• No results found

Inburgeraars op de arbeidsmarkt. Een analyse van arbeidsmarkttrajecten van inburgeraars in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inburgeraars op de arbeidsmarkt. Een analyse van arbeidsmarkttrajecten van inburgeraars in Vlaanderen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Doelgroepen

Inburgeraars op de arbeidsmarkt. Een analyse van arbeidsmarkttrajecten van inburgeraars in Vlaanderen

Wets, J., & De Cuyper, P. (2016). Inburgeraars op de arbeidsmarkt. Een analyse van de socio-economische trajecten van inburgeraars. Antwerpen: Steunpunt Inburgering en Integratie /HIVA - KU Leuven.

waardoor geen evoluties kunnen geschetst worden op individueel niveau. Daarnaast wordt geen re- kening gehouden met de kwaliteit van de arbeid. Via een deelonder- zoek binnen het Steunpunt Inbur- gering en Integratie werd daarom de arbeidsmarktpositie van een cohorte inburgeraars die in 2007, 2008 en 2009 in België zijn aange- komen en zich hebben aangemeld in het onthaalbureau doorheen de tijd opgevolgd tot einde 2013/2014.

Naast hun arbeidsmarktpositie werden ook hun lonen en sector van tewerkstel- ling in kaart gebracht. Het gaat om personen op beroepsactieve leeftijd die mogen werken. Dit im- pliceert dat asielzoekers en personen met een aan- vraag statuut slachtoffer mensenhandel niet werden weerhouden. Vluchtelingen en geregulariseerde asielzoekers werden daarentegen wel onderzocht.

Om de vragen te beantwoorden werd een koppeling gemaakt tussen de Kruispuntbank Inburgering (KBI), de databank van de Vlaamse dienst voor Arbeidsbe- middeling en Beroepsopleiding (VDAB) en de kruis- puntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ). De analyse vond plaats op een 66% steekproef van de volledige populatie en bevat 37 986 aangemelde nieuwkomers.

Vlaanderen ontvangt jaarlijks tussen de 30 000 en 40 000 nieuwkomers. Vanuit de human capital theorie wordt gesteld dat verschillen in werkzaamheidsgraad, maar ook lonen tussen nieuwkomers en de autochtone populatie uitvlakken naarmate de tijd verstrijkt en nieuwkomers onder meer de taal eigen zijn en professionele expertise hebben verworven (Chiswick, Lee, &

Miller, 2005). Vraag is of dit ook in Vlaanderen het geval is en in welke mate inburgeringstrajecten hiertoe bijdragen. Deze vragen werden beantwoord via onderzoek binnen het Steunpunt Inburgering en Integratie, waarbij een cohorte nieuwkomers ge- durende vijf tot zeven jaar werd opgevolgd.

Situering en methodologie

Ondanks de grote instroom van nieuwkomers en de beleidsinspanningen om deze doelgroep op de ar- beidsmarkt te integreren, is er geen algemeen zicht op hun arbeidsmarktintegratie. Recent werd de ar- beidsmarktpositie van personen van buitenlandse herkomst in kaart gebracht (Djait, 2015), maar niet deze van nieuwkomers. Bovendien wordt in een onderzoek dat de arbeidsmarktpositie van nieuw- komers of andere deelgroepen in kaart brengt, vaak gewerkt met ‘cross sectionele’ analyses en wordt geen longitudinaal perspectief gehanteerd,

(2)

Onderzoeksbevindingen

Tijd is een belangrijke, maar niet allesverklarende factor voor arbeidsmarktintegratie

In figuur 1 is de evolutie van de arbeidsmarktpo- sitie van de inburgeraars weergegeven die zich in 2007, 2008 en 2009 in een onthaalbureau hebben aangemeld. De tijd die in de figuur gebruikt wordt is niet de kalendertijd, maar de evolutie per kwar- taal dat men al in het land aanwezig is

Een analyse van de tijdsreeksen leert dat de per- sonen in de onderzoekspopulatie doorheen de tijd langzaam de weg naar de arbeidsmarkt vinden.

Ongeveer vier à vijf procent van de nieuwkomers staat reeds in het eerste kwartaal geregistreerd als werkend. Dit aandeel groeit redelijk snel. Na zes à zeven kwartalen heeft meer dan dertig procent van de verschillende contingenten een plaats op de ar- beidsmarkt gevonden. Nadien verloopt de stijging

minder snel. Na iets minder dan vijf jaren neemt het aandeel van de onderzoeksgroep dat als werkend geregistreerd staan niet meer toe. Het tewerkstel- lingspercentage blijft schommelen tussen de veertig en vijfenveertig procent.

Als we naar profielvariabelen kijken dan blijken zo- wel mannen als vrouwen allebei hun weg te vinden naar de arbeidsmarkt, alleen stijgt het aandeel man- nen dat werk vindt sneller dan het aandeel vrouwen en klimt het ook hoger. Meer mannen dan vrouwen vinden dus een plaats op de arbeidsmarkt. Naar scholingsniveau blijkt dat zowel laag-, midden- als hooggeschoolden systematisch meer werk vinden naarmate de tijd vordert. Opvallend is wel dat mid- dengeschoolden gedurende de ganse tijds periode systematisch meer aan het werk zijn dan hoog- geschoolden en dat de verschillen tussen laag- en hooggeschoolden eind 2013 niet erg groot zijn, de tewerkstellingspercentages bedragen respectievelijk 44,3% voor de hooggeschoolden, 48,6% voor de mid- dengeschoolden en 38,5% bij de laaggeschoolden.

Figuur 1.

De evolutie van de arbeidsmarktparticipatie van de contingenten 2007, 2008 en 2009 (in %)

0,0 5,0 10,0 15,0 20,0 25,0 30,0 35,0 40,0 45,0 50,0

Q1 Q2 Q3 Q4 Q5 Q6 Q7 Q8 Q9 Q10 Q11 Q12 Q13 Q14 Q15 Q16 Q17 Q18 Q19 Q20 Q21 Q22 Q23 Q24 Q25 Q26 Q27 Q28

2007 2008 2009

(3)

We merken verder op dat voor een groot aandeel van de personen die zich aangemeld hebben, geen informatie voorhanden is over hun socio-economi- sche positie. Dit betekent dat ze niet te vinden zijn in de RSZ-statistieken, niet in de RVA-statistieken, enzovoort. De groep die onbekend is, verkleint doorheen de tijd, maar het aantal onbekenden blijft met 44% erg hoog. Deze personen bevinden zich in het land, maar werken niet, zijn niet werkloos, heb- ben geen leefloon, zijn niet terug te vinden in de invaliditeit, ... Er zijn wel een aantal demografische kenmerken van deze mensen gekend. Veel meer vrouwen dan mannen zijn onbekend voor de KSZ.

Het grootste aandeel van de onbekenden is geen gezinshoofd.

Lonen liggen ver onder het Vlaamse gemiddelde

Wat de lonen betreft, blijkt dat de gemiddelde jaar- lijkse groei van het loon van de werkende nieuw- komers over de periode 2007-2014 2,1% bedraagt.

De gemiddelde jaarlijkse inflatie was voor deze periode 2%. De lonen van de onderzoekspopu- latie stijgen dus, maar de evolutie betekent geen reële stijging van de koopkracht. Wanneer we de

loonklassen van de nieuwkomers die eind 2014 aan het werk zijn, vergelijken met deze van de Vlaamse populatie merken we erg grote verschillen.

Figuur 2.

Bruto dagloonklassen van de werkende populatie ver- geleken met de Vlaamse populatie (in %)

46,7

32,8 14,3 19,5 20,5

66,2

0,0 20,0 40,0 60,0 80,0

A. = < 90 B. 90 - < 110 C. => 110 Onderzoekspopulatie Populatie Vlaanderen

Uit figuur 2 wordt duidelijk dat de lonen van nieuw- komers ver onder het Vlaamse gemiddelde liggen.

De laagste bruto dagloonklasse van de driedeling bevat bijna de helft van alle nieuwkomers, maar minder dan vijftien procent van de werkende be- volking in Vlaanderen. Ongeveer een derde van de onderzoekspopulatie die werkt is terug te vinden in

Figuur 3.

De tien belangrijkste sectoren van tewerkstelling vierde kwartaal 2014 (in %; n = 17 594)

2,1 2,7

3,3 4,4

5,9 7,3

7,4

10,2

18,4 19,4

0 5 10 15 20 25

Onderwijs Andere bedrijfsdiensten Vervaardiging van voedingsmiddelen Transport Bouw Zorgsector Groot- en detailhandel Horeca Uitzendarbeid Poetssector

(4)

de categorie die tussen 90 euro en 110 euro per dag verdient, tegenover een vijfde van de Vlaamse be- volking. De hoogste looncategorie van de driede- ling bevat een vijfde van de nieuwkomers en twee derde van de Vlaamse bevolking. Bijna één op drie van de Vlaamse bevolking heeft een dagloon dat boven de 150 euro ligt. Van de nieuwkomers ver- dient maar 3,8% een dergelijk bedrag op dagbasis.

Poetssector, horeca en uitzendsector zijn de voornaamste sectoren van tewerkstelling

De lage lonen houden verband met de functies en sectoren waarin de inburgeraars tewerkgesteld zijn.

Voor diegenen die eind 2014 aan het werk waren, zijn we aan de hand van de NACE codes nagegaan in welke sectoren de onderzoekspopulatie actief is.

Voor de onderzoekspopulatie is de sector waarin de meeste mensen aan de slag zijn de onderhouds- sector, gevolgd door de uitzendsector en de ho- reca. Bijna één op vijf van de werkende personen in de onderzoekspopulatie is actief in de onder- houdssector (20%); iets minder mensen zijn actief in de uitzendsector (19%). De horeca volgt met

tien procent tewerkstelling al op enige afstand. Een analyse van de sectoren van tewerkstelling door- heen de tijd leert dat de interimsector de sector is waar de nieuwkomers in de eerste jaren het meest aan de slag kunnen. Uitzendarbeid lijkt de eerste opstap naar een plaats op de arbeidsmarkt. Pas in de laatste kwartalen van de bestudeerde periode is het aandeel personen dat in het onderhoud actief is groter dan het aandeel in de uitzendsector, al blijft de tewerkstelling van nieuwkomers in de uit- zendsector vijf tot zeven jaar na aanmelding in het onthaalbureau erg hoog.

Is er een verband tussen inburgeringstrajecten en tewerkstelling?

Naast de vraag naar de evolutie van de arbeids- marktpositie van inburgeraars werd nagegaan of er een verband is tussen het behalen van een inbur- geringsattest en de arbeidsmarktpositie van de in- burgeraars. Van de bestudeerde populatie behaalde 47,3% een attest.

Uit figuur 4 blijkt dat de personen zonder attest de eerste jaren proportioneel iets meer aan het werk

Figuur 4.

De evolutie van het aandeel werkenden van de contingenten 2007, 2008 en 2009 naar attest (in %)

0,0 10,0 20,0 30,0 40,0 50,0 60,0

2007_1 2007_2 2007_3 2007_4 2008_1 2008_2 2008_3 2008_4 2009_1 2009_2 2009_3 2009_4 2010_1 2010_2 2010_3 2010_4 2011_1 2011_2 2011_3 2011_4 2012_1 2012_2 2012_3 2012_4 2013_1 2013_2 2013_3 2013_4

Met inburgeringsattest Zonder inburgeringsattest

(5)

zijn dan deze die wel een attest hebben. Het kan- telmoment ligt in het vierde kwartaal van 2009. Een mogelijke verklaring hiervoor is het lock-in effect.

Uit evaluatiestudies met betrekking tot integratie- beleid in verschillende landen (Gonzalez Garibay

& De Cuyper, 2013) blijkt dat een deelname aan in- burgeringsinitiatieven het zoeken naar een betrek- king vertraagt en daardoor een negatieve impact heeft op de arbeidsmarktintegratie van nieuwko- mers. Op lange termijn is het effect echter positief.

Als we eind 2013 naar de arbeidsmarktpositie van de inburgeraars kijken, dan blijkt dat van de perso- nen die in de loop van de tijd een attest behaald hebben, ongeveer de helft op het laatste kwartaal van 2013 aan het werk is. Van de groep die geen attest behaald heeft, is maar 35% aan de slag. Dit verband blijft standhouden onder controle van an- dere variabelen zoals leeftijd, opleidingsniveau, geslacht, enzoverder. We kunnen dus concluderen dat er een positief verband is tussen het succesvol afronden van een inburgeringstraject en het heb- ben van werk. Wat we niet kunnen concluderen, is dat het hebben van werk een gevolg is van het succesvol afronden van het inburgeringstraject; op heel wat variabelen, zoals bijvoorbeeld motivatie, hebben we immers geen zicht.

Conclusies en uitleiding

De hypothese dat verschillen in arbeidsmarktpositie en lonen tussen de nieuwkomers en de autochtone bevolking na verloop van tijd zal vervagen doordat nieuwkomers meer landenspecifiek ‘human capi- tal’ verwerven, blijkt maar gedeeltelijk op te gaan voor Vlaanderen. De arbeidsmarktparticipatie stijgt inderdaad geleidelijk, maar stagneert dan op een niveau dat ver onder het Vlaamse gemiddelde ligt.

De werkzaamheidsgraad in Vlaanderen bedraagt in 2014 voor 20- tot 65-jarigen 75,6%. Deze van de on- derzoekspopulatie ligt daar erg ver onder met een arbeidsmarktparticipatie tussen de 40 en de 45%.

Een mogelijke verklaring is dat niet iedereen de intentie heeft om te werken. Op basis van de ge- analyseerde data blijkt dat veel meer vrouwen dan mannen onbekend blijven voor de sociale zeker- heid. Zij werken niet, zijn niet werkloos en ontvan- gen geen uitkeringen. Meer dan negen op de tien (93%) van de vrouwen voor wie de arbeidsmarkt- info ontbreekt, is geen gezinshoofd. Mogelijk wordt

geopteerd voor thuiswerk (zorg voor de kinderen, huishouden, enzoverder). Mogelijk is dit ten dele een verklaring voor de lage arbeidsmarktparticipa- tie. Om de werkzaamheidsgraad van deze deelgroep te bevorderen, lijkt aandacht voor het bereiken en activeren van ‘niet-actieven’ dan ook noodzakelijk.

Maar ook als we kijken naar de inburgeraars die expliciet aangeven te willen werken (professioneel perspectief) zien we dat de arbeidsmarktparticipatie schommelt rond de 55%. Ook voor deze groep blijft de arbeidsmarktparticipatie dus laag.

Bovendien merken we dat diegenen die werken vaak in het secundaire segment van de arbeids- markt terechtkomen. Veel nieuwkomers werken in sectoren zoals de onderhoudssector, de uitzendsec- tor en de horeca. Een beperkt aantal nieuwkomers werkt aan loonvoorwaarden die kunnen vergeleken worden met deze van de Vlaamse bevolking, maar de overgrote meerderheid werkt aan lage lonen.

Mogelijk hebben nieuwkomers meer tijd nodig dan de bestudeerde periode voor economische assimi- latie en zijn er drempels die het verwerven van lan- denspecifiek human capital belemmeren. Ander- zijds mogen ook factoren eigen aan onze Vlaamse arbeidsmarkt niet onderschat worden. Vlaanderen kent een erg rigide arbeidsmarkt die het moeilijk maakt voor buitenstaanders om hun weg te vin- den. De hoge mate van bescherming voor werkne- mers op de arbeidsmarkt bemoeilijkt de beslissin- gen omtrent aannemen en ontslaan, waardoor de kans om te worden aangenomen voor mensen met een vreemde herkomst kleiner wordt, en het dus voor werkgevers moeilijker is om hun menselijk en cultureel kapitaal naar waarde te schatten. Het is mogelijk niet toevallig dat Denemarken, het land dat gekend staat om zijn hoge graad van flexibili- teit, de hoogste graad van tewerkstelling heeft van derdelanders binnen de EU. Een flexibilisering van de arbeidsmarkt zou dus een optie kunnen zijn om meer nieuwkomers aan het werk te krijgen, al blijft aandacht voor de kwaliteit van jobs van belang.

Denemarken toont aan dat dit niet evident is, het percentage overgekwalificeerde derdelanders is er hoog (32%), maar opvallend, toch nog altijd lager dan in België (38%).

Anderzijds is het ook belangrijk om het bestaande beleidsinstrumentarium af te stemmen op dit gege- ven door niet enkel in te zetten op ‘oude recepten’

(6)

(meer taalopleiding, meer beroepsopleiding en der- gelijke) maar ook in te zetten op nieuwe werkvor- men. Hierbij komt de nieuwkomer tijdens of na de begeleiding ook daadwerkelijk met de werkvloer en werkgevers in aanraking door middel van al- lerlei vormen van stages, mentoring of doorgroei- trajecten binnen bedrijven. Op die manier krijgen werkgevers de kans om deze doelgroep te leren kennen en hun potentieel in te schatten.

Tot slot schetst deze studie al bij al geen rooskleu- rig beeld van de arbeidsmarktpositie van nieuwko- mers. Des te opvallender is daarom het gebrek aan longitudinale opvolging en monitoring van deze doelgroep zoals dat bijvoorbeeld in Nederland, Zweden en Canada het geval is. Nochtans wordt er heel wat gemonitord op verschillende beleids- niveaus en beleidsdomeinen, maar deze initiatie- ven zijn niet afgestemd op elkaar en kennen heel wat lacunes (niet longitudinaal, geen aandacht voor kwaliteit van werk, geen aandacht voor effectivi- teit enzovoort). Bovendien zijn beschikbare data moeilijk toegankelijk. Een betere afstemming over beleidsdomeinen en niveaus heen, meer inhoude- lijke focus en een gegarandeerde inzet van mid- delen lijkt noodzakelijk om tot een longitudinale

monitoring te komen voor deze deelgroep en is een noodzakelijk begin van een evidence based be- leidsvoering. Dit zou ons (eindelijk) het noodzake- lijke inzicht kunnen verschaffen in welke aanpak nu het best werkt om nieuwkomers op de arbeids- markt te integreren.

Johan Wets Peter De Cuyper HIVA, KU Leuven

Bibliografie

Chiswick, B.R., Lee, Y.L., & Miller, P.W. (2005). Immigrant earnings: a longitudinal analysis. Review of Income and Wealth, 51, 485-503.

Djait, F. (2015). Herkomstmonitor 2015. Arbeidsmarkt- positie van personen met een buitenlandse herkomst op basis van administratieve gegevens. Brussel: Departe- ment Werk en Sociale Economie.

Gonzalez Garibay, M., & De Cuyper, P. (2013). The evalu- ation of integration policies across the OECD: a review.

Antwerpen: Steunpunt Inburgering en Integratie / HIVA - KU Leuven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze cursus is bedoeld voor EU- onderdanen die niet verplicht zijn om in te burgeren maar toch graag hun taal willen

Er volgen nog diver- se kansen, het loopt naar het ein- de van de wedstrijd, maar Kay weet nog net een mooie voorzet te geven aan Joep die deze kans mooi afrond met een doelpunt

Percentages deelnemers die het hele traject hebben gevolgd en minimaal één examen- onderdeel hebben gehaald zijn 16, 26, 35, 42, 48 en 59 procent voor respectievelijk Oss, Delft,

“Statushouders worden vanaf het begin goed opgevangen door VluchtelingenWerk, hebben veel contact, er is een. vertrouwensband en een kleinere taalbarrière wanneer

Een van de basisprincipes van de nieuwe wet is dat alle inburgeraars een duaal traject volgen waarin taalverwerving wordt gecombineerd met toeleiding naar een vorm van

• Meting op (maatschappelijke) effecten, impact op niveau van totaal NPG (uitvoering bij NPG bureau). • Doelbereiking op niveau van lokaal programma (uitvoering

Niet alleen voor Tom, maar voor alle 1.212 mensen die in ons land op een nieuw orgaan wachten.. Tom, Deborah en Daniël – die in de aflevering getuigden over hun nood aan

Het LevensEinde InformatieForum (LEIF), een platform waar iedereen terecht kan voor hulp of inlichtingen over het levenseinde, wil de werking uitbreiden over heel Vlaanderen.. Op