• No results found

23-05-2011    Lotte Loef, Manja Abraham, Oberon Nauta Recedivemonitor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "23-05-2011    Lotte Loef, Manja Abraham, Oberon Nauta Recedivemonitor"

Copied!
201
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Recidivemonitor

Recidivemeting trajecten Jeugd en Veiligheid 2010

Lotte Loef Oberon Nauta Manja Abraham

(2)

Recidivemonitor

Recidivemeting trajecten Jeugd en Veiligheid 2010

Amsterdam, 23 mei 2011

Lotte Loef Oberon Nauta Manja Abraham

DSP – groep BV Van Diemenstraat 374 1013 CR Amsterdam T: +31 (0)20 625 75 37 F: +31 (0)20 627 47 59

(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding 3

1.1 Recidivemeting 3

1.2 Kanttekeningen 4

1.3 Leeswijzer 7

Algemene conclusies 8

2 Doelgroep vergelijking 19

3 Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven (NP) 23 4 Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 34 5 Jeugdinterventieprogramma: Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 44

6 Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer

(NPT) 54

7 Jeugdinterventieprogramma: de Uitdaging 65

8 Jeugdreclassering (inclusief CRIEM) 75

9 ITB Harde Kern & GBM 85

10 Nulmeting Traject Vroege Starters (TVS) 92

11 Nulmeting Aanpak van 8 tot 8 98

12 Nulmeting JoVo Aanpak 104

Bijlagen 110

Bijlage 1 Zinvolle tijdsbesteding 111

Bijlage 2 Aanvullende tabellen 118

Bijlage 3 Verantwoording van het onderzoek 186

Bijlage 4 Analyse dagbesteding 194

Bijlage 5 Delictindeling naar zwaarte en soort 197

Bijlage 6 Recidive in nationaal perspectief 199

(4)

1 Inleiding

1.1 Recidivemeting

Binnen het beleid Jeugd en Veiligheid van de gemeente Amsterdam worden meerdere interventies voor risico- en probleemjongeren gefinancierd. Daar- naast is er de reguliere aanpak in het kader van het jeugds trafrecht, zoals de maatregel jeugdreclassering. Bij jongeren die deelnemen aan deze tra- jecten is veelal sprake van dreigende of actuele contacten met politie en/of justitie. Het doel van de interventies is dan ook om delictrecidive en herh a- ling van het politiecontact te voorkomen en de jongeren toe te leiden naar werk of school. De interventies worden jaarlijks of doorlopend geëvalueerd op doelmatigheid en/of effectiviteit.

Voor een tiental trajecten (zeven interventies en drie reclasseringstrajecten van Bureau Jeugdzorg Amsterdam) laat de gemeente vanaf 2010 structureel een recidivemeting uitvoeren. Door de meting steeds te herhalen kan de bijdrage die de trajecten leveren aan het verdere voorkomen van delictg e- drag op langere termijn worden beoordeeld. In dit rapport wordt verslag ge- legd van de recidivemeting van juli 2010. In 2008 werd reeds een eerste recidivemeting gedaan van een aantal van deze trajecten (Nauta, 2008).

Trajecten

Binnen de huidige meting is vastgesteld welk deel van de jongeren, dat in 2007, 2008 en 2009 uitstroomde uit een van de tien geselecteerde trajecten, recidiveerde. De volgende tien jeugdinterventies en reclasseringstrajecten1 zijn onderzocht:

1 Nieuwe Perspectieven (NP)

2 Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 3 Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 4 Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) 5 De Uitdaging

6 Jeugdreclassering bij BJAA regulier

7 Jeugdreclassering met ITB Harde Kern of gedragsbeïnvloedende maa t- regel

8 Traject Vroege Starters (TVS) 9 Tot 8 Aanpak

10 Jong Volwassenen Aanpak Reclassering Nederland

Een jongere wordt binnen dit onderzoek aangemerkt als recidivist wanneer deze geregistreerd staat voor een strafbaar feit2 in het arrondissementssys- teem van het parket Amsterdam dat gepleegd is na uitstroom uit de betre f- fende interventie (zie bijlage 3 voor een uitgebreide beschrijving van de on- derzoeksmethode).

Noot 1 De toezichttrajecten van de Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Amsterdam en de JoVo Aanpak van Reclassering Nederland kunnen strikt genomen niet worden gezien als een ge- dragsinterventie omdat de programma’s ten dele een sanctionering betreffen.

Noot 2 Zaken die vallen onder de jurisdictie van de kantonrechter, zijn buiten beschouwing gelaten (zie bijlage 2 voor een toelichting op de onderzoeksaanpak). Onder andere leerplichtzaken en ve r- keersovertredingen vallen onder de jurisdictie van deze rechters.

(5)

1.2 Kanttekeningen

Voorafgaand aan de lezing van dit rapport is het belang rijk kennis te nemen van een aantal kanttekeningen bij de evaluatie die in deze paragraaf g e- maakt wordt.

Definitie recidive

Recidive betekent ‘het herhalen van een misdrijf’. Voor het vaststellen van recidive is gebruik gemaakt van registratiegegevens van misdrijven in het arrondissementsparket Amsterdam (Compas) en het registratiesysteem van de politie Amsterdam-Amstelland (Basis Voorziening Handhaving, BVH).

In het parketsysteem zijn alle strafbare feiten geregistreerd van personen tegen wie de (Amsterdamse) politie een proces-verbaal heeft opgemaakt en heeft ingezonden naar het Openbaar Ministerie vanwege h et vermoeden van het plegen van een strafbaar feit. Per trajectdeelnemer kan op basis van dit systeem worden vastgesteld of zij verantwoordelijk worden gehouden voor strafbare feiten die gepleegd zijn binnen 2,5 jaar na uitstroom uit hun interventie (zie voor een gedetailleerde beschrijving van de onderzoeksaa n- pak bijlage 3).

Naast Compas is het registratiesysteem BVH van de Amsterdamse politie geraadpleegd. Dit systeem bevat meer informatie dan het parketsysteem omdat het ook meldingen aan en observaties van de politie kent die niet geleid hebben tot het inzenden van een proces-verbaal. Deze aanvullende informatie is vooral nuttig voor het vaststellen van probleemgedrag dat niet tot een strafzaak leidde. In aanvulling op de Compas-analyse is daarom voor een steekproef van in totaal 500 trajectdeelnemers van de tien inter- venties en trajecten nagegaan in hoeverre de uitgestroomde trajectdeelne- mers opnieuw voorkomen in het registratiesysteem van het korps Amster- dam-Amstelland.

Een belangrijk deel van de trajectdeelnemers staat niet in Compas geregi- streerd voor strafbare feiten, gepleegd voorafgaand aan deelname van de interventie.3 Een strafbaar feit dat na uitstroom uit het traject gepleegd wordt en leidt tot een registratie in Compas, zou formeel genomen de jongeren tot first offender kwalificeren en niet tot recidivist. Ten behoeve van de lees- baarheid en eenduidigheid worden echter alle jongeren die na uitstroom voor een strafbaar feit in het parketsysteem geregistreerd staan aangemerkt als 'recidivist', ongeacht de vraag of de registratie betrekking heeft op een eerste strafbare feit dan wel betrekking heeft op een tweede of later delict4.

Onvolledig beeld

Op basis van de beschikbare gegevens kan niet de volledige incidentie van recidive vastgesteld worden. Het ophelderingspercentage van misdrijven ligt rond de 23%5, wat betekent dat de trajectdeelnemers vermoedelijk vaker recidiveren dan op grond van de beschikbare justitiële documentatie kon worden vastgesteld. Bovendien is binnen dit onderzoek uitsluitend gewerkt

Noot 3 Om in aanmerking te komen voor een interventietraject is het niet strikt noodzakelijk om veroordeeld te zijn voor een misdrijf. Overtredingen of bepaald type probleemgedrag kan al aanleiding geven voor deelname aan een interventietraject.

Noot 4 Waar in dit rapport over delicten wordt gesproken, worden misdrijven bedoeld.

Noot 5 Kalidien, S.N. (red.), Eggen, A.Th.J. (red.), 2008, Criminaliteit en rechtshandhaving 2008, WODC/CBS, Den Haag.

(6)

met registraties afkomstig van de Amsterdamse politie en het Compassys- teem van het parket Amsterdam. Constateringen van pr obleem/strafbaar gedrag door de politie in andere korpsen blijven zodoende buiten bescho u- wing. Op grond van het beperkte ophelderingspercentage en de onvolledig- heid van de justitiële documentatie lijkt het aannemelijk dat het werkelijke recidiveniveau hoger ligt dan in deze rapportage wordt berekend.

Onvolledige onderzoeksperiodes

Binnen deze meting van de recidivemonitor worden trajectdeelnemers on- derzocht die in de jaren 2007, 2008 en 2009 uitstroomden. Omdat de justit i- ele gegevens in juli 2010 werden geraadpleegd kon voor het jaarcohort 2007 maximaal 2,5 jaar worden overzien. Voor de trajectdeeln emers die in 2008 uitstroomden kon 1,5 jaar volledig onderzocht worden en voor de tr a- jectdeelnemers uit 2009 bedroeg de periode slechts een half jaar. Deze s i- tuatie leidt ertoe dat binnen één interventie een onderlinge vergelijking tu s- sen de jaren niet goed gemaakt kan worden.

Ook wat de korte termijn recidive betreft, die wel voor alle cohorten ove rzien kan worden, is een vergelijking niet zonder meer mogelijk. De korte te rmijn recidive blijkt namelijk gevoelig voor een na-ijleffect. Dat wil zeggen dat wanneer de recidive binnen een jaar wordt vastgesteld direct na afloop van dat jaar de recidive lager uitvalt dan wanneer 2,5 jaar na uistroom uit de interventie de korte termijn recidive wordt vastgesteld. Reden hiervoor is dat bepaalde incidenten pas naderhand worden opgehelderd of dat zaken pas na verloop van tijd doorsijpelen naar het Openbaar Ministerie. De korte te r- mijn recidive kan als gevolg van deze situatie uiteindelijk maximaal een de r- de hoger komen te liggen dan het cijfer dat berekend wordt direct na afloop van het eerste jaar na uitstroom. In dit rapport speelt het na-ijleffect met name bij het jaar cohort 2009 en het cohort tweede helft 2008.

Vergelijkbaarheid met eerder onderzoek

DSP deed eerder onderzoek naar de incidentie van recidive onder interven- tiedeelnemers6. De systematiek van dat onderzoek stemt grotendeels over- heen met het huidige. Toch is een vergelijking tussen beide onderzoeken niet zonder meer mogelijk. Hiervoor zijn de volgende redenen:

• De vorige meting ging over interventiedeelnemers die in 2004 en 2005 uitgestroomd waren. De meting werd verricht in oktober 2008 waardoor voor bijna alle deelnemers 3 jaar kon worden overzien. In de huidige m e- ting kan voor de meerderheid van de jongeren een veel minder lange p e- riode worden overzien. Alleen het incidentiecijf ers voor het hele jaar 2007 is te vergelijken met het incidentiecijfers tot en met 2,5 jaar uit de eerdere meting.

• De onderzochte interventies zijn uitgebreid. Toegevoegd zijn de nieuwe interventies 8 tot 8 Aanpak, JoVo Aanpak en Traject Vroege Starters.

Vervallen is de interventie En Nu Iets Positiefs: de interventie Nazorg Harde Kern Jeugd tenslotte heet nu Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT).

Noot 6 Nauta, O., (2008). Recidivemeting trajecten aanpak en preventie jeugdcriminaliteit- eerste recidivemeting onder trajectdeelnemers van zes Amsterdamse jeugdinterventies en de Jeug d- reclassering. Amsterdam: DSP-groep (in opdracht van de Dienst Maatschappelijke Ontwikke- ling)

(7)

• Aan de recidivemeting is een zogenaamde ‘survival analyse methode’

toegevoegd. Met deze methode kan de gemiddelde recidive binnen 2,5 jaar worden geschat ook al hebben niet alle uitgestroomde trajectdee l- nemers die periode doorlopen. De methode houdt rekening met verschil- len in de tijd dat de personen in het onderzoek konden worden gevolgd (zie bijlage 3). Zo wordt bijvoorbeeld het percentage recidivisten binnen 1,5 jaar berekend over alleen de trajectdeelnemers van wie ook min imaal 1,5 jaar overzien kon worden ten tijde van de huidige meting. Hierdoor wordt voorkomen dat een vertekend beeld ontstaat doordat jong eren als

‘niet-recidivisten’ worden aangemerkt terwijl ze in werkelijkheid de gehele recidive periode nog niet hebben doorlopen.

• Met betrekking tot de BVH analyse is een engere definitie gehanteerd.

Waar tijdens de vorige meting werd gekeken naar alle rollen, is nu alleen de rol van de verdachte beschouwd.

Recidivemonitor is geen effectiviteitmonitor

De recidivemonitor is geen effectiviteitevaluatie maar een meetsystematiek waarmee kan worden vastgesteld hoe het de jongeren na u itstroom uit de interventie, in termen van justitiecontacten, politiecontacten en school - en werkparticipatie, vergaat. Omdat de meting periodiek herhaald wordt kan bovendien worden vastgesteld of de resultaten van de interventie in de loop van de tijd veranderen zodat bijvoorbeeld kan worden bepaald of tussentij d- se bijstellingen van het programma effect sorteren. Ook is het mogelijk op basis van de recidivemonitor vast te stellen welke doelgroepen wel en welke doelgroepen minder baat hebben bij de verschillende interventies zodat een gerichter doelgroepenbeleid kan worden gevoerd.

Geen controlegroep

Om betrouwbaar de effectiviteit van een interventie te meten zou in beginsel een vóór- en een nameting moeten worden verricht onder trajectdeelnemers en onder leden van een controlegroep die bestaat uit vergelijkbare jongeren die geen interventie hebben doorlopen. Wanneer uit deze metingen blijkt dat jongeren na afloop van de interventie vaker het beoogde gedrag vertonen en deze gedragsverbetering niet optreedt bij de jongeren uit de controle- groep dan is de interventie bewezen effectief.

Een dergelijk onderzoek stuit momenteel echter op ethische bezwaren. In beginsel is het namelijk niet aanvaardbaar dat een jongere die in aanme r- king komt voor een jeugdinterventie toch niet mag deelnemen. In dat geval wordt hem of haar hulp onthouden en is bovendien sprake van rechtsong e- lijkheid. Mogelijk dat in de toekomst alsnog gewerkt zal gaan worden met controlegroepen.

Definitie ‘succesvol afgerond’

Binnen de recidivemonitor wordt een onderscheid gemaakt tussen trajecten die succesvol zijn afgerond en trajecten die niet-succesvol zijn afgerond.

Wat onder beide termen verstaan moet worden verschilt echter per interve n- tie. Zo hanteert de ene interventie als definitie voor ‘succesvol afgerond’ dat de jongere op een vastgesteld minimum aantal contactmomenten aanwezig was, terwijl de andere interventie een traject pas als geslaagd beschouwd wanneer ook daadwerkelijk verbetering heeft plaatsgevonden op één of meer leefgebieden. Deze verschillen leiden er toe dat sommige interventies meer dan 90% van hun trajecten succesvol afronden terwijl bij andere inte r- venties juist minder dan de helft slaagt. Omdat de recidivecijfers uitsluitend berekend worden voor interventiedeelnemers die met succes hun interventie

(8)

afronden zijn de definitieverschillen vermoedelijk van invloed op de recidiv e- cijfers. Dat wil zeggen dat bij interventies die een strenge definitie voor ‘su c- cesvol afronden’ hanteren een relatief lagere incidentie van recidive ve r- wacht kan worden dan bij interventies waar bijna iedereen ‘slaagt’.

Tussentijdse wijzigingen in opzet van de interventie

Binnen deze monitor wordt vastgesteld wat de incidentie van recidive is voor jongeren die in de periode 2007 – 2009 uit een van de tien onderzochte interventies uitstroomden. De opzet van de interventies wordt, met het doel de effectiviteit te vergroten, soms echter bijgesteld. Deze bijstellingen ku n- nen van invloed zijn op de recidivecijfers. Om deze doorwerking ook syst e- matisch vast te stellen moet een voldoende lange periode worden overzien.

Dat betekent dat de effecten van recente bijstellingen in de interventies nog niet zichtbaar zijn in de cijfers.

Onderlinge vergelijking jeugdinterventies

Een onderlinge vergelijking van de recidivecijfers van de afzonderlijke inter- venties is weinig zinvol, omdat de interventies verschillende doelgro epen bedienen die qua risicoprofiel onderling verschillen. Op grond van de in d e- ze rapportage beschreven analyse kan zodoende niet worden vastgesteld in hoeverre de ene interventie effectiever is in het voorkomen van recidive dan de andere interventies.

Kleine aantallen

Het aantal trajectdeelnemers per interventie verschilt tussen de interventies.

Sommige interventies kennen honderden deelnemers per ja ar terwijl de in- stroom bij anderen minder dan 50 bedraagt. Bij interventies met weinig deelnemers levert een statistische benadering van de onderzoeksresultaten geen betekenisvolle uitkomsten op. Dat wil zeggen dat bij lage aantallen het geen zin heeft het recidiveniveau uit te drukken als percentage of te spr eken van bepaalde relaties tussen achtergrondkenmerken en recidive.

Het probleem kan zich echter ook voordoen bij grote interventies wanneer binnen de statistische analyses deelpopulaties onderling worden vergeleken (bijvoorbeeld man/vrouw) en één of meer van deze deelpopulaties een g e- ring aantal kent.

Binnen dit rapport wordt als regel gehanteerd dat als de (deel)populatie minder dan 20 bedraagt geen percentage wordt genoemd in de verklare nde teksten. In dergelijke situaties worden zo nodig wel de absolute aantallen genoemd, bijvoorbeeld: ‘12 van de 14 jongeren staan geregistreerd voor een strafbaar feit’.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk worden de overkoepelende conclusies uit de reci- divemonitor weergegeven. In hoofdstuk 3 t/m 12 wordt per afzonderlijke interventie en trajecten van jeugdreclassering verslag gelegd van de analyse naar de relatie tussen een aantal achtergrondkenmerken van de trajectdee l- nemers en de incidentie van recidive. In bijlage 2 worden per interventie tabellen weergegeven waarin aanvullende tabellen behorende bij de hoofd- stukken worden weergegeven. In bijlage 3 wordt de methode van onderzoek toegelicht. In bijlage 4 tenslotte wordt een overzicht gegeven van de gehan- teerde definities.

(9)

Algemene conclusies

Binnen de recidivemonitor worden elf onderzoeksvragen beantwoord (zie bijlage 3 voor de methodische verantwoording). In dit hoofdstuk worden, aan de hand van deze onderzoeksvragen, de belangrijkste conclusies getrokken.

In de tekst van dit hoofdstuk wordt de lezer op verschillende plekken door- verwezen naar de volgende hoofdstukken waarin de interventies afzonderlijk worden beschreven.

1 Hoeveel jongeren zijn uitgestroomd uit de verschillende trajecten in de drie jaar voorafgaand aan de meting (onderverdeeld in halfjaarcoho r- ten)?

Tussen de interventies bestaat grote verschillen tussen de in - en uitstroom- cijfers. De reguliere jeugdreclassering kende de hoogste uitstroom in 2007, 2008 en 2009 van in totaal 1.732 jongeren. Ook uit Nieuwe Perspectieven (NP) en Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) was de uitstroom hoog, respectievelijk 1.429 en 926. De drie interventies Traject Vroege Starters (TVS), de 8 tot 8 Aanpak en de Jong Volwassenen Aanpak (JoVo) startten zeer recent. Van deze trajecten stroomden logischerwijs nog maar weinig deelnemers uit (respectievelijk 16, 98 en 39) in de onderzochte jaren7. Het aantal trajectdeelnemers in deze drie trajecten groeit echter gestaag.

Voor een volledig beeld van de uitstroom van trajectdeelnemers, zie tabel 2.1 in het volgende hoofdstuk

2 Welk deel van de ingestroomde jongeren sluit het traject positief af?8

De mate waarin deelnemers de trajecten volledig afrondden (en dus niet voortijdig uitvielen), varieert van interventie tot interventie. NP, NPP en Re- socialisatie en Begeleiding (R&B) zijn de programma's met het hoogste pe r- centage succesvolle afrondingen (resp. 94%, 95%, 93%). Bij R&B lijkt spr a- ke van een toename van het aandeel succesvolle trajecten in de afg elopen jaren, waar dit bij de andere trajecten stabiel was.

Twee interventies die pas in 2008 gestart zijn, Aanpak 8 tot 8 en JoVo Aa n- pak hebben het laagste percentage succesvolle afrondingen, respectievelijk 52% en 26%. Hier is echter sprake van een vertekend beeld: succesvolle trajecten duren over het algemeen genomen langer en waren dus veelal nog lopende ten tijde van dit onderzoek. Niet-succesvolle trajecten hebben een kortere duur en waren daarom vaak wel al afgerond ten tijde van de meting.

Bij de Aanpak 8 tot 8 is sprake van een toename van het aandeel succesvo l- le trajecten in de meest recente cohorten.

Noot 7 In deze gevallen 2008 en 2009.

Noot 8 Het begrip 'positief afsluiten van een traject' wordt binnen dit onderzoek niet expliciet geoperationaliseerd. Dat betekent dat iedere interventie zelf moet aangeven wat zij onder het begrip verstaat. (Zie paragraaf ‘kanttekening bij het onderzoek’ in het inleidende hoofdstuk.)

(10)

Ook de Uitdaging en Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) kenden een aanzienlijk percentage afhakers (respectievelijk 36% en 24% doorli epen geen volledig traject). In beide programma's zijn de cijfers per cohort wiss e- lend, mede veroorzaakt door het beperkte aantal deelnemers in deze traje c- ten.

Van de jeugdreclasseringtrajecten is onbekend of ze volledig doorlopen zijn of vroegtijdig beëindigd.

Voor een volledig beeld van de mate van afronding van een traject, zie t abel 2.2.

3 Hoe is de verdeling binnen de cohorten ingestroomde trajectdeelnemers naar:

• leeftijd;

• geslacht;

• etniciteit;

• risicoprofiel, in termen van het aantal geregistreerde delicten voo raf- gaand aan deelname aan de interventie;

• hoofdprofielen voorafgaand aan deelname interventie;

• zwaarte van zwaarst geregistreerde strafbare feit gepleegd voorafgaand aan deelname interventie;

• vrijwillige deelname en deelname in gedwongen kader.

Leeftijd

De jongste trajectdeelnemers vinden we vooral terug binnen NPP, waar op het moment van uitstroom tweederde van de deelnemers jonger was dan 16 jaar.

De programma's waarvan de grootste groep trajectdeelnemers 16 tot 18 jarigen waren zijn NP en R&B (resp. 42% en 43%). Ook bij de Uitdaging (42%), jeugdreclassering (39%) en NPT (29%) komt deze leeftijdsgroep veel voor, hoewel het niet de grootste categorie in deze programma's is.

Jongvolwassenen (18 jaar en ouder) zien we terug in de JoVo aanpak, waar ze de volledige doelgroep beslaan, bij NPT (68%), de Uitdaging (52%), jeugdreclassering regulier (43%) en jeugdreclassering met ITB Harde Kern (61%).

Het meest verdeeld qua leeftijd waren de deelnemers aan NP en de Aanpak 8 tot 8, waar zowel jongeren onder de 16 jaar, tussen 16 en 18 jaar en bo- ven de 18 jaar in ongeveer gelijke aantallen/percentages uitstroomden.

Voor een volledig beeld van de leeftijd van trajectdeelnemers, zie tabellen B3.1, B4.1 t/m B12.1.

Geslacht

Een aantal trajecten werd alleen gevolgd door mannelijke deelnemers, na- melijk R&B, de Uitdaging en de JoVo Aanpak.

Van de overige trajecten was ook het merendeel van de deelnemers mann e- lijk, maar het aandeel meisjes varieerde in verschillende trajecten.

Waar in 8 tot 8 Aanpak, NPT en ITB Harde Kern 90% of meer mannelijk is,

(11)

waren onder deelnemers van NP, jeugdreclassering en NPP jongens aa n- zienlijk minder vertegenwoordigd (respectievelijk 83%, 75% en 64%).

Opvallend was verder de stijging van het aantal vrouwelijke deelnemers door de jaren heen bij NP.

Voor een volledig beeld van het geslacht van trajectdeelnemers, zie tabellen 3.1 en de tabellen 4.1 t/m 12.1.

Etniciteit

Jongeren met een Marokkaanse achtergrond9 zijn bij een groot deel van de trajecten de grootste doelgroep. Dit is het geval bij NP (32%), R&B (52%), NPT (32%) en 8 tot 8 (63%). Bij de JoVo zijn zelfs alle deelnemers van M a- rokkaanse afkomst.

Bij NPP en de Uitdaging zijn trajectdeelnemers met een Surinaamse achte r- grond de grootste groepen (25% en 33%). Ook aan NPT namen rel atief veel Surinaamse jongeren deel (29%). Opvallend is verder het hoge aantal Tur k- se deelnemers aan R&B (19%) en 8 tot 8 Aanpak (14%).

Nederlandse trajectdeelnemers zijn het meest terug te vinden bij de Uitd a- ging (33%), NPP (23%) en NP (20%).

Van de trajectdeelnemers van de jeugdreclassering en ITB HKJ kon alleen de nationaliteit vastgesteld worden. Deze categorie is gelet op het grote aantal tweede generatie allochtonen steeds minder betekenisvol geworden.

Voor een volledig beeld van de etnische achtergrond van trajectdeelnemers, zie tabellen B3.2, B4.2 t/m B12.2.

Risicoprofiel10

De deelnemers van de trajecten NPP en 8 tot 8 hadden het laagste risic o- profiel. In NPP had ruim 80% van de trajectdeelnemers geen delicten ge- pleegd voorafgaande aan deelname aan NPP en 14% één delict. Bij 8 tot 8 hadden respectievelijk 57% en 21% geen of slechts één delict voorafgaand aan deelname.

Een zwaardere doelgroep wordt bereikt in NP en R&B waar ongeveer 70%

van de deelnemers een crimineel verleden had. In totaal was 35 % van tra- jectdeelnemers aan NP en 40% bij R&B meer- of veelpleger.

Jongeren met het hoogste risicoprofiel, vinden we terug bij NPT, JoVo Aan- pak en jeugdreclassering met ITB Harde Kern of GBM. Deelnemers aan deze trajecten zijn in respectievelijk 61%, 82% en 67% van de gevallen veelpleger met meer dan vijf delicten op hun naam. De overige deelnemers aan deze programma's kunnen voornamelijk worden aangemerkt als mee r- pleger. Toch vinden we ook in deze trajecten jongeren terug waarvan geen delict voorafgaande aan deelname werd gevonden. Redenen hier voor zijn dat jongeren ook in een civielrechtelijk kader (OTS) kunnen instromen.

Noot 9 Volgens de definitie van de CBS werd gekeken naar het geboorteland van jongere, maar indien dit Nederland was ook naar het geboorteland van respectievelijk moeder en vader.

Noot 10 In termen van aantal geregistreerde delicten voorafgaande aan deelname van d e interventie.

(12)

Voor de overige gevallen waarin geen delicten werden gevonden is vermoe- delijk sprake van delicten buiten het arrondissement Amsterdam. Deze strafbare feiten blijven buiten beschouwing van de recidivemonitor.

De doelgroepen van de Uitdaging en de jeugdreclassering zijn qua risicopr o- fiel vrij divers. In beide trajecten is de populatie gelijkelijk verdeeld over de verschillende risicogroepen. Hierbij is ongeveer de helft van de deelnemers geen of first offender (42%) en de andere helft meer - of veelpleger (43%)11. Oorzaak voor de instroom van jongeren zonder delicten binnen het jeugdre- classeringstoezicht wordt vermoedelijk verklaard doordat in de analyse van de recidivemonitor geen kantonzaken worden betrokken en reclasseringto e- zicht ook in het kader van een overtreding van de leerplichtwet of a ndere lichtere vergrijpen kan plaatsvinden.

De verdeling van trajectdeelnemers over de verschillende risicoprofielen lijkt door de tijd heen ongeveer gelijk te blijven. Dat betekent dat zich geen du i- delijke veranderingen in de doelgroepen van de interventies hebben voo r- gedaan in de onderzochte jaren.

Voor een volledig beeld van het risicoprofiel van trajectdeelnemers, zie ta- bellen 2.4 en 3.2, 4.2 t/m 12.2.

Hoofdprofielen

De gemeente Amsterdam (DMO en OOV) hebben in hun wens om een bete- re afstemming te realiseren tussen enerzijds het delinquent gedrag van Am- sterdamse jongeren en anderzijds de interventies voor deze doelgroep een viertal hoofdprofielen ontwikkeld. Deze profielen zijn een typering van een risicopopulatie op basis van factoren en kenmerken waarvan in empirisch onderzoek is aangetoond dat zij in een causale dan wel mediërende relatie staan tot het ontstaan, het verergeren en het in stand houden van antisoci- aal gedrag. De hoofdprofielen zijn gebaseerd op twee dimensies: wel/niet vroege starter en wel/niet gewelddadige delicten. De wens bestond bij de gemeente om binnen dit onderzoek deze hoofdprofielen als indeling te ge- bruiken. Op voorhand was echter al duidelijk dat geen onderscheid kon wo r- den gemaakt tussen vroege en late starters. Van jongeren onder de 12 die strafbare feiten plegen wordt immers geen registratie bijgehouden. De d i- mensie vroege/late starters kon daarom bij de analyses niet betrokken wo r- den. Wel is onderzocht in hoeverre jongeren gewelddadig gedrag pleegden voorafgaande aan deelname.

Een samenhang lijkt te bestaan tussen trajecten met deelnemers met hoge risicoprofielen (in termen van aantal gepleegde delicten) en de mate waarin de deelnemers geweldsdelicten hadden gepleegd. Het verband is vanzel f- sprekend, hoe meer delicten er gepleegd werden voorafgaande aan dee l- name, hoe groter de kans was dat hieronder een gewelddadi g delict was.

Vooral bij jeugdreclassering met ITB Harde Kern of GBM, JoVo Aanpak en NPT hadden veel jongeren minimaal één geweldsdelict op hun naam voo r- afgaande aan deelname, respectievelijk 84%, 77% en 74%. Bij jeugdrecla s- sering met ITB Harde Kern of GBM hebben zelfs alle trajectdeelnemers in de meest recente cohorten geweldsdelicten gepleegd.

Noot 11 Merk bovendien op dat 15% van de trajectdeelnemers second offender is.

(13)

Ook onder deelnemers van de Uitdaging waren relatief veel geweldplegers (54%), zeker gezien het feit dat ongeveer de helft van de deelnemers slechts geen of first offender waren.

Bij de jeugdreclassering, R&B en NP zijn ook relatief veel geweldplegers in verhouding met het aantal gepleegde delicten, namelijk 47%, 39% en 38%.

Alleen de trajectdeelnemers aan 8 tot 8 Aanpak en NPP pleegden slechts heel weinig geweldsdelicten, respectievelijk 15% en 7%.

Voor een volledig beeld van geweldpleging van trajectdeelnemers, zie tabe l- len B3.4, B4.4 t/m B12.4.

Zwaarte van strafbare feiten voorafgaand aan deelname interventie Van slechts 2% van de trajectdeelnemers die voorafgaand aan deelname aan de interventie al strafbare feiten pleegde konden de delicten als licht worden gekwalificeerd. Als er strafbare feiten gepleegd waren (in 64% van de gevallen), bleken dit in de meeste gevallen middelzware (38%) en in iets mindere mate zware delicten (24%).

De deelnemers aan trajecten waarvan de doelgroep een relatief licht risic o- profiel had, zoals NPP en 8 tot 8, pleegden geen zware misdrijven voora f- gaand aan deelname.

Trajectdeelnemers aan jeugdreclassering met ITB Harde Kern of GBM, NPT en JoVo Aanpak pleegden als meeste zware delicten voorafgaand aan deelname. Respectievelijk 64%, 63% en 62% werd voor deze categorie d e- licten verantwoordelijk gehouden. Bovendien is in de loop van de tijd sprake van stijgende percentages.

Ook bij de Uitdaging, jeugdreclassering en R&B pleegde ongeveer een de r- de van de trajectdeelnemers (38%, 32% en 32%) voorafgaand aan deeln a- me delicten die passen in de categorie 'zwaar'.

Trajectdeelnemers aan NP pleegden vooral middelzware delicten (46% te r- wijl 71% überhaupt delicten pleegde).

Voor een volledig beeld van zwaarte van delicten gepleegd door trajectdee l- nemers voorafgaande aan deelname, zie tabellen 2.5 en B3.3, B4.3 t/m B12.3.

Vrijwillige deelname en deelname in gedwongen kader

De mate waarin trajectdeelnemers vrijwillig of gedwongen deelnamen aan de programma's varieert per interventie. NPP en NP kenden de minste g e- dwongen deelnemers (resp. 11% en 31%). De Uitdaging was in ongeveer de helft van de gevallen gedwongen (47%) en R&B in tweederde (6 6%).

De JoVo Aanpak en de trajecten bij de jeugdreclassering waren voor alle deelnemers gedwongen, om dat het toezichtstrajecten betrof.

Van de Aanpak 8 tot 8 was onbekend in hoeverre deelnemers hieraan in gedwongen kader deelnamen.

Voor een volledig beeld van vrijwillige of gedwongen deelname aan de pr o- gramma's, zie tabellen B3.6, B4.6 t/m B12.6.

(14)

4 Welk deel van de doelgroep12 recidiveert? Hoeveel procent van de recidivisten recidiveert:

• binnen een half jaar

• binnen een jaar

• binnen anderhalf jaar

• binnen twee jaar

• binnen twee en een half jaar

De trajectdeelnemers van de trajecten recidiveren in verschillende mate binnen de verschillende recidiveperioden. De recidive binnen 2,5 jaar na uitstroom varieert tussen 30-35% (NPP en de Uitdaging) en 60-87% (NPT en jeugdreclassering met ITB HK of GBM).

Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om een vergelijking tussen trajecten op het gebied van de incidentie van recidive te maken. Dit is niet zinvol, gezien de verschillende doelgroepen die programma's bedienen en het verschil in intensiteit, duur en karakter van de programma's. De specifieke recidiveci j- fers per interventie zijn in de volgende hoofdstukken terug te vinden.

Enkele opmerkingen van meer algemene aard zijn wel te maken over deze cijfers.

Ten eerste valt op dat recidive onder trajectdeelnemers zich met name in de eerste 1,5 jaar na uitstroom voordoet (bij NP zelfs vooral binnen 1 jaar).

Uitzondering hierop is de recidive onder deelnemers aan NPP en de Uitd a- ging. Deze komt pas langzaam op gang en blijft gelijkmatig oplopen tot 2,5 jaar na uitstroom.

Het lijkt erop dat naar mate de doelgroep van een traject zwaarder is (zoals bij R&B en NPT, ITB HKJ), de recidive zich weer sneller voordoet na uit- stroom. Bij deze trajecten ligt de recidive binnen een half jaar na uitstroom al op relatief hoog niveau.

Ten tweede valt op dat over het algemeen genomen weinig systemat ische trends in de tijd waarneembaar zijn als recidive in verschillende cohorten vergeleken wordt.

Van de drie trajecten die pas begin 2008 van start zijn gegaan, zijn vanwege de korte periode die overzien kan worden geen systematische uitspraken over recidive te doen.

Voor een volledig beeld van de recidive binnen de verschillende pr ogram- ma's, zie tabellen 3.4, 4.4 t/m 12.4.

Noot 12 Onder doelgroep wordt verstaan de trajectdeelnemers die met succes een interventie hebben afgerond. Trajectdeelnemers die voortijdig zijn afgehaakt worden niet tot doelgroep gerekend.

Wel is gekeken naar de samenhang tussen het geslaagd afronden van trajecten en recidive (zie onderzoeksvraag 10).

(15)

5 Welk deel van de recidiverende jongeren pleegt gewelddadige delicten na uitstroom uit de interventie?

Het deel van de trajectdeelnemers dat na uitstroom uit de interventie deli c- ten pleegt waaronder ook gewelddadige feiten, hangt samen met het deel van de trajectdeelnemers dat überhaupt recidivedelicten pleegt: hoe vaker recidive hoe vaker ook geweldsrecidive. Deze cijfers kunnen daarom niet los van elkaar gezien worden.

Bij de interventies met de hoogste recidive (NPT en ITB Harde Kern), zijn meer trajectdeelnemers die onder de recidivefeiten ook geweldsfeiten ple- gen, dan trajectdeelnemers die uitsluitend niet-gewelddadige feiten plegen.

Uitzondering hierop zijn trajectdeelnemers van R&B, die meer niet-

gewelddadige delicten pleegden bij recidive. Bij de overige programma's zijn er meer trajectdeelnemers die bij recidive uitsluitend niet -gewelddadige fei- ten plegen dan trajectdeelnemers die onder de recidivefeiten ook geweld s- feiten plegen. Vooral onder trajectdeelnemers van NPP wordt weinig g e- welddadige recidive gepleegd.

Voor een volledig beeld van de gewelddadige recidive binnen de verschi l- lende programma's, zie tabellen B3.9, B4.9 t/m B12.9.

6 Wat is de zwaarte van het zwaarste delict waarop uitgestroomde trajectdeelnemers recidiveren?

Hiervoor geldt hetzelfde als voor het onderscheiden van gewelddadige rec i- dive: het deel van de trajectdeelnemers dat na uitstroom uit de interventie delicten pleegt waaronder ook zware feiten, hangt samen met het deel van de trajectdeelnemers dat überhaupt recidivedelicten pleegt. Ook hier moeten cijfers in verband met elkaar gezien blijven worden.

Voor een volledig beeld van de zwaarte van recidive binnen de verschillende programma's, zie tabellen B3.8, B4.8 t/m B12.8.

7 Wat is de samenhang tussen risicoprofielen en de incidentie van recidive?

Tussen het risicoprofiel en delictrecidive bestaat een sterke samenhang.

Hoe meer feiten trajectdeelnemers pleegden voorafgaande aan deelname, hoe groter de kans op recidive na uitstroom. Deze samenhang treedt op bij alle interventies.

Voor een volledig beeld van de samenhang tussen risicoprofielen en de incidentie van recidive binnen de verschillende programma's, zie tabellen 3.7, 4.7 t/m 12.7.

8 Wat is de samenhang tussen delictzwaarte en de incidentie van recidive?

De zwaarte van delicten die trajectdeelnemers pleegden voorafgaande aan deelname is van invloed op de incidentie van recidive. Vooral de plegers van

(16)

zware delicten recidiveren over het algemeen vaker dan de andere deeln e- mers.

Voor een volledig beeld van de samenhang tussen delictzwaarte en de inci- dentie van recidive binnen de verschillende programma's, zie tabellen B3.10, B4.10 t/m B12.10.

9 Wat is de samenhang tussen de hoofdprofielen en de incidentie van recidive?

Omdat van de hoofdprofielen de dimensie vroege/late starter in dit onder- zoek niet meegenomen kon worden, is alleen gekeken of trajectdeelnemers voorafgaande aan deelname gewelddadige delicten pleegden en de relatie met de incidentie van recidive.

Jongeren die voorafgaande aan deelname gewelddadige delicten pleegden, recidiveren vaker dan jongeren die uitsluitend niet-gewelddadige delicten pleegden. Uitzondering hierop is NPT, waarbij dit verband niet naar voren kwam en beide groepen even vaak recidiveerden. Binnen ITB HKJ is het verband omgekeerd en recidiveerden jongeren die uitsluitend niet- gewelddadige delicten pleegden vaker dan geweldplegers. Van de groep niet-geweldplegers recidiveerden zelfs 10 van de 11 deelnemers (binnen 1,5 jaar).

Voor een volledig beeld van de samenhang tussen geweldp leging en de incidentie van recidive binnen de verschillende programma's, zie tabellen B3.11, B4.11 t/m B12.11.

10 Wat is de samenhang tussen wel of geen geslaagde deelname aan interventie en de incidentie van recidive?

De verwachting dat deelnemers die trajecten volledig doorlopen en op regu- liere wijze afronden minder vaak recidiveren dan degene die een traject vroegtijdig beëindigen, komt niet voor alle interventies uit. Omdat het vaak slechts om kleine aantallen gaat wanneer gekeken wordt naar zogen aamde

‘uitvallers’, kunnen slechts voorzichtige conclusies worden getrokken

Vooral recidive op korte termijn lijkt zich vaker bij afhakers voor te doen dan bij deelnemers die de trajecten afronden. Dit zien we onder andere t erug bij NP, R&B en NPT. Ook bij de Uitdaging doet dit patroon zich voor, echter voor trajectdeelnemers die vroegtijdig uitvielen ligt de incidentie van recidive ook na langere termijn nog hoger dan voor trajectdeelnemers die afrondden.

Bij de overige interventies zijn echter op de langere termijn weinig verschil- len zichtbaar tussen afronders en uitvallers. In het geval van NP en NPP is zelfs sprake van een omgekeerd verband: trajectdeelnemers die voortijdig hun interventie beeindigen recidiveren minder vaak dan trajectdeelnemers die met succes hun interventie beëindigden.

Voor een volledig beeld van de samenhang tussen geslaagde deelname aan de interventie en de incidentie van recidive binnen de verschillende pr o- gramma's, zie tabellen B3.7, B4.7 t/m B12.7.

(17)

11 Wat is de samenhang tussen wel of geen deelname in gedwongen juridisch kader en de incidentie van recidive?

Het al dan niet plaatsvinden van een interventie binnen een dwingend just i- tieel kader heeft een wisselende relatie met de incidentie van recidive. Tr a- jecten die als uitvloeisel van een justitiële maatregel hebben plaatsgevo n- den, leiden bij sommige interventies (NP, NPP en de Uitdaging) tot een hogere recidive dan trajecten die in een vrijwillig kader zijn doorlopen.

Bij R&B is dit verschil echter niet zichtbaar en bij NPT bleken zelfs de jonge- ren zonder juridische maatregel vaker te recidiveren.

Trajectdeelnemers van JoVo Aanpak, JR en ITB HKJ volgden deze allen in een gedwongen kader en van de Aanpak 8 tot 8 was onbekend of deelne- mers vrijwillig of gedwongen deelnamen.

Voor een volledig beeld van de samenhang tussen gedwongen deeln ame aan de interventie en de incidentie van recidive binnen de verschillende programma's, zie tabellen B3.12, B4.12 t/m B12.12.

12 In hoeverre vindt hernieuwde registratie bij de politie plaats na trajectdeelname?

De hernieuwde politieregistratie in BVH ligt over de gehele linie op een h o- ger niveau dan de recidive in COMPAS. Binnen een half jaar na uitstroom werd hernieuwde registratie gerapporteerd tussen de 23% (NPP) en 58%

(R&B). Binnen 2,5 jaar liep de hernieuwde registratie op van 50% (NPP) tot 82-83% (NPT en R&B).

De ‘nieuwe’ interventies leverden een half jaar na uitstroom ook aanzienlijke hernieuwde registratie op: 40% bij 8 tot 8, 47% bij TVS, en 60% bij JoVo.

Merk hierbij dat de laatste twee interventies slechts weinig trajectdeeln e- mers kenden.

Het valt op dat het in grootste deel van de registraties om misdrijven gaat (ongeveer 60%). Daarnaast werden overtredingen, meldingen en overtr e- dingen van de APV geregistreerd, waarbij de omvang van deze registraties per interventie varieert. De meeste trajectdeelnemers bij wie sprake is van hernieuwde registraties pleegden minimaal één misdrijf. Een beperkte groep deelnemers werd slechts geregistreerd voor ‘overige’ registraties, zoal s meldingen of voor overtredingen.

Veelvoorkomende feiten waarvoor trajectdeelnemers geregistreerd werden zijn mishandeling, overlast, overtredingen op de openbare weg en overtr e- dingen van de Algemene Plaatselijke Verordening.

Het aantal feiten dat in de anderhalf jaar na afloop aan deelname werd ge- registreerd is bij de meeste interventies gelijk aan het aantal registraties 1,5 jaar voorafgaande aan deelname. Alleen bij de Uitdaging en Nieuwe Pe r- spectieven (in mindere mate) was sprake van een afname van het aantal registraties. Bij trajectdeelnemers van NPT was sprake van een forse sti j- ging van registraties na deelname.

(18)

Tot slot

In deze paragraaf beschrijven we een aantal andere interessante bevindi n- gen, die niet direct voortvloeien uit de beantwoording van onderzoeksvra- gen.

Aantal delicten voor en na deelname

Om vast te stellen of het crimineelgedrag van trajectdeelnemers verandert na deelname aan een interventie is een vergelijking gemaakt tussen het aantal delicten dat trajectdeelnemers pleegden 1,5 jaar voorafgaande aan deelname en 1,5 jaar na afloop van het programma.

Als naar de totale groep trajectdeelnemers wordt gekeken, inclusief deeln e- mers die vooraf en/of achteraf geen delicten pleegden, is in de meeste g e- vallen sprake van een geruime afname van frequentie van gepleegde delic- ten na deelname. Bij R&B, de Uitdaging, jeugdreclassering en ITB HKJ is zelfs sprake van een halvering van het aantal delicten. Ook bij NP en NPT is sprake van een afname, deze is echter geringer. Uitzondering is NP P waar het aantal gepleegde delicten voor en achteraf bijna gelijk blijft. Er worden echter slechts heel weinig delicten gepleegd in deze groep (resp. 0,2 en 0,3).

Meer betekenisvol is het om te kijken naar jongeren die zowel vooraf als achteraf strafbare feiten pleegden, en de frequentie van het criminele ge- drag in beiden perioden tegen elkaar af te zetten. Hiermee wordt de invloed van jongeren die geen delicten pleegden uitgesloten.

Ook in deze groep komt een afname van de frequentie van gepleegde deli c- ten naar voren. Bij alle interventies behalve NPP is sprake van een afname.

Bij NP en NPT is de afname wel vrij gering.

Zwaarte van delicten voor en na deelname

Niet alle delicten zijn even ernstig, en het maakt daarom uit of iemand op winkeldiefstal recidiveert of op straatroof. Om die reden is gekeken naar de gemiddelde ernst van de delicten die voorafgaand en na afloop van de inte r- ventie gepleegd werden. Uit deze analyse blijkt het volgende:

• NP: de ernst van recidive is gelijk aan de ernst van de delicten vooraf.

Van een dempende werking op het individuele criminele gedrag van tra- jectdeelnemers is zodoende geen sprake.

• NPP: de ernst van de recidivedelicten die gepleegd zijn na afloop van de interventie is hoger dan de ernst van de vooraf gepleegde deli cten (res- pectievelijk 2,1 en 1,9). Het verschil is echter beperkt, maar van een gunstig effect van NPP op de ernst van gepleegde delicten is geen spr a- ke.

• RB: terwijl het aantal recidivedelicten afneemt ten opzichte van voor deelname, blijft de ernst van de gepleegde delicten gelijk (zie tabel 5.9).

• NPT: de ernst van de gepleegde delicten is na deelname lager dan voor- afgaande aan deelname. Deze daling is echter klein (zie tabel 7.9).

• Uitdaging: bij de groep trajectdeelnemers die reeds voorafgaand aan de interventie geregistreerd stond voor een strafbaar feit en die na afloop recidiveren is sprake van een afname van de ernst van het criminele g e- drag. Merk op dat het hier echter om een gering aantal trajectdeelnemers gaat.

• JR: bij jongeren die reclasseringstoezicht kregen is sprake van een ge- ringe doch significante afname van de ernst van de gepleegde feiten.

(19)

• ITB: de ernst van de delicten blijft gelijk na afloop van de interventie als voorafgaande aan de interventie.

Meerdere trajecten tegelijkertijd

Een deel van de trajectdeelnemers bleek meerdere van de onderzochte trajecten te hebben gevolgd tijdens de looptijd van het onderzoek. De inc i- dentie van recidive bij deze trajectdeelnemers is hoger dan bij trajectdee l- nemers die slechts één interventie volgden. Uitzondering hierop is de Uitda- ging, waar jongeren die naast de Uitdaging een ander traject volgden, minder vaak recidiveerden. Deze uitkomsten zijn niet verassend: het feit dat een deelnemer na het ene traject gevolgd te hebben een ander traject start, hangt vermoedelijk samen met een weinig gunstig gedrag van de jongere.

(20)

2 Doelgroep vergelijking

In dit hoofdstuk wordt het doelgroepbereik van de acht Jeugd & Veiligheid s- programma’s en de Jeugdreclassering voor de halfjaarcohortes beschreven die in de periode 2007-2009 uitstroomden uit een traject.

Uit de analyse van de door de interventies aangeleverde registratiegeg e- vens blijkt dat grote verschillen bestaan in het aantal trajectdeelnemers dat uitstroomde in de jaren 2007, 2008 en 2009 (zie tabel 2.1). Bi j de jeugdre- classering stroomden de meeste jongeren uit. Van de andere programma's, kende Nieuwe Perspectieven (NP) het grootste aantal deelnemers, gevolgd door Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP). JoVo Aanpak en Traject Vroege Starters (TVS) kende het kleinst aantal deelnemers. Merk daarbij op dat laatstgenoemde programma's, net als de Aanpak 8 tot 8, pas vanaf ja- nuari 2008 van start zijn gegaan.

Het percentage jongeren dat een traject volledig afrondde (en dus niet voo r- tijdig uitviel), varieert van programma tot programma (zie tabel 2.2). NP, NPP, TVS en Resocialisatie en Begeleiding (R&B) zijn de programma's met het hoogste percentage succesvolle afrondingen (rond de 93-94%). Bij de Aanpak 8 tot 8 en JoVo Aanpak was het percentage succesvolle afrondin- gen het laagst, respectievelijk 52% en 26%. Ook de Uitdaging en NPT ken- den een aanzienlijk percentage afhakers (resp. 64% en 76% doorliepen de interventie volledig). Van de jeugdreclassering en ITB Harde Kern was on- bekend in hoeverre deelnemers de trajecten volledig doorliepen.

Sommige trajecten werden voorafgegaan door het volgen van één van de ander programma (zie tabel 2.3)13. Dit kwam het meest vaak voor bij R&B, de Uitdaging en Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT). Dit komt voort vanuit de aard en doelgroep van deze interventies, die vooral gericht zijn op een zwaardere doelgroep. Deze doelgroep zal niet zelden reeds op een eerder moment in hun carrière een andere, minder zware/intensieve inte r- ventie hebben gevolgd. Soms werden twee programma's tegelijkertijd ge- volgd. Dit gebeurde met name bij de Uitdaging en JoVo aanpak.

Sommige programma's (NP en NPP) werden overwegend op zich zelf staand uitgevoerd.

Risicoprofiel deelnemers

Dat programma's zich op jongeren met verschillende risicoprofielen rich ten, is terug te zien in de samenstelling van deelnemersgroepen (zie tabel 2.4).

Programma's als JoVo Aanpak, NPT en jeugdreclassering met ITB Harde Kern14 kenden vooral veelplegers als deelnemers. Een veel minder risicovo l- le doelgroep volgden interventies als NPP, TVS en Aanpak 8 tot 8.

Noot 13 Dit kon alleen overzien worden voor de programma's die betrokken waren bij het huidige onderzoek, voor de periode 2007-2009.

Noot 14 In deze groep vallen ook de jongeren die jeugdreclassering in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel volgden.

(21)

Ook is de zwaarte van de delicten gepleegd voorafgaande aan deelname onderzocht. Delicten werden volgens de indeling van het WODC15 gecatego- riseerd als licht, middelzwaar of zwaar. Waar het gaat om de zwaarte van vooraf gepleegde delicten, hebben NPT, JoVo Aanpak en jeugdreclassering met ITB Harde Kern de meest ernstige doelgroep (resp. 63%, 62% en 64%

van de deelnemers pleegden zware delicten voorafgaand aan deeln ame).

Over de gehele linie genomen, namen maar weinig trajectdeelnemers deel die uitsluitend lichte delicten hadden gepleegd (zie tabel 2.5).

Ook gewelddadige delicten voorafgaande aan deelname werden het meest gepleegd door deelnemers aan NPT, JoVo Aanpak en jeugdreclassering met ITB Harde Kern, gevolgd door reguliere jeugdreclassering en R&B. De minste geweldplegers worden teruggevonden in de doelgroep van NPP (zie tabel 2.6).

Tabel 2.1 Aantal uitgestroomde deelnemers in de verschillende trajecten per halfjaarcohort (aantal)

jeugd- en veiligheidsprogramma jan – juni 2007

juli – dec.

2007

jan – juni 2008

juli – dec.

2008

jan – juni 2009

juli – dec

2009 totaal

Nieuwe Perspectieven (NP) 255 237 229 244 239 225 1.429

Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 152 160 160 156 147 151 926

Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 24 18 17 24 20 14 117

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) 15 19 21 21 16 24 116

De Uitdaging 13 18 13 19 20 17 100

Jeugdreclassering BJAA regulier 278 234 274 294 344 308 1.732

Jeugdreclassering met ITB/HKJ of GBM 14 9 13 18 13 14 81

Traject Vroege Starters (TVS) 0 0 1 0 1 14 16

8 tot 8 Aanpak 0 0 5 14 32 47 98

JoVo Aanpak 0 0 4 14 6 15 39

Gemiddeld voor alle trajecten 751 695 737 804 838 829 4.654

Tabel 2.2 Percentage trajectdeelnemers dat interventie volledig afrondde per halfjaarcohort

jeugd- en veiligheidsprogramma jan – juni 2007

juli – dec.

2007

jan – juni 2008

juli – dec.

2008

jan – juni 2009

juli – dec

2009 totaal

Nieuwe Perspectieven (NP) 96,5% 94,9% 92,1% 94,3% 92,9% 91,6% 93,8%

Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 94,7% 95,6% 93,8% 92,3% 96,6% 96,0% 94,8%

Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 87,5% 88,9% 100,0% 95,8% 90,0% 100,0% 93,2%

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) 80,0% 84,2% 66,7% 71,4% 87,5% 70,8% 75,9%

De Uitdaging 46,2% 77,8% 46,2% 73,7% 55,0% 76,5% 64,0%

Jeugdreclassering BJAA regulier16 Jeugdreclassering met ITB/HKJ of GBM

Traject Vroege Starters (TVS) 100,0% - 100,0% 92,9% 93,8%

8 tot 8 Aanpak - 42,9% 46,9% 63,8% 52,0%

JoVo Aanpak - 21,4% 66,7% 20,0% 25,6%

Gemiddeld voor alle trajecten 96,0% 96,0% 93,1% 92,9% 93,6% 92,0% 93,9%

Noot 15 In de categorie ‘lichte criminaliteit’ vallen feiten met een wettelijke strafdreiging van minder dan 4 jaar. In de categorie ‘middelzware criminaliteit’ vallen alle feiten met een strafdreiging van 4 tot 8 jaar. Feiten met een strafdreiging van acht jaar of meer vallen in de categorie ‘zware crimi- naliteit’.

Noot 16 Van de trajecten jeugdreclassering kon niet onderscheiden worden of het programma regulier afgerond was of vroegtijdig afgebroken. Voor dit onderzoek zijn daarom alle trajecten als g e- slaagd aangemerkt.

(22)

Tabel 2.3 Indeling van trajectdeelnemers in alleen deelname aan één e nkele interventie of deelname aan meerdere interventies17 (percentage) jeugd- en veiligheidsprogramma

Deelname aan één interventie

Voorafgaande aan deelname traject, werd ander traject gevolgd

Deelname aan meerdere interven-

ties tegelijkertijd

totaal

Nieuwe Perspectieven (NP) 95,0% 3,5% 1,5% 100,0%

Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 99,5% 0,1% 0,4% 100,0%

Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 70,9% 20,5% 8,5% 100,0%

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) 84,5% 13,8% 1,7% 100,0%

De Uitdaging 67,0% 18,0% 15,0% 100,0%

Jeugdreclassering BJAA regulier Nvt Nvt Nvt Nvt

Jeugdreclassering met ITB/HKJ of GBM Nvt Nvt Nvt Nvt

Traject Vroege Starters (TVS) 93,8% 6,3% - 100,0%

8 tot 8 Aanpak 86,7% 10,2% 3,1% 100,0%

JoVo Aanpak 79,5% 10,3% 10,3% 100,0%

gemiddeld voor alle trajecten 96,1% 2,7% 1,3% 100,0%

Tabel 2.4 Risicoprofiel trajectdeelnemers in termen van aantal geregistreerde strafbare feiten voor deelname aan interventie uitgesplitst naar halfjaarcohorten (percentage)

jeugd- en veiligheidsprogramma Geen delicten voor deelname

1 delict voor deelname

Second offender

Frequente

meerpleger Veelpleger totaal

Nieuwe Perspectieven (NP) 29,3% 22,5% 13,9% 21,6% 12,7% 100,0%

Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 80,8% 13,6% 3,5% 2,2% - 100,0%

Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 30,8% 17,9% 11,1% 20,5% 19,7% 100,0%

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) 9,5% 7,8% 3,4% 18,1% 61,2% 100,0%

De Uitdaging 27,0% 15,0% 15,0% 23,0% 20,0% 100,0%

Jeugdreclassering BJAA regulier 21,7% 20,0% 15,4% 24,0% 18,9% 100,0%

Jeugdreclassering met ITB/HKJ of GBM 2,5% 2,5% 4,9% 23,5% 66,7% 100,0%

Traject Vroege Starters (TVS) 37,5% 37,5% 12,5% 12,5% - 100,0%

8 tot 8 Aanpak 53,1% 21,4% 10,2% 11,2% 4,1% 100,0%

JoVo Aanpak 5,1% 2,6% 2,6% 7,7% 82,1% 100,0%

gemiddeld voor alle trajecten 36,1% 18,7% 11,7% 18,2% 15,3% 100,0%

Tabel 2.5 Indeling naar zwaarte van meest zware delict gepleegd voorafgaand a an deelname interventie uitgesplitst naar halfjaarcohorten (percentage) jeugd- en veiligheidsprogramma Geen delicten voor

deelname Licht midden zwaar Onbekend totaal

Nieuwe Perspectieven (NP) 29,3% 2,6% 46,0% 21,8% 0,2% 100,0%

Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 80,8% 1,7% 15,2% 2,2% 0,1% 100,0%

Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 30,8% 1,7% 35,9% 31,6% - 100,0%

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) 9,5% 1,7% 25,9% 62,9% - 100,0%

De Uitdaging 27,0% - 35,0% 38,0% - 100,0%

Jeugdreclassering BJAA regulier 21,7% 1,9% 44,3% 32,1% - 100,0%

Jeugdreclassering met ITB/HKJ of GBM 2,5% - 33,3% 64,2% - 100,0%

Traject Vroege Starters (TVS) 37,5% - 43,8% 18,8% - 100,0%

8 tot 8 Aanpak 53,1% 4,1% 33,7% 9,2% - 100,0%

JoVo Aanpak 5,1% - 33,3% 61,5% - 100,0%

gemiddeld voor alle trajecten 36,1% 2,0% 37,7% 24,2% 0,1% 100,0%

Noot 17 Alleen interventies die betrokken werden bij dit onderzoek werden bekeken, gedure nde de onderzoeksperiode. Jeugdreclassering werd hierbij buiten beschouwing gelaten. Hiervoor is gekozen omdat bij jeugdreclassering in een groot deel van de gevallen een ander programma aanvullend zal worden ingezet. Het is daarom eerder regel dan uitzondering bij jeugdreclasse- ring dat ook een ander traject werd gevolgd.

(23)

Tabel 2.6 Indeling naar geweldsdelicten gepleegd voorafgaand aan deelname uitgesplitst naar halfjaarcohorten (percentage)

jeugd- en veiligheidsprogramma Geen delicten voor deelname

overige delicten voor deelname

minimaal 1 gewelds- delict voor deelname

totaal

Nieuwe Perspectieven (NP) 29,3% 38,1% 32,5% 100,0%

Nieuwe Perspectieven Preventief (NPP) 80,8% 12,6% 6,6% 100,0%

Resocialisatie en Begeleiding (R&B) 30,8% 29,9% 39,3% 100,0%

Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) 9,5% 16,4% 74,1% 100,0%

De Uitdaging 27,0% 20,0% 53,0% 100,0%

Jeugdreclassering BJAA regulier 21,7% 31,4% 47,0% 100,0%

Jeugdreclassering met ITB/HKJ of GBM 2,5% 13,6% 84,0% 100,0%

Traject Vroege Starters (TVS) 37,5% 37,5% 25,0% 100,0%

8 tot 8 Aanpak 53,1% 31,6% 15,3% 100,0%

JoVo Aanpak 5,1% 17,9% 76,9% 100,0%

gemiddeld voor alle trajecten 36,1% 28,7% 35,3% 100,0%

(24)

3 Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven (NP)

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten gepresenteerd van de doelgroepana- lyse en de recidivemeting voor de trajectdeelnemers die in de periode janu a- ri 2007 – december 2009 deelnamen aan de interventie NP. Ook worden de uitkomsten van een analyse van hernieuwde registratie bij de politie gepr e- senteerd in een steekproef van het totaal aantal trajectdeelnemers aan NP.

Bij de uitkomsten wordt in de tekst een aantal kerntabellen gepresenteerd.

De overige tabellen waaraan in de tekst gerefereerd wordt zijn, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in bijlage 2 van deze rapportage.

Doelgroep

Nieuwe Perspectieven is bedoeld voor jongeren (overwegend second offen- ders) met meervoudige problematiek, in de leeftijd van 16 tot en met 23 jaar . De ondergrens voor deelname ligt bij minimaal twee politie- en/of justitiecon- tacten, al dan niet geregistreerd, de bovengrens ligt bij 4 geregistreerde strafbare feiten. In de praktijk kunnen soms ook jongeren zonder gereg i- streerde feiten of first offenders deelnemen aan NP, als zij wel politie co n- tacten hadden, die niet geregistreerd zijn. Recent is voor de LVB doelgroep een LVB-variant van NP ontwikkeld.

Omschrijving traject

De stimulerende aanpak in het ambulante begeleidingstraject is gericht op het versterken van aanwezige krachten, het voorkomen van recidive en het onderbrengen van de jongere in een ondersteunend (pro)sociaal netwerk.

Indien nodig (op basis van het behoeftebeginsel) wordt doorverwezen naar specialistische hulp.

Het traject biedt gedurende drie maanden intensieve vraaggerichte hulp en drie maanden nazorg, een programma waarin op doelgerichte wijze prakt i- sche ondersteuning wordt geboden op verschillende leefgebieden als gezin, onderwijs/arbeid, vrije tijd en politie/justitie. De interventiewerker van NP is 24 uur per dag 7 dagen per week bereikbaar en c ontinue met de jongere op pad. Hij of zij confronteert de jongere met zijn gedrag en ondersteunt de jongeren bij het vinden van praktische oplossingen en het realiseren van gestelde doelen. Het traject wordt afgesloten met een netwerkbijeenkomst, teneinde het sociale netwerk de jongere verder te ondersteunen in zijn/haar ontwikkeling naar zelfstandig gedrag.

Achtergrond van de trajectdeelnemers

• Nieuwe Perspectieven (NP) kende in de afgelopen jaren een groot aantal trajectdeelnemers. In 2007, 2008 en 2009 stroomden in totaal 1.429 jon- geren uit bij het programma.

• Gemiddeld was 83% van het mannelijke geslacht (zie tabel 3.1). Het per- centage vrouwen is overigens flink toegenomen tijdens de onderzochte periode (van 11% naar 23%)

(25)

• De grootste groep trajectdeelnemers was bij uitstroom tussen de 16 en 18 jaar oud (42%), gevolgd door 27% van de deelnemers die oude r wa- ren dan 18 jaar en 25% die tussen de 14 en 16 jaar waren ( zie bijlage 2, tabellen B3.1).

• De grootste groep trajectdeelnemers was van Marokkaanse afkomst (32%). Een vijfde van de trajectdeelnemers was Nederlands en ook een vijfde Surinaams (zie bijlage 2, tabellen B3.2).

Tabel 3.1 Verdeling naar geslacht trajectdeelnemers NP uitgesplitst naar halfjaarcohorten (aantal en percentage)

halfjaarcohort aantal man aantal vrouw totaal aantal % man % vrouw totaal %

jan - jun 2007 225 30 255 88,2% 11,8% 100,0%

jul - dec 2007 199 38 237 84,0% 16,0% 100,0%

jan - jun 2008 193 36 229 84,3% 15,7% 100,0%

jul - dec 2008 197 47 244 80,7% 19,3% 100,0%

jan - jun 2009 193 46 239 80,8% 19,2% 100,0%

juli - dec 2009 174 51 225 77,3% 22,7% 100,0%

totaal 1.181 248 1.429 82,6% 17,4% 100,0%

Risicoprofiel van de trajectdeelnemers

• Van ruim 70% van de trajectdeelnemers werden delicten gevonden in Compas voorafgaande aan deelname aan NP. De helft hiervan had drie of meer delicten gepleegd (zie tabellen 3.2).

• Het grootste deel van de trajectdeelnemers had één of meer middelzwaar delicten gepleegd (46%). Een vijfde had één of meer zware delicten ge- pleegd voorafgaande aan deelname aan NP (zie bijlage 2, tabellen B3.3).

• 38% van de trajectdeelnemers had gewelddadige delicten gepleegd voorafgaand aan trajectdeelname (zie bijlage 2, tabellen B3.4).

Tabel 3.2a Risicoprofiel trajectdeelnemers in termen van aantal geregistreerd e straf- bare feiten voor deelname aan NP uitgesplitst naar halfjaarcohorten (aa ntal)

Risicoprofiel jan – juni

2007

juli – dec.

2007

jan – juni 2008

juli – dec.

2008

jan – juni 2009

juli – dec 2009

totaal

geen delicten voor deelname 72 60 65 69 80 73 419

1 delict voor deelname 45 55 58 66 47 50 321

second offender 37 37 34 25 31 34 198

frequente meerpleger 64 59 42 55 48 41 309

veelpleger 37 26 30 29 33 27 182

totaal 255 237 229 244 239 225 1.429

Tabel 3.2b Risicoprofiel trajectdeelnemers in termen van aantal geregistreerde straf- bare feiten voor deelname aan NP uitgesplitst naar halfjaarcohorten (pe r- centage)

Risicoprofiel jan – juni

2007

juli – dec.

2007

jan – juni 2008

juli – dec.

2008

jan – juni 2009

juli – dec 2009

totaal

geen delicten voor deelname 28,2% 25,3% 28,4% 28,3% 33,5% 32,4% 29%

1 delict voor deelname 17,6% 23,2% 25,3% 27,0% 19,7% 22,2% 22%

second offender 14,5% 15,6% 14,8% 10,2% 13,0% 15,1% 14%

frequente meerpleger 25,1% 24,9% 18,3% 22,5% 20,1% 18,2% 22%

veelpleger 14,5% 11,0% 13,1% 11,9% 13,8% 12,0% 13%

totaal 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100%

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd, wordt door de minister van Justitie een

− “Voor jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd, wordt door de minister van Justitie een beleidsprogramma ‘Aanpak Jeugdcriminaliteit’. opgesteld.”

Onderwerp: Eindelijk hoor ik op Tv wat gesputter van uw leden over problemen in de zorg, WMO en andere sociale

De juridische impact van de BSN-transitie vindt op drie niveaus plaats. Het eerste niveau betreft aanpassing in wet- en regelgeving, zodat het BSN überhaupt binnen

Ga in overleg met het ministerie van OCW over wat er nodig is om voorgestelde omschrijving van passend aanbod in de praktijk te kunnen brengen zonder dat dit strijdig is met de

In de pilot is het voorgekomen dat er na de vroeghulp adolescenten zijn geselecteerd die mogelijk in aanmerking komen voor atypisch strafrecht en/of begeleiding en waar vervolgens

Ten aanzien van deze categorie worden dus ook op uiteenlopende manieren publieke kosten gemaakt: enerzijds door algemene investeringen in sociale zekerheid (voor

With regard to this category, public costs are incurred in various ways: on the one hand, through general investments in social security (for 'everyone'); on the other hand,