• No results found

Over de afstand tussen kerkvolk en kerkleiders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over de afstand tussen kerkvolk en kerkleiders"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Over de afstand tussen kerkvolk en kerkleiders

de Groot, C.N.

Published in:

Vreemd! Varianten van verscheidenheid en verschil

Publication date: 2009

Document Version Peer reviewed version

Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

de Groot, C. N. (2009). Over de afstand tussen kerkvolk en kerkleiders. In R. Nauta (editor), Vreemd! Varianten van verscheidenheid en verschil (blz. 46-62). (Publiekslezingen Departement Religiewetenschappen en

Theologie Tilburg; Nr. 12). Vallhof Pers.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal

Take down policy

(2)

  

Van verre voorgaan

Over de afstand tussen kerkvolk en kerkleiders

Het was tijdens een van mijn eerste verblijven in een ver buitenland. Ik was de hectiek van New York beu en ik besloot de trein te nemen naar elders. Het was al avond, dus de mogelijkheden waren beperkt. Fredericksburg werd de bestemming, een stadje dat kan bogen op een historische rol in de Amerikaanse burgeroorlog, maar waar nu weinig valt te beleven. Ik vond er goedkoop onderdak in het Colonial Motel en bracht er enkele dagen door. Mensen begonnen me langzamer-hand te groeten als een bekende onbekende. Ik ging me een persona-ge in een Hollywoodfilm voelen, een stranpersona-ger, een vreemdeling. En in die buitenstaandercategorie voelde ik me thuis.

Zolang een persoon of een verschijnsel onbekend is wordt zo ie-mand of zoiets niet of nauwelijks waargenomen. Het valt buiten de interpretatiekaders en kan worden genegeerd. Met het stempel ‘vreemd’ krijgt het een plaats, weliswaar aan de rand van de wereld zoals die wordt gezien, maar het heeft een plaats.

   

De rol van voorganger is bij uitstek een beetje vreemd. In strikte zin behelst deze rol het voorgaan in gebed. Op zijn minst is degene die dit doet iemand die ervaring en expertise heeft in het benaderen van het heilige – en het heilige is het aparte, dat wat geen deel uitmaakt van de gewone gang van zaken. De voorganger staat in nauw contact met het heilige, en is zo zelf ook apart. Nu kan deze zweem van vreemdheid beperkt blijven tot de momenten waarop deze, als een primus inter

pa-res, zijn functie vervult. Maar er kan ook worden verondersteld dat de

(3)

voorganger.1De voorstelling dat de priester in eigen persoon Chris-tus zelf vertegenwoordigt en tegelijk de kerkgemeenschap, zoals de rooms-katholieke kerk leert, is een vrij stevig aangezette opvatting van voorgaan. In vieringen treedt dit type voorganger door zijn wijze van opkomen, zijn kleding, en het verrichten van speciale handelin-gen in de rol van een figuur die tehandelin-genover het kerkvolk staat, en hen zo van de heilsmiddelen kan voorzien.

Het onderscheid tussen religieuze specialisten en het gewone volk zit in de rooms-katholieke traditie ingebakken. Terwijl elke georga-niseerde religie een ordening kent tussen figuren die meer mogen en moeten doen dan anderen (taakstructuur) en lieden met meer en min-der religieus gezag (machtsstructuur), is de organisatorische orde in deze organisatie ook een uitvoerig gelegitimeerde en gesacraliseerde hiërarchie. Voorgaan gebeurt niet alleen liturgisch vanaf een zekere afstand; ook buiten de vieringen om is er een bewust gecreëerde af-stand tussen leiders en kerkvolk. De persoon die de rol van voorgan-ger bij uitstek mag bekleden is door strikte, schier onverenigbare se-lectiecriteria op afstand gezet: man, maar in principe niet gehuwd of beschikbaar voor een intieme relatie, en binnen die beperkingen schijnt zijn geaardheid volgens recente Vaticaanse richtlijnen hetero-of aseksueel te moeten zijn (want niet homoseksueel).2Verder is een ‘degelijke opleiding’ vereist.3Hoewel er natuurlijk enige ruimte kan

zitten tussen de voorschriften en de praktijk, moge duidelijk zijn dat het niet mee zal vallen mannen over te houden die aan al deze criteria voldoen. Wie wel door deze zeef zijn heen gekomen, zullen wel wat afwijken van het alledaagse, zeker in een samenleving waarin de bele-ving van seksualiteit volop in de publieke belangstelling staat. Zij zul-len deviante figuren zijn, zoals dat in de sociologie heet – een beetje bizar.

(4)

onker-kelijke omgeving waren vertrouwd met de positie vreemd te zijn, al werden ze gedurende de afgelopen twee eeuwen in toenemende mate erkend als echte Nederlanders. Katholieken in het zuiden verkeerden op regionaal niveau in een volkskerkelijke omgeving, in de zin dat het voor Limburgers en Brabanders bijna vanzelf sprak om katholiek te zijn, dus: om voor de kerk te trouwen, kinderen te laten dopen, mee te laten doen met eerste communie en vormsel, bediend te worden bij het levenseinde, waarna de kerkelijke uitvaart plaatsvond. Hetzelfde gold voor bewoners van katholieke enclaves als Twente en het West-land. Inmiddels is ook in deze gebieden deelname aan kerkelijke ritu-elen bijna iets merkwaardigs geworden – al zie ik als noorderling tot mijn verbijstering nog steeds etalages met ‘communiekleding’ in de winkelstraten van Tilburg. De brede deelname aan sommige kerke-lijke rituelen moet dus niet veronachtzaamd worden.

Daarnaast komen kerken, zoals de rooms-katholieke, voor velen in beeld via de media: mondiaal (optredens van de paus, ethische stand-punten, uitspraken en praktijken van de kerk wereldwijd), landelijk (vanwege het aan-, op- of aftreden van een van de bisschoppen) en re-gionaal (liefst met een schandaal of een conflict) en lokaal (in Tilburg bijvoorbeeld de klokkenluider van de Ringbaan West). In de media vertegenwoordigt de rooms-katholieke kerk doorgaans een positie die afwijkt van de gangbare norm: vanwege haar standpunt over (ho-mo)seksualiteit, de vrouw in het ambt, abortus en euthanasie. De kerk verschijnt bij voorkeur als unzeitgemäß. Geluiden die je als meer eigentijds zou kunnen benoemen – het protest tegen clusterbommen, bijvoorbeeld, of een pleidooi voor eerlijke handel – beklijven om een of andere reden minder goed als typische uiting van de katholieke kerk. Binnen een westerse context zijn haar standpunten in dezen nu eenmaal minder exclusief.

(5)

mevrouw – enquêteurs zijn meestal vrouwelijk – noem ik mij katho-liek.’ Zo vormen de rooms-katholieken toch nog de grootste religieu-ze groepering in dit land, met een daarbij behorende politieke rele-vantie: het halve  is katholiek, de huidige PvdA-voorzitter, Li-lianne Ploumen, is openlijk katholiek, de ChristenUnie lonkt naar de behoudende katholieken en de Socialistische Partij naar de progres-sieve. Die vreemde katholieke kerk is verbonden met een brede, sig-nificante bevolkingsgroep.

Vreemd zijn enkel die katholieken die wél betrokken zijn, als kerk-ganger, koorlid, vrijwilliger, werker en voorganger in die kerk. Er is dus een grote afstand tussen de massa’s die slechts af en toe een kerk-dienst bezoeken en degenen die de kerk leiden. En dat is wel anders geweest. Om dat te onderbouwen neem ik in enkele zinnen de proces-sen samen die in twee woorden ‘verzuiling’ en ‘ontzuiling’ zijn gaan heten. Tot in de jaren zestig bepaalden de katholieken als krachtige, emanciperende, goed georganiseerde religieuze minderheid mede het beeld van de Nederlandse cultuur, na lange tijd, sinds de Refor-matie, als achtergestelde bevolkingsgroep te hebben gegolden. Er werden katholieke scholen, ziekenhuizen, welzijnsinstellingen en an-dere collectieve voorzieningen opgericht. Katholieken werden volop door hun elite gemobiliseerd. Met het doorzetten van de natievor-ming van Nederland en de verstatelijking van zuilorganisaties, raak-ten deze instellingen religieus ontkleurd. Het katholicisme geraakte van een medebepalende in een ondergeschikte, zij het niet onaanzien-lijke, positie.

(6)

ko-men niet of veel minder opdagen in de wereld van de gelovigen, zoals voorheen in het patronaatsgebouw, de school, het ziekenhuis en het verenigingsleven buiten de parochie. Gelovigen en voorganger ko-men elkaar minder tegen en de pastoraal werker (m/v) heeft de leem-te in de presentie niet opgevuld. Er is een fysieke en geesleem-telijke af-stand ontstaan. Hoe heeft het zover kunnen komen?

De geleerden verschillen van mening over het hoe en waarom van deze vervreemding en over de rol die de kerkleiders daarin hebben gespeeld. Ik bespreek twee scenario’s die naar mijn mening een een-zijdig beeld geven van de recente ontwikkelingen, en schets vervol-gens vanaf een wat grotere afstand de situatie van waaruit de kerk komt en waarin deze zich nu bevindt.

  

Het eerste scenario stelt dat de leiders van de katholieke kerk, nadat ze lange tijd allerlei verworvenheden van de moderne tijd buiten de deur hadden weten te houden, de deur en de ramen ten lange leste open zetten, of minstens op een kier. Dat ze optrokken met het volk – onderweg naar een beloftevolle toekomst, maar dat vervolgens, toen de deuren en ramen te ver dreigden open te gaan, de toenadering tot de wereld van hogerhand een halt werd toegeroepen (Nissen, 2008). De verwachtingen ter plaatse werden zodoende niet waargemaakt, de kerk sloot toch niet aan bij wat in de wereld leefde. Het fort werd her-bouwd en gesloten. Het werd ‘erin of eruit’. Voor velen werd het ‘eruit’. De leegloop van de kerk zette in.

(7)

be-drijfsleven passen de ‘beroepsorthodoxen’ ‘zich extreem aan bij de bureaucratische organisatie, zorgen dat zij contact hebben met de topbeslissers en praten hen naar de mond, zijn weinig principieel en proberen op die manier hun carrière te versnellen’. Priesters en bis-schoppen zijn in het huidige bestel ‘getrouwd’ met het instituut kerk. De gelovigen daarentegen gebruiken de kerk zolang deze hun behoef-ten bevredigt (Goddijn, 1989, 90-93). Er dreigt dus een enorme kloof tussen een liberaler wordend kerkvolk aan de ene kant en kerkleiders die een door de organisatiecultuur afgedwongen orthodoxie aanhan-gen aan de andere kant.

Goddijn keek destijds met een allerminst naïeve blik naar de toe-komst. Als deelnemer aan en beschouwer van de vernieuwingsbewe-ging in de katholieke kerk, had hij het échec van de demoratiserings-tendensen aan den lijve ondervonden. De sterke positie van de eccle-siologisch gelegitimeerde, centralistische bestuursopvatting stond hem scherp voor ogen. Hij citeerde de toenmalige kardinaal Joseph Ratzinger, de huidige paus Benedictus , die zich al in 1975, als professor Ratzinger dus, verzette tegen de zijns inziens te ver doorge-voerde vernieuwingsbeweging na Vaticanum , waarbij hij met name Nederland en Latijns Amerika als koplopers noemde (Goddijn, 1989, 107). Al te hoog gespannen konden de verwachtingen dus niet zijn voor een kerk die de kudde erbij houdt, tegen secularisatie en res-tauratie in.

(8)

maakte de band tussen gelovigen en kerk losser, hetgeen zowel tot kerkverlating als tot een zelfstandiger opstelling van de enkele gelovi-ge binnen de kerk leidde (Laeyendecker, 1993, 123).

De kerkgeschiedenis laat een beeld zien van een kerk waarin al in de jaren vijftig het verzet tegen de seksuele moraal, tegen de gesloten mentaliteit en het klerikalisme volop broeide. Tegemoetkomen aan het breed levende ongenoegen en inspelen op het eveneens breed le-vende enthousiasme voor een nieuw katholicisme leek onvermijde-lijk, zeker vanuit de gangbare idee van de Nederlandse elite ‘dat men met zijn tijd moest meegaan’ (Kennedy, 1995). Maar is de opmars van dit geëngageerde, wereldverbeterende katholicisme ruw gestuit? Een probleem voor deze visie is wel dat het niet eenvoudig is aanne-melijk te maken dat voortzetting van de progressieve kerkpolitiek de afkalving had kunnen tegengaan. Het feit dat noch gemeenten en pa-rochies die min of meer los van de officiële kerk hun eigen vooruit-strevende weg zijn gegaan, noch de Acht Mei Beweging in staat zijn gebleken het geloof aan volgende generaties over te dragen, pleit niet in het voordeel van deze theorie. Ik zou zeggen dat de slechte verhou-ding met het volkskatholicisme, de Mariaverering en andere niet zo intellectueel-progressieve praktijken, daar wel iets mee te maken heeft, evenals de geringe investering in de geloofsopvoeding van kin-deren. Volgens Theo Schepens ligt hieronder een kerksociologische wetmatigheid. ‘Open kerken’, stelt hij, zijn weinig succesvol in het voortzetten van een doorgaande georganiseerde geloofstraditie. Strikte kerken slagen er doorgaans beter in om hun gelovigen vast te houden. Deze veronderstelling levert een andere versie op van de ge-beurtenissen in de afgelopen decennia.

        

(9)

van de hele wereldkerk beschouwden. Hij stelt de suggestieve vraag: zijn, en hierbij steunt hij op de interpretatie die Theo Schepens geeft aan de gegevens van het Europese Waardenonderzoek, zijn de radica-le vernieuwingsideeën, en de logische reacties daarop vanuit de radica- lei-ding van de wereldkerk, niet eerder aan te wijzen als factoren die de vervreemding van de kerk hebben bevorderd (Schoot, 2008, 21)?

Over dus naar de analyse van Theo Schepens. Hij ontwikkelt de hypothese dat de in Europees verband bijzonder lage betrokkenheid bij kerk en geloof van de Nederlandse katholieken te wijten zou zijn aan de vrijzinnige opstelling van de pastores alhier.6Nu valt er op die

bijzondere positie wel wat af te dingen. Het is maar hoe je het bekijkt. Schepens bekijkt de zaken vanuit de in Europees verband lage score van Nederlandse katholieken op de vraag naar het geloof in een per-soonlijke God, en vervolgens suggereert hij een verklaring vanuit de religieuze markttheorie van Rodney Stark en de zijnen. Maar zo ko-men we wel erg snel bij de usual suspects uit.

De centrale these van Stark is dat religieus pluralisme verhogend werkt op de religieuze betrokkenheid, want wanneer mensen kunnen kiezen doen de aanbieders beter hun best, en ze zijn daarin op de lan-ge termijn effectief wanneer ze holan-ge eisen aan hun beminde lan-gelovilan-gen stellen. Zo halen ze alleen echt gemotiveerde belangstellenden bin-nen, die bereid zijn zich langdurig voor de geloofsgemeenschap in te zetten. Enkel profiteren van de diensten die de kerk aanbiedt

(free-ri-ding) wordt ontmoedigd. De algemene bevinding van het Europese

(10)

lager. Zo ‘heel apart’ is de positie van de Nederlandse katholieken nu ook weer niet.

Dat neemt niet weg dat het zinvol is om te kijken naar het eigen aandeel van het religieuze aanbod in de Nederlandse ontwikkelingen. Erik Sengers heeft dat gedaan in zijn dissertatie. Zijn analyse van de recente katholieke kerkgeschiedenis in het spoor van Schepens’ per-spectief gaat op deze vraag in: zou de betrokkenheid niet of minder zijn gedaald als de kerk niet zo was veranderd of in staat was gebleken een deviante positie te handhaven (Sengers, 2003, 193). Dit is een vraag van het soort: What if… ? Op dergelijke vragen zijn geen ant-woorden te geven die op feiten zijn gestoeld, maar intrigerend zijn ze wel. Sengers redeneert op theoretische gronden dat de kerk ‘onder deze omstandigheden wel kleiner was geworden, maar dat de betrok-kenheid hoger geweest zou zijn’. Degenen die moeite hadden met de strikte leer en moraal zouden immers gestimuleerd worden de kerk te verlaten, terwijl de betrokken kerkleden zouden overblijven. Naar verwachting zou de katholieke kerk dan kleiner zijn geworden, met inderdaad een hogere participatie. Dus ja: de betrokkenheid zou zijn gestegen, van een overigens (nog) kleiner aantal katholieken.

(11)

rooms-katholieke, doen het dan ook in internationaal perspectief behoorlijk goed, vergeleken met allerlei afzonderlijke protestantse kerkgenoot-schappen (Auping, 2003).

Schepens kant zich vanuit zijn perspectief op de recente geschie-denis tegen het denkbeeld dat de boodschap van de kerk gemoderni-seerd zou moeten worden. Onder verwijzing naar organisatiekundige overwegingen stelt hij dat de centrale vraag is: ‘hoe kunnen we een traditionele boodschap, het Evangelie, op een moderne manier bren-gen?’ Mij lijkt dat inderdaad een goede vraag, maar wie hem zo stelt maakt slechts een begin met het vinden van een adequaat antwoord. De Kerk getuigt dat God de wereld liefheeft, wat een uitnodiging is om op onze beurt God en elkaar lief te hebben. Dat lijkt me een mo-gelijke verwoording van die traditionele boodschap. Maar het gaat hierin wel om deze, (laat)moderne wereld, en mensen van nu die daarin leven. Het zal in die boodschap dus om hun leven moeten gaan in een taal die zij kunnen verstaan. De continuïteit van de traditie is immers gelegen in de impact die deze in verschillende tijden en plaat-sen heeft, niet in de woordelijke herhaling ervan. Voor zover centrale katholieke leerstellingen door ‘vrijzinnige’, of door ‘orthodoxe’, ka-tholieken overboord worden gezet, wordt gezondigd tegen de organi-satiekundige beginselen van verstandige vernieuwing. Voor zover vernieuwing echter een voortzetting van de traditie beoogt, zoals in de nouvelle théologie van de jaren vijftig en in vele andere stromingen sindsdien, is op voorhand geen sprake van een breuk. Het is ook de uitkomst van een definitiestrijd over wat uiteindelijk wel en niet als voortzetting van de traditie wordt gezien (Simons en Winkeler, 1987, 331-332). Door te doen alsof wel duidelijk is wat tot het traditionele geloofsgoed hoort (geloof in een persoonlijke God) en wat niet of minder (Jezus als voorbeeld en metgezel) wordt de theologische dis-cussie over welke verkondiging als traditioneel moet gelden en welke niet, kaltgestellt.

 

(12)

ze-stig een vernieuwingsbeweging doorgemaakt zodat ze zich in korte tijd ontwikkelde van volgland naar gidsland. Daarvóór bloeide het katholicisme; erna vond de neergang plaats. Voor een verklaring wordt, natuurlijk niet alleen, gekeken naar het aandeel van de kerk zelf. De gevolgde logica is eender, al wordt de ‘schuldvraag’ net iets verschillend beantwoord. Raakte het kerkvolk van de kerk vervreemd doordat de plaatselijke voorgangers van hogerhand werden terugge-floten? Of waren zij al van de kerk vervreemd geraakt onder invloed van deze voorgangers? Beide scenario’s denken vanuit het ‘voorgan-ger-gelovige’-model. De voorgangers hebben het gedaan. Inderdaad is die vreemde figuur van wie het heil wordt verwacht een geschikte kandidaat om het onheil aan toe te schrijven. Aandacht voor de rol van de clerus moet echter in een breder perspectief staan. Er is geen schuldige, geen ‘verraad der clercken’. Het is de kunst om met onze verklaringen niet zozeer de vadermoord te voltrekken, als wel oog te krijgen voor de dynamiek waarbinnen voorgangers en gelovigen ope-reren en inzicht te winnen in de wijdere verbanden van natie en we-reldkerk waarvan deze figuratie deel uitmaakt. Het is de vraag in hoe-verre er, zowel in de vernieuwingsjaren als in de restauratiefase, ruimte was voor een andere koers (Dobbelaere 2003, 26-29).

Uit oral history zoals de door Marga Kerklaan opgetekende per-soonlijke verhalen in Van huis uit rijst een levendig maar meerduidig beeld op van de rol die de katholieke godsdienst in het leven van men-sen heeft gespeeld. Een en dezelfde religieuze leer blijkt voor sommi-gen een steun, voor anderen een kwelling te zijn geweest, en soms ook het een, dan weer het andere in een zelfde leven. Welke richting het opging, kon afhangen van het gezin waarin men groot werd, de plaats waar men woonde, de instelling van de plaatselijke pastoor, het beleid van het bisdom, en niet te vergeten het eigen karakter. Het belang van de omstandigheden betekent echter niet dat de leer zelf er niet meer toe zou doen. Toen daar eind jaren zestig verschuivingen in werden aangebracht, had dit grote gevolgen.

(13)

preekstoel?”’ (Kerklaan, 1994, 296). De naderhand door vooruitstre-vende katholieken nogal eens verheerlijkte jaren van het Tweede Va-ticaans Concilie en vooral het landelijke Pastoraal Concilie komen er in veel interviews niet gunstig van af. Maar dat wil bepaald niet zeg-gen dat het daarvoor zoveel beter was. Levens die afgestemd waren geweest op een ferm geloof en een strikte moraal kwamen door de li-beralisering in een schril licht te staan. Niet zo vreemd dus dat de ge-boden geestelijke vrijheid meestal benut werd om de kerk de rug toe te keren. Dat veranderingen gevaarlijk zijn voor het behoud van de kudde klopt. Maar ook dat ze riskanter worden naarmate er langer mee wordt gedraald. Uit de interviews komt bovendien naar voren dat de vernieuwingen die werden doorgevoerd, te zeer op religieuze virtuozen waren gericht om bij het gewone kerkvolk aan te kunnen slaan. Het idee van de kerk als Gods volk onderweg ging aan een groot deel van het gewone kerkvolk voorbij.

Welke zijn dan nu de kansen voor de kerk? Internationaal vergelij-kende studies wijzen uit dat de omstandigheden in Nederland niet erg gunstig zijn voor grote kerkelijke belangstelling: religieus hete-rogeen, een feminiene cultuur, een betrekkelijk sterke verzorgings-staat (Verweij, 1998) en een hoge mate van bestaanszekerheid (Norris en Inglehart, 2004). Al deze factoren blijken samen te gaan met een la-ge kerkelijke betrokkenheid. Met louter het uitdrala-gen van het Evan-gelie wordt in brede lagen van de bevolking dan nog steeds geen hoge betrokkenheid bij kerk en geloof gegenereerd. Tenzij de katholieke kerk zich verbindt met een maatschappelijk breed gedragen zaak, is niet te verwachten dat er veel groei staat aan te komen.

(14)

ver-langens van de mensen dat er een uitnodiging tot participatie vanuit gaat.

Uitgebreid onderzoek naar groeifactoren bij geloofsgemeen-schappen in de Verenigde Staten wijst uit dat orthodoxie niet de voornaamste krachtbron is. Belangrijk is dat er vrijwilligers zijn (die moet je dus niet wegjagen (Janssen en Zuidberg 2008)), dat er kinder-en jeugdwerk is kinder-en dat er opkinder-enheid is jegkinder-ens nieuwe ledkinder-en (Brouwer e.a., 2007, 111). In de Amerikaanse cultuur spreekt men van een

con-gregation, een groep waar je bij hoort. ‘Openheid’ slaat hier dus op de

toegankelijkheid voor nieuwe leden. In de Europese cultuur spreekt men van een kerk – waar je naartoe gaat. ‘Openheid’ is hier des te be-langrijker, en wel in de vorm van toegankelijkheid van de kerkelijke dienstverlening (De Groot, 2006). Veel mensen zien de kerk als een nuttige instelling, vooral omdat ze rituelen biedt bij huwelijk, ge-boorte en dood. Mede op grond van parochieonderzoek dat ik in sa-menwerking met het Kaski uitvoerde (De Groot, Kregting en Borg-man, 2005), meen ik dat er vooral kansen voor de kerk zijn wanneer profilering en toegankelijkheid samengaan. Deze opstelling levert geen terugkeer naar het massakatholicisme op, maar wel mogelijkhe-den tot dienstverlening aan grote groepen mensen en actieve partici-patie van de kant van een minderheid van de bevolking, wellicht ge-durende bepaalde perioden in hun leven.

(15)

kerkelijke zin. Hier treedt de vreemdheid van de voorganger scherp naar voren.

Een zekere afstand tussen kerkleiders en kerkvolk hoort erbij. In de huidige context, waarin diverse aanbieders van zin en ritueel zich met allerhande vreemde waren op de religieuze markt melden, ver-schijnt deze afstand wellicht zo: priesters en andere pastorale be-roepskrachten opereren als religieuze virtuozen, met groepen van sterk religieus geïnteresseerden om hen heen, of achter hen. Op deze virtuoze leidslieden, op deze vreemde vertegenwoordigers van een uit het verleden vertrouwde traditie, wordt bij gelegenheid een be-roep gedaan door mensen die op enige afstand van de kerk staan.



Afstand tussen kerkvolk en kerkleiders is normaal. Voorgangers zijn per definitie een beetje vreemd. In de rooms-katholieke kerk betekent leiding voorgaan, waarbij de ‘vreemdheid’ van de leiding structureel wordt gecultiveerd. Dit model werkt voor zover en voor zolang als het omgeven is met een behoorlijke mate van vanzelfsprekendheid. In Nederland is de geloofwaardigheidsstructuur van dit katholieke, kle-rikale kerkmodel echter zodanig aangetast, dat gesproken kan wor-den van een kloof tussen een flink deel van het kerkvolk en de kerklei-ding.

Volgens sommigen heeft de centrale kerkleiding hierin een eigen aandeel gehad: de veelbelovende progressieve ontwikkelingen werd een halt toegeroepen, waardoor velen de kerk gefrustreerd verlieten – fysiek of mentaal. Volgens anderen was de vrijzinnige ontsporing van lokale pastores juist een oorzaak van afnemende kerkelijke betrok-kenheid en vervolgens van hun geloof.

(16)
(17)

Literatuur

Auping, John A. (2003). The Dynamics of Growth in Christian Churches, Paper presented at the Annual Meeting of the Society for the Scientific Study of Religion, Norfolk, .

Brouwer, Rein, Kees de Groot, Henk de Roest, Erik Sengers en Sake Stop-pels (2007). Levend lichaam: dynamiek van christelijke geloofsgemeenschap-pen in Nederland, Kamgeloofsgemeenschap-pen: Kok.

Dobbelaere, Karel (2003). ‘Trends in de katholieke godsdienstigheid eind 20steeeuw: België vergeleken met West- en Centraal-Europese Landen’,

in: Tijdschrift voor sociologie 24(1), 9-36.

Draulans, Veerle en Loek Halman (2005). ‘Mapping Contemporary Europe’s Moral and Religious Pluralistic Landscape: An Analysis Based on the Most Recent European Values Study Data’, in: Journal of Contem-porary Religion 20(2), 179-193.

Goddijn, Walter (1989). Kerk en kudde: tussentijdse balans van een geloofsge-meenschap. Baarn: Arbor.

Groot, Kees de (2006), ‘At your service. A Congregational Study in Dutch Catholicism’, International Journal of Practical Theology 10(2), 217-237. Groot, Kees de, Joris Kregting en Erik Borgman (2005). ‘The Positioning of

the Parish in a Context of Individualization’, in: Social Compass. 52(2), 211-223.

Halman, Loek, Ruud Luijkx en Marga van Zundert (2005). Atlas of European Values [European Values Studies, v. 8]. Leiden: Brill/Tilburg Univer-sity.

Halman, Loek en Veerle Draulans (2006). ‘How secular is Europe?’, in: Bri-tish Journal of Sociology 57(2), 263-288.

Janssen, Marie-José en Gerard Zuidberg (2008). Pastores gaan voorbij: wit-boek over kracht en pijn van vrijwilligers in de katholieke kerk. Kampen: Ten Have.

Kennedy, James (1995). Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig. Amsterdam/Meppel: Boom.

Knibbe, Kim (2007). Faith in the Familiar: Continuity and Change in Religious Practices and moral orientations in the south of Limburg, the Netherlands. Amsterdam [dissertatie Vrije Universiteit].

– (2008). ‘The Role of Religious Certainty and Uncertainty in Moral Orien-tation in a Catholic Province in the Netherlands’, in: Social Compass 55(1), 20-30.

Laeyendecker, L. (1993). Om de beheersing van het charisma: heil en macht in de R.K. Kerk. Amsterdam [etc.]: North-Holland.

Nissen, Peter (2008). ‘Restauratie in de rooms-katholieke kerk. Kerk zijn met de ramen open of met de ramen dicht?’, in: Theologisch Debat 5(1), 4-15. Norris, Pippa en Ronald Inglehart (2004). Sacred and secular: religion and

(18)

Sengers, Erik (2003). ‘Al zijn wij katholiek, wij zijn Nederlanders’. Opkomst en verval van de katholieke kerk in Nederland sinds 1795 vanuit rational-choice perspectief. Delft: Eburon.

Schoot, Henk (2008). ‘De katholieke kerk van Nederland in restauratie?’, in: Theologisch Debat 5(1), 16-26.

Simons, Ed en Lodewijk Winkeler (1987). Het Verraad der Clercken. Intellec-tuelen en hun rol in de ontwikkelingen van het Nederlandse katholicisme na 1945. Baarn: Arbor.

Stark, Rodney en Roger Finke (2000). Acts of Faith. Explaining the Human Side of Religion. Berkeley: University of California Press.

Verweij, Johan (1998). Secularisering tussen feit en fictie: een internationaal vergelijkend onderzoek naar determinanten van religieuze betrokkenheid. Tilburg: Tilburg University Press.

Wegman, H.A.J. (1991). Riten en mythen: liturgie in de geschiedenis van het christendom. Kampen: Kok.

noten

1. Wanneer aan degenen die men in het gebed voorgaat eveneens de eis wordt gesteld om afstand te nemen van het zondige volk, kan de schare erg klein worden. In extremis draagt de priester de mis alleen op en houdt daarmee in feite op voorganger te zijn, een ontwikkeling die in de tiende eeuw opgang deed (Wegman, 1991, 228).

2. Zie Instruction Concerning the Criteria for the Discernment of Vocations with regard to

Persons with Homosexual Tendencies in view of their Admission to the Seminary and to Holy Orders (Congregatie voor Katholieke Educatie, 2005)

http://www.vatican.va/roman_curia/congregations/ccatheduc/documents/rc_con _ccatheduc_doc_20051104_istruzione_en.html [geraadpleegd 26-6-2008]

3. ‘In de Latijnse katholieke Kerk worden slechts tot de priesterwijding toegelaten zij die man zijn, een degelijke opleiding hebben genoten en bereid zijn tot het

onderhouden van het celibaat’ (Bisschoppelijke Brief Kerk, Eucharistie en Priesterschap, Utrecht: , 2008, 10). Zie

www.katholieknederland.nl/documents/2008/Kerk,%20Eucharistie%20en%20Pri esterschap.pdf [geraadpleegd 26-6-2008].

4. Opgenomen in Goddijn, 1989, 89-114.

5. Hierin werd – tegen een alhier levende verwachting in – het verbod op kunstmatige geboortenbeperking gehandhaafd en aangescherpt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Hoewel het aandeel moeilijk ver vulbare vacatures in het openbaar bestuur en bij de Politie lager is dan in het taakveld zorg en welzijn en in het taakveld onderwijs en

Binnen één samenwerkingsverband is gekozen voor een variant hierop, het matrixmodel, waarbij niet één centrumgemeente als gastheer optreedt, maar waar de gastheerfunctie voor de

Een andere vorm van maatschappelijke schade vloeit voort uit het collegegeldkrediet. Het collegegeldkrediet is een lening die wordt afgesloten om het collegegeld

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Deze fase is bedoeld om een eerste indruk te krijgen van het gebruik van de nieuwe methodiek bij alle instellingen, of medewerkers worden getraind, of het nut van het handboek

Maar dat besef is duidelijk niet aanwezig in Rome, waar het dogma en het instituut kerk ver boven de kernwaarden van het geloof en het respect voor de individuele gelovige

Steeds meer mensen laten met een ketting zien: reanimeer mij alsjeblieft niet.. 12 oktober