• No results found

bidden wij voor owen meany

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "bidden wij voor owen meany"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bidden wij voor owen meany

(2)

john irving bij de arbeiderspers

De regels van het ciderhuis In een mens

(3)

John Irving

Bidden wij Owen Meany voor

Vertaling C.A.G van den Broek, Nettie Vink en Jabik Veenbaas

Het Getij

Uitgeverij De Arbeiderspers Amsterdam · Antwerpen

(4)

Copyright © 1989 Garp Enterprises, Ltd.

Copyright Nederlandse vertaling © 1989 Erven C.A.G. van den Broek, Nettie Vink, Jabik Veenbaas

Eerste druk 1989

Vierentwintigste, gewijzigde druk 2022 (De Arbeiderspers) Oorspronkelijke titel A Prayer for Owen Meany

Oorspronkelijke uitgever William Morrow & Company, Inc. New York Grateful acknowledgement is made for permission to reprint from the following:

‘Four Strong Winds’ by Ian Tyson. Copyright © 1963 by Warner Bros., Inc. All rights reserved. Used by permission.

‘The Gift Outright’ by Robert Frost. From The Poetry of Robert Frost, Edward Connery Lathem, ed. Copyright © 1969 by Holt, Rinehart and Winston, Inc.

Used by permission.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande

schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Weteringschans 259, 1017 xj Amsterdam.

Het Getij maakt deel uit van uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam Omslagontwerp Studio Jan de Boer

Foto auteur Nina Cochran

Vormgeving binnenwerk Peter Verwey, Heemstede isbn 978 90 295 4194 7

nur 302 www.arbeiderspers.nl

(5)

Dit boek is voor Helen Frances Winslow Irving &

Colin Franklin Newell Irving mijn moeder en vader

(6)
(7)

Dankbetuigingen

De schrijver heeft dankbaar gebruikgemaakt van Charles H. Bells His- tory of Exeter, New Hampshire (Boston, J.E. Farwell & Co, 1888) en van Phillips Exeter Academy in New Hampshire: a Historical Sketch (Exeter, N.H., William B. Morrill, News-Letter Press, 1883) van dezelfde schrij- ver; alle verwijzingen in mijn boek naar Walls Geschiedenis van Gravesend, N.H. zijn hieraan ontleend. Een andere waardevolle bron was Vietnam War Alma-nac (New York, Facts on File Publications, 1985) door Harry J. Summers Jr.; ik ben kolonel Summers zeer erkentelijk voor zijn be- hulpzame correspondentie. Rev. Ann E. Tottenham, directrice van The Bishop Strachan School, is een zeer speciale hulp voor mij geweest; haar zorgvuldig doorlezen van het manuscript werd zeer op prijs gesteld. Ik ben ook veel dank verschuldigd aan de leerlingen en de docenten van dezelfde school; bij talloze gelegenhe-den zijn ze erg geduldig met me ge- weest en erg royaal met hun tijd. Ik ben een dankbaar lezer van Your Voice door Robert Lawrence Weer (New York, Keith Davis, 1977), herzien en uitgegeven door Keith Davis; Mr. Davis, terecht een gerespecteerd zang- en spraakleraar, heeft mijn amateurpogingen om een ‘ademhaling voor zangers’ te bereiken allervriendelijkst verdragen. Het advies, gegeven door de niet-bestaande figuur ‘Graham McSwiney’, komt verbatim et literatim uit de lessen van Mr. Weer; mijn hartelijke dank aan Mr. Davis omdat hij me in deze materie heeft ingewijd. Vooral echter wil ik te kennen geven hoeveel ik te danken heb aan de werken van mijn vroegere leraar Frederick Buechner, met name aan The Magnificent Defeat (New York, Harper & Row, 1969) en The Alphabet of Grace (New York, Harper &

Row, 1970). De brieven van Rev. F. Buechner, zijn opmerkingen over het manuscript en zijn voortdurende aanmoedigingen hebben veel voor me betekend – bedankt, Fred. Voorts ben ik dank verschuldigd aan drie oude vrienden die mijn werk met hun speciale kennis doornamen: dr. Chas E. (‘Skipper’) Bickel, de granietkenner; brig. gen. Charles C. (‘Brute’) Krulak, mijn held; en Ron Handen, de gesneuveldenbegeleider. Ten slotte mijn neven ‘in het noorden’, Bayard en Curt – ook jullie bedankt.

(8)
(9)

Inhoud

1. De uitbal 13 2. Het gordeldier 47 3. De engel 101

4. Het Kindeke Jezus 151

5. De Geest van de Toekomst 202 6. De stem 255

7. De droom 332

8. De vinger 405

9. De worp 488

(10)
(11)

Maakt u over niets bezorgd, doch maakt aan God al uw wensen bekend door bidden en smeken en danken.

– de brief van paulus aan de philippenzen

Een van mijn problemen – en niet het minste – is dat ik mij nauwelijks kan voorstellen hoe een echte, zijn eigen authenticiteit bewijzende, religieuze ervaring zou zijn. Hoe kan God, zonder mij daarbij te vernietigen, zichzelf

onthullen op een manier die geen ruimte voor twijfel overlaat? Als er geen ruimte was voor twijfel, zou er geen ruimte zijn voor mij.

– frederick bruechner

En christen die geen held is, is een varken.

– léon bloy

(12)
(13)

1 De uitbal

Ik ben gedoemd voor altijd terug te denken aan een jongen met een afgeknepen stem – niet vanwege die stem of omdat hij de kleinste mens was die ik ooit heb gekend en zelfs niet omdat hij de bewerker was van mijn moeders dood, maar omdat hij er de oorzaak van is dat ik in God geloof; ik ben christen vanwege Owen Meany. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik een leven leid in Christus of met Christus – en zeker niet voor Christus, zoals ik sommige gedrevenen heb horen beweren. Mijn kennis van het Oude Testament is niet erg ontwikkeld en het Nieuwe Testament heb ik sinds mijn jaren op de zondagsschool niet meer bekeken, afgezien natuurlijk van de passages die worden voorgelezen wanneer ik naar de kerk ga. De bijbelgedeelten die in de anglicaanse liturgie voorkomen, zijn mij een stuk vertrouwder; in mijn gebedenboek lees ik dikwijls en in mijn bijbel alleen op hoogtijdagen – het gebedenboek is zoveel overzichtelijker.

Ik ben altijd een redelijk trouwe kerkganger geweest. Vroeger was ik congregationalist; ik ben in die kerk gedoopt, maar na een paar jaar van verbroedering met de epis copalen (in die kerk ben ik bevestigd) werd ik qua godsdienst een beetje onduidelijk: in mijn tienerjaren bezocht ik wat men een ‘ongebonden kerkgemeenschap’ noemt. Daarna werd ik anglicaan; de Anglicaanse kerk van Canada is mijn kerk geweest vanaf de dag dat ik de Verenigde Staten verliet, ongeveer twintig jaar gele- den. Anglicaan-zijn lijkt sterk op episcopaal-zijn – zelfs zo sterk, dat het anglicaan-zijn bij mij soms het vermoeden wekt dat ik gewoon weer episcopaal ben geworden. Toch heb ik definitief afscheid genomen van de congregationalisten en de episcopalen – en van mijn land, voor eens en voor altijd.

Wanneer mijn einde daar is, zal ik mijn best doen om begraven te worden in New Hampshire, naast mijn moeder – maar het zal de An- glicaanse kerk zijn die de noodzakelijke plechtigheden verricht, voordat mijn lichaam de vernedering moet ondergaan om langs de Amerikaanse douane te worden gesmokkeld. Mijn keuze uit het Formulier voor het Begraven van de Doden is heel conventioneel en gemakkelijk te vinden,

(14)

met dien verstande dat ik de gebeden zal laten voorlezen – en niet voor- zingen – volgens de anglicaanse rite. Bijna iedereen die ik ken, is op de hoogte van die passages bij Johannes die beginnen met ‘...Alwie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid.’ En met ‘...In mijn vaders huis zijn vele woningen; wanneer dat niet zo was, zou ik het u hebben gezegd.’ En ik heb altijd waardering gehad voor de openhartigheid bij Timoteus, in de passage die luidt: ‘...We hebben niets in deze wereld meegebracht en het is zeker dat we er ook niets kunnen uitdragen.’ Het zal een anglicaanse kerkdienst worden volgens het boekje – een dienst waarvan mijn vroegere mede-congregationalisten zouden gaan zitten schuifelen in hun banken. Want ik ben anglicaan, nu, en dus zal ik sterven als een anglicaan. Al sla ik natuurlijk wel eens een zondagsdienst over;

ik beweer echt niet dat ik bijzonder godvruchtig ben; ik heb eerder zo’n kerkbazaar-geloof – van het soort dat elke zondag een beetje opgelapt moet worden. Maar het geloof dat ik heb, dank ik aan Owen Meany, een jongen met wie ik ben opgegroeid. Owen Meany heeft van mij een gelovige gemaakt.

Op de zondagsschool schiepen we ons een vorm van vermaak die geheel bestond uit het pesten van Owen Meany. Die jongen was zo klein, dat niet alleen zijn benen de grond niet raakten wanneer hij in zijn bank zat – ook zijn knieën kwamen niet tot aan de rand van de zitting; daardoor staken zijn benen recht naar voren, als de stijve benen van een pop. Het leek of Owen Meany geboren was met gewrichten die niet realistisch waren.

Owen was zo nietig, dat we het heerlijk vonden om hem op te pak- ken; we konden er gewoon geen weerstand aan bieden. Het leek ons een wonder, zo weinig als hij woog. Dit was des te ongerijmder omdat Owen uit een familie kwam die in de granietverwerking zat. De Meany Granietgroeve was een omvangrijk bedrijf; de machines waarmee de gra- nietblokken werden losgehakt en versneden, zagen er zwaar en gevaarlijk uit; bovendien is graniet zelf al zo’n grof, massief gesteente. Maar de enige uitstraling die de granietgroeve op Owen had, was het korrelige stof, het grijze poeder, dat uit zijn kleren wolkte wanneer we hem optilden.

Hij had de kleur van een grafsteen; het daglicht werd door zijn huid tegelijkertijd opgenomen en terug gekaatst, net als bij parels, zodat hij soms doorschijnend leek te zijn – vooral bij zijn slapen, waar de blauwe adertjes dwars door zijn huid te zien waren (alsof dit, naast zijn bijzondere afmetingen, ook al bewees dat hij te vroeg geboren was).

Zijn stembanden waren niet helemaal ontwikkeld of anders had zijn stem te lijden gehad van het stof in het familiebedrijf. Wellicht had hij schade opgelopen aan zijn strottenhoofd of was er sprake van een ver- minkte luchtpijp; misschien was hij ooit door een wegspringende rots-

(15)

splinter in zijn keel geraakt. Om überhaupt gehoord te kunnen worden, moest Owen Meany schreeuwen door zijn neus.

Toch vonden we hem allemaal lief – ‘net een pieppop’, zeiden de meis- jes, terwijl hij spartelde om bij hen vandaan te komen. Bij ons allemaal vandaan.

Ik weet echt niet meer hoe ons spelletje Owen-tillen is begonnen.

Maar het gebeurde onder de vleugels van de episcopale kerk te Gra- vesend, New Hampshire. De onderwijzeres van onze zondagsschool was een gespannen, ongelukkig uitziende vrouw die Mrs. Walker heette. Wij vonden die naam goed bij haar passen, want haar onderwijsmethode bracht mee dat ze herhaaldelijk de klas uit liep.1 Mrs. Walker placht ons een leerzaam stukje voor te lezen uit de bijbel. Daarna vroeg ze ons ernstig na te denken over wat we net gehoord hadden. ‘Stil en serieus – zo wil ik dat jullie erover nadenken!’ zei ze dan. ‘Ik laat jullie nu alleen met je gedachten,’ zei ze onheilspellend alsof onze gedachten in staat waren ons tot waanzin te drijven. ‘Ik wil dat jullie heel hard nadenken,’ zei Mrs.

Walker en dan wandelde ze de klas uit. Volgens mij rookte ze, maar ze kon het zich natuurlijk niet veroorloven om dat te doen in ons bijzijn.

‘Als ik terugkom,’ zei ze altijd, ‘zullen we het eens goed bespreken.’

Tegen de tijd dat ze terugkwam, waren we natuurlijk glad vergeten waar het over ging – want zodra ze de klas uit was, begonnen we razend- snel kattenkwaad uit te halen. Aangezien het helemaal niet leuk was om alleen te zijn met onze gedachten, pakten we Owen Meany op en gaven hem kriskras aan elkaar door, over onze hoofden heen. Dit deden we ter- wijl we op onze plaatsen bleven zitten, want dat was juist het uitdagende van het spel. Iemand – ik ben vergeten wie er altijd begon – kwam uit zijn bank, greep Owen Meany, ging weer zitten en gaf hem door aan zijn buurman, die hem op zijn beurt doorgaf. En zo verder. Ook de meisjes deden eraan mee; sommige meisjes waren heel enthousiast. Iedereen kon Owen tillen. We waren altijd erg voorzichtig – we hebben hem nooit laten vallen. Hooguit kreukte zijn hemd een beetje. Zijn stropdas was te lang. Owen stopte die altijd in zijn broek – anders zou het ding tot op zijn knieën hebben gehangen – maar tijdens ons spel raakte zijn stropdas dan weer los. Soms kwamen er muntjes uit hem rollen (in ons gezicht);

we gaven hem zijn geld altijd weer terug.

Als hij zijn honkbalplaatjes bij zich had, vielen ook die uit zijn zakken.

Dat maakte hem nijdig, want de plaatjes lagen op alfabet of waren volgens een ander systeem gerangschikt; alle verrevelders bij elkaar, bijvoorbeeld.

We wisten niet wat voor systeem het was, maar het was wel duidelijk dat Owen een systeem had, want als Mrs. Walker in de klas terugkeerde – als 1 Walker = wandelaar, voetganger.

(16)

Owen weer in zijn bank werd gezet en we zijn kwartjes en dubbeltjes en zijn gevallen honkbalhelden aan hem doorgaven – begon hij de kartonnen kaartjes met een grimmige, stille woede door elkaar te husselen.

Hij was zelf niet zo’n goede honkballer, maar hij had een zeer beperkte slagzone en als gevolg daarvan werd hij vaak gebruikt als slagman in noodsituaties – niet omdat hij ooit een bal met enig gezag wist te raken (hij kreeg zelfs instructies om nooit naar een bal te slaan), maar omdat hij altijd goed was voor een vrije loop naar het eerste honk, vanwege de vele ballen die wijd gingen. Bij de competitiewedstrijden voor de Little League morde hij wel eens over deze vorm van uitbuiting en eenmaal weigerde hij zelfs aan slag te gaan, tenzij hij ook werkelijk mocht uithalen naar de toegeworpen ballen. Maar geen enkele knuppel was klein genoeg voor hem, niet één knuppel was zo licht dat hij ermee kon slaan zonder dat zijn lijfje erdoor werd meegesleurd, zonder dat het ding tegen zijn rug beukte en hem tegen de grond wierp, ver buiten het slagperk. Zodat Owen Meany – na de vernedering die het meebracht om naar de ballen te slaan en ze te missen en zichzelf omver te gooien – maar liever koos voor die andere vernedering, waarvoor hij roerloos en ineengedoken bij de thuisplaat moest blijven staan terwijl de pitcher wanhopig op Owens minimale slagzone mikte. En die bijna iedere keer miste.

Toch was Owen dol op zijn honkbalplaatjes en, om welke reden dan ook, op het honkballen zelf – al behandelde de sport hem zeker met wreedheid. Hij werd herhaaldelijk door de werpers van de tegenpartij bedreigd. Als hij niet naar hun ballen sloeg, zeiden ze, dan zouden ze op hem richten. ‘Je hoofd is groter dan je slagzone, knul,’ zei een vijandelijke pitcher eens tegen hem. Dus sjokte Owen Meany menigmaal naar het eerste honk nadat hij ook nog door kromme ballen was geraakt.

Eenmaal op het eerste honk aangekomen, werd hij een ster. Niemand nam de honken zoals Owen het deed. Als ons team lang genoeg aan slag bleef, kon Owen Meany een thuishonk stelen. Dus werd hij bij de laatste innings ook wel als noodloper gebruikt; honkloper en slagman voor noodgevallen – ‘nood-Meany’, noemden wij hem soms. In het veld was hij hopeloos. Hij was bang voor de bal; als die bij hem in de buurt kwam, kneep hij zijn ogen dicht. En als hij hem – als door een wonder – wist te vangen, kon hij er niet mee gooien; zijn hand was te klein om er behoorlijk grip op te krijgen. Dat was extra zuur voor hem. Maar gelukkig was Owen geen doorsnee klager; wanneer hij zich aan zelfmedelijden overgaf, uitte hij zijn klachten met zo’n origineel stemgeluid, dat hij het klagen tot iets aantrekkelijks wist te maken.

Wanneer we Owen op de zondagsschool omhoog hielden – en dan zo hoog mogelijk! – protesteerde hij al even onnavolgbaar. We kwelden hem vooral, denk ik, omdat we zijn stem wilden horen; ikzelf dacht wel eens

(17)

dat zijn stem van een andere planeet kwam. Nu ben ik ervan overtuigd dat het een stem betrof die niet van deze wereld was.

‘ZET ME NEER!’ kirde hij met een verstikte, nadrukkelijke falsetstem.

‘LAAT DAT! IK DOE NIET MEER MEE! AFGELOPEN, UIT! ZET ME NEER, STEL- LETJE ROTZAKKEN!’

Maar we bleven hem aan elkaar doorgeven. En hij onderging het met een groeiende gelatenheid. Hij hield zijn lijfje stokstijf; hij spartelde niet.

Wanneer we hem eenmaal in de lucht hadden, vouwde hij zijn armen uitdagend over zijn borst; zo tuurde hij met een nijdig gezicht naar het plafond. Soms greep Owen wanhopig zijn bank beet zodra Mrs. Walker het klaslokaal verliet; dan klampte hij zich vast als een vogel aan het schommeltje in zijn kooi, maar hij was gemakkelijk los te krijgen want hij kon niet tegen kietelen. Vooral een meisje dat Sukey Swift heette was heel handig in het kietelen van Owen Meany; dan schoten zijn armen en benen onmiddellijk alle kanten uit en daarna hadden we hem meteen in hoger sferen.

‘NIET KIETELEN!’ riep hij meestal, maar de regels van het spel waren onze regels. Naar Owen werd nooit geluisterd.

Uiteraard kwam Mrs. Walker steevast terug wanneer Owen in de lucht hing. Gezien de bijbelse aard van haar vermaning aan ons – om

‘heel hard na te denken...’ – had ze kunnen aannemen dat wij, door de verheven werking van onze gecombineerde en allerhardste gedachten, erin geslaagd waren Owen Meany tot de gave der levitatie te brengen.

Ze had zo snugger kunnen zijn om te vermoeden dat Owen – als een rechtstreeks gevolg van het feit dat wij met onze gedachten alleen gelaten waren – bezig was ten hemel op te stijgen.

Maar Mrs. Walkers reactie was altijd dezelfde – grof en fantasieloos en ongelooflijk traag van begrip. ‘Owen!’ snauwde ze. ‘Owen Meany, ga terug naar je bank! Kom onmiddellijk naar beneden!’

Wat kon Mrs. Walker ons over de bijbel leren als ze zelf zo dom was om te denken dat Owen Meany zichzelf in de lucht had getild?

Op dit punt gedroeg Owen zich altijd uiterst waardig. Nooit zei hij:

‘DAT HEBBEN ZIJ GEDAAN! ZE DOEN HET ALTIJD MET ME! ZE TILLEN ME OP EN ZE MAKEN MIJN GELD ZOEK EN ZE GOOIEN MIJN HONKBALPLAATJES DOOR ELKAAR EN ZE WILLEN ME NOOIT NEERZETTEN, ALS IK DAT VRAAG!

WAT DENKT U WEL – DAT IK HIERHEEN BEN GEVLOGEN?’

Want ook al klaagde Owen tegen ons, hij zou nooit klagen over ons.

In de lucht mocht hij zich slechts bij vlagen stoïcijns gedragen – als Mrs.

Walker hem betichtte van kinderachtig gedrag, bleef hij altijd onver- stoorbaar. Hij gaf ons nooit de schuld. Owen Meany was geen klikspaan.

Owen Meany liet ons zien wat een martelaar was – en aanschouwelijker dan het in menig bijbelverhaal gebeurde.

(18)

Van enige wrok was blijkbaar geen sprake. Ofschoon we ons meest geritualiseerde getreiter voor de zondagsschool bewaarden, tilden we hem ook op andere tijden op – spontaner, zou je kunnen zeggen. Op een dag hing iemand hem bij zijn kraag aan een kapstok in de aula van onze school; zelfs toen, zelfs daar, spartelde Owen niet. Hij hing zwijgend te bengelen en wachtte eenvoudig tot iemand hem loshaakte en op de grond zette. En eenmaal hing iemand hem na de gymnastiekles in zijn eigen kleerkast op en deed de deur dicht. ‘DIT IS NIET LEUK! DIT IS NIET LEUK!’ riep hij en dat bleef hij roepen tot iemand het blijkbaar met hem eens was en hem verloste van het gezelschap van zijn tok – ter grootte van een katapult.

Hoe had ik kunnen weten dat Owen Meany een held was?

Laat ik meteen maar vertellen dat ik een Wheelwright ben; dat was een familienaam die meetelde in onze gemeente – de Wheelwrights. En de Wheelwrights waren niet geneigd tot sympathie jegens de Meany’s. We vormden een matriarchale familie, want mijn grootvader stierf toen hij nog een jongeman was en liet mijn grootmoeder alles in haar eentje opknappen, wat ze op nogal grootse wijze deed. Ik stam nog af van John Adams – via grootmoederskant (haar meisjesnaam was Bates en haar familie is nog met de Mayflower naar Amerika gekomen); toch was het in onze gemeente juist mijn grootvaders naam die gewicht in de schaal legde en mijn grootmoeder hanteerde die naam met zo’n zelfverzekerd gevoel van eigenwaarde, dat ze net zo goed een Wheelwright en een Adams en een Bates had kunnen zijn.

Haar doopnaam was Harriet, maar ze liet zich Mrs. Wheelwright noemen door vrijwel iedereen – en zeker door iedereen uit de familie van Owen Meany. Het oerbeeld dat mijn grootmoeder voor ogen stond bij het horen van de naam Meany, kwam volgens mij overeen met de siga- renrokende arbeidersleider George Meany. De combinatie van vakbonden en sigaren viel niet goed bij Harriet Wheelwright. (Voor zover ik weet is George Meany geen familie van de Meany’s uit mijn geboorteplaats.) Ik ben opgegroeid in Gravesend, New Hampshire; daar hadden we geen vakbeweging – wel een paar sigarenrokers, maar geen vakbonds- leden. Mijn geboorteplaats werd in 1638 van een Indiaanse ‘sagamore’

gekocht door ene dominee John Wheelwright, naar wie ik ben vernoemd.

Sagamore is de naam die men in New England gaf aan Indiaanse opper- hoofden en andere hoge pieten – al heb ik, zolang ik een jongen was, maar één sagamore gekend en dat was de hond van mijn buurman, een labrador retriever die naar de naam Sagamore luisterde (en niet vanwege zijn Indiaanse afkomst, vrees ik, maar door de onwetendheid van zijn eigenaar). De baas van Sagamore, onze buurman Mr. Fish, beweerde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wie kende Edmond nou niet, heel veel heeft Edmond voor zijn club gedaan, wat was hij trots toen “ZIJN JONGENS”, lid werden van S.D.Z.Z.. allebei met een veel te grote

Deze opleiding is bestemd voor jongeren vanaf 12 jaar die binnen de eigen vereniging wedstrijden van pupillen willen gaan leiden.. In deze korte cursus wordt

• Indien deze functie niet is ingevuld dient sponsoring VOORAF te worden gemeld bij het Dagelijks Bestuur van de Omni-Vereniging S.D.Z.Z?. • Sponsoring zonder melding zal NIET

De week erna stond de ultieme topper op het programma tegen Peeske E1. Op dat moment ongeslagen aan kop. Het was een echt kampioensduel waarbij het geluk niet geheel aan de kant

• Indien deze functie niet is ingevuld dient sponsoring VOORAF te worden gemeld bij het Dagelijks Bestuur van de Omni-Vereniging S.D.Z.Z.. • Sponsoring zonder melding zal NIET

Waar kun je je druk over maken: Over mensen die zeggen dat een club als SDZZ geen bestaansrecht zou hebben of denken dat een fusie binnen Zevenaar goed zou zijn voor

[r]

de verkeersdeelnemers (bijv. fellere verlichting en tweezijdige verlichting) maar ook voor meer inzicht (bijv. in geschikte locaties voor Bikescout) en validatie van de werking