• No results found

De positie van de buitenlandse curator in Nederland · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De positie van de buitenlandse curator in Nederland · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De positie van de buitenlandse curator in Nederland

Inleiding

De Faillissementswet (Fw) bevat geen bepalingen die betrekking hebben op de erkenning van buitenlandse insol- ventieprocedures. In de artikelen 203 tot en met 205 Fw is slechts een regeling te vinden voor het geval een debiteur die in Nederland failliet is verklaard vermogensbestanddelen in het buitenland heeft. Voor erkenning van een buitenlandse insolventieprocedure dient men eerst te kijken of een ver- drag of wettelijke regeling van toepassing is. De belangrijk- ste regelingen waarop erkenning wordt gebaseerd zijn:1de verordening betreffende insolventieprocedures,2de richtlijn betreffende de sanering en liquidatie van verzekeringsonder- nemingen3en artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Wanneer er geen verdrag of wettelijke regeling van toepassing is, dient de rechterlijke instantie zelf te beoordelen of een buitenlandse insolventieprocedure wordt erkend. Deze beoordeling moest worden gemaakt door de rechtbank Amsterdam in de Yukos-affaire.4

Vonnis Rechtbank Amsterdam 31 oktober 2007 In 1993 werd Yukos Oil Company (Yukos), een vennoot- schap naar Russisch recht, opgericht door de Russische staat. Twee jaar later werd het bedrijf geprivatiseerd. Yukos is enig aandeelhouder van Yukos Finance B.V. (Yukos Finance). In 2003 begonnen de financiële problemen voor het bedrijf. Yukos werd in een Russische belastingproce- dure geconfronteerd met belastingaanslagen ter waarde van 20,1 miljard dollar. Begin 2004 bevroor de Russische overheid alle activa van Yukos en ging de Russische belas- tingdeurwaarder over tot verhaal op OAO Oil Company Yuganskneftegas, het belangrijkste actief van het Yukos- concern. Rond 2004 kreeg Yukos nog meer problemen.

Yukos was een bedrag van circa 480 miljoen dollar ver- schuldigd aan een consortium van internationale banken.

Door het uitblijven van betalingen was deze vordering opeisbaar geworden. In 2005 verkocht het consortium zijn vorderingen op Yukos aan een Russische staatsonderneming genaamd OAO Rosneft Oil Company (Rosneft). In 2006 vroeg het consortium faillissement van Yukos aan bij de rechtbank te Moskou. Bij vonnis van 4 augustus 2006 werd Yukos failliet verklaard. De Russische curator probeerde beschikking te krijgen over de activa van Yukos, waaronder Yukos Finance. Hiertoe werd een volmacht gegeven aan een Nederlandse advocaat. Deze nam als gevolmachtigde het aandeelhoudersbesluit om de bestuurders van Yukos Finance te ontslaan en het aandeelhoudersbesluit tot benoe- ming van nieuwe bestuurders. Vervolgens zijn de aandelen in Yukos Finance verkocht en overgedragen aan een derde.

De ontslagen bestuurders en Yukos Finance startten een procedure bij de Rechtbank Amsterdam. Primair stelden zij dat het Russische faillissement onrechtmatig tot stand was gekomen en subsidiair dat het territorialiteitsbeginsel zich ertegen verzet dat het Russische faillissement in Nederland wordt erkend. De rechtbank zag zich voor de vraag gesteld of de curator ‘de hem naar Russisch faillissementsrecht toe- komende vertegenwoordigingsbevoegdheid ook in Neder- land kan uitoefenen ter zake van het aan Yukos Oil toeko- mende stemrecht op de door haar gehouden aandelen in Yukos Finance’. De rechtbank overweegt dat de vertegen- woordigingsbevoegdheid van de curator haar grondslag vindt in het vonnis waarbij Yukos in staat van faillissement is verklaard. Volgens de rechtbank zal de curator deze bevoegdheid slechts in Nederland kunnen uitoefenen indien het faillissementsvonnis in Nederland kan worden erkend. Nu er geen verdrag tussen de Russische Federatie en Nederland bestaat met betrekking tot de erkenning van faillissementsprocedures, is de rechtbank genoodzaakt om zelfstandig te beoordelen of en in hoeverre het Russische faillissementsvonnis in Nederland voor erkenning in aan- merking zal komen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:

‘(...) omvang van de hiervoor weergeven gang van zaken slechts tot de conclusie kan leiden dat de wijze waarop de (…) door Yukos Oil verschuldigde naheffingsaanslag door eerst de Russische belastingautoriteit en vervol- gens de belastingrechtbank is vastgesteld de toets der kritiek niet kan doorstaan. De behandeling door de belastingrechtbank en het hoger beroep zijn in strijd met de fundamentele beginselen van een behoorlijke rechts- pleging zoals die in Nederland algemeen worden aan- vaard en zijn neergelegd in artikel 6 EVRM (…) Dit fundamentele rechtsgebrek heeft naar het oordeel van de rechtbank, anders dan gedaagden betogen, directe gevolgen voor de beantwoording van de vraag of het faillissementsvonnis voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, aangezien de aldus vastgestelde belastingvorderingen de primaire oorzaak van het uit- eindelijk faillissement van Yukos Oil zijn geweest (…) Met eisers moet dan ook worden geconcludeerd dat het faillissement van Yukos Oil is veroorzaakt door de door de Russische belastingautoriteit opgelegde naheffings- aanslagen en dat het faillissementsvonnis zonder die naheffingsaanslagen niet zou zijn uitgesproken. Dit brengt mee dat het aan de wijze waarop de (omvang van de) door Yukos Oil verschuldigde naheffingsaanslagen zijn vastgesteld klevende fundamentele rechtsgebrek aan erkenning in Nederland van het daarop gebaseerde faillissementsvonnis in de weg staat.’

Erkenning van buitenlandse insolventieprocedures Een consistente lijn in de rechtspraak is dat ten aanzien van erkenning van buitenlandse insolventieprocedures het terri- torialiteitsbeginsel wordt gehanteerd. In zijn meest onver- sneden vorm houdt het territorialiteitsbeginsel in dat de

14 V&Ojanuari 2008, nr. 1

Vennootschap Onderneming

&

1. R. J. van Galen, Faillissementswet (losbl.), Deventer: Kluwer, art. 203- 205, aant. 1.

2. Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000.

3. Richtlijn 2001/17/EG PbEG L 110 van 19 maart 2001.

4. Rb. Amsterdam 31 oktober 2007, LJN: BB6782, RI 2007/27.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(2)

insolventieprocedure slechts gevolgen heeft in het land waar de procedure is geopend.5In het arrest De Vleesch- meesters6heeft de Hoge Raad zich voor het laatst expliciet uitgelaten over de erkenning van buitenlandse insolventie- procedures. De Hoge Raad overwoog als volgt:

‘Voor zover niet bij een Nederland bindend verdrag anders is bepaald, heeft een in een ander land uitgespro- ken faillissement territoriale werking (…) in die zin dat het daar op het vermogen van de gefailleerde rustende faillissementsbeslag niet mede omvat zijn in Nederland aanwezige baten.’

De achterliggende gedachte van de Hoge Raad is dat een buitenlands faillissement er niet aan in de weg mag staan dat crediteuren zich op in Nederland gelegen activa van hun schuldenaar kunnen verhalen.7De heersende leer van het territorialiteitsbeginsel gaat in de jurisprudentie echter niet zo ver dat een in het buitenland uitgesproken faillissement in het geheel geen gevolgen heeft in Nederland.8Een in het buitenland rechtmatig en niet in strijd met de Nederlandse wet in het leven geroepen rechtstoestand ‘ten aanzien van de aldaar bevindende goederen’ moet in Nederland worden eerbiedigd.9

Opmerkelijk is dat ten aanzien van in Nederland uitgespro- ken faillissementen de Hoge Raad sinds het Comfin- arrest10 het universaliteitsbeginsel hanteert. In dit arrest overweegt de Hoge Raad dat

‘de Fw. generlei bepaling inhoudt, welke zou verbieden, dat de curator in een Nederlands faillissement vermo- gensbestanddelen van den gefailleerde, welke zich in het buitenland bevinden, in den boedel van het Neder- lands faillissement betrekt, indien en voor zover dit mogelijk is.’

Met het universaliteitsbeginsel wordt bedoeld dat het faillis- sement zich ook uitstrekt tot vermogensbestanddelen van de debiteur die zich niet in Nederland bevinden. De Neder- landse procedure heeft dus naar Nederlandse opvatting werking in het buitenland.

In de Yukos-zaak overweegt de rechtbank dat de curator de hem naar Russisch faillissementsrecht toekomende verte-

genwoordigingsbevoegdheid alleen in Nederland kan uit- oefenen indien het Russische faillissementsvonnis wordt erkend. De rechtbank hanteert voor erkenning van een bui- tenlands faillissementsvonnis dezelfde criteria als voor de erkenning van een ‘gewoon’ buitenlands vonnis, namelijk:

1. de rechtsmacht van de buitenlandse rechter moet geba- seerd zijn op een naar internationale maatstaven aan- vaardbare rechtsmachtgrond;

2. de buitenlandse procedure dient te zijn gevoerd met inachtneming van de beginselen van een behoorlijke procesorde; en

3. de buitenlandse uitspraak mag niet in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde.

Het feit dat de Rechtbank Amsterdam in beginsel niet toe komt aan de reikwijdte van het territorialiteitsbeginsel maakt deze uitspraak, voor zover ik kan inzien, uniek. Men kan zich afvragen wat nu de positie van de buitenlandse curator is en of deze anders is na deze uitspraak van de rechtbank Amsterdam.

Positie van de buitenlandse curator

Ten aanzien van erkenning van buitenlandse faillissements- procedures wordt uitgegaan van het territorialiteitsbeginsel:

een in het buitenland uitgesproken faillissement heeft in beginsel geen werking in Nederland. De vraag is of het ter- ritorialiteitsbeginsel strikt moet worden toegepast of dat er gebruik kan worden gemaakt van een genuanceerde toepas- sing. Een strikte toepassing van het territorialiteitsbeginsel resulteert in een situatie waarin de buitenlandse curator geen enkele bevoegdheid heeft ten aanzien van de in Nederland gelegen activa van de gefailleerde.11 De activa worden namelijk niet getroffen door het faillissement. De genuan- ceerde opvatting gaat ervan uit dat het territorialiteitsbegin- sel alleen betrekking heeft op de aspecten van het faillisse- ment die zien op beslaglegging en dat de curator zijn bevoegdheden mag uitoefenen in Nederland indien deze niet rusten op het faillissementsbeslag. De literatuur is niet eens- gezind over de interpretatie van jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van de positie van de buitenlandse curator.

Berends is van mening dat op grond van de jurisprudentie het niet mogelijk is voor de buitenlandse curator om vermo- gensbestanddelen op te eisen,12terwijl Van Galen en Van Apeldoorn stellen dat de jurisprudentie van de Hoge Raad er niet aan in de weg staat dat een buitenlandse curator goede- ren opeist en als enige bevoegd is de rechten van de gefail- leerde met betrekking tot diens vermogensbestanddelen in Nederland uit te oefenen.13Volgens Veder is het onzeker

V&Ojanuari 2008, nr. 1 15

Vennootschap Onderneming

&

5. A.J. Berends, Insolventie in het internationaal privaatrecht, Deventer:

Kluwer 2005, p. 12.

6. HR 31 mei 1996, RvdW 1996, 133; NJ 1998, 108.

7. P.M. Veder, de positie van de curator in grensoverschrijdende faillisse- menten, in: S.C.J.J. Kortmann e.a., De curator, een octopus, Deventer:

W.E.J. Tjeenk Willink 1996, p. 303.

8. HR 24 oktober 1997, JOR 1997/116; Rb. Den Haag 29 januari 1997, JOR 1997/115; Rb. Utrecht 9 oktober 1996, JOR 1997/19; Pres. Rb.

Amsterdam 9 november 1995, NIPR 1996, 432.

9. R. J. van Galen, Faillissementswet (losbl.), Deventer: Kluwer, art. 203- 205, aant. 3.

10. HR 15 april 1955, NJ 1955, 542.

11. P.M. Veder 1996, p. 301.

12. A.J. Berends, Grensoverschrijdende insolventie, Amsterdam: Neder- lands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf 1999, p. 54.

13. R.J. van Galen en J.C. van Apeldoorn, Grensoverschrijdende aspecten van insolventieprocedures buiten verdrag, in: Mededelingen van de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht 117, Deventer: Klu- wer 1998, p. 152.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(3)

16 V&Ojanuari 2008, nr. 1

Vennootschap Onderneming

&

‘of de territoriale werking in zoverre mag worden genu- anceerd, dat bevoegdheden van buitenlandse curatoren kunnen worden erkend voorzover dat geen beperking van de verhaalsmogelijkheden van de crediteuren inhoudt.’14

Wat zou de positie van de Russische curator zijn wanneer de Rechtbank Amsterdam het buitenlandse faillissementsvon- nis zou erkennen? Waarschijnlijk zou de Rechtbank Amster- dam een genuanceerde toepassing van het territorialiteits- beginsel hanteren en tot het oordeel komen dat dit beginsel er niet aan in de weg staat dat de Russische curator zijn ver- tegenwoordigingsbevoegdheid in Nederland kan uitoefe- nen. Zo oordeelde namelijk ook de Voorzieningenrechtbank Amsterdam en het Hof Amsterdam eerder in de Yukos- affaire.15

Conclusie

Het opmerkelijke aspect in deze uitspraak is dat de Recht- bank Amsterdam voor de erkenning van het Russische fail- lissementsvonnis uitgaat van de drie criteria die gelden voor erkenning van ‘gewone’buitenlandse vonnissen bij gebreke van een verdrag of wettelijke regeling. Zij komt niet toe aan de toepassing van het territorialiteitsbeginsel. Dit brengt echter niet veel verandering in de onduidelijkheid die er bestaat over de positie van de buitenlandse curator door het hanteren van het territorialiteitsbeginsel. Een arrest van de Hoge Raad waarin hij expliciet kiest voor een genuanceerde toepassing van het territorialiteitsbeginsel zou in ieder geval meer duidelijkheid creëren en naar mijn mening ook wen- selijk zijn. Zolang de verhaalsmogelijkheid van de (Neder- landse) crediteuren wordt gewaarborgd, lijkt mij dat de Nederlandse rechtsorde er weinig belang bij heeft om de bevoegdheden van de buitenlandse curator niet te erkennen.

Nederland loopt op dit punt achter bij landen zoals Frank- rijk, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten. Deze lan- den hebben tussen 1970 en 1990 belangrijke ontwikkelingen doorgevoerd die de erkenning van buitenlandse faillisse- menten bevorderen.16 Het vonnis van de Rechtbank Amsterdam laat wel zien, dat een strikte toepassing van de territorialiteitsleer niet noodzakelijk is om te voorkomen dat een buitenlandse curator op onrechtmatige wijze kan beschikken over Nederlandse activa.

Mr. M.G. Hepkema Stibbe

De Rome II-Verordening

Inleiding

Sinds het verdrag van Amsterdam op 1 mei 1999 in werking is getreden, behoort het zorg dragen voor de bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende con- flictregels tot een van de aandachtspunten van de Europese Commissie.1

Dit heeft al geleid tot een omzetting in de EEX-Veror- dening2(ook aangeduid als de Brussel I-Verordening) van het verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en han- delszaken van 27 september 1968 gesloten te Brussel (EEX- Verdrag). Voorts heeft de Commissie ondertussen een gewij- zigd voorstel gepubliceerd teneinde het EVO-Verdrag3om te zetten in de Rome I-Verordening.4Het EVO-Verdrag en de Rome I-Vo. bepalen welk recht van toepassing is op ver- bintenissen uit overeenkomst in internationale gevallen.

Daarnaast heeft dit op 11 juli 2007 geleid tot het vaststellen van de Rome II-Verordening.5 De Rome II-Vo. bepaalt welk recht van toepassing is op niet-contractuele verbinte- nissen in internationale gevallen.

Hierna zal ik eerst ingaan op de huidige conflictregels die van toepassing zijn op niet-contractuele verbintenissen en vervolgens op de achtergrond en opzet van de Rome II-Vo.

Daarna zal ik ingaan op de hoofdregels van de Rome II-Vo.

en mij daartoe beperken, aangezien voor een bespreking van de afzonderlijke conflictregels uit de Rome II-Vo. geen plaats is. Ik zal afsluiten met een aantal korte opmerkingen.

Huidige conflictregels

Cova-arrest

In Nederland werd door de Hoge Raad in het op 19 novem- ber 1993 gewezen arrest, het Cova-arrest,6expliciet bepaald wat naar Nederlands internationaal privaatrecht de destijds geldende conflictregel voor onrechtmatige daad was. In dat arrest bepaalde de Hoge Raad dat een vordering uit onrecht- matige daad, behoudens rechtskeuze, in beginsel beheerst wordt door het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden (gewoonlijk aangeduid als de lex locus delicti). Deze hoofdregel wordt niet toegepast indien beide partijen zijn gevestigd in een ander land dan dat waar

1. Pb C-19 d.d. 23 januari 1999, p. 1 t/m 15 onder punt 16 en 40.

2. Verordening 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

3. Het Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbin- tenissen uit overeenkomst, PbEG 1980, L 266-1-19, Trb. 1980, 156.

4. COM (2005) 650 (voorstel Rome I-Verordening).

5. Verordening 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contrac- tuele verbintenissen.

6. HR 19 november 1993, NJ 1994/622 m.nt. JCS en PvS.

14. P.M. Veder 1996, p. 311.

15. Vzr. Rb. Amsterdam 11 augustus 2006, LJN AY6161 en Hof Amster- dam 24 mei 2007, LJN BA5682.

16. R.J. van Galen en J.C. van Apeldoorn 1998, p. 64-65.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien vergt de aandeelhoudersovereenkomst, die de Russische JV-partners reeds voor de oprichting van de JV BV hebben uitonderhandeld, veel aanpassingen om de uitwerking van

De Hoge Raad besliste dat rechtsgeldig decharge kon wor- den verleend voor opzettelijk benadelend handelen jegens de vennootschap en dit besluit niet nietig was op grond van strijd

4 In deze bijdrage zullen we nader ingaan op de situatie die ontstaat wanneer hedge funds door middel van seclend- ing gebruikmaken van de twee fundamentele rechten waar houders

Zij verwerpt derhalve de door Stork en de Stichting in stelling gebrachte bescher- mingsconstructie, maar maakt vervolgens dankbaar ge- bruik van de daarvoor aangedragen argumenten

Uitgangspunt van deze regeling is dat er in het geval van uitbesteding van werkzaamheden geen sprake zal zijn van overgang van onderneming en er dus geen werknemers van

28 Een hernieuwde belangen- afweging van het beleid van het bestuur door een nieuwe RvC komt mij niet onredelijk voor, temeer daar de hedgefunds geen andere middelen ten dienste

De tweede suggestie is een regeling voor de uitstoting waarbij de verkrijger van de aandelen – zolang een vonnis niet onherroepelijk is – alleen mét toestemming van de

De Uitvoeringsrichtlijn definities en openbaarmaking om- schrijft informatie die niet openbaar is gemaakt en waarvan openbaarmaking een ‘aanzienlijke’ invloed zou kunnen hebben op