwijdering van geïsoleerde populaties te komen. Anderzijds ging het om aantallen van de soort in geconnecteerde popula-ties drastisch te doen dalen door gepast habitatbeheer.

Vangen van dikkoppen en adulten

Een goede methode om actief zwemmende soorten te vangen in ondiepe kleine wateren zijn dubbele schietfuiken (Louette et

al. 2004). De gebruikte fuiken bestaan uit een zeven meter lang verbindingsnet van een meter hoog (maaswijdte 8 mm) waar vissen, kikkers en dikkoppen tijdens het foerageren tegenaan zwemmen. Vervolgens worden ze verder geleid naar twee fuikhelften (80 cm hoog) met steeds vernauwende comparti-menten (Figuur 3). De gevangen vis kan eenvoudig en in goede gezondheid worden teruggeplaatst in het water, terwijl de dik-koppen en adulte Stierkikkers kunnen worden verwijderd en geëuthanaseerd.

Een aantalsschatting van dikkoppen werd gemaakt in en-kele vis-/weekendvijvers van geringe oppervlakte (gemiddeld 2.000 m2 groot) en diepte (maximaal 150 cm) waar

voortplan-ting plaatsvindt (Arendonk en Hoogstraten). De vangst-deple-tiemethode werd gebruikt waarbij het gevangen aandeel aan dikkoppen van een bepaalde vangstbeurt verwijderd werd uit de populatie (telkens werden vijf dubbele schietfuiken simul-taan gebruikt). Na een aantal vangstbeurten neemt logischer-wijs het aantal gevangen dikkoppen af en kan door deze afne-mende aantallen en het totaal aantal verwijderde individuen uit te zetten in een grafi ek, een schatting gemaakt worden van het in het begin aanwezige aantal individuen. De aantallen dikkop-pen in de vijvers wisselden sterk met een gemiddelde van on-geveer 5.000 vangbare dikkoppen (groter dan 6 cm) per vijver. In Figuur 4 wordt voor twee vijvers in Hoogstraten de schatting van dikkoppen via de vangst-depletiemethode weergegeven (respectievelijk 9.159 en 95 stuks) (Louette et al. 2013). Voor het schatten van het aantal adulten werd de merk-her-vangstmethode toegepast in een tiental vijvers van gelijke mor-fologie (Balen). Hierbij worden gevangen adulten gemerkt met een kleine tatoeage op de zwemvliezen en vervolgens weer vrijgelaten. De verhouding tussen het aantal gemerkte en on-gemerkte individuen bij een daaropvolgende vangstbeurt laat toe om de dichtheid aan individuen te bepalen. De aantallen in het gebied benaderen één individu per tien meter oeverlengte. Met een gemiddelde oeverlengte van 200 meter per vijver zijn dus algauw twintig volwassen dieren aanwezig. De verhouding mannelijke/vrouwelijke individuen bleek in de onderzochte site op 1,6 te liggen. Deze scheve geslachtsverhouding kan moge-lijk verklaard worden doordat vrouwemoge-lijke individuen er langer over doen om volwassen te worden en dus niet allemaal naar de

Stierkikker dikkop met reeds ontwikkelde achterpoten. (foto: Vilda/Yves Adams)

Figuur 3. Gebruik van dubbele schietfuiken voor het wegvangen van Stierkikker dikkoppen en adulten. (foto’s: Invexo)

A

an

tal dik

koppen / fuik / 24u

Cumulatieve vangst 400 300 200 100 0 2500 0 5000 7500 10000 A an tal dik

koppen / fuik / 24u

6,0 4,5 3,0 1,5 0,0 25 0 50 75 100

(5)

voortplantingswateren komen (Louette et al. ongepubliceerde gegevens).

Beheer in kleine geïsoleerde

populaties

Dubbele schietfuiken blijken effi ciënt te zijn om stierkikker dikkoppen te vangen. Ongeveer 6% van de populatie in een vijver wordt gevangen met één vangst per eenheid van in-spanning (één dubbele schietfuik per 24 uur). Wanneer nu vijf dubbele schietfuiken simultaan gebruikt zouden worden, kan op 24 uur een kleine 30% van de populatie weggevangen wor-den. Een herhaalde inspanning doorheen het seizoen zal dus toelaten de aantallen dikkoppen drastisch te doen dalen. Vol-wassen Stierkikkers laten zich daarentegen minder eenvoudig vangen. De vangsteffi ciëntie van één enkele dubbele schiet-fuik per 24 uur voor deze leeftijdsgroep situeert zich rond 0,4% en dit zowel bij mannelijke als vrouwelijke individuen. Wanneer opnieuw vijf dubbele schietfuiken per vangstbeurt zouden worden gebruikt, wordt slechts 2% van de adulte po-pulatie gevangen. Dit merkelijk lagere vangstpercentage kan liggen aan het feit dat de adulten zich voornamelijk langsheen de oever ophouden en maar af en toe het water induiken om te foerageren. Het ligt voor de hand dat de wegvanginspan-ning moet volgehouden worden over meerdere jaren in alle voortplantingswateren van de geïsoleerde populatie, en dat voor een succesvol resultaat voortplanting moet vermeden worden. Het volledig uitroeien van grote geconnecteerde po-pulaties (> 100 voortplantingswateren) met de hier beschre-ven techniek lijkt omwille van het arbeidsintensieve karakter uitgesloten (Louette et al. 2013, ongepubliceerde gegevens).

Beheer in grote geconnecteerde

populaties

Habitatherstel kan een alternatief bieden om de aantallen van Stierkikker te doen dalen. In Balen, gelegen in de grote geconnecteerde populatie langsheen de Grote Nete, werd hierrond een experiment uitgevoerd. In meerdere vijvers van een verlaten viskwekerij werden verschillende behandelingen onderzocht die allen bewezen hebben een invloed te hebben

op de kwaliteit van waterhabitats. Het zijn methoden om on-diepe stilstaande wateren in een heldere, waterplantrijke en dus ook biodiversiteitrijke situatie te brengen en te houden ( Declerck et al. 2006). Het tijdelijk droogzetten en verwijderen van planktonetende en bodemwoelende vis, alsook het uitzet-ten van roofvis (zoals Snoek Esox lucius) is hierbij gangbaar, en wordt algemeen omschreven als biomanipulatie of actief bio-logisch beheer (Van Wichelen et al. 2008, Van Uytvanck & De Blust 2012). Vier behandelingen werden opgezet en in telkens drie vijvers gerepliceerd: het al dan niet droogzetten met ver-wijderen van vissen en kikkers, en het al dan niet uitzetten van kleine Snoek. Gedurende twee jaar werd vervolgens het aantal dikkoppen en adulten opgevolgd (zie Louette 2012 voor meer details).

Van de onderzochte beheermaatregelen bleek enkel de in-troductie van Snoek eff ectief (Figuur 5). In vijvers waar Snoek aanwezig was, werden na twee jaar tot tien keer minder dik-koppen aangetroff en. Bovendien bleken deze vijvers ook helderder water te bevatten en konden ondergedoken water-planten zich ontwikkelen. Vermoedelijk waren dikkoppen in deze heldere vijvers meer vatbaar voor predatie door Snoek. Eveneens bleek het aandeel uitheemse Zonnebaars Lepomis gibbosus merkelijk lager te liggen in deze vijvers (negatieve re-latie tussen Zonnebaars en Snoek), zodat kever- en libellenlar-ven zich konden manifesteren en kleine dikkoppen verorbe-ren. Daarnaast kan een lagere voedselbeschikbaarheid in de heldere vijvers mee het aantal dikkoppen hebben beïnvloed. Voor de adulte Stierkikkers werd dan weer geen verschil in aantallen tussen de verschillende behandelingen aangetrof-fen. Een goed vijverbeheer blijkt dus het voortplantingshabi-tat voor Stierkikker minder geschikt te maken, wat leidt tot het wegvallen van de soort als dominante vertegenwoordiger in het systeem (Louette 2012).

Verdere inzichten in verspreiding en

habitatgebruik

De verspreiding van Stierkikker in Vlaanderen werd de laatste vijf jaar intensief in kaart gebracht om de omvang van het probleem in te schatten en gerichte beheeracties te kunnen

Dik koppen biomassa A dult en biomassa 4 3 2 1 0

Jaar 1 V Jaar 1 N Jaar 2 V Jaar 2 N

4

3

2

1

0

Jaar 1 V Jaar 1 N Jaar 2 V Jaar 2 N

D/S

(6)

opzetten (Figuur 6). Rond de vijf gekende populaties werd via terreinbezoeken nagegaan in hoeverre verdere uitbreiding plaatsvindt. Enkele nieuwe voortplantingsplaatsen werden geïdentifi ceerd. Dit betroff en onder andere een uitbreiding in de Grote Netevallei westelijk tot Hulshout en zuidelijk via de Laak tot Laakdal (Veerle). De soort heeft bovendien nog zuidelijker in Scherpenheuvel-Zichem (Averbode) een nieuwe geïsoleerde populatie weten te stichten. Daarnaast werden vele meldingen van vrijwilligers gecontroleerd op juistheid. Buiten de gekende voortplantingsplaatsen bleken deze echter meestal op Meerkikker Pelophylax ridibundus te slaan (Jooris et al. ongepubliceerde gegevens).

Het habitatgebruik en trekgedrag van adulte Stierkikker werd gedurende een heel jaar onderzocht (Balen). Informatie hierover is belangrijk om na te gaan waar en wanneer adulte individuen het best weggevangen kunnen worden. Hiervoor werden negen adulte individuen voorzien van een zender en werd wekelijks opgevolgd waar ze zich bevonden in het landschap. Uit het onderzoek bleek dat de dieren voor hun

trek meestal gebruik maakten van een moerassige omge-ving, terwijl ze als zomerverblijfplaats een beschutte plaats langsheen de waterkant verkozen. Tijdens de winter bleken de dieren zich voornamelijk op te houden in vochtige bossen. Vrouwtjes namen een 3,5 keer grotere habitatoppervlakte in dan mannetjes (gemiddeld 9.443 versus 2.661 m2), wat kan

verklaard worden door het meer territoriale gedrag van man-netjes. De grootst afgelegde afstand doorheen het jaar was eerder klein (< 100  m) voor de meerderheid van de opge-volgde dieren. Eén individu wist zich echter bijna 1 kilometer te verplaatsten (deze werd niet in rekening gebracht bij het bepalen van de gemiddelde gebruikte habitatoppervlakte). Deze waarneming toont duidelijk het potentieel aan dat de soort heeft om te trekken en nieuwe gebieden te koloniseren. Beheer van adulte Stierkikkers kan dus best gebeuren op het moment dat de dieren geconcentreerd voorkomen op wel af-gelijnde locaties, zijnde tijdens het zomerseizoen langsheen vijveroevers waarbij dubbele schietfuiken in het ondiepe wa-ter gebruikt kunnen worden (De Vocht et al. ongepubliceerde gegevens).

Naar een operationeel beheer

Dit onderzoek brengt enkele pasklare maatregelen aan om populaties van Stierkikker binnen de perken te houden. Het probleem voorkomen is uiteraard nog steeds beter dan het te genezen. Het driejarige Invexo project (2009-2012) zette als demonstratieproject in op de verschillende aspecten van een goed invasieve exotenbeheer. Preventie stond hierbij centraal door gerichte communicatieacties rond herkenning van de soort en sensibilisering rond aanschaf en vrijzetten in de vrije natuur breed uit te dragen via diverse kanalen (zie ook www. invexo.be) (Devisscher et al. 2012). Snelle detectie van nieuwe populaties werd mogelijk gemaakt door laagdrempelige mel-dingssystemen te ontwikkelen, zoals onder andere de opstart van een Invasieve Soorten module in www.waarnemingen.be (Adriaens et al. 2012), waarna verifi catie van meldingen kan gebeuren door experts.

Eigenlijke acties op het terrein werden zoals hoger beschre-ven uitgetest voor twee uitgangssituaties en vervolgens wer-den gepaste maatregelen voorgesteld. Zo kunnen geïsoleerde populaties best integraal aangepakt worden waarbij op korte termijn (enkele jaren) intensief (alle voortplantingswateren

Figuur 7. Verwijdering van Stierkikker dikkoppen en adulten met een sleepnet na voorafgaande verlaging van het waterpeil. Deze vijver werd vervolgens gedempt om het perceel te herstellen naar zijn oorspronkelijke eikenberkenbos vegetatie (Hoogstraten). (foto’s: Invexo)

(7)

Dankwoord

De auteurs danken alle Invexo projectmedewerkers en vrijwilligers voor waardevolle discussies en hulp bij het uitgevoerde veldwerk. Verder zijn we de terreineigenaars en betrokken overheden erkentelijk voor hun steun aan het onderzoek. Deze studie werd uitgevoerd in het kader van EU Interreg project IVA-VLANED-2.31 ‘Invasieve exoten in Vlaanderen en Zuid-Neder-land–Invexo’. We danken Dirk Bauwens en Dirk Maes voor hun aanvullingen op het manuscript.

Referenties

Adriaens T., Devisscher S., Speybroeck J. et al. 2011. Gewone pad in amplexus met exotische Stierkikker. Natuur.focus 10: 83-84.

Adriaens T., Onkelinx T., San Martin G. et al. 2012. Invasieve exoot zorgt voor snelle achteruitgang van inheemse lieveheersbeestjes. Het Veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje in België en de rest van Europa. Natuur.focus 11: 100-107.

Adriaens T., Louette G., Devisscher S. et al. 2010. Eerste ervaringen met beheer van Stierkikkers in de provincie Antwerpen. Antenne 4: 32-37.

Creemers R. 2011. Brulkikkers in Baarlo 2010-2011. RAVON, Nijmegen.

Declerck S., Van de Meutter F. & De Meester L. 2006. Ondiepe vijvers en meren. Ecologische ach-tergronden en beheer. Natuur.focus 5: 22-29.

Devisscher S., Adriaens T., De Vocht A. et al. 2012. Beheer van de Stierkikker in Vlaanderen en Nederland. Eindrapport Invexo project, INBO.R.2012.52, Brussel.

Jooris R. 2002. Palmt de Stierkikker uit Noord-Amerika ook Vlaanderen in? Een stand van zaken. Natuur.focus 1: 13-15.

Jooris R. 2005. De Stierkikker in Vlaanderen. Nieuwe inzichten in verspreiding, foerageergedrag en ontwikkeling. Natuur.focus 4: 121-127.

Louette G. 2012. Use of a native predator for the control of an invasive amphibian. Wildlife Research 39: 271-278.

Louette G., Declerck S., De Bie T. et al. 2004. De Bruine Amerikaanse dwergmeerval in Vlaanderen: historiek, ecologie en beheer. Natuur.focus 3: 46-50.

Louette G., Devisscher S. & Adriaens T. 2013. Control of invasive American Bullfrog Lithobates

catesbeianus in small shallow water bodies. European Journal of Wildlife Research. DOI 10.1007/

s10344-012-0655-x.

Lowe S.J., Browne M., Boudjelas S. et al. 2000. 100 of the world’s worst invasive alien species. IUCN/ SSC Invasive Species Specialist Group: Auckland.

Martel A., Adriaensen C., Sharifi an-Fard M. et al. 2012. The novel ‘Candidatus Amphibiichlamydia

ranarum’ is highly prevalent in invasive exotic Bullfrogs (Lithobates catesbeianus).

Environmen-tal Microbiology Reports. DOI 10.1111/j.1758-2229.2012.00359.x.

Martin Y. 2009. Lithobates catesbeianus, une nouvelle espèce invasive en Wallonie: distribution, habitat et régime alimentaire. Master thesis, UCL, Louvain-la-Neuve.

Sharifi an-Fard M., Pasmans F., Adriaensen C., et al. 2011. Ranavirosis in invasive Bullfrogs, Belgium. Emerging Infectious Diseases 17: 2371-2372.

Van de Meutter F., Stoks R. & De Meester L. 2008. Periodieke drooglegging van ondiepe vijvers. Wat met libellen, waterkevers en waterwantsen? Natuur.focus 7: 4-9.

Van Uytvanck J. & De Blust G. 2012. Handboek voor beheerders. Europese natuurdoelstellingen op het terrein. LannooCampus, Leuven.

Van Wichelen J., Declerck S., Louette G, et al. 2008. Grootschalig natuurherstel in de Kraenepoel, een geëutrofi eerd ondiep meer te Aalter (Oost-Vlaanderen). Natuur.focus 7: 46-53.

AUTEURS:

Gerald Louette is als wetenschappelijk attaché verbonden aan het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Hij is er betrokken bij onderzoek naar het beheer van stilstaande wateren. De focus op in-vasieve soorten neemt in dit kader een belangrijke plaats in. Sander Devisscher en Tim Adriaens zijn eveneens werkzaam op het INBO, waar ze respectievelijk deskundige en wetenschappelijk attaché zijn rond onderzoek naar het beheer van invasieve soorten. Alain De Vocht werkt als docent op de Provinciale Hogeschool Limburg en voert daar onderzoek naar de ecologie en beheer van amfi bieën- en vissenpopulaties. Mieke Hoogewijs is soortencoördinator bij de Dienst Duurzaam Milieu- en Natuurbeleid van de Provincie Ant-werpen. Robert Jooris is vrijwilliger bij HYLA, de amfi bieën- en reptielenwerkgroep van Natuurpunt.

CONTACT:

Gerald Louette, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Kliniek-straat 25, 1070 Brussel.

E-mail: gerald.louette@inbo.be

Summary:

Louette G., Devisscher S., De Vocht A., Hoogewijs M., Joo-ris R. & Adriaens T. 2012. American Bullfrog in Flanders. Towards a focused management of an invasive alien species. Natuur.focus 11(4): 144-149 [in Dutch]

American Bullfrog Lithobates catesbeianus is considered as one of the world’s worst alien invasive species. Currently the species is present over almost all continents and is suspected to cause substantial eco-logical damage. In Flanders (northern Belgium) several populations are established since its introduction in the 1990s. An adequate

man-agement of the species is thus urgent and object of research. During a three-year study we demonstrated that double fyke nets would be a valuable method to deplete both tadpole and adult abundances in small and isolated populations. As for large and connected popula-tions, control seems more feasible than eradication. In these popu-lations habitat restoration, where turbid ponds are transformed into clear water bodies through biomanipulation, would be a suitable al-ternative. Overall, we propose alien invasive Bullfrog management to be coordinated by a higher governmental body, with fi eld actions to be fi nanced/performed by local managers/owners/stakeholders.

isolatie van de voortplantingsgebieden door omheinen, waarna een tijdelijke drooglegging kan volgen met afsleping van de aanwezige Stierkikkers (zie ook Creemers 2011 voor Nederland). Een volledige demping van vijvers kan eveneens tot de mogelijkheden behoren. Nazorg de volgende jaren is essentieel opdat de voortplanting niet opnieuw start en ach-tergebleven individuen verder kunnen worden verwijderd. In geconnecteerde populaties is uitroeiing wellicht geen haalbare kaart meer. Een versnipperde eigendomsstructuur en veel hogere kosten bemoeilijken deze doelstelling. Hier kan eerder geopteerd worden voor grootschalig habitather-stel waarbij de stierkikkerpopulaties worden gecontroleerd tot een aanvaardbaar niveau (zonder dominantie van Stier-kikker in de vijvers). Bovendien zal niet alleen de StierStier-kikker eff ecten ervaren van dit beheer, maar zal de hele biodiversi-teit een positieve invloed ondervinden (Van de Meutter et al. 2008). Bijkomend kan aan de rand van deze geconnecteerde populaties een verdere verspreiding bemoeilijkt worden door actief weg te vangen. Hier kunnen dubbele schietfuiken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bio-indicatoren worden steeds vaker gebruikt als startpunt voor het afstemmen van het beheer van ree en hebben daarbij de plaats ingenomen van de voorjaarstellingen

Hierdoor mag Chinese muntjak in België niet gehouden worden, tenzij de eige- naar kan aantonen dat hij de dieren al in bezit had voor de inwerkingtreding van de positieflijst

In samenwerking met het Agentschap voor Natuur en Bos zal deze herfst ook een experiment uitgevoerd worden waarbij grotere groeiplaatsen mechanisch uitgegraven worden met een

De stierkikker of Amerikaanse brulkikker Lithobates catesbeianus (syn. Rana catesbeiana) wordt door de IUCN gecatalogeerd als één van de 100 meest invasieve

62 Invasieve uitheemse planten langs waterwegen www.inbo.be Figuur 6-2: Waargenomen verspreiding voor Boheemse duizendknoop (Fallopia x bohemica) in het studiegebied.. www.inbo.be

In wat volgt zullen we aan de hand van concrete toepassingen illustreren hoe gegevens van vrijwilligers worden gebruikt bij de uitvoering van het beleidsondersteunend

Het gecontroleerd verwerken van afgemaaide stengels of van uitgegraven wortelstokken is uiterst belangrijk om het  ontstaan  van  nieuwe  groeilocaties  te 

Samenvatting 3: Doelstellingen, soorten doelstellingen en doelstellingenhiërarchie  