• No results found

Dietsche Warande. Jaargang 3 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dietsche Warande. Jaargang 3 · dbnl"

Copied!
625
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Dietsche Warande. Jaargang 3. C.L. van Langenhuysen, Amsterdam 1857

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_die003185701_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Inhoud.

Beeldende kunst, oudere en nieuwere.

Æsthetiek, archæologie, symboliek, historie, bibliografie.

Blz.

1 Iets over de waarde van den

Spitsbogenstijl, en over de eischen der Burger Bouwkunst in onzen tijd, door H.M. TÉTAR VANELVEN, MGz.

275 De Abdij van Rolduc: III (Het graf van

Waleram III), door ARNAUDSCHAEPKENS

125 Nieuwe bouwwerken, -herstellingen en -voltooyingen in Nederland (II), door J.A.A.TH.

195, 331, 374 Het Autaar ten Oosten, de grondslag der

kerkbouwsymboliek, door J.A.A.TH.

483 Het Beeld der H. Moeder Gods, door P.

GÉNARD

85 De Amsterdamsche Ten-toon-stellingen in 1856 (II), VIIIeBrief van PAUWELS

FOREESTIER

271 Geschilderd venster te Hoogstraten

Zwirner en de Bossche StJan 498

122 Kwakzalverij in de fabrikaadje van

kerkgewaden

124 Materialisme

499 Degers ‘kerkelijke voorstellingen’

107, 500 Wandalisme: afbraak van het Leidsche

StJozefsgildehuis

182 Wandalisme: Aan de groote Kerk te

Gorinchem

490 Wandalisme: Opruiming aldaar

263, 487 Wandalisme: Slooping eener

Rederijkkamer

183 Wandalisme: Slot van Radboud, te

Medemblik

184 Wandalisme: Amsterdamsche Poorten

Dietsche Warande. Jaargang 3

(3)

Blz.

486, 502 Wandalisme: Amotie v.d. Amsterd.

Wester Hal, Wachtkamer en Waaghuis 486 Wandalisme: Slooping van

XVIIe-eeuwsche huizen

264 Wandalisme: Ontciering van Woonhuizen

489 Wandalisme: Instorting der

Nederlandsche Apostelkerk

490 Wandalisme: Slooping te Dordrecht

491 Wandalisme: Koning Willems Huis

gesloopt

110 Die Kunstwerke vom Alterthum bis auf die Gegenwart, von DrC.A. Menzel

110 Geschichte der Kunst, von Julius Braun

185 Grundriss einer allgemeinen Aesthetik, von DrConrad Hermann

111 Renaissance und Rococo-Möbeln, von Herm. Wiedemann

109 Revue de l'Art Chrétien, par l'abbé J.

Corblet

323 Nederlandsche Oudheden van Van der Kellen en van DrP. Scheltema

266 Jan Steen, par T. van Westrheene, Wz.

112 L'Alphabet de la Mort, par Anatole de

Montaiglon

Nederland in de XVIeen XVIIeEeuw, 185 vertegenw. door zijne groote mannen, plaatwerk

269 Gezichten uit Amsterdam

Middelnederlandsche poëzij en proza.

Handschriften en zeldzame drukken.

37 Het Leven van Sinte Lutgardis, door Broeder GERAERT, uitgegeven door Prof. J.H. BORMANS

39 Voorrede van den Uitgever

55 Eerste Boek, Cap. I-XII

(4)

285 Tweede Boek, Cap.

V-XXVI

36 Sanck over die vier Aymans kinderen, uitg. door EDW.

VANEVEN

239 Fragmenten van een HS. v. 't ‘Leven van Jesus’, uitg.

door J.J. NIEUWENHUYZEN

Ene figure, uitgegeven door JhrMrPh. BLOMMAERT 242

Dietsche Warande. Jaargang 3

(5)

Blz.

245 Jhesu dulcis memoria, uitgegeven door Prof. P.J. KOETS, Pr.

252 De Liederen van Broeder Dirck van

Munster, door DrH. HOFFMANNv.F.

Volksleven.

Nationale en ethnografische bizonderheden.

68 De Eijerboer en de Melkboerin van

Antwerpen, door JOHAN VANROTTERDAM

Amsterdam, thands en vroeger, door Mr 166 J.VANLENNEP

191 Verdrukking der nederl. nationaliteit, in Belgiën

271 Stoombooten, onder Karel V

273 Het Fransch der belgische administratie

273 Lnxemburgsche dankbaarheid

StGeertruidsputjen 274

Historie.

Letter- en kunstgeschiedenis, hagiografie, enz.

119 Vaderlandsliefde

115 Eene recensie van Van Vlotens Quinet

494 Alg. Geschiedenis des Vaderlands van Arend en Van Rees

193 L'abominable moyen âge (II)

190 Kloosterbibliotheeken

Stoomorgels in de VIIeEeuw 190

121 Grafstede van Philibert le Beau

Over SteLydwina van Schiedam, door 82 W.J. HOFDIJK

114 Thomas a Kempis, dichter en toonzetter

(6)

499 Portretten, à tout bout de champ

188 Volks-encyclopaedie

112 Deutsche nationalliteratur im Mittelalter, von J. Barthel

495 Cours complet de littérature moderne, par Mennechet

Dietsche Warande. Jaargang 3

(7)

Blz.

114 De Nederlandsche Percheval

500 Clemens-non-Papaas bewerking der

Souterliedekens

180 De Berijmer van Hoofts ‘Schijnheiligh’, door Prof.VANVLOTEN

492 Tollens' verspreide Dicht- en

Prozawerken

186 Betuwsche Novellen, van J.J. Cremer

268 Op den haarl. Blinkert, van S.J. van den Bergh

501 Standbeeld van Mevrouw de Sévigné

274 Don Quijote

Prenten:

72 De Eijerboer en de Melkboerin van

Andwerpen

323 Standbeeldtjens van 't Stadhuis v.

Amsterdam

328 Standbeeldtjens van 't Stadhuis v.

Amsterdam

483 Zegel en Tegenzegel van het Kapittel der Andwerpsche L.-V.-Kerk

Faksimilees van 't HS. v. SteLutgardis 134 Leven

Faksimilees van XVe-eeuwsche melodiën; zie ‘Partie Française’.

(8)

Rekapitulatie van verbeteringen.

staat: schilderkunst, lees: schilderkwast Bl. 32,

staat: 1611 tot 1614, lees: 1611 tot 1619 Bl. 89,

lees: Kastiliaansche en Arragonsche Bl. 96,

9ereg. v.o. staat: opwelden, lees:

opwekken Bl. 103,

lees: reputatie Bl. 106,

2ereg. v.o. lees: filozofen Bl. 111,

lees:détestable Bl. 123,

reg. 7, plaats een (,) achter cieraad Bl. 123,

lees: liturgische Bl. 124,

reg. 21, lees: Sakrament Bl. 131,

in de noot. Vs. 442,Oncuestech, zeer oud woord; 't beteekentruw, gebrekkig, Bl. 137,

enz. Zie bij Graffkust, kusti, âkust, unkustig, enz.

in de noot, staat:Maecte, lees: Maecti Bl. 149,

v. 233, lees: genedechleke Bl. 164,

reg. 18, lees: by, om Bl. 176,

reg. 18, lees: heeft Bl. 211,

noot 3, r. 3, lees: Osseni, reg. 5, Haeresi, reg. 9, ad Meridiem

Bl. 218,

noot 6, lees, ten slotte der aanhaling, ὅστις ἔοιϰε νηΐ

Bl. 221,

noot 2, lees: sommo Bl. 228,

noot 1, lees, achter 1214: (1216?) Bl. 231,

plaats de aant. betr. S. Lorenzof.l.m. aan den voet der bladzij.

Bl. 234,

reg. 4, lees:innovateurs Bl. 268,

reg. 10, lees: de Hooghe Bl. 268,

reg. 11 v.o. plaats een (‘) voor de alinea Bl. 329,

reg. 26, staat: zijnen, lees: zijner Bl. 343,

reg. 6, lees: encyklopaediesch Bl. 357,

nt6, voeg bij: Zie Kreuser, t.a.p. II, 166.

Bl. 361,

reg. 7, staat: tijden, lees: dagen.

Bl. 366,

reg. 6, staat: Keizer, lees: Koning Bl. 371,

Dietsche Warande. Jaargang 3

(9)

reg. 11, lees: zevenblad Bl. 428,

reg. 2, lees: den in, het zij Bl. 433,

reg. 23, lees: cio è Bl. 434,

reg. 14, lees: van het jaar 820 Bl. 438,

reg. 24, lees: πϱοσώπον Bl. 459,

nt2 v. 458, lees: zonnestilstand, en lees:

dui- Bl. 459,

nt3, vul in: 261 Bl. 460,

reg. 3, lees: kolossale klomp ‘Gusseisen’

Bl. 462,

reg. 34, lees: βουλή Bl. 473,

reg. 37, lees: γήϑησαν Bl. 473,

reg. 19 v.o. lees: 349 Bl. 475,

reg. 10 v.o. lees: worden tevens een Bl. 476,

reg. 29, staat: hun, lees: hem Bl. 482,

reg. 20-21, lees: weinige Bl. 484,

reg. 20, lees: K.N.St.

Bl. 490,

En ten slotte: een zeker getal grieksche spiritussen en accenten.

(10)

Iets over de waarde van den Spitsbogenstijl, en over de eischen der Burger Bouwkunst in onzen tijd.

Een tweetal voordragten1),

gehouden in December, 1856, in het Gezelschap: ‘Architectura et Amicitia’,

door H.M. Tétar van Elven MGz.

I.

Mijne Heeren!

Het was mijn voornemen om bij de eerste gelegenheid, dat ik in deze Vereeniging, die mij haar honorair lidmaatschap heeft opgedragen, zoude verschijnen, - eenig blijk te geven dat haar vertrouwen op mijne belangstelling niet geheel ijdel is geweest.

Niet alleen dat ik 't mij tot eene eere stel, lid te zijn in uw midden, en 't een genoegen en voorregt schat, hier eene plaats te vinden, die mij noodt om tot u te spreken; maar er is nog meer dat mij aan de Vereeniging ‘Architectura et

1) Wij verheugen ons zeer, dat deze verhandelingen van den jongen bouwmeester, den Heer Tétar van Elven, de zoon, het licht zien in de ‘Dietsche Warande’: voor-eerst en vooral, om dat het een bewijs is der over-een-stemming, die er, behoudends enkele onderdeelen, tusschen de kunstleer van den Heer van Elven bestaat en de leerstellingen, door de ‘Dietsche Warande’

voorgestaan; ten tweede, om dat het blijk draagt van de genegenheid, waarmede de Heer van Elven ons vereert, en niet minder dewijl het ons de gelegenheid geeft, bij dezen, te betuigen, hoe veel sympathie wij hebben voor den geest, hoe veel achting voor de bedoelingen, hoe veel hoop op de schoone toekomst, die, naar het zich laat aanzien, het streven der jeugdige en uit frissche elementen saamgestelde amsterdamsche vereeniging ‘Architectura et Amicitia’. bezielen.

Aant. v.d. Bestuurder.

Dietsche Warande. Jaargang 3

(11)

Amicitia’ verbindt, en mij haar bestaan doet waardeeren: De geest van orde en eensgezindheid, die hier voorzitten, een onbekrompen broederlijke zin, waarvan ik in 't bijzonder de uitwerkselen mogt ervaren, - getuigen dat de kunst u lief is, en dat 't u ernst is met de bevordering harer belangen. - En zóó moet het zijn M.H. - Gelijk wij één Vaderland en éénen Koning gemeenschappelijk getrouw zijn, zoo hebben wij ook gezamenlijk ééne kunst, wier hooge en edele belangen niet beter kunnen gediend worden, dan door de eendragtelijke verstandhouding harer voorstanders en beoefenaren. - Deze eigenschappen, die ik met vreugde heb zien ontstaan en zich bevestigen, zijn het, die mij opwekken om u van mijne belangstelling openlijk getuigenis te geven, gelijk gij dan ook regt hadt van mij te verwachten, - en door dat getuigenis den band van onderlinge samenwerking - zoo mogelijk - nog naauwer te bevestigen.

Het onderwerp mijner rede lag mij niet aanstonds voor de hand; - niet voorzeker uit gebrek aan stoffe. Deze toch is, in den uitgebreiden omvang van 't gebied der bouwkunst, steeds voorhanden; - maar de keuze van een onderwerp, dat uwe belangstelling in bijzondere mate konde boeijen, liet mij een oogenblik weifelende, toen gij-zelve, hoewel onbewust, mij daartoe te hulpe kwaamt. Het was ter mijner kennis gekomen, dat een der laatst ter lezing rondgezonden verhandelingen had bestaan, in het voor de Archaeologische Annalen van Didron bewerkte en daarna afzonderlijk uitgegeven artikel van den Heer Viollet-Leduc, getiteld: ‘Du style gothique au dix-neuvième siècle’, - en ik achtte dit bewijs uwer belangstelling in den strijd tusschen de voorstanders van twee tegenover elkander staande rigtingen, namelijk de klassiek en de romantiek, van genoegzaam gewigt, om daaruit aanleiding te nemen u mijne beschouwing, betreffende den spitsbogenstijl, en haar waarde in de christelijke kunst boven de klassieke vormen, mede te deelen; en daarna, de quaestie op de burger bouwkunst overbrengende, u ook ten opzigte van dit gewigtig vraagpunt, mijne zienswijze te doen kennen.

(12)

Nu ik dus gekomen ben, om - handelende in uwen geest - mede te werken ten goede, zoo is het op deze mijne vriendschappelijke inzigten, dat ik uwe aandacht vestig; omdat ik alleen daarin verschooning zal kunnen verwachten, als ik zal te kort schieten in 't bevredigen uwer waarheidsliefde. Ik stel mij geenszins voor - althans 't is niet in mijne bedoeling gelegen - u hier nieuwe of nog niet gehoorde stellingen voor te dragen, maar slechts, om door blootlegging mijner kunstliefde, uwe liefde en eerbied voor de kunst te steunen, bevestigen en versterken; - en zoo ik u al weinig zal kunnen mededeelen wat u niet reeds in mindere of meerdere mate gemeenzaam is, zoo zullen dan toch in elk geval mijne pogingen niet buiten de bedoeling vallen, door deze Vereeniging gewenscht en voorgestaan.

Wanneer wij - M.H. - de kunst in hare hoogste opvatting beschouwen, komen wij tot de erkentenis, dat zij een asschijnsel is der goddelijke schoonheid, in 's menschen ziel ontwikkeld door de openbaringen Gods in het Evangelie en de scheppingen der natuur; - maar dan treedt ook al het gewigt ons voor den geest, van de taak den kunstenaar opgelegd. Edel is zijn doelwit, maar hobbelig zijn pad. Geroepen om onder God te arbeiden aan de ontwikkeling en beschaving zijner natuurgenooten, moet hij in de allereerste plaats het bewustzijn dier roeping bezitten. Hij moet christen zijn in den vollen zin des woords: een door levend geloof bezield christen, die in vurige liefde tot wat goed en edel is, de bron vindt zijner inspiratie. De uitvloeiselen van een zoodanig levend geloof kunnen wij dus uit den aard der zake, niet ontwaren in de gewrochten van het heidendom, want daar diende men goden met menschelijke gedaanten, met menschelijke neigingen, begeerten en hartstochten, en daarom was de kunst der Heidenen zinnelijk en naar de aarde gekeerd; wij ontdekken die alleen in de scheppingen, die de eeuwen van geloof ons hebben nagelaten, en vinden die bij uitnemendheid in het architeklonisch zamenstel der middeleeuwsche kathe-

Dietsche Warande. Jaargang 3

(13)

draal. Doch niet alleen door het oprigten van kerkgebouwen is het, dat wij van onze liefde de vruchten kunnen ten toon spreiden, en die goede beginselen huldigen.

Ware dit het geval, de gelegenheid zoude ons slechts zelden gegeven worden. 'k Heb elders betoogd dat dit doel ook nog door andere middelen kan bereikt worden.

Wanneer slechts de hoogere beginselen van waarheid en reine schoonheidszin de kunst in 't algemeen adelen - dan zullen zich deze hoe langer hoe meer in al hare werken openbaren.

Doch wat arbeids - wat zwoegen en bidden - alvorens wij meester zijn van de eigenschappen die vereischt worden, om haar met waardigheid te beoefenen. Welk een omvang van kennis, wat tal van pozitieve wetenschappen, gepaard aan kunstfilozofie - aesthetika, archaeologie, moeten haar te hulp komen; en voeg dan nog daarbij, dat de eischen, die onze tijd stelt, bezwaarlijker te voldoen zijn dan die van eenige vroegere periode! Dit is inzonderheid het geval met de Beeldhouw- en schilderkunst, en ik wensch daarbij een oogenblik te blijven stilstaan. Deze beide kunsten hebben een nieuw probleem op te lossen. Gedurende de Middeleeuwen, werd de symboliek op den voorgrond geplaatst, en daaraan de stoffelijke vorm ondergeschikt gemaakt, ja, dikwijls opgeofferd. De Renaissance, die het heidensche stelsel deed herleven, daarentegen, zocht in de beeldende kunst grootendeels een stoffelijk ideaal - de dienst der zinnen. - In onzen tijd echter moet aan de waarheid der gedachte of opvatting, de waarheid der stoffelijke voorstelling gepaard gaan. - Deze beide eigenschappen moeten, als 't ware, te zamen gesmolten zijn. De verstandelijke ontwikkeling onzer dagen gedoogt niet meer eene gedachte uit te drukken dan onder vormen zoo als de natuur ze aangeeft. De beeldende kunstenaar der Middeleeuwen, had zijne gewijde grondvormen - het geestelijk symbolisme - bij de uitvoering zijner scheppingen ten grondslag en voorschrift, en had daarbij het voordeel van te arbeiden onder den invloed van een gevestigd, algemeen heerschend conventioneel systeem, waarin hij, van de jeugd af, werd

(14)

ingewijd. - De eischen van onzen tijd zijn moeijelijker te voldoen; hij duldt noch het mysticisme der Middeleeuwen - hij wil waarheid1)- noch het zinnelijke, het naakte van heidendom of Renaissance - hij wil reinheid - en zoo staat hij aanhoudend tegenover een' strengen regter, de onverbiddelijke kritiek, die elke gedachte, elken vorm met de balans der rede weegt, en den maker toeroept: ‘Gij zijt gewogen, maar te ligt bevonden’ - wanneer hij zijne verhevene gedachte niet in eene met de eischen des tijds strookende vorm heeft uitgedrukt, of wel wanneer zijn kunstwerk - sierlijk en onberispelijk van materieele uitvoering - niets bevat wat boven de stof, die vergaat, verheven is. - In eene kunstperiode als de onze, waarin een zelfstandig individualisme regeert, waarin men niet door traditioneele of conventioneele voorschristen geleid wordt, in die mate als weleer, - vervult dus de kritiek de taak om de kunst voor verval te hoeden, en te waken dat zij de hoogere aesthetische wetten niet miskenne, door zich te maken tot een werktuig der duisternis, - door streeling van lage hartstochten of zinnelijke begeerten; - maar

1) Waarheid, tegenover mysticisme geplaatst, zal, bij den geachten spreker, wel Realiteit, Natuurgetrouwheid, beteekenen: en wij mogen inderdaad de middelen niet versmaden, waarmede de laatste eeuwen ons geleerd hebben de natuur in de kunst meer van nabij te volgen dan een vroeger tijdperk dit het zij vermocht, het zij begeerde. Men moet ook hier den spreker wel verstaan. Hij is er zeer voor eene diepere gedachte te leggen in het kunstwerk;

en louter stoffelijke vormen kunnen ook hem niet behagen: maar hij vindt de klare uitdrukking der mystische gedachte niet genoeg: hij wenscht den vorm onberispelijk. In die beginselen heeft de spreker groot gelijk; maar de grenzen zijn zeer moeielijk te trekken. De stoutste realist, die wat genie of wat heldenmoed heeft, zal van zelf offeren aan mysticisme en symbolisme. In het eerste geval zal een schoone zomerdag hem geen zinnebeeld van rouw en droefheid kunnen zijn, en hij zal zich de lente onder de trekken van een lief, blond en schuchter glimlachend kind volmaakt goed kunnen voorstellen; in het tweede geval zal hij de vlag zijns vaderlands, het mystiesch symbool zijner nationaliteit, met gevaar van zijn leven verdedigen. Om dat wij de middeleeuwsche symboliek nog niet geheel kunnen verklaren, moeten wij ze niet gering schatten, noch haar beginsel onbruikbaar voor onze tijd rekenen.

De roeping der Beeldende Kunst is nietna te bootsen, maar af te beelden, te verbeelden:

zoo is het bij alle kunstoefenende volken steeds begrepen, en naar mate het Christendom meer geestelijk is dan het Heidendom, zal zijn symboliek ook rijker, diepzinniger, en vaak meer samengesteld wezen.

Aant. v.d. Best.

Dietsche Warande. Jaargang 3

(15)

ook evenzeer om de kinderlijke vormen1)van het mysticisme te keer te gaan, opdat de beeldende kunst, aan gedachte en vormgelijke regten2)toekennende, natuur aan poëzie verbinde, ter bereiking van een harmoniesch ideaal.

Na deze korte uitweiding op het gebied der plastische en schilderkunst, keer ik tot mijn hoofdvoorwerp, de architektuur, terug. Ik wilde u vooraf met mijne zienswijze ten opzigte dezer zusterkunsten bekend maken, ten einde, in mijne volgende beschouwing over de middeleeuwsche kunst, mij te vrijer te kunnen bewegen. Het is de architektuur, afgescheiden van de beeldhouwkunst, voor zoo verre deze op zich zelve staat, die ik in mijn betoog zal voor den geest hebben. Doch alvorens wensch ik een vlugtig overzigt te geven van de geschiedenis, om door dezen onwraakbaren gids geleid, tot een duidelijk begrip te komen, van den aard en strekking der klassieke en der middeleeuwsche kunst; - ten einde daaruit gevolgtrekkingen te maken betreffende de eischen der bouwkunst in den

tegenwoordigen tijd. Het is toch van 't hoogste belang - wanneer men de bouwkunst met goed gevolg wil beoefenen - hare lotgevallen in de lange loopbaan der eeuwen wijsgeerig na te gaan; daaruit de wenken te putten die ons moeten voorlichten op onzen weg; het verband op te sporen tusschen de kunst en de mate van beschaving der volkeren, hunne staatsinrigting en landaard, zeden en gebruiken, godsdienst en zedeleer, luchtgesteldheid en materialen, - die op haar den grootsten invloed hebben uitgeoefend.

Die invloed van maatschappelijke, zedelijke en staatkundige eigenschappen is zoo kennelijk, dat de geschiedenis der kunst,

1) 't Is onduidelijk wat de redenaar met deze ‘kinderlijke vormen’ bedoelt. Vormen, onevenredig aan de gedachte, zijn zeker af te keuren; vormen, die in zich-zelven onaesthetiesch zijn, behooren ook niet te worden toegelaten; en in 't algemeen zal, bij de beoordeeling van den aard der vormen, in 't oog gehouden moeten worden, voor welke soort van toeschouwers zij bestemd zijn.

Aant. v.d. Best.

2) Daar de ziel hooger staat dan het lichaam en de gedachte de stof steeds beheerschen moet, zal ook hier de eerste wel een schreefjen mogen voor hebben op de laatste.

Aant. v.d. Best.

(16)

gelijk wij die heden ten dage uit de plastische en architektonische overblijfselen navorschen, gelijken tred houdt met de geboekte overleveringen van de handelingen en lotgevallen der volken. - Is een volk in de kindschheid zijner beschaving; - is het ontwikkeld, magtig - vrij - zedelijk en krachtvol; - is het ontzenuwd, verbasterd, gebukt onder vreemde heerschappij, - van dit alles vindt men in zijne kunstwerken de duidelijkste kenmerken terug. Waar Griekenland door eendragt, vaderlandsliefde en standvastigheid zijn bestaan handhaaft, - Athene onder Perikles tot hoogen bloei en luister stijgt; - waar Rome door beginselen van humaniteit, orde en militaire kracht zijn gezag uitbreidt - daar zijn de kunstvormen schoon door eenvoud en konstruktieve waarheid. Maar waar de grieksche stamgenooten den burgerkrijg ontsteken, zich bukken moeten onder de wet van den macedonischen overheerscher, en hunne zeden verbasteren, waar Rome door weelde verwijfd, door ontucht en gruwelijke uitspattingen verlamd, de grenzen van zijn gebied niet kan handhaven, - daar getuigt de kunst van dat zedebederf door wansmaak en overlading. De kunstuiting is dus de spiegel, de weêrkaatsing van den toestand eens volks, en heeft zich ten allen tijde als zoodanig doen kennen; want bij de volken van lateren tijd, ontdekt men het zelfde verschijnsel. Toen het tijdstip was aangebroken, dat het licht der goddelijke openbaring, be scherming zoude vinden in het uitgestrekte gebied van het

Romeinsche Rijk, vond het Christendom de heerschende romeinsche kunstvormen in staat van verval, doch zoo ergens, dan openbaart zich hier de invloed van godsdienst en zedeleer op de kunst. De latijnsche bazilieken, hoewel in den beginne veelal met de fragmenten van heidensche tempels opgebouwd, vertoonen reeds een geheel eigenaardig karakter; - maar vooral is die invloed opmerkelijk in de bouwvormen, die, bij de oostersche christenen, als met een tooverslag werden in 't leven geroepen. De byzantijnsche bouwstijl, hoewel ook hare elementen aan 't pas vervallen heidendom ontleend waren, is een geheel eigen en nieuwe kunst. De romeinsche

Dietsche Warande. Jaargang 3

(17)

vormen hebben eene volslagen vervorming ondergaan, wier aanblik ons een indruk geeft van de godsdienstige gebruiken dier eerste Christenheid op griekschen bodem, en die den heidenschen tempelbouw in grootschheid reeds verre overtreft.

Het westen - de volken van germaanschen, van frankischen oorsprong,

onderwierpen zich, in hun eerste tijdperk van maatschappelijke wording, aan den invloed van den latijnschen stijl, als blijkt uit de merowingische en karolingische overblijfselen. Doch bij 't begin der 11deeeuw, ontwaakte aldaar een nieuw leven.

De dageraad der moderne beschaving ging op, en met haar werd een nieuwe stijl geboren door zamensmelting van de latijnsche en byzantijnsche vormen. Meer verheven dan de byzantijnsche, meer christelijk dan de latijnsche, treedt de romaansche stijl krachtvol op; hij houdt in zijne ontwikkeling gelijken tred met den toenemenden bloei der wetenschap, en bereidt den weg tot de hoogste uitdrukking van het christelijk geloof dier eeuwen. In den loop der 12deeeuw treedt een nieuw element te voorschijn, dat het christelijk kunstsysteem zal voltooijen. De puntboog, na geheel het stelsel des romaanschen bouwstijls te hebben doordrongen, zegeviert bij den aanvang der 13deeeuw, en de verhevene uitdrukking van het christelijk beginsel is in den S p i t s b o g e n s t i j l verwezenlijkt.

De Gothiek doorloopt een tijdsbestek van ruim drie eeuwen: doch was, sedert de vestiging van het Christendom, het streven der kunst geweest, zich te ontwikkelen en volmaken, ter bereiking van het geestelijk ideaal - thans aanschouwen wij voor het eerst eene teruggaande rigting.

In den loop der 14deeeuw, verliezen de vormen allengs van hunnen plegtstatigen, indrukwekkenden eenvoud, en op het einde der 15deeeuw verkeeren zij in volslagen staat van verbastering. Even als vroeger bij het verval van de grieksche en

romeinsche kunst, zien wij ook hier de gevolgen van het zedebederf, in de grillige en fantastische vormen, afgeweken van de regelen van eenvoud en waarheid, en de gloed harer

(18)

maagdelijke poëzie verstikt onder eene kwistige overlading van kleingeestigedétails1). Bij den aanvang van de eerste helft der 16deeeuw, verspreiden zich in 't westen de klassieke elementen, die, reeds vroeger in Italie in 't leven teruggeroepen, den middeleeuwschen stijl in vergetelheid zullen brengen. Doch niet plotseling geschiedt die overgang. De naam van Renaissance, ten onregte aan die herleving van klassieke vormen gegeven, is vooral oneigenaardig, waar hij toegepast wordt op hunne eerste verschijning in Frankrijk, want het zijn niet de romeinsche

tempelgebouwen die men thans ziet herleven; - er ontstaat van de klassieke elementen, met die van de laatste periode der middeleeuwen eene vermenging of ineensmelting, niet ongelijk aan die, welke vroeger plaats vond tusschen de latijnsche en byzantijnsche stijlen tot vorming van de Romaansche Kunst. De vereeniging van beide stelsels, bragt in den aanvang eene soort van verjonging in de kunst te weeg, die in zooverre gunstig was, dat de overlading, waaronder de bedorven puntbogenstijl gedrukt was, getemperd werd of plaats maakte voor eenige meerdere strengheid.

Het eerste tijdperk der Renaissance, veelal bekend onder den naam van stijl van Frans den 1ste, had vele punten van aanraking met

1) Wij moeten een luttel genadig rechts vragen voor het laatste tijdperk der Gothiek. Zeker, de schoone elementen van den stijl zijn somtijds op ergerlijke wijze misbruikt - maar men mag toch alles wat het tijdperk 1400-1550 heeft opgeleverd niet in het zelfde vonnis van volftrekte verwerping begrijpen. Wij zouden ons alleen maar behoeven te beroepen op de even stoute als elegante torens, die dat tijdperk heeft opgeleverd. Maar wij vragen bovendien of de hoofdkerk van Andwerpen, de StGomarus van Lier, de StPieter van Leuven, en dan de torenspitsen van Straatsburg, van Verneuil, van Rhodez, ja een der genen van Chartres (in dezer treffende verscheidenheid) geen aandacht en geen bewondering verdienen? Hoe vele schoone burger huisgevels, hoe veel fraais in meubelen, huisraad en vercierselen heeft de tijd van Albrecht Dürer bovendien niet opgeleverd; om niet uitvoerig stil te staan bij de belangrijkheid van het humoristiesch element der eeuw der doodendansen. Wij zijn het, wat den kerkbouw aangaat, tamelijk wel eens met Adolphe Berty, waar hij zegt, in zijn ‘Dict. de l'archit. du moyen âge’: ‘Les archéologues ont souvent été sévères pour le style flamboyant.

On a nommé son élégance de la manière, et la multiplicité de ses ornements de la confusion;

nous ne saurions partager [sans réserve] cette sorte de puritanisme artistique.’

Aant. v.d. Best.

Dietsche Warande. Jaargang 3

(19)

de gelijktijdige kunstvormen uit het noordelijk Italië, inzonderheid Lombardije en het Toskaansche, en was kennelijk onderscheiden van hare toepassing in het

Romeinsche gebied, het vaderland der klassieke vormen, waar men zich beijverde, het kolommenstelsel der vijf bouworden weêr uitsluitend in eere te brengen. In noordelijk Italië en Frankrijk onderscheidt zich de Renaissance daardoor, dat het middeleeuwsch systeem blijft voortleven voor den hoofdvorm, met toepassing der klassieke elementen alsdétail. Dit was dus aanvankelijk eene redelijke en

consequente toepassing der klassiek op de eischen van de meer noordelijke luchtstreken, waar zij werd overgeplant, en hare voortbrengselen getuigen dan ook in sommige opzigten van gevoel en smaak, - hoewel de christelijke symbolen moesten plaats maken voor de godheden van den Olympus, die allengs meer en meer gehuldigd werden, naar mate Rome als het vaderland der ware kunstbeginselen werd beschouwd, zoo als het geval was in het tweede tijdperk, namelijk dat der 17de eeuw, naar Lodewijk den 14degenoemd; - welk tijdperk overging in die wulpsche vormen der 18deeeuw, met hare onbepaalde lijnen, ontbloot van mathematische zuiverheid, doch des te weelderiger overladen met het grilligste bloem- en

schulpwerk, en in welke rigting wij het afschijnsel zien van het onzedelijke hof van Versailles, onder Lodewijk den 15de, van waar ze verder door Europa werden verspreidt.

De fransche revolutie, met hare ultra-democratische beginselen en oprakeling van spartaansche en oud-romeinsche gebruiken en regeringsvormen, maakt een einde aan den rocaillestijl, doch doet de balans overslaan tot een zuiveringsstelsel van de zonderlingste en onoordeelkundigste soort. Het heidendom in de kunst treedt voorop, meer onbewimpeld dan in eenig vroeger tijdperk der Renaissance. - De grieksche tempel herleeft, als de eenig ware type vanalle bouwwerken. De Magdalena-kerk te Parijs is niets anders dan een afgodstempel, onder kolossale afmetingen opgetrokken, ten einde, in de anders zoo beknopte cella der heidensche eeredienst, ge-

(20)

noegzame ruimte te vinden voor de R.C. Christelijke behoeften, - en geen gebouw wordt geacht aan de eischen van den goeden smaak te voldoen, tenzij het met een trotsch portiek prijkt, dat veelal het middenfront uitmaakt; waardoor, als noodwendig gevolg, schier alle gevelfronten op elkander gelijken, of zich alleen daardoor onderscheiden, dat de eene met eene dorische, de andere gevel met eene jonische, de derde met eene korinthische kolonnade is versierd.

Van den invloed van dit puritanisme, de ijskoude dorheid der vlakke lijn, met haar onrationeele toepassingen, zijn wij nog niet bevrijd. - Integendeel, zij telt nog voorstanders, zelfs in den boezem der hoogere inrigtingen van kunst en wetenschap, gelijk het beruchte manifest der Fransche Akademie maar al te zeer heeft bewezen.

Doch ook thans, - gij allen zult mij dit gereedelijk kunnen toestemmen, - is het tijdstip aangebroken, dat eene verjongde maatschappij zich van haar loswringt. Immers eene nieuwere rigting openbaart zich met kracht, gelijk wij - om slechts één bewijs aan te halen en terug te komen op het punt van waar wij uitgingen - in het met gloed en overtuiging gestelde artikel van den Heer Viollet-Leduc ontwaarden1). Ik geloof dat de lezing van het stuk des Heeren Viollet-Leduc, niet kan nalaten eenige impressie ter gunste van den spitsbogenstijl te maken; doch zoo bij iemand niettemin nog twijfel mogt zijn overgebleven, zoo men nog aarzelen mogt, zich in de

hoofdpunten te verklarenvoor het stelsel door hem ontwikkeld, dan zullen nadere onderzoekingen omtrent de eigenschappen van dien bouwstijl, dien tweestrijd ongetwijfeld doen plaats maken voor eene hooge ingenomenheid. - Inderdaad - wanneer men de schoonste bouwwerken der 13deEeuw eenige belangstellende aandacht schenkt, kost het moeite zich voor te stellen, dat die gewrochten, welke ons zoo zeer tot hooger stemmen, gedurende de laatste eeuwen zoo diep zijn miskend geworden, en, zelfs in onzen tijd, verdienstelijke mannen van wetenschap, als een Quatremère de

1) ‘Du style gothique au XIXmesiècle’, geplaatst in de ‘Annales Archéologiques’, Juni, 1846.

Verg. het zelfde werk, Tom. XIV, p. 52.

Dietsche Warande. Jaargang 3

(21)

Quincy, en mannen van diep poëtisch gevoel, als een Lamartine, hare uitstekende schoonheden niet hebben begrepen en gewaardeerd; hetgeen naar 't mij voorkomt, voor een goed deel moet worden toegeschreven - daargelaten den sleur eener schoolsche verkleefdheid aan een vijandig systeem - aan ongenoegzame

geschiedkennis der middeleeuwsche kunst, waardoor men niet bij magte was de zuivere vormen der eerste periode af te scheiden van de produkten der latere tijden, toen de schoone beginselen der 13deeeuw waren vergeten, en het geheele stelsel der christelijke kunst was ondergegaan in eene grillige en wulpsche miskenning der hooge aesthetische beginselen1).

Waar nu de voorstanders der klassiek spreken van verwarring, wanorde en barbarie der middeleeuwsche kunst, hebben ze klaarblijkelijk de bouwwerken der 15deeeuw voor den geest, en wordt het goede met het kwade onafgescheiden en gezamenlijk verworpen2).

Het zijn dus niet onbepaaldelijk de middeleeuwsche vormen, waarvoor men ijvert.

De heer Viollet-Leduc - we mogen hem dezen lof niet onthouden - is duidelijk in zijne sympathie. Hij verklaart de vormen der 15deeeuw van onwaarde, en geeft zelfs boven deze aan de Renaissance, bij haar eerste optreden, de voorkeur. Wij beamen deze uitspraak ten volle, en leeren dien kunstenaar daaruit kennen, als in de ware en zuivere wetten der christelijke kunst doorgedrongen en ingewijd3). Hij

1) Verg. onze noot op bl. 9.

2) Ons dunkt dat de geachte spreker hier den tegenstanderen te veel eere doet. Ach neen, als die heeren klagen over ‘verwarring en wanorde’ in de gothiek, over ‘barbarie’ in de

middeleeuwsche beschaving - dan ligt dit hieraan, dat zij nooit de moeite genomen hebben dat zinrijk en cierlijk schrift, waarin de gedichten zijn opgesteld, die men gothische bouwwerken noemt, te ontcijferen: dat zij Wilhelmus Speculator, Thomas Cantipratanus, Dante Aligghieri, de kommentatoren dier kunststukken, nooit gelezen hebben.

Aant. v.d. Best.

3) Niemant kan Viollet-Leduc meer achting toedragen dan wij (zie bijv. ‘D. Warande’, 1856,part.

française, pag. 59 en 94.) - maar overal waar bij een volk vormkracht is, hoe zij ook door velerlei invloeden gewijzigd worde, daar is iets goeds, een beginsel van leven aanwezig, en het is voor ons een onaannemelijk exkluzivisme alleen schoonheid in de Gothiek der XIIIe Eeuw te zien.

Aant. v.d. Best.

(22)

staat in dit opzigt boven vele andere schrijvers, die - of geene voorliefde tusschen de drie verschillende perioden doen kennen, of wel bij voorkeur ons afbeeldingen overleggen en ter navolging aanprijzen van vormen uit het laatste tijdperk: zoo als b.v. de engelsche Architekt Pugin in zijne ‘Vrais principes de l'architecture ogivale ou chrétienne’1).

De geschiedkundige feiten met betrekking tot de klassieke en middeleeuwsche stijlen zamenvattende, komen wij dus tot twee voorname opmerkingen, namelijk:

1oDat de kunst van heidenschen oorsprong, door het Christendom als bestanddeel harer eerdienst niet werd opgenomen zonder al aanstonds belangrijke wijzigingen te ondergaan, terwijl haar voortdurend streven, in hare trapsgewijze ontwikkeling tot het perpendikulaire systeem, de duidelijkste kenmerken draagt dat zij zich van de heidensche overleveringen tracht te ontslaan; - zoodat, vóór het tijdstip der Renaissance, het christelijk beginsel de klassieke kunstvormen nooit als bruikbaar ter bereiking tot haar doel heeft erkend; - en alzoo de herleving der klassieke kunst, eene miskenning van dat principe, als achteruitgang moet worden beschouwd2).

2oDat men, om uit de middeleeuwsche bouwstelsels de ware christelijke kunst te onderkennen, den loop van den spitsbogenstijl moet afperken; - welke taak door de hedendaagsche archaeologen is verrigt, door hem, gelijk wij zagen,

1) Toch is er oneindig veel goeds in het werk van den te jong ontslapen A. Welby Pugin. Hij is al vroeg voorgegaan, en heeft in Groot-Brittanje bepaaldelijk den schok ten goede gegeven.

Men moet ook niet alle volken met den zelfden maatstaf meten. Zoo strekt de schoone XIIIe Eeuw zich eigenlijk in Holland wel tot over het eerste vierde der XIVeuit.

Aant. v.d. Best.

2) In zich-zelve beschouwd - ja! maar in de zichtbare waereldordening, den, menschelijker wijs gesproken, noodzakelijken gang der geschiedenis - neen! Langs den weg der omwentelingen, der schuddingen, der weêrzijdsche overheersching en beurtelingsche ontwikkeling, zal men tot de krachtige harmonie komen, die wij te gemoet gaan. Dit belet echter niet, dat de objektieve waarheid éen, eeuwig en onveranderlijk blijft, hoewel hare verschijning in het rijk der vormen de afwisselende fazen eener geschiedenis doorleeft. Wij erkennen intusschen altoos de mogelijkheid, dat men langs een minder revolutionairen weg het einddoel bereikt hadde.

Aant. v.d. Best.

Dietsche Warande. Jaargang 3

(23)

in drie tijdperken te onderscheiden, waarvan ons het eerste haar bloei, en de laatste hare verbastering doet aanschouwen.

Doch deze afscheiding der tijdvakken nu eenmaal gemaakt en aangenomen zijnde, dan treedt de bouwkunst der 13deeeuw in haar verheven schoon voor onzen geest. Dan ontsluijert zij dien eenvoud en opregtheid als kenmerken van het ware, en aanschouwen wij haar in den vollen glans van haar maagdelijke reinheid, als eenen bouwstijl, geboren en ontwikkeld in onze van het zuiden afgescheiden luchtstreken, innig harmoniëerende met de vereischten van ons meer noordelijk klimaat. Hare schoonste gewrochten zijn wonderen van een godsdienstig kunstgevoel, van een krachtig geloof - en ijdel bevindt men alle geopperde bedenkingen, tegenover de volkomenheid der aesthetische beginselen onzer domkerken. Hare waarheid van zamenstelling - zoo opmerkelijk als men in

aanmerking neemt, dat het uitwendige 't noodzakelijke gevolg is van het inwendige.

Hare doelmatigheid van indeeling of plan - hare stabiliteit - eenheid, in de grootst mogelijke verscheidenheid, en afwisseling van het dekoratieve - eene veeltijds gelukkige ornementatie van inheemsch loofwerk - wijsgeerige zin en beteekenis der vormen - en eindelijk die opwaartsche rigting van het stof der aarde naar den hoogen Hemel, - dit alles geeft aan het indrukwekkend geheel eene bezieling en leven, zoo als slechts zij - als voortbrengselen eener gedoopte, door het Christendom gereinigde en geheiligde kunst - vermogten te zijn, en zoo als daar buiten te vergeefs wordt gezocht1).

Eene gedoopte, gereinigde, geheiligde kunst, zeg ik: want de kunst, reeds bij de eerste menschelijke geslachten ontstaan uit eene reine bron, den ingeschapen drang om de Godheid te zoeken, was, door het heidendom, niet alleen tot de dienst

1) Wij stemmen van gantscher harte in met deze alinea. ‘Nous appartenons au treizième siècle’, zoo als onze vriend, de Heer Didron, zegt; maar getuigen wij dit,in tegenstelling met latere tijdperken, dan is het in zonderheid niet om deVORMEN, maar om dearchitektonische

BEGINSELEN, te dier tijd duidelijker dan ooit uitgesproken. Daarin gaan wij samen met wie maar meê wil: met de Bisschoppen van Munster en Luçon, met de predikanten Otte, Neale en Webb.

Aant. v.d. Best.

(24)

der dwaling, maar ook tot de dienst der vuigste zinnelijkheid aangewend, en daarvan gevolgelijk het afschijnsel geworden. Vandaar dat het christendom, toen het de kunst in dien verdorven toestand vond, hare vormen niet in zich kon opnemen, dan na ze hervormd en aan die bloot stoffelijke gestalten ziel en leven gegeven te hebben.

- Gelijk de godendienst geen hoogere openbaring kende, zoo waren ook hare bouwvormen zonder verhevene beteekenis, gansch ledig en ontbloot van het oneindige. In den griekschen tempel is alles voor het uitwendige. Inwendig het afgodsbeeld, ja - maar overigens weinig of niets. Die trotsche zuilenrijen, welke bij den eersten aanblik iets groots doen vermoeden, zijn sieraden, uiterlijke vormen, waarachter zich de armoede en nietigheid van het eigenlijke heiligdom, de uit vier muren bestaande cella verbergt, waarin alleen de priesterschaar toegang vindt. En slaan wij thans onze oogen van dat heidensche tempelgebouw naar de

middeleeuwsche kathedraal, met hare poorten - zoo wijd, opdat velen zouden kunnen binnenstroomen, - die torens, zoo hoog, opdat het roepend klokgelui door velen zoude gehoord worden, - die piramidale hoofdvorm met hare pinakels en spitsen, met hunne opwaartsche rigting als wilden ze klimmen naar hooger, - die statige gewelven, in wier ruim als 't ware eene stemme fluistert van eeuwigheid en beter leven: - dan verbleekt het zinnelijk schoon des heidendoms voor den gloed der idealiteit.

De volgende opmerkingen, ontleend aan een der beste schrijvers over de kunst, stellen de meerdere voortreffelijkheid der gothiek nog op eene andere wijze voor.

In eene vergelijking van de grieksche architektuur met den spitsbogenstijl, zegt de heer Alfred Michiels: ‘Op een effen grond, verliest de bouwkunst der ouden het grootste deel van hare aantrekkelijkheid. Hare horizontale lijnen verliezen zich in de lijnen van het terrein. - Hare weinig uitgebreide monumenten hebben niets dat de aandacht spant, zoodra men zich uit hunne onmiddelijke nabijheid verwijdert; - niets dat hen sterk kan doen onderscheiden van de omringende gebouwen in den omtrek.

Dietsche Warande. Jaargang 3

(25)

Dochter der vlakten en der uitgestrekte valleijen, had de gothische bouwkunst andere oogmerken te vervullen. Zij bemint de rijzige vormen, die haar in tegenstelling brengen met de vlakte der grond. Van nabij of van verre stuiten de oogen steeds op die hooge spitsen - die kolossale torens en die stoutmoedige beuken die zich verhieven boven de hotels, de slottorens en oude boomen. Al wat het oog van nabij beschouwde, ontdekt men van verre nog. De gothische gedenkteekenen ontvoeren den geest naar den Hemel, waarheen zich hunne piramiden rigten.’

En op eene andere plaats zegt hij:

‘Het was niet in de zuidelijke landstreken dat de christelijke bouwkunst zich op eene beslissende wijze vestigen kon. Te veel heidensche herinneringen, te veel plastische gewoonten stonden dit in den weg. De oude monumenten, - de overleveringen der grieksche kunst, ketenden de verbeelding der zuidelijke

bouwmeesters. De christelijke denkbeelden konden zich niet hullen in hunne ware vorm dan op een maagdelijken bodem, en te midden van bevolkingen, die niet gedrukt waren onder het gewigt der herinneringen. - Een te zacht klimaat, een onbewolkte hemel, de kalme of wellustige zorgeloosheid die deze verwekken, voegden buitendien niet aan de ernstige leer des offers. - De bewoners van Italië hebben de heidensche zeden, strekkingen en neigingen nooit volkomen afgeschud:

zij roepen Mars en Bacchus nog steeds aan bij hunne geloften. - Op dezen vruchtbaren grond, leidt alles tot de vreugde en weekheid, tot de geneugten der zinnen. De gebouwen, die hem bedekken, hebben het verheven sombere karakter niet van eene geestelijke godsdienst. - Om aan de bouwkunst eene inderdaad christelijke uitdrukking te geven, was het noodig, dat het Evangelie doordrong tot de wouden van het Noorden, - onder een' melancholischen hemel, waarvan het koude licht, de winden en stormen in overeenstemming zijn met eene strenge wet, die het aardsche leven gering acht en steeds spreekt van de eeuwigheid.’

't Is voorwaar moeijelijk, M.H., om in een klein bestek een

(26)

slechts oppervlakkig denkbeeld te geven van de aesthetische schoonheden der Gothische bouwkunst. Van welke zijde men haar beschouwt, steeds voldoet zij aan onze verwachting, en voortdurend onthult zij nieuwe schoonheden.

Dit wordt in zonderheid 't geval, wanneer men, door de archaeologische ontleding harer elementen, dieper in haar samenstel is doorgedrongen. Van zoodanige archaeologische detaillering hier eene schets te geven, zoû bezwaarlijk, bij de groote uitgebreidheid en verscheidenheid dier elementen-zelve, kunnen geschieden, dewijl het den inhoud van een geheel boekdeel zoude vorderen. Dank zij de krachtige beoefening en navorsching die sedert ruim dertig jaren de middeleeuwsche kunst heeft ondergaan, ontbreekt ons de gelegenheid niet meer om den spitsbogenstijl in alle zijne deelen met volledigheid te leeren kennen. In Engeland, Duitschland en Frankrijk, telt men bij honderden de boekwerken over de christelijke kunst; vooral in Frankrijk, het ware land der Gothiek, dat de schoonste harer gedenkstukken bezit, wordt zij met buitengewone belangstelling onderzocht en beschreven, zoodat aldaar de overvloed van archaeologische boek- en plaatwerken overgroot is. Het is tot die geopende bronnen derhalve dat ik u, M.H., ter nadere onderzoeking moet verwijzen, en zoo tijd en gelegendheid u daartoe eenigzins mogten beschikbaar zijn - dan durf ik mij vleijen dat ik, naar uwe bevinding, hare waarde niet te hoog heb verheven. - Ik noemde slechts hare eigenschappen bij naam, doch moet aan uwe belangstelling overlaten om na te gaan door welke middelen die voortreffelijke eigenschappen worden verkregen. Omtrent een enkel punt echter wil ik nog iets ter verduidelijking bijbrengen. Ik noemde namelijk onder anderen bij de hoedanigheden waardoor de spitsbogenstijl uitmunt, zijneorde of eenheid in de uiterste verscheidenheid. Ik laat nog eens den Heer Michiels spreken. - Zie hier wat hij daaromtrent zegt:

‘De christelijke kunst vertoont geene vervelende gelijkvormigheid. Zij geeft aan de overeenstemmende deelen den zelfden aanblik, de zelfde algemeene hoofdvorm, - maar zij

Dietsche Warande. Jaargang 3

(27)

varieert op eene verrassende wijze de détails. Het is alzoo, dat de twee rozen, die aan de beide uiteinden van het transsept ontluiken, wel gelijke afmetingen hebben, ook eene gelijkvormige omlijsting, en op de zelfde hoogte zijn geplaatst, doch zeer verscheiden zijn van traceering en van kleuren. Beiden vertoonen zij eene andere teekening - andere schilderachtige harmoniën. - De drie portalen van de hoofdfacade verschillen bijna op alle punten. Niet alleen dat de beide zijportalen niet op het middelste gelijken, - maar zij verschillen daarenboven nog onderling. - De bas-reliëfs der trommels (tympans), de figuren in de portaaleggen (voussures) en nissen zijn niet de zelfde - dit spreekt van zelf - maar ook de loofwerken die langs den uitwendigen spitsboog oploopen, de baldakijns of verhemelten, de sokkels der zuilen, de kapiteelen, de geulen der ribben, hebben geen grootere gelijkheid. - Aan elke der deuren afzonderlijk beschouwd, hebben de sokkels en de schaften der schalken (colonnettes) een gelijken vorm, - maar de kapiteelen zijn alle verschillend.

Deze laatste combinatie is overigens in de gothische kunst van algemeen gebruik geweest. Wanneer de pijlers uit een bundel schalken zijn zamengesteld, waarvan de schaften alle gelijke, of wel twee beurtelings afwisselende vormen, vertoonen, zijn de kapiteelen met verschillende loofwerken versierd - en dan nog gegroepeerd op verschillende wijze.

Wanneer men nu 't ensemble van het monument beschouwd, bemerkt men die afwisseling niet, men ziet slechts dat al de schaften gekroond zijn met bloem- of loofwerk. - Dit is genoeg voor de symmetrie. Wordt echter de opmerkzaamheid grooter, dan ontdekt men met genoegen de talrijke uitvindingen van den kunstenaar.

Bij de beschouwing van eene Grieksche of Romeinsche constructie, is de nieuwsgierigheid spoedig voldaan, bij een gothiek gebouw, hetzij inwendig hetzij uitwendig - groeit zij aan van minuut tot minuut: men wil zien hoe de kunstenaar er toe gekomen is om een problema op zoo vele verschillende wijzen op te lossen.

Wij willen niet verder uitwei-

(28)

den over dit nieuwe principe, waarvan de meerdere voortreffelijkheid geen redetwist toelaat.’

En hiermede hoop ik, in deze ruwe omtrekken, iets te hebben toegebragt om de meer en meer opkomende voorliefde voor den spitsbogenstijl te steunen. - Zonder te vervallen in herhalingen van 't geen door den Heer Viollet-Leduc en anderen is uiteen gezet, of zijne beschouwing te commentarieeren, wilde ik slechts nog eenige gronden aanroeren, bij het onderzoek, welke van de beide op 't gebied der kerkelijke architectuur nog steeds strijdende partijen de waarheid het digtst op zijde mogt komen; en thans laat ik aan uw belangstellend oordeel over, M.H., te beslissen - of wij den inhoud van het manifest der fransche Akademie kunnen beamen; of de vormen, waarin weleer het grieksche Godendom werd gehuldigd, dienstbaar kunnen blijven aan het Christendom, ongezuiverd, naakt en zinnelijk zoo als het Heidendom ze schiep, dan wel of wij ons scharen moeten aan de zijde dergenen, die de door 't Christendom deels gezuiverde, deels nieuw geschapen vormen in eere willen herstellen.

Ik weet niet of mijn oordeel ook geheel het uwe zal mogen zijn, - doch naar mijne beschouwing is het de roeping van allen, die de ware kunstbeginselen liefhebben en voorstaan, om den gestaakten arbeid, die onze eeuw weêr heeft opgevat, door zijne sympathie te ondersteunen, ten einde aan de eerstvolgende eeuwen de taak over te laten om de geestelijke kunst verder op te voeren, tot nog hoogere zuiverheid en volmaking.

Voorzeker - wanneer het onzer eeuw in haren verderen loop niet zal gelukken een eigen bouwstijl voort te brengen, die de kunstuiting zal zijn van dezen tijd; - zal zij niettemin in de geschiedenis der kunst eene eervolle plaats innemen, doordien aan haar de roem behoort - van de schoonheden van den middeleeuwschen kerkbouw - na eeuwen van miskenning en vergetelheid - te hebben nagevorscht, begrepen en verdedigd, en daardoor een nieuw tijdperk van bloei voor de kunsten te hebben geopend.

Dietsche Warande. Jaargang 3

(29)

II.

Mijne Heeren!

In onze vorige bijeenkomst beschouwden wij de verschillende eigenschappen der kerkelijke architectuur, - thans willen wij ons onledig houden met de burgerlijke. - In de eerste aanschouwden wij den spitsbogenstijl van de 13deeeuw als het hoogste standpunt der christelijke kunst, zoodat wij daarin eenen geheel gevormden bouwstijl bezitten, die wij slechts hebben te leeren kennen, en in zijne zuiverheid aanwenden.

Bij de kwestie, die ons in dit uur zal onledig houden, zal het ten eerste de vraag gelden, of wij ook met betrekking tot de burgerlijke bouwkunst, tusschen de onderscheidene stijlen tot eene bepaalde keuze kunnen komen, die ons mede volkomen kan bevredigen, - en wanneer zulks blijken mogtniet het geval te zijn, welke dan de weg is, dien wij te volgen hebben, om tot eene gelukkige uitkomst voor de dagen, die aanstaande zijn, te geraken. - Gewigtige vragen voorwaar in onzen tijd, dien er nog niet toe gekomen is, zich een eigen bouwtrant te scheppen.

Dit groote gewigt intusschen strekt mij dan ook weder ten waarborg voor uwe belangstelling. Ik wil daarom trachten in de volgende theorie de zaak van een wel hoog - doch daarom niet minder waar standpunt voor te stellen; en doe dit met te meer vrijmoedigheid, omdat ik mij vlei, voor een deel, daarin ook uwe eigene overtuiging te zullen uitspreken. Ik begin dus in de eerste plaats met eenige algemeene beschouwingen van aesthetischen aard, waaraan wij verder met eenige vlugtige trekken het bestaande zullen toetsen, en door beschouwing van eenige afbeeldingen van burgerlijke gebouwen nader oogenschouwelijk verduidelijken.

Wanneer wij de architectonische werken der oudheid en der middeleeuwen eene aandachtige onderzoeking wijden, en

(30)

de eigenschappen van den bloei der stijlen nagaan, - ontdekken wij spoedig waardoor die edele kunst een zoo verheven standpunt inneemt en komen we tot de

gevolgtrekking, dat de schoonheid van een gebouw in de allereerste plaats bestaat in dewaarheid van samenstelling, maar dat zich daarbij onmiddelijk de juistheid der proportiën aansluit; - want de architectuur vergeleken bij de andere kunsten, is bij uitnemendheid de kunst der proportie en dimensie. Een gebouw kan duswaar zijn - zonderindrukwekkend of edel te zijn. - In eene boeren hooischuur b.v. kan men de beginselen van constructieve waarheid in acht nemen, doch nimmer zal een dergelijk gebouw eene hooge architectonische waarde kunnen bezitten; omdat daarin geen sprake is van schooneverhoudingen, - dewijl het geheel zich

grootendeels bepaald tot eene besloten en overdekte ruimte tot berging geschikt.

- Is echter constructieve waarheid, met eene gelukkige verhouding der deelen onderling in een gebouw vereenigd - zoodat daarbij tevens de bestemming waaraan het gebouw moet beantwoorden is uitgedrukt, en met den eersten oogopslag door den beschouwer kan worden waargenomen hetgeen menkarakter noemt, dan zal dat gebouw schoon zijn, - het oog zal met welgevallen rusten op het smaakvol en welgeordend geheel, dat beide, onsgevoel en verstand door harmonie en zigtbare noodwendigheid bevredigende, een gunstigen indruk op het gemoed te weeg brengt.

Doch nu is een zoodanig gebouw nog geenverheven kunstwerk. Om een nog hoogeren indruk te verwekken, moet aan lijnen en vormen eenebeteekenis gehecht zijn, die tot het gemoed eene tale spreekt, welke onze ziel doortintelt met edele gewaarwordingen. Zijn dus dezevier eigenschappen - waarheid van samenstelling, schoonheid van verhouding, - karakter of beantwoording aan de bestemming en symbolische beteekenis van lijnen en decoratief, als 't ware organisch,

onverbreekbaar saâmgesmolten, dan is er bezieling en leven, dan is de uiting van het gewrocht verheven poëzie, en wekt in 's menschen gemoed, gewaarwordingen op, in aard en

Dietsche Warande. Jaargang 3

(31)

strekking niet onderscheiden van die, welke de poëzieder welsprekendheid - dichtkunst geheeten - en de verhevene accoorden der toonkunst op onze ziel vermogen uit te werken; - namelijk opvoering tot het hoogere; want de tale der poëzie spreekt van dingen die boven deze aarde zijn; - zij voert tot het ideale.

Die bouwwerken nu - waarin meer in 't bijzonder de drie eerstgenoemde

eigenschappen onontbeerlijk zijn - zullen thans het onderwerp onzer beschouwing uitmaken; wij willen, namelijk onderzoeken welke der bekende bouwstijlen, 't meest de middelen aanbiedt om die hoedanigheden te vereenigen. - Doch vooraf nog eene enkele algemeene opmerking over het karakter van een gebouw.

Karakter staat niet in dadelijk verband met stijl; - want bouwwerken van

verschillenden aard en bestemming - kunnen in denzelfden stijl worden gebouwd, en tevens zeer van karakter verschillen. - Een beursgebouw en Raadhuis, een muzeum en een Gerechtshof, een stedelijk woongebouw en Landhuis, behoeven niet onderscheiden te zijn in bouwvormen - maar wèl in karakter; welke laatste eigenschap, nadat de bouwstijl is vastgesteld, uit het eigenaardige der behoefte voortvloeit.

De keuze van den bouwstijl voor onze burgerlijke, - zoowel openbare als bijzondere gebouwen, is een zeer gewigtig punt, waaromtrent onderscheidene stelsels bestaan en verschillende tegenovergestelde meeningen geuit worden. - Want ook ten deze wordt strijd gevoerd tusschen de voorstanders der Klassiek en die der Romantiek.

Derhalve dringt zich hier de vraag op. - Kunnen wij in hetmiddeleeuwsch systeem van burger bouwkunst, de elementen vinden, die aan onze tegenwoordige eischen voldoen, of moeten wij voor onze openbare en bijzondere gebouwen, ons wenden tot het klassieke systeem. Zie hier de vragen, wier beantwoording ons welligt tot een stelsel kan voeren dat ons voor de toekomst eenen weg opent.

Wij zagen, M.H., de vorige reis, in het geschiedkundig overzigt, dat de zoogenaamde Renaissance in de laatste tijden ontaard was, in eenen, zoo ongeveinsd mogelijken, terugkeer,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Somma in als datdese armade van Portegael inhoudet brengt 12 vossel, dat is 10 galeoenen ende twee Zabras die voeren 7737 tonnen last swaer, en̄ daermede komen 3330 soldaten

Zie, ik misgun volstrekt hunne gouden ‘rijksmedaljes’ niet aan de Heeren De Bloeme, Waldorp, en Weissenbruch - ik heb er niet tegen dat de Heer van Severdonck, behalven de

100 ‘Bijlagen’, XXXVII... Nu zou Salmasius met Mei 1632 overkomen; men huurde voor hem een huis van 500 gnlden 's jaars, Curatoren voegden nog 300 gulden bij de 600, hem reeds,

sijnde by den anderen in Duytslant, ende daer eenigen tijt geweest hebbende, wilde Heer Albert van Egmont, met sijne huisvrouw, mijn moey, wederom naer Hollant gaen, ende

's Konings wensch was dat deze geschiedenis de beschrijving des tijdperks waarin Jacoba leefde tot achtergrond zoude hebben, en Jacoba met de haar omringende personen in samenhang

Na dit tijdverloop kregen zij een meisje, dat zij naar den jongen noemden; hij had Syvert geheeten, en zij werd Synnöve gedoopt, daar zij niets dichter vonden.’ Naarmate zij

Velerlei oorzaken kunnen tot eene crisis aanleiding geven; wij hoeven ze hier in 't algemeen niet te onderzoeken, laten wij enkel wijzen op eene opeenvolging van gebeurtenissen

Heel zijn leven, niet enkel in die vurige, uitgestorte middenperiode, vol geloofspolemiek en strijdvaardigheid, maar ook in den bedaard-stillen ouderdom, zich enkel bijna