• No results found

Witte vlekken in waterbodemonderzoek Rijkswaterstaat MS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Witte vlekken in waterbodemonderzoek Rijkswaterstaat MS"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Witte vlekken in waterbodemonderzoek Rijkswaterstaat MS2000+.99.10.

(2) #FXKGUDWTGCW XQQT YCVGT GP OKNKGW. . 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV.  QMVQDGT . 'KPFTCRRQTVCIG. 1RFTCEJVIGXGT. 4KLMUYCVGTUVCCV 4+<# #-9# $1#.

(3) V 8GTYKL\KPIUDTQP PKGV IGXQPFGP. 8GUVKIKPI 9GUV *QQHFYGI  2QUVDWU   #/ 4QVVGTFCO 6GNGHQQP     (CZ     'OCKN XYOOC"KYCEQPN. Kantoor Amsterdam &QEWOGPVVKVGN. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV. Entrada 307 Postbus 94241 1090 GE Amsterdam Telefoon (020) 569 77 77 Fax (020) 569 77 66. 5QQTV FQEWOGPV. 2TQLGEVPCCO. 2TQLGEVPWOOGT. 1RFTCEJVIGXGT. 2TQLGEVNGKFGT. /GFG CWVGWTU. #FXKGUITQGR. *QQHF CFXKGUITQGR. 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 9KVVG XNGMMGP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM. . 4KLMUYCVGTUVCCV 4+<# #-9# $1# FTU 42 $QWNCP. KPI *# FG )TCCH. $QFGODGJGGT. FTU 20/ &KLEMOGGUVGT. ^. FF. E-mail amsterdam@rtd.iwaco.nl. ^. VVVVV VVVVVVVVVV VVVVVV . VVVVV VVVVVVVVVV VVVVVV . -YCNKVGKVU\QTI GP EQPVKPW XGTDGVGTGP JGDDGP DKPPGP +9#%1 GGP JQIG RTKQTKVGKV 2GTKQFKGM NCVGP YKL QP\G MYCNKVGKVUU[UVGOGP FQQT GZVGTPG DWTGCWU GXCNWGTGP GP IQGFMGWTGP XQNIGPU FKXGTUG MYCNKVGKVU DQTIKPIUPQTOGP &G\G PQTOGP \KLP  XQNIGPU +51 JGV XQQT FG VQVCNG QTICPKUCVKG IGNFGPFG MYCNKVGKVUOCPCIGOGPVU[UVGGO  XQNIGPU 56'4.#$ FG XGTTKEJVKPIGP XCP JGV OKNKGWNCDQTCVQTKWO GP FG /KNKGWVGEJPKUEJG &KGPUV  CEETGFKVCVKGPWOOGT . TGUR .   XQNIGPU 8%#

(4)  JGV XGKNKIJGKFUOCPCIGOGPVU[UVGGO XCP FG /KNKGWVGEJPKUEJG &KGPUV. Het eigendom inzake de informatie en kennis vervat in dit rapport berust bij IWACO. Hiervan is dan ook niet toegestaan het aan derden ter beschikking te stellen / op een andere wijze toe te passen dan waarvan in de overeenkomst toestemming wordt verleend..

(5) Meetstrategie 2000+. Colofon Uitgave: Programmabureau Meetstrategie 2000+ Rijkswaterstaat Postbus 20907 2500 EX Den Haag Telefoon: 070-3714517 Telefax: 070-3714321 w.h.mulder©rikz.rws.minvenw.nl E-mail:. Witte vlekken in waterbodem onderzoek Rijkswaterstaat.

(6) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. 5COGPXCVVKPI. In 1996 is door Rijkswaterstaat het programma Meetstrategie 2000+ opgezet. Het programma richt zich op de gebruikers en leveranciers van meetinformatie. Het programma is van start gegaan met een onderzoek naar de informatievoorziening in het waterbodemonderzoek. In het onderzoek is de informatiebehoefte rond het waterbodemonderzoek in kaart gebracht en is aangegeven waar de conventionele meetstrategie tot knelpunten leidt. Daarnaast is gekeken in hoeverre innovatieve meettechnologie beschikbaar is die in de gesignaleerde informatiebehoefte kan voorzien. Ten slotte is een aantal pilotprojecten geïnventariseerd waarin de waarde van innovatieve technologie kan worden gedemonstreerd. Uit de studie komt naar voren dat de informatiebehoefte van de uitvoerders van waterbodemprojecten draait om drie punten:.  . . het creëren van een gebiedsdekkend beeld voor het bepalen van de omvang van de problematiek (kwaliteit van de waterbodem, in kaart brengen verontreinigde gebieden) en de prioritering van maatregelen; het bepalen van de aard en omvang van de verontreinigde waterbodem. Ter plaatse van saneringslocaties is behoefte aan een gedetailleerd en betrouwbaar driedimensionaal beeld van de fysische en chemische opbouw van de waterbodem; inzicht in de effecten op de omgeving, in eerste instantie om te bepalen of een ingreep zinvol is en na uitvoering om na te gaan of de ingreep zinvol is geweest.. Over het algemeen wordt in het waterbodemonderzoek een conventionele meetstrategie gevolgd. Men zet boringen en voert chemische analyses uit. Bij uitvoering van saneringen blijkt echter vaak achteraf dat de inschatting van het driedimensionale beeld van de waterbodem niet betrouwbaar genoeg is geweest. Bovendien is de werkwijze tijdrovend en kostbaar. Er is een overzicht opgesteld van innovatieve meettechnieken voor waterbodemonderzoek. Het overgrote deel van deze technieken bepaalt op basis van fysische principes de samenstelling van de waterbodem. De technieken richten zich op het eenvoudig en snel in kaart brengen van overgangen tussen meer- en minder slibhoudende lagen in de bodem. De verontreinigingen zijn namelijk vaak met name aan het slib gehecht, terwijl de zandlagen niet of slechts licht verontreinigd zijn. De meerwaarde van de innovatieve technieken komt vooral tot uitdrukking bij aanzienlijke variaties in de bodemopbouw. Bij het meten van de effecten van verontreinigingen in de waterbodem ligt het knelpunt bij de interpretatie van de resultaten en de vertaling daarvan naar concrete maatregelen. Er is te weinig bekend over de relatie chemie – ecotoxicologie waardoor de biologische effecten niet kunnen worden gerelateerd aan de chemie van de waterbodem en het niet mogelijk is om op basis daarvan maatregelen te nemen. Innovatieve technieken hangen samen met een andere benaderingswijze van de meetstrategie. Deze zal meer een getrapte benadering gaan volgen. In eerste instantie wordt er gekeken naar het globale, grootschalige verloop van bodemlagen en verontreinigingen. In tweede instantie wordt er ingezoomd op specifieke locaties waarvan meer informatie nodig is over samenstelling en/of opbouw. De globale technieken worden gebruikt om de lokale technieken aan te sturen, waardoor een dynamische meetstrategie ontstaat. Door de combinatie van globale en lokale metingen 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(7) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. kan er een beter ruimtelijk inzicht worden verkregen in de driedimensionale karakteristieken van de waterbodem. Verschillende Regionale Directies hebben praktijkervaring opgedaan met het inzetten van innovatieve meettechnieken. De toepassing van de technieken is echter beperkt gebleven tot eenmalige praktijkproeven. De ervaringen zijn niet stelselmatig geëvalueerd en/of gedocumenteerd De innovatieve technieken zijn nauwelijks systematisch als aanvulling op de meer gangbare technieken toegepast. Er is een aantal mogelijke pilotprojecten voor de inzet van innovatieve meettechnologie geïnventariseerd. Doelstelling daarvan is het stimuleren van de implementatie van een innovatieve meetstrategie en daarmee een verbetering van de informatievoorziening. De pilots kunnen worden gericht op drie hoofdonderwerpen: inventarisatie van eerdere ervaringen, demonstratie van innovatieve technologie en vaststellen van de informatiebehoefte. Om de pilots succesvol te laten zijn moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden:.   . de uitgevoerde projecten moeten een brede uitstraling hebben; de pilots moeten een samenhangend geheel vormen; de resultaten van de pilots moeten duidelijk en intensief worden gecommuniceerd met de hele organisatie.. Daarom wordt aanbevolen de pilots binnen één project uit te voeren en nadrukkelijk aandacht te besteden aan de communicatie van de resultaten.. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(8) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. Inhoud. 1 Inleiding.....................................................................................................................................1 2 Informatiebehoefte waterbodems ..............................................................................................5 2.1 Informatiebehoefte vanuit het (landelijke) beleidskader 2.1.1 Landelijk beleidskader 2.1.2 Informatiebehoefte 2.2 Informatiebehoefte vanuit het regionale (beheers)kader 2.2.1 Regionaal beheer 2.2.2 Informatiebehoefte 2.3 Informatiebehoefte vanuit het (lokale) uitvoeringskader 2.3.1 Lokaal uitvoeringskader (projectniveau) 2.3.2 Informatiebehoefte 2.4 Resumé informatiebehoefte 2.5 “Standaard” meetstrategie 2.6 Knelpunten informatiebehoefte in relatie tot de “standaard” meetstrategie 3 Innovatieve meetstrategie ........................................................................................................16 3.1 Beschikbare innovatieve meettechnologie (wat is er op de markt) 3.1.1 Meettechnieken 3.1.2 Interpretatieve instrumenten 3.1.3 (Biologische) effect-beoordelingsmethoden 3.2 Wat is er al gedaan 3.3 Resumé innovatieve meetstrategie 4 Praktijkproeven in pilots..........................................................................................................23 4.1 Inkadering pilots 4.2 Beschrijving mogelijke pilotprojecten 5 Conclusies en aanbevelingen...................................................................................................29 5.1 Conclusies 5.2 Aanbevelingen 6 Literatuur .................................................................................................................................33 7 Afkortingen..............................................................................................................................34. $KLNCIGP . 5COGPUVGNNKPI RTQLGEVITQGR 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM. . 1XGT\KEJV KPPQXCVKGXG OGGVVGEJPKGMGP. . 1XGT\KEJV XCP QPFGT\QGMUOGVJQFGP XQQT DGRCNKPI XCP GEQNQIKUEJG GHHGEVGP XCP XGTQPVTGKPKIKPIGP KP FG YCVGTDQFGO. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV. 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(9) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(10) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. .  +PNGKFKPI +PNGKFKPI. In 1996 is door het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ), het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) en de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat (RWS) het programma Meetstrategie 2000+ opgezet. Het programma richt zich op de gebruikers en leveranciers van meetinformatie in de natte sector van Rijkswaterstaat. Het programma beoogt nieuwe integrale inwin- en verwerkingstechnieken te ontwikkelen en implementeren, waarmee voor het landelijk en regionaal waterbeheer en –beleid zo efficiënt mogelijk informatie kan worden geleverd, die voldoet aan de eisen van kwaliteit en tijd (missie). MS2000+ richt zich op innovatie in methoden en technieken. Het programmabureau Meetstrategie 2000+ is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma en stelt zich ten doel de juiste expertise en de juiste mensen bij elkaar te brengen. De kern van de aanpak bestaat eruit dat:. . de vragen en wensen van de gebruikers/uitvoerders in kaart worden gebracht;. . de meetsector anticipeert op de vraag en nadenkt over hoe daar invulling aan te geven.. Door de beleidsmakers binnen het programma Meetstrategie 2000+ (de WAT-groep) is in 1998 uitgebreid gesproken over het definiëren en nader invullen van witte vlekken. Witte vlekken zijn RWS-breed gesignaleerde aandachtsgebieden waarop vernieuwing zinvol kan zijn anders dan in de technologie (= taak HOE-groep). Het gaat erom witte vlekken te signaleren waardoor:. . (nieuwe of onvervulde) behoeften en vragen van gebruikers duidelijk worden;. . de informatieleveranciers (meetsector) haar werkwijze structureel vernieuwt en optimaliseert.. De keuze voor het uitdiepen van een witte vlek is gevallen op het onderwerp "waterbodems" na een eerdere selectie van een TOP-5. Het is in de vierde Nota Waterhuishouding (NW4) een belangrijk thema. Ten aanzien van monitoring is nog weinig geregeld, waarbij enerzijds het gevaar bestaat dat er te veel wordt gemeten, en anderzijds dat beleids-relevante parameters niet worden gemeten. Het onderwerp leent zich ook om geïntegreerde monitoring na te streven. Als eerste denkmodel voor de witte vlek waterbodems wordt de informatiebehoefte geanalyseerd. Deze actie sluit uitstekend aan bij waterbodemactiviteiten om de technologische mogelijkheden voor het meten van de 3D-karakterisering van de waterbodem te verbeteren. Hierdoor wordt rond het thema waterbodem de vraagstelling samen met de technologische mogelijkheden op elkaar afgestemd en wordt de innovatie vraag gestuurd. In 1999 zal dit leiden tot een aantal concrete innovaties op het gebied van het meten aan de waterbodem. De witte vlekken aanpak is van start gegaan met een onderzoek naar de informatievoorziening in het waterbodemonderzoek dat in opdracht van Meetstrategie 2000+ is uitgevoerd door het Advies en Kenniscentrum Waterbodems (AKWA) van Rijkswaterstaat. AKWA is bij de uitvoering van het project ondersteund door het technologie ontwikkelingsbureau 3T en het milieu-adviesbureau IWACO. Het project. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(11) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . is begeleid door een projectgroep bestaande uit vertegenwoordigers van Regionale Directies en Specialistische Diensten (zie bijlage 1). 8TCCIUVGNNKPI. Het afgelopen decennium is er veel onderzoek gedaan naar de kwaliteit en samenstelling van de waterbodem. Daarvoor zijn diverse aanleidingen: vermoede verontreiniging en saneringsnoodzaak, beheer, onderhoud, herinrichting van watersystemen. De onderzoeken moeten een antwoord geven op een scala aan vragen zoals: moet er gesaneerd worden of niet, hoeveel moet er dan gesaneerd worden, zijn de doelstellingen van de sanering/herinrichting gerealiseerd, hoeveel specie moet worden uitgegraven en wat is daarvan de (chemische) kwaliteit? De gestelde vragen en de beslissingen die moeten worden genomen vragen om veel informatie over de waterbodem (aard en omvang van een verontreiniging in combinatie met de bodemopbouw) en zijn afhankelijk van het ge voerde beleid. Dat beleid is niet statisch, maar aan veranderingen onderhevig (introductie van actief bodembeheer). Over het algemeen wordt de informatie over de waterbodem verzameld met behulp van conventionele technieken (lodingen, boringen en chemische analyse van de monsters). Inmiddels is bij bijvoorbeeld saneringen herhaaldelijk gebleken, dat de vooraf ingezamelde informatie onvoldoende nauwkeurig en betrouwbaar was om een goede voorspelling te doen van de omvang van de verontreiniging. Met de huidige meetstrategie is het moeilijk te voorzien in de informatiebehoefte voor de besluitvorming en voorbereiding van ingrepen in de waterbodem. Meetstrategie 2000+ verwacht dat de inwinning van informatie over de waterbodem efficiënter kan verlopen en kwalitatief kan verbeteren door inzet van innovatieve meettechnologiën naast de conventionele methoden voor waterbodemonderzoek. Meetstrategie 2000+ constateert ook, dat er wel innovatieve meettechnologie wordt ontwikkeld, maar dat de implementatie daarvan in de praktijk stagneert. De verwachting is, dat de innovatie van de meetsector in het waterbodemonderzoek kan worden gestimuleerd door de werking van innovatieve meettechnologie/strategie in de praktijk te demonstreren. De innovatieve meettechnologie/strategie moet daarvoor in pilotprojecten worden ingezet voor het beantwoorden van vragen die in de praktijk bij uitvoerders leven (aantonen meerwaarde). &QGNUVGNNKPI. Het aanreiken van een aantal mogelijke pilotprojecten waarin de meerwaarde van innovatieve meettechnologie, interpretatief gereedschap en beoordelingsinstrumenten voor het waterbodemonderzoek in de praktijk kan worden gedemonstreerd. De achterliggende doelstelling is het stimuleren van innovatie in de meetsector. De geselecteerde pilotprojecten moeten daarvoor een brede uitstraling hebben en antwoord geven op concrete, in de praktijk levende vragen. Om kansrijke pilots te kunnen selecteren is het nodig om:.  . de informatiebehoefte met betrekking tot (het saneren van) verontreinigde waterbodems en de knelpunten die er momenteel zijn in de informatievoorziening in kaart brengen; inzicht te krijgen in de mogelijkheden om de informatie-inwinning over waterbodems te verbeteren door inzet van innovatieve meettechnieken, interpretatief gereedschap en beoordelingsinstrumenten.. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(12) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . 9GTMYKL\G. Om op korte termijn te komen tot de selectie van een aantal pilots is de volgende werkwijze gevolgd: 1. op basis van een korte literatuurstudie (literatuur aangereikt door RWS) is de informatiebehoefte in het waterbodemonderzoek in kaart gebracht; 2. er is een inventarisatie gemaakt van innovatieve meetechnologie die op korte termijn kan worden ingezet in het waterbodemonderzoek; 3. in een interviewronde met projectleiders binnen Rijkswaterstaat is de informatiebehoefte geanalyseerd, zijn de vragen/knelpunten met betrekking tot de meetstrategie in kaart gebracht en is geïnventariseerd welke lopende waterbodemprojecten als pilot in aanmerking zouden kunnen komen; 4. tijdens een workshop is een overzicht gegeven van de resultaten van het project en is met een aantal betrokkenen uit het werkveld gediscussieerd over mogelijke pilotprojecten en de vragen waar die een antwoord op zouden moeten geven; 5. de resultaten van de diverse onderdelen van het project zijn door de projectgroep geïntegreerd en samengevat in deze nota. .GGUYKL\GT. Hoofdstuk 2 gaat in op de vraag welke informatiebehoefte er bestaat bij het uitvoeren van waterbodemprojecten en op welke wijze daar nu in wordt voorzien. In een inventarisatie is gekeken naar de informatiebehoefte die vanuit het beleid wordt gegenereerd en naar de informatiebehoefte zoals die onder de uitvoerders leeft. Er wordt ingegaan op de knelpunten en vragen die bij uitvoerders leven m.b.t. het voorzien in de informatiebehoefte. Hoofdstuk 3 gaat in op de vraag welke innovatieve meettechnologie op korte termijn kan worden ingezet en op de vraag of de inzet van innovatieve technieken een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de informatievoorziening. Daarbij komen de meettechnologie, methoden voor het bepalen van de effecten van ingrepen en het interpretatieve gereedschap aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt een aantal mogelijke pilotprojecten (inzet van innovatieve meettechnologie in bestaande projecten) beschreven. Er wordt ingegaan op de samenhang tussen de verschillende pilots en de vragen (voortgekomen uit de inventarisatie) waarop de pilots een antwoord moeten gaan geven. In hoofdstuk 5 beschrijft de conclusies en aanbevelingen. 5EQRG. De discussie over het gebruik van chemische dan wel biologische methoden voor het bepalen van de effecten van verontreinigingen in de waterbodem valt buiten het kader van dit project. Dat neemt niet weg dat het bepalen van de effecten van verontreinigingen een onderwerp is dat leeft bij de uitvoerders van waterbodemprojecten en dus in dit rapport aan de orde komt. In het onderzoek is niet gestreefd naar volledigheid. Er is een quick scan gemaakt om een indruk te krijgen van de huidige informatievoorziening op waterbodemgebied en de vragen die daarbij naar voren komen. Het doel daarvan is een aantal pilots te definiëren waarin innovatieve meettechnologie op een zodanige wijze kan worden ingezet dat het een antwoord biedt op levende vragen. Demonstratie in de praktijk moet leiden tot innovatie van de meetsector. Het definiëren van de pilots is eerder een 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(13) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . begin dan een eindpunt. Hoewel dit onderzoek geslaagd genoemd mag worden als de betrokkenen zich herkennen in de gesignaleerde vragen en de beschreven pilots zal het van de uitvoering van die pilots, de communicatie en het “nazorg” traject daaromheen afhangen of ze daadwerkelijk leiden tot de introductie van innovatieve meetstrategieën binnen de natte meetsector van Rijkswaterstaat.. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(14) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. .  +PHQTOCVKGDGJQGHVGYCVGTDQFGOU De beslissingen waar Rijkswaterstaat voor staat bij waterbodemsaneringen vragen om veel informatie over die waterbodems. De informatiebehoefte wordt gegenereerd vanuit verschillende kaders:.   . het (landelijk) beleidskader; het (regionale) beheerskader; het (“lokale”) uitvoeringskader.. De informatiebehoefte die wordt gegenereerd vanuit deze kaders wordt in de volgende paragrafen beschreven. De beschrijving voor het beleids- en beheerskader is met name gebaseerd op het uitgevoerde literatuuronderzoek, de informatiebehoefte op uitvoeringsniveau vooral op de interviews met een aantal projectleiders van waterbodemprojecten. In de laatste twee paragrafen wordt ingegaan op de huidige meetstrategie en tot welke knelpunten die aanleiding geeft bij het invullen van de informatiebehoefte..  +PHQTOCVKGDGJQGHVGXCPWKVJGV NCPFGNKLMG DGNGKFUMCFGT . .CPFGNKLM DGNGKFUMCFGT. Met de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) is een nieuwe ontwikkeling ingezet op het gebied van waterbodemsanering. Het beleid zal minder gericht zijn op het verwijderen van verontreinigingen boven bepaalde concentratieniveaus. Veel meer zal de nadruk komen te liggen op het opheffen of beheersen van de risico’s die een verontreiniging veroorzaakt voor de omgeving. Men streeft niet langer naar multifunctioneel saneren. Er wordt een nieuwe invulling geven aan de urgentiebepaling, wat consequenties zal hebben voor de landelijke en regionale prioritering. Sanering van verontreinigde waterbodems zal steeds vaker ingegeven worden vanwuit de beheerstaken dan vanwege de milieuhygiënische redenen. Het belang van de chemische klasse-grenzen zal afnemen. NW4 legt meer nadruk dan voorheen op de (biologische) effecten van een verontreiniging bij de keuze om al dan niet te gaan saneren. De NW4 stelt dat oppervlaktewater en sediment een goede kwaliteit hebben indien toetsen met bioassays uitwijzen dat bij langdurige blootstelling geen significante effecten op overleving, reproductie of groei optreden bij één of meer soorten organismen. In het landelijke beleid wordt invulling gegeven aan saneringsdoelstellingen. Ook deze zullen naar verwachting veranderen. Dit kan op projectniveau grote consequenties hebben voor de informatie die verzameld moet worden en de vereiste nauwkeurigheid daarvan.. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(15) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . $KL FG GGTUVG HCUG XCP FG UCPGTKPI XCP JGV -GVGNOGGT YCU FG FQGNUVGNNKPI FCV CNNG MNCUUG  GP MNCUUG  URGEKG XGTYKLFGTF OQGUV YQTFGP &KV DGVGMGPFG FCV FG UNKDNCCI M+,UUGNOGGT DTWKPN XGTYKLFGTF OQGUV YQTFGP &G\G UNKDNCCI NCI QQM KP FG FKGRG RWVVGP &G UCPGTKPIUFQGNUVGNNKPI NGKFFG GT VQG FCV FG NKIIKPI XCP JGV UEJGKFKPIUXNCM VWUUGP M+,UUGNOGGT DTWKPN GP M+,UUGNOGGT ITKLUN GP FG FKGRG RWVVGP PCWYMGWTKI KP DGGNF IGDTCEJV OQGUVGP YQTFGP. &G FQGNUVGNNKPI \QW MWPPGP YKL\KIGP KP P*GV \QFCPKI XGTYKLFGTGP XCP FG XGTQPVTGKPKIFG URGEKG. FCV JGV TKUKEQ XQQT FG QOIGXKPI YQTFV IGTGFWEGGTF VQV GGP CCPXCCTDCCT PKXGCWQ. $KL FKG FQGNUVGNNKPI MCP DGUNQVGP YQTFGP FG MNCUUG  GP  UNKD KP FG FKGRG RWVVGP PKGV VG UCPGTGP 1QM MCP DNKLMGP FCV KP DGRCCNFG FGNGP XCP JGV -GVGNOGGT PCWYGNKLMU XGTURTGKFKPIU QH GEQNQIKUEJG TKUKEQNU VG XGTYCEJVGP \KLP +P FKG FGNGP MCP IGFGVCKNNGGTF UCPGTKPIUQPFGT\QGM CEJVGTYGIG DNKLXGP. Ondanks de beleidswijziging zullen ook in de toekomst aanzienlijke hoeveelheden verontreinigde baggerspecie vrij blijven komen. Bij uitvoering van beheersmaatregelen zal een groot deel van de te baggeren specie licht verontreinigd zijn en een kleiner deel ernstig. Voor verwerken en/of bergen van verontreinigde specie staan slechts beperkte middelen ter beschikking. Dat betekent, dat sanering van een belangrijk deel van de ernstig verontreinigde waterbodems niet op korte termijn te verwachten is. Ook dat vraagt om beheersing van de bijbehorende risico’s. In dat kader zal actief waterbodembeheer gestimuleerd worden. . +PHQTOCVKGDGJQGHVG. Vanuit het landelijk beleid is de informatiebehoefte gericht op de hoeveelheden (vrijkomende baggerspecie), de herkomst en de kwaliteit. Verder is het voor het beheer van de watersystemen van belang inzicht te hebben in de risico’s van verontreinigde specie en de functieaantasting voor het watersysteem die dit met zich meebrengt. Op landelijk niveau is de omvang van de problematiek in kaart gebracht. Op het gebied van risico’s en functieaantasting ontbreekt het echter nog aan kennis en inzicht. Onderstaand schema geeft een overzicht van de informatiebehoefte vanuit de landelijke beleidsdoelstellingen.. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(16) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . 6CDGN . +PHQTOCVKGDGJQGHVG XCPWKV FG DGNGKFUFQGNUVGNNKPIGP YCVGTDQFGOUCPGTKPI. $GNGKF. +PHQTOCVKGDGJQ. UCPGTKPIUFQGNUV. GHVG. %QPETGVG XQQTDGGNFGP. 5VTWEVWTGGN. &QGNIT. QH VKLFGNKLM. QGR. $GNGKFUHCUG. GNNKPI 5CPGTGP. *QGXGGNJGFGP. /CVG XCP XGTQPVTGKPKIKPI. *-. 0GOGP. XGTQPVTGKPKIFG. GP. 6[RG GGP UCOGPUVGNNKPI UNKD. 4&. OCCVTGIGNGP. YCVGTDQFGO. UCOGPUVGNNKPI. /GV PCOG JQGXGGNJGFGP GP. 5&. 5VTWEVWTGGN. UCOGPUVGNNKPI KP TGIKQPCNG YCVGTGP $TQPPGP 'HHGEVGP. #EJVGTITQPFYCCTFGP. 5VTWEVWTGGN. 0CVWWTNKLMG URTGKFKPI. 4&. (QTOWNGTGP. 5&. DGNGKF. 4&. (QTOWNGTGP. 5&. DGNGKF. $KQNQIKUEJG RCTCOCVGTU 'HHGEVGP XCP HWPEVKQPGGN UCPGTGP 8GTCPVYQQTFG. +P\KEJV KP. 7TIGPVKG XCP UCPGTKPI. QPVFQGPKPI XCP. XGTYGTMKPIUO. 2TQEGUUGP KP URGEKGFGRQVU. XTKLMQOGPFG. QIGNKLMJGFGP. DX ICUXQTOKPI . DCIIGT. GP JWP. /QDKNKVGKV XCP UVQHHGP KP DCIIGTURGEKG. EQPUGSWGPVKGU. /KNKGWTGPFGOGPV. 6KLFGNKLM. XGTYGTMKPIUVGEJPKGMGP 'HHGEVGP XCP VQGRCUUKPI DCIIGTURGEKG CNU DQWYOCVGTKCCN.  +PHQTOCVKGDGJQGHVGXCPWKVJGVTGIKQPCNG DGJGGTU MCFGT . 4GIKQPCCN DGJGGT. Hoe een regionale directie de komende jaren zijn beheerstaken wil invullen is vastgelegd in het Beheersplan Natte Sector (BPN). Het BPN is een gebiedsgerichte concretisering en integratie van vastgesteld beleid. Het formuleert dus geen nieuw beleid. Het vormt de onderbouwing van de uitvoering van ingrepen in de waterbodem door de regionale waterbeheerder (prioritering, tijdstip, hoedanigheid, omvang). Er zijn grote verschillen in de mate waarin regionale directies bij het beoordelen van de saneringsurgentie anticiperen op de beleidsvernieuwingen en dus ook in de wijze van prioriteren. Bij de prioritering is wel de tendens waarneembaar dat saneringsingrepen meer en meer worden uitgevoerd indien dit vanuit het veiligstellen van de bestaande functie of het tot stand brengen van een nieuwe functie (herinrichting) van het betreffende watersysteem noodzakelijk is. Bij enkele regionale directies is dit het enige criterium dat nog kan leiden tot het uivoeren van een waterbodemsanering. Opvallend is dat verspreidingsrisico’s en effecten op het ecosysteem meestal slechts een beperkte rol spelen bij de prioritering. In plaats daarvan wordt vaak het eenduidige oppervlakte-criterium van de Wet BodemBescherming (WBB) gehanteerd. Dit betekent dat saneringen en maatregelen niet op werkelijke ecologische risico’s zijn gebaseerd. Dit hangt samen met het feit dat het kwantificeren en toetsen van verspreidingsrisico’s en de effecten op het ecosysteem moeizaam verloopt en dat men in de uitvoeringspraktijk geen zicht heeft op het toetsingskader van (biologische) effectmetingen. Bij enkele regionale directies spelen deze twee criteria echter juist een zeer belangrijke rol bij de prioritering. Eveneens opvallend is de tegenstrijdige wijze waarop de sedimentatie van schoon slib een rol kan spelen bij de prioritering. Bij de ene directie is sedimentatie reden om extra 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(17) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . snel te saneren (zodat het baggervolume niet zal toenemen), bij een andere directie kan sedimentatie reden zijn om niet te saneren (omdat door sedimentatie met schoon slib de verspreidingsrisico’s worden weggenomen). Figuur 2.1 geeft een overzicht van de aspecten die over het algemeen meewegen bij de prioritering en het relatieve belang van deze aspecten. (KIWWT . %TKVGTKC XQQT FG RTKQTKVGTKPI XCP UCPGTKPIGP. )4116. (WPEVKG KP UVCPF JQWFGP  VQV UVCPF DTGPIGP 8CCM XQTOV FG PQQF\CCM VQV DGJGGT QH JGTKPTKEJVKPI XCP YCVGTU[UVGOGP. ETGÅTGP PCVWWTHWPEVKG FG CCPNGKFKPI QO KP EQODKPCVKG FCCTOGG GGP UCPGTKPI. XCCM IGDTWKMV. WKV VG XQGTGP $GN #CTF QOXCPI GP EQPEGPVTCVKGU XCP FG XGTQPVTGKPKIKPI. CP. *KGTDKL YQTFGP CURGEVGP DGUEJQWYF CNU. I.   . +U URTCMG XCP QXGTUEJTKLFKPI XCP FG UKIPCNGTKPIUYCCTFG!. CUR. 9CV KU FG QOXCPI XCP JGV XGTQPVTGKPKIKPIUIGXCN!. GEV. <KLP FG UVQHHGP ECTEKPQIGGP!. DKL FG RTK. -CPU QR JGTXGTQPVTGKPKIKPI. QTKV. &G\G MCPU YQTFV KPIGUEJCV QR DCUKU XCP.  . GTK. &G OCVG YCCTKP RWPVDTQPPGP \KLP IGUCPGGTF. PI. &G MYCNKVGKV XCP JGV CCPIGXQGTFG UNKD. /CVG XCP UGFKOGPVCVKG GP MYCNKVGKV XCP PKGWY UNKD /GV FKV CURGEV YQTFV KP FG RTCMVKLM QR XGTUEJKNNGPFG OCPKGTGP QOIGICCP. . *GV MCP GGP TGFGP \KLP QO GZVTC UPGN VG UCPGTGP \QFCV JGV DCIIGTXQNWOG PKGV VQGPGGOV. . *GV MCP QQM TGFGP \KLP QO LWKUV PKGV VG UCPGTGP QOFCV DKL NQECVKGU OGV XGGN UGFKOGPVCVKG XCP UEJQQP UNKD IGGP URTCMG KU XCP XGTURTGKFKPIUTKUKEQNU QH XCP PGICVKGXG GHHGEVGP QR JGV GEQU[UVGGO. -.'+0 YGKPKI IGDTWKMV. 4KUKEQNU XGTURTGKFKPI ITQPFYCVGT GP QRRGTXNCMVGYCVGT. 'HHGEVGP QR JGV GEQU[UVGGO. . +PHQTOCVKGDGJQGHVG. Op regionaal niveau is behoefte aan informatie over de watersysteem(delen) en locaties om de beheerstaken (vaarwegbeheer en –onderhoud, prioritering van maatregelen) te kunnen in vullen. Er is behoefte aan inzicht in het diepteprofiel van de waterbodems (drie-dimensionale kartering waterbodems). Tevens ontstaat er steeds meer behoefte aan inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem in het beheersgebied en de risico’s van verontreinigingen voor de functies in het gebied ten bate van de prioriteitstelling. Hiertoe is de beschikbare informatie niet toereikend. De informatiebehoefte ten behoeve van de prioritering van saneringsingrepen is afhankelijk van de aspecten die daarin worden meegewogen. Ter plaatse van geplande ingrepen is behoefte aan een driedimensionaal beeld (fysisch en chemisch) van de waterbodem.. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(18) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . 6CDGN  &QGNITQGR. +PXGPVCTKUCVKG KPHQTOCVKGDGJQGHVG TGIKQPCCN DGJGGTUMCFGT 4GNGXCPVG. &QGNUVGNNKPIGP GP VCMGP VCX FG. +PHQTOCVKGDGJQGHVG OGVGP. FQEWOGPVGP. YCVGTDQFGO. YCVGTDQFGO. $GJGGT. 4GIKQPCNG RNCPPGP. 5GNGEVKG NQECVKGU UVQTVRNCCVUGP QR DCUKU FKOGPUKQPCNG H[UKUEJ EJGOKUEJG. 4GIKQPCNG. $GJGGT 2NCPPGP 0CVVG. XCP GTQUKG GP UGFKOGPVCVKGRCVTQPGP. MCTCMVGTKUGTKPI XCP FG YCVGTDQFGO. FKTGEVKGU. UGEVQT $20 . 2NCPPKPI GP XQQTDGTGKFKPI XCP. -QUVGP GP DCVGP XCP FKXGTUG. *GTKPTKEJVKPIURNCPPGP YGTM\CCOJGFGP QO FG IGYGPUVG. OGGVUVTCVGIKGÅP. TGIKQPCNG. HWPEVKGU VG YCCTDQTIGP QH VG ETGÅTGP. $GRCNGP PCVWWTNKLMG. YCVGTU[UVGOGP. 5CPGTGP WTIGPVG IGXCNNGP YCVGTDQFGO. CEJVGTITQPFYCCTFGP XQQT. 9DD . IGDKGFUIGTKEJVG FKHHGTGPVKCVKG PCCT. )GDKGFUFGMMGPF DGGNF XCP FG H[UKUEJ. FQGNUVGNNKPIGP. EJGOKUEJG QRDQWY XCP FG. 'HHGEVGP. YCVGTDQFGO GP FG JQGXGGNJGFGP GP. $QFGONKIIKPI. MYCNKVGKV XCP VG XGTYKLFGTGP UNKD. 6TCPURQTVGKIGPUEJCRRGP. 2TKQTKVGTGP DCIIGTRTQLGEVGP. -CDGN GP NGKFKPIFGVGEVKG.  +PHQTOCVKGDGJQGHVGXCPWKVJGV NQMCNG WKVXQGTKPIUMCFGT . .QMCCN WKVXQGTKPIUMCFGT RTQLGEVPKXGCW. Bij de uitvoering op projectniveau kunnen drie situaties worden onderscheiden: 1. locaties waar geen ingrepen zijn gepland; 2. locaties waar ingrepen zijn gepland of mogelijk noodzakelijk zijn; 3. locaties waar ingrepen zijn uitgevoerd. Bij gevallen van waterbodemverontreiniging waarbij uit Oriënterend Onderzoek (OO) en/of monitoring is gebleken dat de locatie geen “hoge urgentie” heeft wordt in het kader van de Wet Bodem Bescherming geen Nader Onderzoek (NO) of Saneringsonderzoek (SO) uitgevoerd. Er is geen zicht op financiering van onderzoek en sanering. Voor onderzoek voor het verkrijgen van een ‘gebiedsdekkend beeld van een beheersgebied’ is veelal ook slechts een beperkt budget voorhanden. Vanwege de beperkte budgetten wordt de informatie ingewonnen met een grofmazig meetnet van boringen, waarbij de waterbodemmonsters vaak gemengd worden onderzocht. In watersystemen waarin de verontreinigingen heterogeen verspreid zijn (bijvoorbeeld bij veel puntbronnen) kan dit tot gevolg hebben dat de informatie geen betrouwbaar beeld geeft van de werkelijke situatie en dus tot een verkeerde besluitvorming over de urgentie en het vervolgtraject. Voorafgaand aan de sanering van een verontreinigde locatie wordt uitgebreid informatie verzameld over de aard en de omvang van de verontreiniging, in combinatie met de opbouw van de waterbodem (nader onderzoek, saneringsonderzoek). Bij de saneringen die al zijn uitgevoerd is echter herhaaldelijk gebleken dat de informatie onvoldoende nauwkeurig en betrouwbaar was om een goede voorspelling te doen van de hoeveelheden te baggeren materiaal en de diepte tot waarop gebaggerd moet worden. . +PHQTOCVKGDGJQGHVG. De informatiebehoefte bij de drie genoemde situaties uit paragraaf 2.3.1 wordt hieronder apart aangestipt.. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(19) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. .  +PHQTOCVKGDGJQGHVG DKL NQECVKGU YCCT IGGP KPITGRGP \KLP IGRNCPF. Tabel 2.3 geeft een overzicht van ‘objecten’ en de achterliggende vraagstelling. 6CDGN . 1DLGEVGP GP XTCCIUVGNNKPI XCPWKV OQPKVQTKPI QH QTKÅPVGTGPF QPFGT\QGM. 6G QPFGT\QGMGP MQDLGEVN. 8TCIGP. &QQT RWPVDTQP DGNCUVG NQECVKG XGTFCEJV. +U QR FG NQECVKG URTCMG XCP GGP GTPUVKI IGXCN XCP. XQQT XGTQPVTGKPKIKPI. YCVGTDQFGOXGTQPVTGKPKIKPI!. 7TIGPVG XGTQPVTGKPKIKPIGP FKG YGIGPU. <KLP FG GHHGEVGP PQI CEEGRVCDGN!. HKPCPEKÅNG TGFGPGP QH IGDTGM CCP. +P YGNMG OCVG VTGGFV XGTURTGKFKPI QR!. FGRQVTWKOVG PKGV IGUCPGGTF YQTFGP. *QG QPVYKMMGNV FG MYCNKVGKV \KEJ!. 0KGV WTIGPVG XGTQPVTGKPKIKPIGP. +U NQECVKG PQI UVGGFU PKGV WTIGPV!. )GDKGFUFGMMGPF DGGNF DGJGGTUIGDKGF. 9CV KU INQDCCN FG MYCNKVGKV XCP FG YCVGTDQFGO KP JGV IGDKGF! +U FG XGTQPVTGKPKIKPIUUKVWCVKG UVCDKGN QH CCP XGTCPFGTKPI QPFGTJGXKI! <KLP FKGRVG GP MYCNKVGKV XCP FG YCVGTDQFGO XQNFQGPFG XQQT FG. PKGWY VQGIGMGPFG HWPEVKG!. De informatiebehoefte richt zich met name op de vraag of er gesaneerd moet worden of niet en (globaal) inzicht in de kwaliteit van de vrijkomende baggerspecie bij ingrepen. Daarvoor is informatie nodig over de omvang, de aard van de verontreinigingen en de effecten op de omgeving en de ontwikkelingen daarin.  +PHQTOCVKGDGJQGHVG DKL NQECVKGU YCCT KPITGRGP IGRNCPF QH PQQF\CMGNKLM \KLP. Om de saneringsnoodzaak te kunnen beoordelen of bij besluit tot een ingreep in de waterbodem is informatie nodig over:. . Het driedimensionale (3D) beeld van de waterbodem: Ter voorbereiding van een ingreep is er behoefte aan een 3D beeld van de chemische en fysische opbouw van de waterbodem om te bepalen hoeveel er gesaneerd moet worden en op welke wijze. Tot welke diepte het beeld moet worden opgebouwd is afhankelijk van de lokale situatie. Het opstellen van een 3D beeld gaat relatief eenvoudig als er een relatie bestaat tussen de fysische bodemopbouw en de chemische samenstelling. Het is gecompliceerd als deze relatie er niet is (veel horizontale en verticale variatie door puntbronnen, verstoring van de sliblaag door stroming, diepe putten, etc.).. . De effecten van de verontreinigingen op de omgeving: Er wordt tijdens het nader- en saneringsonderzoek getracht om de effecten van een verontreiniging op de omgeving in te schatten. De risico’s voor verspreiding via het oppervlaktewater kunnen ingeschat worden met (slib)verspreidingsmodellen (informatiebehoefte: korrelgrootteverdelingen, bodemligging, stroomsnelheid, stromingsprofiel etc). De effecten op het biologisch leven kunnen in kaart worden gebracht met behulp van veldwaarnemingen en bio-assays. De resultaten daarvan moeten worden verklaard door te zoeken naar de relatie tussen chemie (concentratie vrij en opgelost) en ecotoxicologie. Bij de uitvoerders van waterbodemprojecten is onvoldoende zicht op de wijze waarop deze relatie kan worden gelegd.. . De afvoer van vrijkomend materiaal uit waterbodem: Welke volumes komen er vrij, van welke kwaliteit en hoe betrouwbaar is de inschatting? Deze vraag wordt voorafgaand aan de ingreep 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(20) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . beantwoord op basis van het opgebouwde driedimensionale beeld. Ook de inzet van (geo)statistiek kan hierbij van belang zijn. Wat is de verdeling van de verontreiniging over de diverse fracties (zand/lutum)? Is hergebruik van licht verontreinigde fracties mogelijk? Hoe gedraagt het slib zich bij opslag (uitloging, omzettingen, afbraak)? Is het opgebaggerd materiaal van de kwaliteit die werd verwacht?. Voor de laatste drie vragen zijn specifieke metingen nodig, zoals proeven om de uitloging, omzettingen en biologische afbraak te voorspellen.. . De risico’s voor en effecten op de omgeving tijdens de uitvoering van de ingrepen: Hiervoor zijn binnen Rijkswaterstaat specifieke meettechnieken in gebruik. Daarmee kan bijvoorbeeld de mate van opwerveling worden gemeten. Dergelijke metingen kunnen gecombineerd worden met slibverspreidingsmodellen.. Bij de vraag hoever de informatie-inwinning kan gaan spelen de kosten een belangrijke rol. Er lijkt binnen de regionale directies van Rijkswaterstaat consensus over te bestaan dat de kosten van extra onderzoek in een later stadium ruimschoots gecompenseerd worden door besparingen op de af te voeren hoeveelheden (ernstig) verontreinigd slib. Deze overtuiging wordt in de praktijk echter niet onderbouwd met kosten-baten analyses.  +PHQTOCVKGDGJQGHVG DKL NQECVKGU YCCT KPITGRGP \KLP WKVIGXQGTF. Bij onderzoek na uitvoering van een ingreep wordt de effectiviteit daarvan gecontroleerd. De informatiebehoefte is daarbij afhankelijk van de doelstellingen van het project. Als de doelstelling bestaat uit het verwijderen van een bepaalde klasse specie zal de informatiebehoefte gericht zijn op de klassebepaling van de gesaneerde bodem (chemie, ruimtelijk beeld). Als de doelstellingen verband houden met natuurontwikkeling of herstel van ecologische waarden zal met name informatiebehoefte bestaan met betrekking tot de ecologische effecten. Vragen die aan de orde komen zijn dus afhankelijk van de doelstellingen van het project:.  . is slib verwijderd conform de doelstellingen (diepte, kwaliteit)? levert de ingreep het gewenste resultaat: is sprake van functieherstel? is de nieuwe functie tot stand gekomen? zijn de risico’s voor de omgeving opgeheven? hoe ontwikkelt zich de kwaliteit van de bodem?.  4GUWOÃKPHQTOCVKGDGJQGHVG Uit de literatuurstudie en de interviews komt naar voren dat de informatiebehoefte bij het waterbodemonderzoek in principe draait om de volgende drie punten:. . 19385. Het creëren van een gebiedsdekkend beeld. Voor het bepalen van de omvang van de problematiek en de prioritering van maatregelen is behoefte aan een gebiedsdekkend beeld van de opbouw (fysisch en chemisch) van de waterbodem. Dat beeld zou snel, goedkoop en liefst driedimensionaal moeten kunnen worden opgebouwd. Het beeld hoeft nog niet al te gedetailleerd te zijn. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(21) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . omdat het na prioritering op “verdachte” of heterogene locaties verder kan worden ingevuld.. . Het bepalen van de aard en omvang van de verontreinigde waterbodem. Ter plaatse van saneringslocaties is behoefte aan een gedetailleerd en betrouwbaar driedimensionaal beeld van de fysische en chemisch opbouw van de waterbodem. Daarmee kan worden voorspeld hoeveel materiaal van welke kwaliteit er tijdens de sanering vrijkomt.. . De effecten op de omgeving. Steeds nadrukkelijker is er behoefte aan informatie over de effecten van een verontreiniging op de omgeving. In eerste instantie om te bepalen of een ingreep zinvol is en na uitvoering om na te gaan of de ingreep zinvol is geweest.. Tijdens de interviews werd er bij uitvoerders een grote behoefte gesignaleerd aan het samenstellen van een driedimensionaal beeld van de waterbodem. Dat beeld zou helemaal aan het begin van het traject (O.O.) snel en goedkoop moeten worden opgebouwd, en dan afhankelijk van de behoefte steeds verder moeten worden ingevuld. Er is behoefte om dat beeld zowel voor de fysische als de chemische parameters op te bouwen. Combinatie van die twee en inzicht in de historie van een locatie vormen een onderbouwing voor de te saneren hoeveelheden. De informatiebehoefte kwam tijdens de interviews ook naar voren uit de meettechnologie waaraan uitvoerders zeiden behoefte te hebben. Daarin werden namelijk vooral (fysische) methoden genoemd voor het opstellen van een gebiedsdekkend beeld van de waterbodem en sondes om op lokaal niveau snel een beeld te krijgen van de chemische samenstelling. In tabel 2.4 is een overzicht gegeven van de informatiebehoefte zoals die uit de interviews naar voren kwam.. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(22) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . 6CDGN . 1XGT\KEJV KPHQTOCVKGDGJQGHVG PCCT XQTGP IGMQOGP WKV KPVGTXKGYU OGV WKVXQGTFGTU XCP YCVGTDQFGORTQLGEVGP. 4GIKQPCNG &KTGEVKG . 4GIKQPCNG &KTGEVKG . 4GIKQPCNG &KTGEVKG . ([UKUEJG GP EJGOKUEJG UCOGPUVGNNKPI )GDKGFUFGMMGPF DGGNF H[UKUEJG GP. +P\KEJV KP DCIIGT JQGXGGNJGFGP QO. YCVGTDQFGO WKVGTYCCTFGP VQV  O. EJGOKUEJG UCOGPUVGNNKPI XCP FG. JGV UVTGGHDGGNF VG DGJCNGP. OX. QRRGTXNCMMKIG FTQIG YCVGTDQFGO. +P\KEJV KP MYCPVKVGKV MYCNKVGKV GP. $GVTQWYDCCTJGKF. +P\KEJV GEQNQIKUEJG TKUKEQ U XCP FG. DQFGOMYCNKVGKVUMCCTVGP KP FG. XGTQPVTGKPKIKPIGP KP FG QRRGTXNCMMKIG UCPGTKPIU GP QPFGTJQWFUDCIIGT. WKVGTYCCTFGP. FTQIG YCVGTDQFGO DKL QRUNCI KP FKGRG 0QTOGTKPIUMCFGT. %JGOKUEJG UCOGPUVGNNKPI. RWVVGP DKPPGP FG WKVGTYCCTFGP. XCP DKQCUUC[U KP \QGVG YCVGTGP. YCVGTDQFGO MTKDXCMMGP. +P\KEJV KP FG H[UKUEJG GP EJGOKUEJG. /GVJQFG XQQT RTKQTKVGTKPI XCP FG. .QMCNKUCVKG UVQTVUVGGP KP MTKDXCMMGP. UCOGPUVGNNKPI XCP FG YCVGTDQFGO KP. UCPGTKPIUNQECVKGU QR DCUKU XCP FG. 1PVYKMMGNKPI YCVGTDQFGOMYCNKVGKV. FG XCCTIGWNGP. DGUEJKMDCTG KPHQTOCVKG. XCCTIGWNGP GP MCPCNGP. )GDKGFUFGMMGPF DGGNF XCP FG. 1PVYKMMGNKPI XCP FG. .QMCNKUCVKG UNCMMGP KP. H[UKUEJG UCOGPUVGNNKPI XCP FG. YCVGTDQFGOMYCNKVGKV QR WTIGPVG. QGXGTDGUEJQGKPI. FKGRGTG YCVGTDQFGO GP DQFGO . NQECVKGU FKG XQQTNQRKI PKGV IGUCPGGTF. N. ([UKUEJG GP EJGOKUEJG UCOGPUVGNNKPI 8GTQPVTGKPKIKPIUUKVWCVKG VGT RNCCVUG YCVGTDQFGO JCXGPU. XCP RWPVDTQPPGP KP JGV YKPVGTDGF. ([UKUEJG GP EJGOKUEJG UCOGPUVGNNKPI 1PVYKMMGNKPI MYCNKVGKV \YGXGPF UVQH YCVGTDQFGO KP UVCIPCPVG \QPGU DKL. OQPKVQTKPI VGP DCVG XCP. UNWK\GP UVWYGP GVE. XQQTURGNNKPI MYCNKVGKVUQPVYKMMGNKPI. XGTYGTMDCCTJGKF XCP XTKLMQOGPF. XQQT FG TGUWNVCVGP. YQTFGP +P\KEJV KP FG DGVTQWYDCCTJGKF XCP FG MNCUUGKPFGNKPI VGT RNCCVUG XCP GGP DCIIGTYGTM. PKGWY UNKD 4GIKQPCNG &KTGEVKG . 4GIKQPCNG &KTGEVKG . 4GIKQPCNG &KTGEVKG . 0CWYMGWTKI IGDKGFUFGMMGPF DGGNF. 8QQT DGRCNKPI PQQF\CCM UCPGTKPI. 1PVYKMMGNKPI MYCNKVGKV YCVGTDQFGO. QRDQWY GP MYCNKVGKV NKIIKPI MNCUUG  JQG UPGN XKPFV UGFKOGPVCVKG OGV  EO KP . GP XGTURTGKFKPI 1RVKOCNKUCVKG XCP JGV & DGGNF XCP. GP  UNKD XCP FG PCVVG YCVGTDQFGO. UEJQQP UNKD RNCCVU. VQV  OOX. LCCT! . FG XGTQPVTGKPKIKPI. +P\KEJV NKIIKPI TQVUDNQMMGP KP. )GDKGFUFGMMGPF KP\KEJV INQDCCN. +P\KEJV KP. QGXGT\QPG. YCVGTDQFGOMYCNKVGKV KP JGV. OGGTYCCTFGOQIGNKLMJGFGP XCP. +P\KEJV KP JQGXGGNJGKF GP MYCNKVGKV. DGJGGTUIGDKGF. IGUEJGKFGP DCIIGTGP. QPFGTJQWFUURGEKG. &DGGNF H[UKUEJG GP EJGOKUEJ VGT. $KL UCPGTGP KP\KEJV KP FG MYCNKVGKV. $TQPPGP GP XGTURTGKFKPIURCVTQQP. RNCCVUG XCP XGTQPVTGKPKIKPIGP. XCP JGV QRIGDCIIGTFG UNKD NKGHUV QP. XGTQPVTGKPKIKPIGP JCXGPU. 0CWYMGWTKIGT & DGGNF XQQT NQECVKGU NKPG  VGP DCVG XCP CHXQGT GP. 'HHGEVGP UCPGTKPIUKPITGRGP QR. YCCTXCP DGMGPF KU FCV \KL IGUCPGGTF. XGTYGTMKPI. DKQNQIKUEJ NGXGP. \WNNGP YQTFGP. 'HHGEVGP XCP FG TGUVXGTQPVTGKPKIKPI. .QUYCNNGP. QR DQFGONGXGP. $KQNQIKUEJG GHHGEVGP JGTKPTKEJVKPI. 9GNMG XGTQPVTGKPKIKPIUIGXCNNGP KP JGV. +P\KEJV UNKDVTCPURQTV TGVQWTUVTQQO. DGJGGTUIGDKGF FKGPGP IGUCPGGTF VG. YQTMUJQR IGYGGUV . YQTFGP!. 1PVYKMMGNKPI EJGOKUEJG MYCNKVGKV. *QG \KLP DKQCUUC[U KP VG \GVVGP DKL FG. YCVGTDQFGO NQUYCNNGP. RTKQTKVGTKPI XCP UCPGTKPIGP! *QG XGTFGT OGV FG QRUNCIFGRQVU XQQT XGTQPVTGKPKIF UNKD OQPKVQTKPI !. Tijdens de interviews en workshop kwam naar voren dat de kennis van innovatieve meettechnieken en –strategieën bij de uitvoerders van waterbodemprojecten beperkt is. Vaak kent men een gering aantal methoden die binnen de eigen regio zijn toegepast. De ervaringen die men daarmee heeft opgedaan worden niet structureel geëvalueerd. Verder bestaat er bij de uitvoerders een beperkt beeld van de deskundigheid die op het gebied van (innovatieve) meetstrategieën en –technologieën bij de specialistische diensten aanwezig is en de toegevoegde waarde die deze diensten in het meetproces zouden kunnen hebben. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(23) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. .  P5VCPFCCTFQOGGVUVTCVGIKG Over het algemeen wordt er bij het waterbodemonderzoek een “standaard” meetstrategie gevolgd. De verspreiding van een verontreiniging wordt in kaart gebracht door het nemen van bodemmonsters en de (chemische) analyse daarvan. Vaak wordt de keuze van het aantal bemonsteringslocaties ingegeven door de richtlijnen voor verkennend en nader onderzoek, waarin staat welk aantal monsters per oppervlak genomen moet worden. Door interpretatie van de resultaten wordt een gebiedsdekkend beeld opgebouwd. Het hele traject is arbeidintensief en tijdrovend. Hoewel de waterbeheerders in principe een groot aantal meetechnieken ter beschikking staat (zie hoofdstuk 3) wordt bij de meeste onderzoeken gebruik gemaakt van gangbare meettechnieken:.  . . . . voor bepaling van de diepte ligging van de waterbodem wordt over het algemeen gebruik gemaakt van echoloding (zowel singlebeam als multibeam). Daarnaast worden (bijvoorbeeld bij kribvakken) handmatige lodingen uitgevoerd; om de opbouw van de waterbodem in kaart te brengen worden boringen geplaatst. Het opgeboorde materiaal wordt beoordeeld door de boormeesters. Voor het creëren van een gebiedsdekkend beeld van de opbouw van de waterbodem is een groot aantal boringen nodig; de chemische samenstelling van de waterbodem wordt in kaart gebracht door chemische analyse van het monstermateriaal. Voor monitoring en oriënterend onderzoek wordt veelal gebruik gemaakt van het RIZA-pakket. In het NO/SO-traject wordt ‘ingezoomd’ op de meest kritische parameters; de mate waarin GIS wordt ingezet bij de interpretatie en presentatie van de resultaten van waterbodemonderzoeken varieert. Enkele directies beschikken niet over een GIS, terwijl andere directies bij onderzoek aan grote locaties standaard gebruik maken van GIS en de data opslaan in een digitaal terrein model; de uitvoering van testen om (biologische) effecten te meten levert in de praktijk geen problemen op. Een groot aantal Regionale Directies heeft ruime ervaring in het (laten) uitvoeren van bio-assays. De vertaling van de resultaten naar besluitvorming levert echter problemen op, zie paragraaf 2.6.. Voor de meest gangbare meettechnieken bestaan duidelijk omschreven procedures (de “Rijkswaterstaatvoorschriften”) die betrekking hebben op de inwinning zelf en op de kalibratie van de gebruikte instrumenten. Met betrekking tot de verwerking van gegevens bestaan nog weinig voorschriften. De initiatiefnemers betrekken verschillende actoren bij de afstemming van de meetstrategie op de informatiebehoefte:.  . . de Meetdienst heeft bij een aantal Regionale Directies een meedenkende en adviserende rol. Bij andere Regionale Directies opereert de Meetdienst als uitvoerende instantie; van de specialistische diensten wordt in verschillende mate een bijdrage gevraagd bij het vaststellen van de meetstrategie. Eén en ander is sterk afhankelijk van de complexiteit van het onderzoek en de persoonlijke netwerken van de initiatiefnemer; ook op externe deskundigen van kennis-instituten of adviesbureaus wordt in wisselende mate een beroep gedaan. Deze bijdrage wordt soms op 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(24) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . initiatief van de externe partij zelf aangeboden (leveranciers meettechnologie), soms worden hiervoor deskundigen door Rijkswaterstaat uitgenodigd of ingehuurd..  -PGNRWPVGPKPHQTOCVKGDGJQGHVGKPTGNCVKGVQVFGPUVCPFCCTFQ OGGVUVTCVGIKG Bij alle drie de in paragraaf 2.4 genoemde belangrijke punten met betrekking tot de informatiebehoefte treden ten gevolge van de huidige meetstrategie knelpunten op. Zowel bij het opstellen van een betrouwbaar gebiedsdekkend beeld bij het oriënterend onderzoek als bij het bepalen van de aard en omvang van de verontreiniging wordt dezelfde meetstrategie toegepast. Men zet boringen en voert chemische analyses uit. Deze werkwijze is tijdrovend en kostbaar. De aanpak is vaak ontoereikend om een volledig beeld van de verontreinigingssituatie te krijgen, met name wanneer de verdeling van de verontreiniging en de opbouw van de waterbodem heterogeen zijn. Dit hangt samen met het gegeven dat de onderzoeksbudgetten meestal zijn vastgesteld vóórdat het onderzoek plaatsvindt. Bij uitvoering van saneringen blijkt vaak achteraf dat de inschatting van het 3-dimensionale beeld van de waterbodem niet betrouwbaar genoeg is geweest. Dit leidt tot onvoorziene kosten bij de uitvoering van saneringen en saneringsdoelstellingen die niet worden gehaald. De oorzaak is, dat er een weliswaar zeer robuuste (in veel bodemsoorten te gebruiken) maar lokale meettechniek wordt gebruikt voor het creëren van een gebiedsdekkend beeld. De betrouwbaarheid van dat beeld is sterk afhankelijk van de homogeniteit van de bodem. Het meten van de biologische effecten van verontreinigingen in de waterbodem op de omgeving levert niet zozeer een knelpunt op. Het knelpunt ligt met name bij de interpretatie en verklaring van de resultaten en de vertaling daarvan naar een concreet besluit over het omgaan met risico’s. Wanneer de biologische effecten niet kunnen worden gerelateerd aan de chemie van de waterbodem is het niet mogelijk om op basis daarvan maatregelen te nemen. Er kan dan niet worden vastgesteld welke maatregelen (wát moet er weggehaald worden) zullen leiden tot de gewenste veranderingen in de effecten. Bottleneck is de relatie chemie – ecotoxicologie. Daar is te weinig van bekend. Daardoor kunnen uitkomsten van bio-assays moeilijk worden geïnterpreteerd en zijn chemische analyse moeilijk te vertalen naar biologische effecten. Ten slotte is in de interviews nog het knelpunt genoemd dat er diverse juridische kaders aan de orde zijn bij de afvoer van het vrijkomend materiaal (Bouwstoffenbesluit, Wet bodembescherming, Wet Milieubeheer) en dat de onderzoeksprotocollen van deze kaders en het RIZA-protocol voor uitvoering van waterbodemonderzoek niet op elkaar aansluiten. Projectleiders vinden de wettelijk voorgeschreven wijze van informatie-inwinning niet altijd efficiënt voor de uitvoeringspraktijk.. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(25) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. .  +PPQXCVKGXGOGGVUVTCVGIKG Dit hoofdstuk beschrijft welke innovatieve meettechnologie beschikbaar is. Onder innovatieve meettechnologie worden hier uitontwikkelde technieken verstaan die in de praktijk toepasbaar zijn (en dat op in andere werkvelden mogelijk al worden), maar die over het algemeen nog niet worden toegepast in het waterbodemonderzoek. Ook combinaties van enkele bestaande technieken die tot nu toe steeds afzonderlijk worden toegepast worden innovatief beschouwd. Technologie die nog verder uitontwikkeld moet worden (bijvoorbeeld chemosensoren) is niet meegenomen. Er wordt niet alleen ingegaan op de meettechnieken, maar ook kort stilgestaan bij het interpretatief gereedschap en het bepalen van (biologische) effecten. Aan het eind van het hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag welke rol innovatieve meettechnologie kan spelen bij het invullen van de informatiebehoefte in het waterbodemonderzoek. Voor meer informatie over de toepassingsmogelijkheden van diverse innovatieve meetstrategieën wordt verwezen naar de publicatie “Bodem Beter Bemeten” van Meetstrategie 2000+ [2].  $GUEJKMDCTGKPPQXCVKGXGOGGVVGEJPQNQIKG YCVKUGTQRFGOCTMV . /GGVVGEJPKGMGP. In bijlage 2 is een overzicht gegeven van innovatieve meettechnieken die beschikbaar zijn voor waterbodemonderzoek. Er is aangegeven welke parameters de technieken meten, wat het werkingsprincipe is, op welke wijze de meting plaatsvindt, wat de “rijpheid” van de techniek is, of er binnen Rijkswaterstaat ervaring mee is en of deze lokaal of globaal werkt. Met lokale methodes wordt op een locatie nauwkeurig informatie ingewonnen over één parameter, bijvoorbeeld de bodemopbouw. Globale meetmethodes geven vaak een ruimtelijk beeld van de waterbodem, waarbij de parameter over het algemeen minder nauwkeurig en vaak ook indirect wordt gemeten. Met name indirecte technieken zijn de laatste tijd succesvol gebleken. Uit de bijlage blijkt dat het overgrote deel van de innovatieve technieken niet direct de (chemische) samenstelling van de waterbodem bepaalt. Er wordt op basis van verschillende fysische principes (elektrische weerstand, voortplantingssnelheid van geluid etc.) een beeld samengesteld van de eigenschappen van de bodem. Dat beeld wordt (soms m.b.v. uitgebreide dataverwerking) omgezet in een beeld van de samenstelling van de bodem (laagopbouw, etc.). De technieken zijn er op gericht om op eenvoudige en snelle wijze overgangen tussen meer- en minder slibhoudende lagen in de bodem in kaart te brengen en danken daaraan hun toepassingsmogelijkheden. De verontreinigingen in de waterbodem zijn namelijk vaak met name aan het slib gehecht, terwijl de zandlagen niet of slechts licht verontreinigd zijn. Zo ontstaat vrij eenvoudig een 3D-beeld van de verspreiding van de verontreiniging in de waterbodem. De meerwaarde van de innovatieve technieken komt vooral goed tot uitdrukking als er een aanzienlijke variatie in de bodemopbouw is. Door combinatie van globale en lokale technieken ontstaat in dergelijke watersystemen een beter beeld van de fysische opbouw van de waterbodem. Op basis van dat beeld kunnen vervolgens gericht lokale metingen worden gedaan om het beeld van de chemische samenstelling van de waterbodem te construeren. In watersystemen waar geen samenhang bestaat tussen de opbouw van de bodem en de verontreinigingsgraad kunnen innovatieve chemische technieken (in situ of in loco bepalingen) een meerwaarde hebben. De technologische ontwikkeling is echter nog 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(26) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . niet zo ver dat in-loco en in-situ methodes op korte termijn (1 – 2 jaar) ingezet kunnen worden. De verschillende innovatieve meettechnieken zijn gebaseerd op diverse specifieke meetprincipes. De technieken zijn daardoor “specialistischer” dan het traditionele nemen van bodemmonsters en analyseren daarvan en niet elke techniek kan in elk bodemtype worden toegepast. De keuze met welke combinatie van technieken de ondergrond in kaart moet worden gebracht is sterk afhankelijk van de bodemeigenschappen, het watersysteem en de vraagstelling. . +PVGTRTGVCVKGXG KPUVTWOGPVGP. Bij waterbodemvraagstukken heeft men behoefte aan kwantificering, hoe ver en tot welke diepte strekt een sliblaag of verontreiniging zich uit. Als aan de hand van puntof lijnmetingen een 3D beeld verkregen moet worden kan door tussen de puntmetingen te interpoleren een gebiedsdekkend beeld worden gemaakt. Daarvoor bestaan verschillende methodes. Omdat bij iedere interpolatie een schattingsfout wordt geïntroduceerd moet hiermee rekening worden gehouden. Met geostatistische interpolatietechnieken wordt de foutenmarge berekend die bij de schatting van volumes en begrenzingen van laagovergangen van een verontreinigingsgebied optreden. Met interpretatief gereedschap wordt een gebiedsdekkend beeld opgebouwd uitgaande van lokale meettechnieken. De betrouwbaarheid van de meetgegevens hangt af van alle onderdelen uit de gehele meetketen:.    . specificaties en kalibratie van de inwinsystemen; eenduidigheid van procedures; nauwkeurigheid van gebruikte modellen; nauwkeurigheid van de verwerking (bijvoorbeeld de genoemde interpolatiefouten).. Door de toepassing van geostatistiek kan deze nauwkeurigheid gekwantificeerd (en soms zelfs verbeterd) worden. Niet alleen met geostatistische technieken kan een beeld van de betrouwbaarheid worden verkregen; ook geologische- en gebiedskennis dragen hiertoe bij. Op basis van bekende, historische gegevens kan een ondergrondmodel worden opgesteld waaraan nieuwe informatie afkomstig van boringen, sonderingen en lijninformatie aan toegevoegd wordt. Het projectbureau De Maaswerken laat een model ontwikkelen waarin bestaande informatie uit geologische en geostatistische kennis met nieuwe velddata geïntegreerd wordt. Tot op heden worden globale en lokale meetmethodes afzonderlijk uitgevoerd en geanalyseerd. Globale metingen geven een beeld van een groter gebied, maar zijn vaak metingen van fysische kenmerken die slechts indirect van de bodemsamenstelling afhangen. Lokale metingen geven meestal een goed beeld van de bodemsamenstelling op één plaats, maar niet over een groter gebied. In samenwerking met TNO-TPD wordt door de meetkundige dienst en het RIKZ gewerkt aan een methode om globale en lokale metingen in één geïntegreerd model te verwerken.. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(27) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . . $KQNQIKUEJG GHHGEVDGQQTFGNKPIUOGVJQFGP. Er is ruime ervaring met onderzoek naar de biologische effecten van verontreinigingen in de waterbodem en er zijn diverse veld en laboratoriumtesten beschikbaar. Bijlage 3 geeft een overzicht van de meest gebruikelijke biologische testen binnen het waterbodemonderzoek. Naast de biologische effectmetingen zijn er beoordelingsinstrumenten in het ontwikkelingsstadium voor beoordeling van de effecten van vrij beschikbare metalen en organische microverontreinigingen. Met name op het gebied van de organische microverontreinigingen is de laatste tijd vooruitgang geboekt. Een methode om de beschikbaarheid van zware metalen in sediment te meten is CaCl2-extractie. Analyses aan sediment-extracten, met calciumchloride als extractiemiddel, geven een relatief goede indicatie voor de opname en bioconcentratie van metalen door flora en fauna. De praktische inzetbaarheid van deze methode is onderwerp van studie bij het RIZA. Probleem bij (zowel de ecotoxicologische als de chemische) beoordelingsmethoden is het gebrek aan kennis van de relatie tussen chemie (vrij opgelost) en ecotoxicologie. Resultaten van chemische analyses kunnen veelal niet in verband worden gebracht met ecotoxicologische effecten/risico’s. De resultaten van veldwaarnemingen en bio-essays zouden juist verklaard moeten kunnen worden aan de hand van de chemische kennis van de waterbodem (en andersom, de chemische opbouw van de waterbodem zou gerelateerd moeten kunnen worden aan de ecotoxicologische effecten). Zonder een grondige kennis van verspreidingsrisico’s en oorzaken van effecten op het ecosysteem kun je het uitvoeren van een saneringsmaatregel niet onderbouwen. Je kunt namelijk geen voorspelling doen over het effect van een sanering met betrekking tot de risico’s, terwijl je juist een maatregel treft om een bepaald effect (risicoreductie) te bereiken. Dit hiaat pleit er voor veel aandacht te besteden aan het beoordelingskader waarin de relatie chemie-ecotoxicologie centraal staat. Op grond van de opgebouwde kennis daarvan moet in de toekomst een oordeel kunnen worden gegeven over ondermeer de verspreidingsrisico’s en de te verwachten effecten daarop van een sanering..  9CVKUGTCNIGFCCP Dat de technieken die in dit onderzoek als “innovatief” worden beschouwd niet structureel worden toegepast bij het waterbodemonderzoek wil niet zeggen dat er geen ervaring mee bestaat. In tegendeel, verschillende Regionale Directies hebben praktijkervaring opgedaan met het inzetten van diverse innovatieve meettechnieken. In bijlage 3 en in het rapport “Bodem beter bemeten [2] is aangegeven met welke technieken ervaring is opgedaan binnen Rijkswaterstaat (het overzicht is niet uitputtend). Over het algemeen is de toepassing van de technieken echter beperkt gebleven tot eenmalige praktijkproeven. De ervaringen van de proeven zijn niet stelselmatig geëvalueerd en/of zodanig gedocumenteerd dat zij beschikbaar zijn voor de gehele organisatie van Rijkswaterstaat. De innovatieve technieken zijn nauwelijks systematisch als aanvulling op de meer gangbare technieken toegepast. Een groot aantal Regionale Directies heeft ook ervaring met de inzet van interpretatieve instrumenten (geostatistiek). De ervaringen zijn wisselend. Met name bij onderzoek op locaties die door puntbronnen zijn verontreinigd ziet men in het algemeen weinig meerwaarde. Bij locaties met een samenhang tussen bodemopbouw en verontreiniging wordt geostatistiek ingezet om het boorplan op te stellen en de resultaten te toetsen. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(28) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. .  4GUWOÃKPPQXCVKGXGOGGVUVTCVGIKG Idealiter wordt voor de start van een project eerst de informatiebehoefte geanalyseerd en wordt daar de meetstrategie op aangepast (b.v. met de methodiek “Informatie op maat” [6]). In de praktijk wordt een dergelijke analyse echter nog te beperkt uitgevoerd, er wordt “gewoon” gemeten. Het meetproces omvat echter meer dan de meting alleen. Meten begint met een gedegen voorbereiding, waarin een aantal zaken moeten worden nagegaan zoals:  wat ga ik precies meten;  aan welke specificaties moeten de metingen voldoen (hoe nauwkeurig);  waar ga ik meten;  hoe vaak ga ik meten;  hoe dicht moet het meetnet zijn;  welke meetmethodieken ga ik toepassen (lokaal, globaal);  etc. Als basis voor een antwoord op deze vragen kan een analyse volgens de methodiek informatie op maat dienen waarin is nagegaan wat precies de informatie behoefte is. Na de voorbereiding vindt de eigenlijke meting plaats (als onderdeel van het meetproces). Vervolgens moeten de verzamelde gegevens worden verwerkt. Er wordt vaak gebruik gemaakt van indirecte meetmethoden waarbij een fysische parameter gemeten wordt (bijvoorbeeld geleidbaarheid) die via een modelberekening vertaald wordt naar de relevante parameters voor de bodemverontreiniging. Het beeld van de geleidbaarheid van de bodem moet bijvoorbeeld eerst worden omgerekend naar een beeld van de dichtheidsverschillen in de bodem wat vervolgens wordt vertaald in een beeld van de verspreiding van de verontreinigingen. Uiteindelijk moeten de meetgegevens worden geïnterpreteerd en gepresenteerd. De uiteindelijke nauwkeurigheid van de gepresenteerde gegevens is afhankelijk van de nauwkeurigheid van alle onderdelen van het proces. Daar moet dan ook gedurende het hele proces aandacht aan worden besteed. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn: de nauwkeurigheid van het meetsysteem (specificaties), de kalibratie, de beschikbaarheid van genormaliseerde procedures voor het uitvoeren van de metingen, de verwerking van de gegevens (interpolatiefouten, onnauwkeurigheden in een model) etc.. Geostatistiek en nauwkeurigheidsanalyse spelen een rol bij het beschrijven van al die nauwkeurigheden. Een meting heeft namelijk pas echt waarde als ook duidelijk is wat de nauwkeurigheid van die meting is. De aandacht heeft zich in het verleden met name geconcentreerd op de lokale meetmethoden (boringen + analyse). Innovatieve technieken hangen samen met een andere benaderingswijze van de meetstrategie. De meetstrategie wordt bewust gekozen, gebaseerd op de informatiebehoefte vanuit het project. De meetstrategie zal meer een getrapte benadering gaan volgen. In eerste instantie wordt er gekeken naar het globale, grootschalige verloop van bodemlagen en verontreinigingen. Daarvoor zijn globale technieken geschikt die een indruk geven van de bodemsamenstelling en/of overgangen. In tweede instantie wordt er ingezoomd op specifieke locaties waarvan meer informatie nodig is over samenstelling en/of opbouw. De globale technieken. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(29) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . worden gebruikt om de lokale technieken aan te sturen, waardoor een dynamische meetstrategie ontstaat. Door de combinatie van globale en lokale metingen kan er een beter ruimtelijk inzicht worden verkregen in de driedimensionale karakteristieken van de waterbodem dan met de huidige meetstrategie. Bij de combinatie van meetechnieken zal de informatiestroom toenemen. Niet alleen het aantal afzonderlijke parameters neemt toe, maar door integratie en combinatie van parameters wordt ook meer informatie verkregen. Dit pleit ervoor om de verwerking van informatie goed te structureren. De inzet van innovatieve meettechnieken ingebed in een doordachte meetstrategie kan op drie manieren een positieve bijdrage leveren bij het construeren van 3D-beelden van de waterbodem: 1. Door de inzet van globale methoden ontstaat een gebiedsdekkend inzicht in de diepte en dikte van relevante lagen van de waterbodem. Op basis van dit beeld kan vervolgens het meetnet voor lokale metingen worden bepaald. 2. Door de gefaseerde inzet van globale en lokale meettechnieken kunnen de locaties voor de lokale metingen strategischer worden gekozen. Hierbij kan het meetnet intensief zijn in gebieden met veel variatie in de bodemopbouw en extensief in gebieden met weinig variatie. Het inwinnen van informatie verloopt doelmatiger. 3. Bij inzet van innovatieve lokale meettechnieken kan de meettijd per meetpunt gereduceerd worden. Het onderzoek kan hierdoor sneller en goedkoper worden uitgevoerd. Bij een zelfde onderzoeksbudget kan het meetnet worden verdicht. Dit leidt tot een nauwkeuriger beeld. Overigens moet er altijd verificatie plaatsvinden met behulp van chemische analyses (vooral bij het gebruik van indirecte technieken). Er liggen met name kansen voor het inzetten van innovatieve fysische technieken, individueel of in combinaties. De technologische ontwikkeling van innovatieve chemische technieken is nog niet zo ver dat deze methodes op korte termijn (1 – 2 jaar) ingezet kunnen worden. Het toepassingsgebied van de innovatieve technieken is door het gebruik van specifieke meetprincipes “nauwer” dan bij de traditionele technieken (boringen en analyses). Bij de bepaling van de meetstrategie moet daarom naast de informatiebehoefte ook rekening gehouden worden met de aard van de verontreinigingen en de kenmerken van het watersysteem:. . . . . De omvang onderzoeksgebied bepaalt in sterke mate tot in welk detail het gebied onderzocht kan worden. Hoe groter het onderzoeksgebied, hoe groter de vraag naar globale meettechnieken en de inzet van snelle lokale meetmethoden. Als er een grote samenhang bestaat tussen de bodemopbouw en de aanwezigheid van verontreinigingscomponenten kan hiervan bij de meetstrategie worden geprofiteerd. De bodemopbouw kan fungeren als gidsparameter voor de verontreiniging. Grote variatie in de bodemopbouw vraagt om een dichter meetnet dan een regelmatige bodemopbouw. De variatie in bodemopbouw kan het gevolg zijn van een grote dynamiek van het systeem (erosie, sedimentatie) of menselijke ingrepen. Waterdiepte; Om meetechnieken te kunnen toepassen vanaf schepen is een minimale vaardiepte vereist. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(30) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . . . Eigenschappen waterbodem: als de bodem sterk grindhoudend is, is penetratie met gevoelige sondes of camera’s niet mogelijk; bij zeer slibbige bodems werken akoestische meettechnieken niet, omdat snelle uitdemping van het signaal plaatsvindt; gasvormig in de sliblaag kan metingen met optische sondes verstoren; bepaalde meettechnieken zijn niet geschikt voor droge waterbodems, voornamelijk vanwege de grote indringingsweerstand. Aard van de verontreiniging: kennen de verontreinigingscomponenten een zelfde verspreidingspatroon? is de verontreiniging in beeld te brengen m.b.v. een gidsparameter? wat zijn de bronnen van de verontreinigingen geweest en wat is de ouderdom van de verontreinigingen? zijn de verontreinigingen homogeen of heterogeen verspreid?. Tabel 3.1 geeft een overzicht van de kenmerken van de watersystemen en mogelijke meerwaarde van de inzet van innovatieve technieken.. 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(31) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . 6CDGN . -CTCMVGTKUGTKPI YCVGTU[UVGOGP GP MCPUGP XQQT KP\GV KPPQXCVKGXG OGGVVGEJPKGMGP 'KIGPUEJCRRGP YCVGTU[UVGGO. .QECVKGU. %QPUGSWGPVKGU XQQT YCVGTDQFGO /GGTYCCTFG. YCVGTDQFGOQPFGT\. KP\GV KPPQXCVKGXG. QGM. OGGVVGEJPKGMGP. 4KLMUYCVGTUVCCV 1OXCPI. 'TQUKG. YCVGT. 5GFKOGPVC &GGNU. $GNCUV. 5COGPJCPI. 8CTKCVKG. VKG. FTQQI. FQQT. DQFGOQRDQWY. QRDQWY. XCNNGPF. RWPV. GP. YCVGTDQFGO. DTQPPGP. XGTQPVTGKPKIKPI. JQTK\QPVCCN . U[UVGGO. XGTVKECCN 4KXKGTGP <QOGTDGF. ). ,. 0. 0. ,. 0. 0. . 7KVGTYCCTFGP. ). 0. ,. ,. ,. ,. ,. . -TKDXCMMGP. -. 0. ,. ,. 0. ,. 0. 5NWK\GP UVWYGP. -. 0. ,. 0. 0. ,. 0. ). 0. ,. 0. 0. ,. 0. . /GTGP /GTGP. K. YGKPKI UVTQOKPI /GTGP. K. , ). ,. XGGN UVTQOKPI. 0. 0. 0. 0. ,. . ,. -CPCNGP -CPCNGP. ). 0. ,. 0. ,. ,. 0. . 5NWK\GP UVWYGP. -. 0. ,. 0. 0. ,. 0. -. ,. ,. 0. 0. 0. ,. *CXGPU *CXGPU. K TGETGCVKG. . . *CXGPU. K KPFWUVTKG. - VQV ). ,. ,. 0. ,. 0. ,. ). ,. ,. 0. 0. 0. 0. 0QQT\GG 0QQT\GG. 6QGNKEJVKPI . . FQQT OGPUGNKLM KPITKLRGP YGN OQIGNKLM DX IGITCXGP RWVVGP. . . RNCCVUGNKLM OQIGNKLM YGN UGFKOGPVCVKG. . . DKL DGNCUVKPI XCP JGV U[UVGGO FQQT OGGTFGTG RWPVDTQPPGP . . . IGGP OGGTYCCTFG XGTYCEJV. . OGGTYCCTFG VG XGTYCEJVGP. . ITQVG OGGTYCCTFG VG XGTYCEJVGP. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(32) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. .  2TCMVKLMRTQGXGPKPRKNQVU  +PMCFGTKPIRKNQVU Er liggen mogelijkheden voor het toepassen van innovatieve meetstrategie in het waterbodemonderzoek, vooral bij het bepalen van het driedimensionale bodembeeld (eerst globaal en daarna inzoomend op specifieke locaties) m.b.v. fysische meettechnieken. Met name de combinatie van globale en lokale technieken lijkt daarbij goede kansen te bieden. MS2000+ wil de meerwaarde daarvan in een aantal pilots demonstreren. Doelstelling daarvan is het stimuleren van de implementatie van innovatieve meettechnieken en daarmee een verbetering van de informatievoorziening binnen het waterbodemonderzoek. Om de pilots succesvol te laten zijn moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden:. . . . De uitgevoerde projecten moeten een brede uitstraling hebben binnen Rijkswaterstaat. De pilots moeten aanspreken doordat ze aansluiten bij de vragen die bij uitvoerders van waterbodemprojecten leven. Daarnaast moeten de locaties/situaties niet te specifiek zijn, zodat vertaling van de resultaten naar andere projecten eenvoudig is. De pilots moeten een samenhangend geheel vormen. Op basis van de resultaten van de verschillende pilots moet een beeld worden opgebouwd welke innovatieve technieken onder welke omstandigheden en met welke randvoorwaarden een meerwaarde kunnen hebben in het waterbodemonderzoek. Het gaat daarbij niet zozeer om een “theoretische” inkadering van het toepassingsgebied, maar om de praktische knelpunten en resultaten die de toepassingsmogelijkheden bepalen. Om een dergelijk beeld op te bouwen moeten pilots worden uitgevoerd met verschillende strategiën in watersystemen en waterbodems met verschillende kenmerken. De resultaten van de pilots moeten duidelijk en intensief worden gecommuniceerd met de hele organisatie. Daar blijkt nu een bottleneck te zitten. Tijdens de interviews en de workshop bleek dat er binnen Rijkswaterstaat nog weinig bekend is over de innovatieve meettechnologie en dat verschillende medewerkers/directies binnen Rijkswaterstaat niet op de hoogte waren van elkaars initiatieven. Daardoor ontstaat het risico dat in verschillende directies opnieuw het wiel wordt uitgevonden.. De kern van de pilots is:  De gewenste informatie boven tafel krijgen (wie, wat, wanneer, waarom);  Het uitwerken van de meetstrategie (hoe gaan we de wens invullen):. Welke inwintechnieken worden toegepast (conventioneel en/of innovatief), aanvullende bronnen etc.;. Interpretatie van de gegevens inclusief een schatting van de betrouwbaarheid;. Presentatie van de gegevens;  De winst zichtbaar maken ten opzichte van de “standaard” meetstrategie. Naast het uitvoeren van nieuwe pilots, waarin in een praktijksituatie een innovatieve strategie wordt toegepast en geëvalueerd is het zeer zinvol om de binnen Rijkswaterstaat bestaande ervaringen met de inzet van innovatieve technieken interpretatief gereedschap en/of (biologische) effect-beoordelingsmethoden te 19385. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

(33) +9#%1 $8. -CPVQQT #OUVGTFCO. . evalueren en te communiceren. Op basis van een dergelijke evaluatie kan een deel van de matrix technieken-toepassingsgebieden al worden ingevuld. Ten slotte is het zinvol om in de pilots ervaring op te doen met werkwijze “Informatie Op Maat” [6] in projectsituaties die technisch of beleidsmatig complex zijn..  $GUEJTKLXKPIOQIGNKLMGRKNQVRTQLGEVGP De omschrijving van de individuele pilots is gebaseerd op interviews en informatie afkomstig van MS2000+ en informatie verkregen tijdens de workshop. De feitelijke invulling van de pilots staat echter nog open. De pilots zijn in te delen in:.   . inventarisaties van ervaringen; vaststellen informatiebehoefte; demonstraties van innovatieve technieken.. Invulling van de projecten zal in nauw overleg met de betrokken Regionale Directies plaats vinden. De meettechnologie die in de tabellen als voorzet wordt gegeven om in te zetten kan dus duidelijk nog veranderen. 2KNQVRTQLGEV. -GVGNOGGT (CUG  'XCNWGTGP IGXQNIFG OGGVUVTCVGIKG. &KTGEVKG. +LUUGNOGGTIGDKGF. 1OUEJTKLXKPI. $KL QPFGT\QGM (CUG XCP FG UCPGTKPI XCP JGV -GVGNOGGT. KU OGV PCOG IGDTWKM IGOCCMV XCP. EQPXGPVKQPGNG OGGVVGEJPKGMGP &CCTPCCUV KU FG 0+4 UQPFG FQQT FG QPVYKMMGNCCT XCP FG CRRCTCVWWT IGVGUV &G TGUWNVCVGP XKGNGP GPKIU\KPU VGIGP $GVTQMMGP IGXGP CCP FCV FCV FGGNU VG YKLVGP KU CCP FG CRRCTCVWWT GP FGGNU CCP JGV IGDTGM CCP GTXCTKPI QO OGV FGTIGNKLMG CRRCTCVWWT VGT YGTMGP 1QM CPFGTG KPPQXCVKGXG VGEJPKGMGP \KLP QR DGRGTMVG UEJCCN VQGIGRCUV +P FG RKNQV \CN GGP GXCNWCVKG RNCCVU XKPFGP XCP FG IGXQNIFG OGGVUVTCVGIKG GP FG TGUWNVCVGP XCP FG KPIG\GVVG KPPQXCVKGXG OGGVVGEJPKGMGP 9CVGTU[UVGGO 9CVGTDQFGO. /GTGP ITQQV YGKPKI UVTQOKPI 9GN UCOGPJCPI VWUUGP XGTQPVTGKPKIKPI GP DQFGOQRDQWY YGKPKI XCTKCVKG KP QRDQWY YCVGTDQFGO VGP\KL FQQT OGPUNKLM JCPFGNGP FKGRG RWVVGP. /GGVVGEJPQNQIKG. 'XCNWCVKG GTXCTKPIGP. /GGVRTKPEKRG. 0KGV XCP VQGRCUUKPI. P+PHQTOCVKG 1R /CCVQ. .QMCCNINQDCCN. 0KGV XCP VQGRCUUKPI. &QGN. 1RUVGNNGP XCP GGP QXGT\KEJV XCP FG WKVIGXQGTFG VGUVGP OGV RGT VGEJPKGM FG GTXCTKPIGP YCCTDKL GGP TGNCVKG YQTFV IGNGIF VWUUGP JGV OGGVRTKPEKRG GP FG MGPOGTMGP XCP JGV YCVGTU[UVGGO. 2KNQVRTQLGEV. /CCUYGTMGP .GGTGHHGEVGP KPPQXCVKGH OGVGP. &KTGEVKG. 2TQLGEVDWTGCW FG /CCUYGTMGP. 1OUEJTKLXKPI. &QQT FG OCCUYGTMGP \KLP KP JGV XGTNGFGP XGTUEJKNNGPFG KPPQXCVKGXG OGGVVGEJPKGMGP VQGIGRCUV 1O FG NGGTGHHGEVGP IQGF KP MCCTV VG. DTGPIGP YQTFV GGP GXCNWCVKG WKVIGXQGTF 1R DCUKU XCP FG. GXCNWCVKG YQTFV PQI GGPU GGP PGVYGTMCPCN[UG WKVIGXQGTF GP FG KPHQTOCVKGDGJQGHVG KP MCCTV IGDTCEJV VQGRCUUGP. PKPHQTOCVKG QR OCCV  /GV FG NGGTGHHGEVGP GP FG KPHQTOCVKGDGJQGHVG MCP. GGP XGTFGTG WKVYGTMKPI RNCCVUXKPFGP XQQT VQGRCUUKPI XCP KPPQXCVKGXG OGGVVGEJPQNQIKG KP TGNCVKG OGV VQG VG 9CVGTU[UVGGO. RCUUGP DGQQTFGNKPIUKPUVTWOGPVGP RKNQV . 4KXKGTGP \QOGTDGF ITQQV. 9CVGTDQFGO. )GGP UCOGPJCPI DQFGOQRDQWY GP XGTQPVTGKPKIKPI YGKPKI XCTKCVKG KP QRDQWY. /GGVVGEJPQNQIKG. 0XV GXCNWCVKG XCP GGTFGTG GTXCTKPIGP. PKPHQTOCVKG QR OCCVQ. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT . 19385.

(34) -CPVQQT #OUVGTFCO. +9#%1 $8. . /GGVRTKPEKRG .QMCCNINQDCCN &QGN. 19385. 'XCNWCVKG XCP GGTFGTG GTXCTKPIGP WKVYGTMGP XCP FG KPHQTOCVKGDGJQGHVG. 9KVVG XNGMMGP KP YCVGTDQFGOQPFGT\QGM 4KLMUYCVGTUVCCV 'KPFTCRRQTVCIG ^  QMVQDGT .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De IEM’s van Campfire Audio bieden allemaal ongelooflijk veel waar voor hun geld. Ten tweede is de klanksignatuur over de gehele serie mooi consistent, en dat is

De bevindingen van de analyse van de 6 projecten (hoofdstuk 6) kunnen samen met de theoretische beschouwingen worden bezien op mogelijkheden voor verbetering van het werkproces

Heel vaak zijn vlekjes die mensen in of voor hun oog of ogen zien bewegen, het gevolg van troebelingen in het glasvocht.. Het glasvocht (of glasachtig lichaam) is een gelei die

Profiel Smart Sensor: Process Data Variable; Device Identification, Device Diagnosis.

Het verkennend waterbodemonderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5720, Bodem – Waterbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend onderzoek – Onderzoek naar

Deze witte vlekken analyse is bedoeld om inzicht te verschaffen in de huidige focus van de onderzoeken die qua inhoud – agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak –

is ISO 14001: 2015 gecertificeerd door TÜV en erkend door het Vlaamse Gewest (OVAM en Dep. Omgeving), het Brusselse Gewest (BIM), het Waalse Gewest (DGRNE-OWD) en door de overheid

Indien WVG ontwikkeling BV belangstelling heeft voor deze witte vlek, wat voor woningen zijn zij dan van plan daar te gaan bouwen..