• No results found

Natuur.focus 2002-1 Behoud van zeldzame plantensoorten in kleine landschapselementen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2002-1 Behoud van zeldzame plantensoorten in kleine landschapselementen"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VLAAMS DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT OVER NATUURSTUDIE & -BEHEER - DECEMBER 2002 - JAARGANG 1 - NUMMER-4

a uur. Deus

(2)

BEHOUD VAN ZELDZAME PLANTENSOORTEN IN KLEINE LANDSCHAPSELEMENTEN

JACQUEMYN, BRYS,VAN ROSSUM, ENDELS , HERMY, TRIEST & DE BLUST

NatuurJocus 1 (1): 19-24

Behoud van zeldzame

plantensoorten in kleine landschapselementen:

Sleutelbloemen als voorbeeld

HANS JACQUEMYN, REIN BRYS , FABIENNE VAN ROSSUM, PATRICK ENDELS , MARTIN HERMY, LUDWIG TRIEST & GEERT DE BLUST

Kleine landschapselementen in agrarische gebieden hebben vaak een grote waarde voor het natuurbehoud. Helaas werden de afgelopen eeuw steeds meer kleine land- schapselementen opgeruimd of aangetast. Het is voor veel plantensoorten van half- natuurlijke landschappen bijzonder moeilijk geworden om op lange termijn leefba- re populaties binnen kleine landschapselementen te behouden. In deze bijdrage wordt ingegaan op de belangrijkste problemen van dergelijke populaties. Hierbij is de kennis over populatiedynamiek en erfelijkheid van belang. De resultaten zijn gebaseerd op intensief onderzoek over de Gulden Sleutelbloem en de Stengelloze Sleutelbloem. Een efficiënter beheer van kleine landschapselementen is een nood- zakelijke voorwaarde voor het behoud van tal van plantensoorten, waaronder sleu- telbloemen.

De oprichting van natuurreservaten en de bescherming van grote eenheden natuur dragen ook in Vlaanderen in belangrijke mate bij tot het behoud van zeldzame en bedreigde planten- en dierensoorten. Vele van deze soorten zijn voor hun overleving zelfs volledig afhankelijk geworden van beschermde en beheerde natuurreservaten.

Het zou echter van kortzichtigheid getuigen wanneer men besluit dat hiermee de kous af is en dat de natuur in Vlaanderen hiermee gered zou zijn. Natuur is in Vlaanderen

immers ook buiten natuurreservaten te vin- den (Hermy & De Blust (1997) en referenties daarin). Een voorbeeld zijn kleine land- schapselementen (bv. houtkanten) die vaak de laatste groeiplaats voor planten in het agrarisch landschap bieden. Deze elementen zijn echter vaak sterk versnipperd en van elkaar geïsoleerd. Door hun ligging in het landschap zijn ze ook bijzonder gevoelig voor veranderingen in het aangrenzend landge- bruik. Daarbij komt dat hun geringe opper- vlakte slechts beperkte populatiegroottes

toelaat. Het is voor meerdere plantensoor- ten niet evident om in kleine landschapsele- menten op lange termijn levensvatbare pop- ulaties te behouden. Drie bijzondere problemen kunnen aangestipt worden. Ten eerste, hebben kleine populaties een grotere gevoeligheid voor toevallige verstoringen die makkelijker tot uitsterven leiden (Holsinger 2000). Ten tweede, kennen kleine populaties vaak tal van genetische problemen door ero- sie van de hoeveelheid erfelijke variatie, door toegenomen genetische verschillen van een

(3)

Njjluur.foc~ls

1(1) 1,9-24

BEHOUD VAN ZELDZAME PLANTENSOORTEN IN KLEINE LAND- SCHAPSELEMENTEN

JACQUEMYN, BRYS, VAN ROSSUM, ENDELS , HERMY, TRIEST & DE BLUST

populatie met andere populaties omwille van een geringere uitwisseling van erfelijk materiaal tussen populaties, of door het toe- vallig verdwijnen van erfelijke varianten en toegenomen inteelt (Young et al. 1996). Ten derde, is er het probleem van verminderde vrucht- en zaadzetting in dergelijke kleine populaties als gevolg van de productie van weinig of slechte pollen, of van een geringe- re bestuivingsactiviteit door insecten (Kwak et al. 1998).

In deze bijdrage presenteren we de resulta- ten van een onderzoek in opdracht van de Vlaamse overheid waarin de leefbaarheid van de drie sleutelbloemsoorten in kleine landschapselementen werd onderzocht (Brys et al. 2001). Het betrof de Stengelloze Sleutelbloem (Primula vulgaris) , de Gulden Sleutelbloem (P. veris) en de Slanke Sleutelbloem (P. elatior), maar hier richten we ons op de eerste twee. Het zijn allen meerjarige planten die voor een succesvolle vrucht- en zaadontwikkeling op kruisbestui- ving aangewezen zijn. De bloemen van sleu- telbloemen kunnen binnen eenzelfde popu- latie twee verschillende vormen hebben, met name een langstijlige en een kortstijlige vorm (Fig. 1). Deze vormen verschillen niet alleen in de lengte van de stijl maar ook in de positie van de meeldraden. Bijzonder is dat een kortstijlig individu enkel succesvol kan bestoven worden door pollen van een langstijlig individu, en omgekeerd (Fig. 2).

Dit impliceert dat de verhouding kort- en langstijlige individuen in een populatie een belangrijke factor is voor de vrucht- en zaad- zetting, maar ook voor de patronen van uit- wisseling van erfelijk materiaal tussen popu- laties (Kwak et al. 1998, Kéry et al. 2000).

Het vermogen van sleutelbloemen om zaden te verspreiden is bovendien beperkt.

Dit is van belang voor de kolonisatie van thans onbezette, maar geschikte groei plaat-

80%

A

sen. Maar ook hier duikt opnieuw het belang op van de genetische variatie en genetische structuur binnen en tussen populaties.

Verspreiding en populatiegrootte

Om overlevingskansen van een zeldzame of achteruitgaande plantensoort op langere termijn in te schatten, is het in de eerste plaats noodzakelijk zich een beeld te vormen van het aantal populaties en de grootte ervan (Schemske et al. 1994). In totaal von- den we in Vlaanderen 92 populaties van de Stengelloze Sleutelbloem. Bijna al deze pop- ulaties bevinden zich in kleine landschaps- elementen in bermen en langs slootkanten.

20 40 60 80 100

Figuur 3: Verdeling van populatiegrootte van de Stengelloze Sleutelbloem voor 89 populaties. Merk op dat het aandeel kleine pop- ulaties

«

100 individu- en) veruit het grootst is.

Binnen deze groep bestaat het hoofdaan- deel nog eens uit popu- laties die kleiner zijn dan 10 individuen.

Populatiegrootte

o

200 400 600 800 1000 1200 1400

Populatiegrootte

B

Figuur 1: De twee voor- komende bloemvormen bij sleutelbloemen, hier de Gulden Sleutelbloem.

A) kortstijlige bloemen, waarbij de stempel onder de meeldraden verscho- len zit en B) langstijlige bloemen waarbij de stempel boven de meel- draden staat. (Foto's:

Rein Brys)

Figuur 2: Door de twee bloemvormen zijn de sleutelbloemen aange- wezen op kruisbestuiving door insecten voor een succesvolle vrucht- en zaadontwikkeling. A) Stengelloze Sleutelbloem en B) Gulden Sleutelbloem.

(Foto's: Rein Brys)

Slechts een beperkt aantal populaties (18 %) komt in bossen voor. De populatiegrootte varieerde van 1 tot 1219 individuen (Fig. 3).

De meeste populaties zijn klein; 65 % van de populaties telde minder dan 50 individuen.

De situatie van de Gulden Sleutelbloen1 is iets rooskleuriger. In heel Vlaanderen werden ongeveer 250 populaties teruggevonden. De grootste populaties bevinden zich in Voeren waar de soort veelvuldig kan worden terug- gevonden in kalkgraslanden van het type Galio-Trifolietum (Jacquemyn et al. 2001).

Een tweede kerngebied van een zeventigtal populaties situeert zich in het sterk agra- risch-ontwikkeld gebied van de Westhoek.

Hier komt de soort haast uitsluitend langs lijnvormige landschapselementen voor:

slootkanten (38 %), wegbermen (33 %) en kanaaldijken (29%) (Fig. 4). Het aantal bloei- ende individuen in dit laatste gebied schom- melt tussen 1 en 1470. Ook hier zijn de meeste populaties klein.

Naast de populatiegrootte is ook de leef- tijdsstructuur een belangrijke factor om de overleving op langere termijn van een plan- tenpopulatie in te schatten (Oostermeijeret al. 1994). De leeftijdsstructuur geeft het aandeel jonge planten tegenover oude plan- ten weer. Voor de leeftijdsstructuur van de Stengelloze Sleutelbloem vonden we drie duidelijke types: 'verouderde', 'normale' en 'uitbreidende' populaties (Fig. 5). Ver-

(4)

BEHOUD VAN ZELDZAME PLANTENSOORTEN IN KLEINE LANDSCHAPSELEMENTEN

ouderde populaties zijn populaties waarin nauwelijks of geen verjonging optreedt en die dus een groot aandeel adulte planten hebben. De normale populaties zijn popula- ties met kiemplanten en juvenielen, maar waarin het aandeel adulte planten nog ver- uit het grootst is. De uitbreidende populaties tenslotte worden gekenmerkt door een groot aandeel kiemplanten en juvenielen in vergelijking met het aandeel adulte planten.

De leeftijdsstructuur van populaties bleek sterk samen te hangen met de graad van ver- storing. Plaatsen die regelmatig verstoord werden (bv. door begrazing of regelmatige slootruiming), bleken ook vaak populaties te herbergen met een sterk verstoorde leef- tijdsstructuur. Daarnaast vonden we dat vooral kleine populaties vaak verouderd waren zodat ze als weinig vitale (relict)pop- ulaties bestempeld kunnen worden.

Populatiegrootte en toevalsfactoren

De grootte van een populatie wordt door verschillende factoren beïnvloed. Deze kun- nen opgedeeld worden in factoren waaraan niet te ontkomen valt (zgn. deterministische factoren) en toevallige factoren. Vele door de mens veroorzaakte invloeden die leiden tot een achteruitgang van de habitatkwaliteit zijn zo'n deterministische factoren. Hierbij speelt de grootte van de populatie geen rol voor de impact van het effect, terwijl dat voor toevallige effecten daarentegen in bepaalde mate wel het geval is (Holsinger ZOOa).

In ons onderzoek bleken deterministische factoren de eerste aanleiding te zijn voor een afname in populatiegrootte. In een tijdspe- riode van amper 13 jaar, werden Z4 van de

10

n 8 06 04

_Kiemplanlen _Ju~nlelen

c::::=:J Blo.iend. adunen c::=J Nler·blo.lende adUntn

Normaêll Uitbreidend Verouderd PopuIRti-:stmctuur

Figuur 5: Visuele voorstelling van de demografische eigenschappen van de onderscheiden leeftijdsstructuren van populaties (uitleg: zie tekst).

- - - - - - I

JACQUEMYN, BRYS,VAN ROSSUM, ENDELS , HERMY, TRIEST & DE BLUST

I. ... . " .. , - - ._,.

,J N

.r;?~ !~.ç.C; U.S:

I

~~-~~=

Natuur.focus 1 (1): 19-24

34 onderzochte populaties van de Stengelloze Sleutelbloem beduidend kleiner en stierven 8 populaties uit (Endels et al.

Zaal). De achteruitgang bleek bovendien samen te hangen met de aard van het omge- vend landgebruik waardoor de kwaliteit van de groeiplaats systematisch achteruitging.

Vooral populaties langs akkers werden snel klein. De invloed van bodemaanrijking door mest en een verhoogde inwaai van pestici- den waren meer dan waarschijnlijk de drij- vende krachten achter deze ontwikkeling.

Het systematisch kleiner worden heeft tot gevolg dat deze populaties gevoeliger wor- den voor uitsterven door toevallige versto- ringen. Toevalsfactoren kunnen zich mani- festeren op het vlak van de demografie, de genetische samenstelling en de omgevings- invloeden van een populatie en kunnen een populatie in één keer op de rand van de afgrond brengen. Een voorbeeld van demo- grafisch toeval heb je wanneer er door toe- vallige schommelingen in de populatie een hogere proportie - of zelfs nog maar één - van de twee bloemvormen voorkomt. Dat zorgt zoals hoger reeds vermeld werd voor problemen. De relatieve verhouding van beide bloemvormen bleek inderdaad sterk samen te hangen met het totaal aantal bloeiende individuen (Fig. 6). Kleine popula- ties hebben met andere woorden een tekort aan één van de twee bloemvormen.

Hoge waterstanden in sloten gedurende de winterperiode kunnen ook een groot deel van een populatie elimineren. Treden deze hoge waterstanden slechts sporadisch op, dan spreken we van toevallige omgevingsin- vloeden. Het spreekt voor zich dat kleine populaties hierdoor sterker beïnvloed wor- den dan grote. De kans dat enkele individu- en overleven, is voor een populatie van enke-

":

"

,t, .

~., I" '"

,

.

--,

Figuur 4: Een voorbeeld van hoe de Gulden Sleutelbloem kan worden teruggevonden in sloot- en kanaalbermen in de Westhoek.

(Foto: Rein Brys)

Ie honderden individuen groter dan voor een populatie van slechts een tiental individuen.

De overblijvers kunnen dan opnieuw voor het herstel van de populatie zorgen. Merk echter op dat de verhouding van de twee bloemvormen ook beïnvloed kan worden door deze toevallige verstoringen. Zo is het bijvoorbeeld best mogelijk dat de overblij- vers allemaal van het langstijlige type zijn.

Dan is herstel uitgesloten en is de populatie

I': ' - -_ _ - , _ _ , - _ - , _ _ .,--_ _ _

Figuur 6: De relatie tussen de ver- houding in bloemtypen en de popu- latiegrootte voor 70 populaties van de Gulden Sleutelbloem. Die ver- houding (d.i., stylie ratio) werd hier- bij berekend als het aantal kortstijli- ge min het aantal langstijlige individuen gedeeld het totaal aantal bloeiende individuen. Een waarde gelijk aan nul geeft aan dat er even- veel kortstijlige als langstijlige indi- viduen in de populatie aanwezig zijn.

Een waarde gelijk aan 1 geeft weer dat er enkel kortstijlige individuen aanwezig zijn.

200 400 :(1) 8(); 1 (:co

Aantal blDeiende individuen

(5)

NatuurJocus 1 (1): 19-24

1"=1162'

~ . .., . . . . .

"

"

Log (Pop.lla1ieg/UOtte)

..

Log (Pop.lI~egrrotte)

1"=l1.6/'

~ . . ' . -. . . .

Log (Pop.lI~egrrotte)

A

B

c

Figuur 7: Relatie tussen de populatie- grootte (uitgedrukt als logaritme) en A) het gemiddeld aantal vruchten per plant, B) het gemiddeld aantal zaden per vrucht en C) het gemiddeld aantal zaden per plant voor 16 populaties van de Stengel/oze Sleutelbloem.

toch nog ten dode opgeschreven, tenzij er pollen uit een andere populatie binnenko- men en voor bestuiving zorgen. Een plotse, ingrijpende verandering in de omgeving die tot een hoge sterfte in de populatie leidt - en zelfs de doodsteek kan betekenen - dui- den ecologen in het jargon aan met een catastrofe. Zo weten we dat ten minste één populatie van Stengelloze Sleutelbloem uit- stierf doordat alle planten waren uitgesto- ken. Een andere populatie verdween door kavelvergroting en omzetting van weiland naar groententeelt.

Toevallige effecten kunnen de erfelijke samenstelling van een populatie veranderen.

In kleine, geïsoleerde populaties kan dat tot een verlies van de erfelijke variatie leiden (zgn. genetische erosie) en tot grotere gene- tische verschillen tussen populaties (Young et al. 1996).

BEHOUD VAN ZELDZAME PLANTENSOORTEN IN KLEINE LAND- SCHAPSELEM ENTEN

JACQUEMYN, BRYS, VAN ROSSUM, ENDELS , HERMY, TRIEST & DE BLUST

Populatiegrootte en bevruchting

Hoeveel vruchten en zaden een populatie produceert hangt samen met de plaatselijke habitatkwaliteit, maar ook met de grootte en dichtheid van de populatie. Voor hun geringe oppervlak hebben kleine landschaps- elementen relatief veel randen. Dat leidt tot een sterke invloed vanuit het aangrenzend landgebruik hetgeen vaak een lagere habi- tatkwaliteit met zich meebrengt. Zo kan ver- ruiging een succesvolle bestuiving belem- meren doordat de planten niet of minder goed bereikbaar zijn voor bestuivende insec- ten. Overgroeiing kan ook een lagere lichtin- val betekenen met als gevolg dat de zaad- ontwikkeling afgeremd wordt, met lichtere en minder kiemkrachtige zaden als resultaat (Campbell & Halama 1993). De verminder- de lichtinval zorgt bovendien voor minder bloei (Whale 1984). Als de habitatkwaliteit achteruitgaat, loopt vaak ook de diversiteit aan bestuivende insecten terug waardoor ook de sleutelbloemen weer verder in de problemen raken (Kwak et al. 1998).

Zowel de populatiegrootte (d.i., het totaal aantal bloeiende individuen) als de popula- tiedichtheid (d.i., het aantal bloeiende indi- viduen per m') beïnvloeden sterk het gedrag van bestuivers. Kleine populaties vallen min- der op dan grote populaties (Agren 1996), zodat bloemen in kleine populaties vaak minder worden bezocht en dus minder kans hebben om succesvol bestoven te worden. In ijle populaties vertoeven bijen en hommels veel langer op dezelfde plant en bewegen slechts occasioneel over langere afstanden, in vergelijking met dense populaties waar- binnen ze veel sneller verschillende planten bezoeken (Mustajärvi et al. 2001). Voor plan- ten die verplicht aan kruisbestuiving moeten doen - zoals sleutelbloemen - leidt zelfbe- stuiving niet tot zaadontwikkeling. Pollen-

100

"",

I '

J ---

bloemen

-vruchten

10 Populatie densiteit

overdracht en uiteindelijk het voortplan- tingssucces is in de regel in ijle populaties lager dan in meer dense populaties (Kwak et al. 1998).

In de Stengelloze Sleutelbloem werden er in grote populaties meer vruchten en zaden per plant geproduceerd dan in kleine populaties (Fig. 7a en cl. Dit gold ook voor het aantal zaden per vrucht (Fig. 7b). Sleutelbloemen in dichte populaties toonden zoals verwacht een hogere vrucht-en zaadzetting dan indi- viduen van ijle populaties (Fig. 8). Ook deze negatieve effecten van afnemende popula- tiegrootte en -densiteit kunnen versterkt worden door de verhouding kort- en langstijlige individuen. In kleine populaties met een groot onevenwicht ten gunste van één van de twee vormen, hebben planten met de meeste frequente vorm veel minder kans om bestoven te worden door een gebrek aan pollen van de andere vorm. Een verdere belemmering van de vrucht- en zaadzetting kan het gevolg zijn.

Populaties met een verminderde zaadzetting hebben een tragere groeisnelheid. Een ver- minderde zaadzetting kan immers leiden tot minder kiemplanten. Het uitblijven van ver- jonging doet op lange termijn de vitaliteit van de populatie afnemen, zoals gesugge- reerd door de relatie tussen populatiegrootte en leeftijdsstructuur. Een verminderde zaad- zetting in kleine populaties kan dramatisch zijn voor soorten zoals de Stengelloze Sleutelbloem die niet over een langlevende zaadbank beschikken. Dan is de overleving van een populatie haast uitsluitend aange- wezen op de overleving van adulte planten en op de jaarlijkse vestiging van kiemplanten.

Populatiegrootte en genetische diversiteit

In kleine, geïsoleerde populaties kan het toe- vallig kwijtraken van genetische kenmerken

100

Figuur 8: Relatie tussen bloei- en vruchtzetting enerzijds en popu- latiedichtheid anderzijds voor

16 populaties van de Stengel/oze Sleutelbloem.

Populatiedichtheid werd uitge- drukt als het aantal bloeiende exemplaren per m'. Het aantal bloemen dat vrucht gezet heeft, neemt duidelijk toe met toene- mende densiteit.

J

l j

(6)

BEHOUD VAN ZELDZAME PLANTENSOORTEN IN KLEINE LANDSCHAPSELEMENTEN

(zgn. genetische drift), maar ook inteelt door zelfbestuiving of bestuiving van verwante individuen tot een vermindering van de hoe- veelheid erfelijke variatie leiden. In het jargon wordt dan van genetische erosie gesproken die gepaard kan gaan met een verlaagde vita- liteit van individuen en populaties (Fischer &

Matthies 1998). Op wat langere termijn kan een tekort aan genetische variatie voor pro- blemen zorgen wanneer omgevingsomstan- digheden veranderen want die variatie hangt samen met het aanpassingsvermogen van een populatie (Young et al. 1996). De geneti- sche variatie of diversiteit wordt dan ook als een belangrijk onderdeel van de te behouden biodiversiteit beschouwd.

De genetische diversiteit of de hoeveelheid erfelijke variatie in een populatie kan inge- schat worden via technieken die gebruik maken van de aantallen varianten van bepaalde eiwitten die bij de stofwisseling van de plant betrokken zijn. Hieruit kunnen verschillende maten worden afgeleid: de fractie van genen die in de populatie meer dan één variant vertonen, het gemiddeld aantal varianten per gen, en de fractie genen waarvoor een gemiddeld individu twee ver- schillende varianten bezit. Bij de twee sleu- telbloemen vonden we meer erfelijke varia- tie in grote dan in kleine populaties. Dit suggereert dat de verloren genetische varianten degenen zijn die oorspronkelijk met lage frequenties voorkwamen (Younget al. 1996) en dat het een gevolg is van toe- vallige genetische verliezen of drift. Voor noodzakelijke kruisbestuivers zoals de sleu- telbloemen is inteelt door zelfbestuiving niet mogelijk, maar wel door bestuiving tussen verwante individuen, wat een afname van de vitaliteit van nakomelingen kan vertragen of voorkomen.

Het verlies van genetische varianten, gekop- peld aan een beperkte of onderbroken uit- wisseling van genetische kenmerken tussen

I III Kleine populalies • Grote populaties I

Stengelloze sleutelbloem Gulden sleutelbloem

JACQUEMYN, BRYS,VAN ROSSUM, ENDELS , HERMY, TRIEST & DE BLUST

Natu.ur.focus 1(1): 19-24

populaties leidt tot grotere verschillen tus- sen populaties. Men spreekt van genetische differentiatie. Er wordt verwacht dat kleine populaties sterker van elkaar zullen verschil- len dan grote populaties (Young et al. 1996).

Dat konden we voor de beide soorten beves- tigen (Fig. 9). Dit resultaat toont dat toeval- lige genetische verliezen (zgn. genetische drift) een actieve rol spelen in de genetische erosie van kleine populaties, en ook dat klei- ne populaties genetisch meer van elkaar geï- soleerd worden.

Besluit en richtlijnen voor beheer

Demografische eigenschappen (bv. leeftijds- structuur), voortplantingssucces en geneti- sche kenmerken zijn belangrijke eigenschap- pen bij het inschatten van overlevingskansen van zeldzame of bedreigde plantensoorten.

Dergelijke eigenschappen hangen enerzijds af van de soort (kortlevend vs.langlevend, kruisbestuiving vs. zelfbestuiving, langleven- de vs. kortlevende zaadbank, enz.) maar anderzijds ook van de lokale omstandighe- den (habitatkwaliteit, dynamisch karakter van de standplaats, grootte en aard van de verstoring). Dit onderzoek toonde duidelijk

Figuur 9: De genetische differentia- tie tussen kleine populaties en grote populaties voor beide soorten. Op de verticale as staat uitgezet welke proportie van de totaal waargeno- men variatie binnen elke groep ver- oorzaakt wordt door verschillen tus- sen populaties.

Figuur 10: Ontbreken van beheer doet stand- plaatsen naast land- bouwpercelen snel verruigen.

A) De Stengelloze Sleutelbloem en 8) de Gulden Sleutelbloem.

(Foto's: Rein 8rys)

dat een verouderde populatiestructuur, afnemende vruchtbaarheid en genetische verarming reële problemen vormen voor de leefbaarheid van populaties van sleutelbloe- men in kleine landschapselementen.

Onmiddellijk rijst de vraag welke beheers- maatregelen noodzakelijk zijn om het behoud van deze soorten in het agrarisch landschap te garanderen. Eén ding staat hierbij alleszins vast: zolang niet aan de eco- logische voorwaarden van de soort wordt voldaan, zal ze achteruitgaan en zelfs op relatief korte termijn een reële uitsterfkans hebben (Fig. 10). Dus is een aangepast, eco- logisch beheer van de habitat op korte ter- mijn de noodzakelijke en voldoende voor- waarde voor het behoud van planten- populaties in kleine landschapselementen.

Juist omwille van het feit dat deterministi- sche factoren aan de basis liggen van de vastgestelde achteruitgang, is het mogelijk hierop in te spelen met aangepaste beheers- maatregelen.

Dit onderzoek heeft echter ook duidelijk gemaakt dat, zelfs al is aan deze basisvoor - waarden van goede ecologische omstandig- heden voldaan, kleine populaties op langere termijn niet voldoende beschermd zijn tegen uitsterven. Daarom dient het beheer er ook op gericht te zijn meerdere populaties van dezelfde soort op niet te grote afstand van elkaar in stand te houden. In dat geval zou migratie van genen via pollen- of zaad- verbreiding genetische verarming in de nakomelingen kunnen voorkomen, maar ook het vobrtplantingssucces verhogen. Merk op dat verbindingen in het landschap via ecolo- gische corridors - zoals in het concept van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) - niet alleen voor de planten zelf van belang is, maar evenzeer dient afgestemd te zijn op het stimuleren van verplaatsingen van bestuivende insecten. De kleine populaties

(7)

NatuurJocus 1(1): 19-24

I

IN

DE FOCUS

L ____ L~_

BEHOUD VAN ZELDZAME PLANTENSOORTEN IN KLEINE LAND- SCHAPSELEMENTEN

JACQUEMYN, BRYS, VAN ROSSUM, ENDELS , HERMY, TRIEST & DE BLUST

die nog substantiële genetische diversiteit hebben, kunnen hierin een belangrijke rol spelen bijvoorbeeld als stapstenen voor de bestuivers tussen twee grote populaties.

In de tweede plaats dient het beheer erop gericht te zijn verjonging van de populaties te bewerkstelligen en de grootte van de pop- ulaties boven een ondergrens te houden. Uit het onderzoek is ook gebleken - maar die resultaten worden hier niet verder bespro- ken - dat dit het best kan bekomen worden

door het invoeren van een zeker verstorings- regime. In geval van sterke verjonging gekop- peld aan een snelle toenemende populatie- grootte kan de genetische variatie in een zekere mate toenemen. Tegelijkertijd is het evenwel belangrijk een voldoende geneti- sche uitwisseling binnen en tussen popula- ties te waarborgen om een verhoogde inteelt te vermijden.

het verspreidingsgebied van de soort - zoals bij de Stengelloze Sleutelbloem in Vlaanderen het geval is - extra aandacht verdienen, omdat deze populaties vaak spe- cifieke genetische variatie herbergen (Hendriks et al. 1998). Ze kunnen de beno- digde variatie behouden om zich aan te pas- sen aan nieuwe omgevingscondities in geval van milieuverandering die bijvoorbeeld tot een slechte habitatkwaliteit leiden (Lesica &

Allendorf 1995).

Tot slot dient erop gewezen dat populaties in marginale habitats en aan de grenzen van

SUMMARY BOX

Jacquemyn H., Brys R., Van Rossum P., Endels P., Hermy M., Triest L. & De Blust G. 2002. Conservation of rare plant species in smalllandscape elements: The case of primroses (in Dutch). Natuur.focus 1(1): 19-24.

The hypothesis that smalllandscape elements in an agricul- turallandscape may support viable populations of rare and endangered plant species, was tested using different deter- minants of population viability for the obligate outcrossers primrose (Primula vulgaris) and cowslip (P. veris) . Reproductive biology, genetic diversity and structure using allozyme markers and demography ofboth species were stu- died. A total of 92 populations of primrose (with I to 1219 individuals), and 250 populations of cowslip were surveyed.

Deterministic factors (increased competition due to in-

creased fertilisation and pesticide drift) we re the main factors influencing population size and hence long-term population viability. Recruitment success, fruit and seed production declined with decreasing population size. Hence, small pop- ulations may be unlikely vital relicts oflarge populations. A decreasing population size was associated with reduced genetic diversity through a loss of genetic variants. Genetic differentiation was significantly higher between small than between large populations. This points to genetic drift and reduced gene flow due to isolation as causes of genetic ero- sion and divergence in small populations. In the short term, management of suitable habitat conditions of both species will be most effective in preserving viable populations and it should also focus on conserving a suitable amount of popu- lations that are connected to each other in order to facilitate pollen and seed flow.

/ AUTEURS: ' \ Hermy M, & De Blust G 1997. Punten en Lijnen in het Landschap. Stichting Leefmilieu en Schuyt & Co, Antwerpen.

Hansjacquemyn, Rein Brys, Pa trick Endels zijn onderzoekers en Martin Hermy professor aan het laboratorium voor Bos, Natuur en Landschap van de Katholieke Universiteit Leuven.

Fabienne Van Rossum is onderzoeker en Ludwig Triest profes- sor van de Onderzoeksgroep Algemene Plantkunde en Natuurbeheer van de Vrije Universiteit Brussel. Geert De Blust is wetenschappelijk medewerker van het Instituut voor Natuurbehoud, waaraan Rein Brys ook deeltijds verbonden is.

CONTACT:

H. Jacquemyn, Universiteit Leuven, Laboratorium voor Bos, Natuur en Landschap, Vita I Decosterstraat 102, B-3000 Leuven, (hans.jacquemyn@agr.kuleuven.ac.be)

,~---

Referenties

Ägren J. 1996. Population size, pollinator limitation, and seed set in the self-incompati- bie herb Lythrum salicaria. Ecology 77, 1779-1790.

Campbell D.R. & Halama J.J. 1993. Resource and pollen limitations to lifetime seed pro- duction in a natural plant population. Ecology 74. 1043-1051.

Endels P"Jacquemyn H" Brys R, Hermy M. & De Blust G. 2001. Temporal changes (1986- 1999) in populations of primrose (Primula vulgaris Huds.) in an agriculturallandscape and implications for conservation. Biological Conservation, (in druk).

Fischer M. & Matthies D. 1998. Effects of population size on performance in the rare plant Centianella germaniea. Joumal of Ecology 86, 195-204.

Hendriks R., Ouborg N.J. & van Groenendael J.M.M. 1998.ls natuurbeheer ook beheer van genen? De Levende Natuur 99,124-125

Holsinger KoE. 2000. Demography and extinction in small populations. In: Young A.G. &

Clarke G,M. (red.), Genetics, Demography and Viability of Fragmented Populations.

Cam bridge University Press, Cambridge. p. 55-74.

Jacquemyn H., Brys R., Zeevaert A., Hermy M. & De Blust G. 2001 Korte-termijn effec- ten van bemesting en beheer op de soortendiversiteit in kalkgraslanden van het type Galio-Trifolietum. Natuurhistorisch Maandblad 90, 151-157.

Kéry M" Matthies D. & Spillmann H_H. 2000. Reduced fecundity and offspring perfor- mance in small populations of the declining grassland plants Primula veris and Centiana Lutea. Joumal of Ecology 88,17-30

Kwak M_M ,Velterop O. & van Andel J-1998. Pollen and gene flow in fragmented habi- tats. Applied Vegetation Science 1: 37-54.

Lee T.D & Bazzaz FA 1986. Matemal regulation of fecundity: non-random ovule abor- tation in Cassia [ascieulata Michx_ Oecologia 68, 459-465.

Lesica p. & Allendorf F.W. 1992. Are small populations worth preserving? Conservation Biology 6, 135-139.Lesica P. & Allendorf F.W. 1995. When are peripheral populations valuable for conservation? Conservation Biology 9,753-760.

Mustajärvi K., Siikamäki P., Rytkönen S, & Lammi A. 2001. Consequences of plant popu- lation size and density for plant-pollinator interactions and plant performance. Joumal of Ecology 89, 80-87.

Oostermeijer J_G.B., Van't Veer R. & Den Nijs J.C M. 1994. Population structure of the rare, long-lived perennial Centiana pneumonanthe in relation to vegetation and management in the Netherlands. Joumal of Applied Ecology 31, 428 - 438.Richards A.J. 1986 Plant breeding systems.AlIen & Unwin, London.

Schemske D.w., Husband B.C" Ruckelshaus M.H., Goodwillie C .. Parker I.M. & Bishop J.G.

1994. Evaluating approaches to the conservation of rare and endangered plants Ecology 75, 584-606.

Whale DM. 1984. Habitat requirements in Primula species. New Phytologist 97, 665- 679.

Young A., Boyle T. & Brown T. 1996. The population genetic consequences of habitat fragmentation for plants. Trends in Ecology and Evolution 11,413-418

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

abiotische variabele -uitgaande van een continue verdeling- kunnen hiermee worden opgevuld. Zo kunnen later niet alleen de optima, maar ook de staarten van de responscurve en de

1-1-2017 1-7-2017 FCA 51 Geharmoniseerde veilingregels Alle NRA’s 6 mdn na inwerkingtreding Verordening 1-1-2017 1-7-2017.

Increased dietary NDF content significantly (P <0.05) increased saturated stearic acid, and significantly (P <0.05) decreased monounsaturated oleic and

[r]

Despite the numerous research and other literature indicating the salutogenic contribution of physical activity to health and wellness (US Dept. of Health and Human Services,

Vanhier almeede dwars over den setven weg, en agter het onderste huijs in gemeld dorp, eenen voetpad in volgende overletterd, tot e, alwaer sig bij de Haagen van

dreigende tekort zorgen ervoor dat zeldzame aarden niet langer verborgen liggen maar eindelijk zichtbaar zijn.  Zeldzame aarden zijn ideaal voor het efficiënt omzetten en

Diersoorten die met uitsterven worden bedreigd, mogen niet worden neergeschoten of gevangen. Een paar voorbeelden: grote kare- kiet, bever, muurhagedis,