• No results found

vertegenwoordigd door haar gedelegeerd bestuurder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "vertegenwoordigd door haar gedelegeerd bestuurder"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZAAK No. 16-61 ARREST 579

In de zaak:

Acciaierie Ferriere e Fonderie di Modena, naamloze vennootschap, gevestigd te Milaan, vertegenwoordigd door haar gedelegeerd bestuurder

A. Giacomazzi,

Verzoekster

bijgestaan door prof. P. Gasparri, hoogleraar aan de Universiteit te Perugia, advocaat bij de Corte di Cassazione te Rome, ten deze domicilie gekozen hebbende ten kantore van C. Wagner, Rue des Roses 31, Luxemburg,

tegen

Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

Verweerster

vertegenwoordigd door prof. G. Passetti, juridisch adviseur bij de Hoge Autoriteit, als gemachtigde,

ten deze domicilie gekozen hebbende te haren kantore, Place de Metz 2, Luxemburg,

betreffende een beroep tot nietigverklaring, subsidiair wijziging van de individuele beschikking van de Hoge Autoriteit dd. 21 juni 1961, waarbij aan verzoekster een geldboete is opgelegd wegens over­

treding van artikel 60 van het Verdrag tot oprichting van de Euro­

pese Gemeenschap voor Kolen en Staal en van de beschikkingen die de Hoge Autoriteit ter uitvoering van dit artikel heeft gegeven,

(2)

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE, samengesteld als volgt:

A. M. Donner, President, O. Riese, Kamerpresident,

L. Delvaux, Ch. L. Hammes (Rechter-Rapporteur) en A. Trabucchi, Rechters,

Advocaat-Generaal: K. Roemer, Griffier: A. Van Houtte, het volgende

ARREST

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN

1 — Overzicht van de feiten

Overwegende dat de feiten, die aan het geding ten grondslag liggen, als volgt kunnen worden samengevat:

1. Naar aanleiding van een controle, die van 14 tot 31 januari 1959 en op 30 september en 14 oktober 1959 ten kantore van de naamloze vennootschap „Acciaierie Ferriere e Fonderie di Modena"

(hierna te noemen „Modena") werd uitgevoerd, constateerde de Hoge Autoriteit dat bedoelde vennootschap zich in bepaalde gevallen schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 60 van het E.G.K.S.- Verdrag en van de beschikkingen van de Hoge Autoriteit 30-53, 31-53, 1-54 en 2-54, handelend over de door artikel 60, lid 1, van het Verdrag verboden praktijken en de wijze van openbaarmaking der door de ondernemingen van de staalindustrie toegepaste prijsschalen en verkoopsvoorwaarden.

2. Volgens de bestreden beschikking bestaan deze overtredingen in de volgende feiten:

a) Modena heeft bedragen, die zij in februari en maart 1959 aan haar afnemer Sidercomit in rekening had gebracht, ofwel

(3)

ZAAK No. 16-61 ARREST 581

6.388.036,— lire, als ontvangsten geboekt, hoewel Sidercomit in feite slechts 5.950.179,— lire had betaald; dusdoende heeft zij voor een bedrag van 437.857,— lire kortingen verleend, die niet in de prijsschaal waren voorzien;

deze kortingen zijn ongeoorloofd, zelfs indien, zoals verzoekster stelt, de betalingen van Sidercomit tot het volle bedrag van de facturen zijn aangevuld door stortingen van aandeelhouders van Modena, die dit hebben gedaan met de bedoeling een belang­

rijke afnemer te bevoordelen;

bovendien wordt de omstandigheid, dat Modena deze kortingen door middel van onjuiste boekingen opzettelijk verborgen zou hebben gehouden, in de bestreden beschikking als een verzwa­

rende omstandigheid aangemerkt;

b) Voor de maanden juni tot augustus 1958 heeft Modena de rekeningen van afnemers, van wie zij betaling had geaccep­

teerd door middel van wissels op 60, 90 en zelfs 120 dagen, wegens discontokosten gecrediteerd voor hogere bedragen dan die welke de banken haar uit dezen hoofde in rekening brachten;

dusdoende heeft zij ten onrechte kortingen verleend tot een bedrag ad 302.182,- lire;

in de loop van het geding is ter verklaring hieraan toegevoegd dat de door Modena getrokken wissels een lager bedrag ver­

meldden dan het bedrag van de facturen en dat de kortingen werden gevormd door dit verschil, waarvan de discontokosten dienen te worden afgetrokken;

c) Voor bepaalde leveranties in de periode tussen juni en december 1958 heeft Modena de transportkosten voor haar rekening ge­

nomen, die volgens haar prijsschaal ten laste behoorden te komen van de afnemers; dusdoende heeft zij ten onrechte kortingen verleend tot een bedrag ad 3.164.792,— lire;

d) Modena heeft aan haar consignatiehouder Orsi voor een bedrag ad 4.258.998,— lire een vergoeding toegekend, die niet op haar prijsschaal was gebaseerd.

(4)

De kortingen, die de Hoge Autoriteit aldus beweert te hebben geconstateerd, belopen in totaal 8.163.829,— lire.

3. Ingevolge artikel 36 van het Verdrag deed de Hoge Auto­

riteit Modena bij aangetekende brief van 20 juli 1960 mededeling van de boven omschreven onregelmatigheden en bood zij haar de gelegenheid, binnen een termijn van 14 dagen na de ontvangst van deze brief haar opmerkingen kenbaar te maken.

4. Na tweemaal verlenging van de toegestane termijn te hebben verzocht en gekregen, maakte Modena van dit aanbod gebruik, aan­

vankelijk bij brief van 15 oktober 1960 en vervolgens mondeling in een gesprek dat de Hoge Autoriteit haar afgevaardigden op 15 mei

1961 toestond.

5. De Hoge Autoriteit, van oordeel dat Modena de feiten waar­

van zij werd beticht niet had ontkend en dat de door haar verschafte verklaringen de geconstateerde onregelmatigheden niet konden recht­

vaardigen, heeft daarop bij beschikking van 21 juni 1961, vatbaar voor gedwongen tenuitvoerlegging overeenkomstig artikel 92 van het Verdrag, verzoekster ingevolge artikel 64 van het Verdrag een boete opgelegd ad 8.000.000,— lire, te betalen binnen een termijn van dertig dagen na de betekening van de beschikking. Deze beschikking is bij aangetekende brief dd. 30 juni 1961 aan Modena betekend en heeft haar op 2 juli 1961 bereikt.

6. Op 2 augustus 1961 heeft Modena ter Griffie van het Hof een beroep ingediend tot nietigverklaring, subsidiair wijziging van deze beschikking.

II — Conclusies van partijen

Overwegende dat verzoekster concludeert: primair tot nietig­

verklaring van de bestreden beschikking, subsidiair tot wijziging van de beschikking voor het geval het Hof niet tot vernietiging mocht

overgaan;

dat zij geen conclusie heeft ingediend met betrekking tot de kosten;

(5)

ZAAK No. 16-61 ARREST 583

Overwegende dat verweerster concludeert dat het den Hove behage het beroep te verwerpen en verzoekster in de kosten te

veroordelen;

III — Middelen en argumenten van partijen

Overwegende dat de middelen en argumenten van partijen als volgt kunnen worden samengevat:

A — TEN AANZIEN VAN HET EERSTE GEVAL (Kortingen ten gunste van Sidercomit)

1. Verzoekster stelt primair, dat de bestreden beschikking ar­

tikel 60 van het Verdrag juncto artikel 80 en de beschikkingen 1-54, 2-54, 30-53 en 31-53 schendt, daar de Hoge Autoriteit het begrip ongeoorloofde korting verkeerd zou hebben toegepast.

Volgens verzoekster zijn de transacties, die tussen haar en Sider­

comit hebben plaatsgevonden, volmaakt regelmatig: de als ontvang­

sten geboekte bedragen stemmen nauwkeurig overeen met de ge­

factureerde prijzen, die op hun beurt beantwoorden aan de prijs­

schaal; deze bedragen zijn inderdaad geïnd.

Het enige verschil dat de inspecteurs van de Hoge Autoriteit hebben kunnen ontdekken wordt gevormd door het verschil tussen enerzijds de in rekening gebrachte en geboekte prijzen en anderzijds de bedragen die Sidercomit heeft betaald door middel van een aantal chèques, afgegeven aan de order van Modena. Er is niets tegen, dat een bedrag slechts gedeeltelijk door middel van een chèque wordt voldaan, indien het restant in contanten wordt betaald, zoals in casu het geval is.

Dat overigens dit restant niet rechtstreeks door Sidercomit is betaald, doch voor haar rekening in contanten door een derde, in casu een van de aandeelhouders van Modena, heeft niet tot gevolg dat de onderhavige transacties discriminerend zijn in de zin van het recht van de Gemeenschap.

Immers, ook al bestaan er familiebanden tussen het merendeel van de aandeelhouders van Modena, toch heeft deze een eigen rechts-

(6)

persoonlijkheid en een vermogen dat is afgescheiden van dat van de personen die aandeelhouder zijn; bijgevolg is de rechtsverhouding tussen de rechtspersoon Modena en haar afnemer Sidercomit niet gelijk aan die tussen de natuurlijke persoon van een van haar aan­

deelhouders „ut singulus" en Sidercomit. Deze laatste rechtsver­

houding betreft niet een overeenkomst tot koop en verkoop van produkten die onder het E.G.K.S.-recht vallen, doch slechts een rechtsbetrekking van financiële aard tussen een bepaalde natuurlijke persoon en Sidercomit, meer in het bijzonder een betaling door ge­

noemde persoon voor rekening en ten gunste van bedoelde onder­

neming. In casu is zeker geen sprake van een door Modena aan Sidercomit verleende gunst.

Geen enkele bepaling verbiedt, dat een rechtssubject onder be­

paalde omstandigheden een van de afnemers van een staalonder­

neming persoonlijk te hulp komt, ook al bezit hij zelf aandelen in deze onderneming, door middel van een krediet of een subsidie, waardoor niet het vermogen van de onderneming doch zijn eigen vermogen wordt belast. Bij de mondelinge behandeling heeft ver­

zoekster op een vraag van de rechter-rapporteur geantwoord, dat de storting van het verschil tussen de aan Sidercomit in rekening ge­

brachte prijzen en de door deze gedane feitelijke betalingen het karakter droeg van een schenking te haren gunste door een aandeel­

houder van Modena, welke vrijgevigheid werd gemotiveerd door de weigering van Sidercomit om de prijs van de prijsschaal te betalen;

het bewijs van de schenking wordt uitdrukkelijk aangeboden; het gedrag van Sidercomit zou voldoende bewijs zijn voor de acceptatie.

De algemene regel „nullum crimen sine lege" moet dus volgens verzoekster tot nietigverklaring van de bestreden beschikking leiden.

Verweerster wijst er op, dat verzoekster de feiten niet ontkent:

voor vier koopovereenkomsten gedurende het tijdvak waarop de controle betrekking had heeft Sidercomit per chèque aan Modena lagere bedragen betaald dan de gefactureerde prijzen; niettemin heeft verzoekster bedragen, die gelijk waren aan de gefactureerde bedragen, als ontvangst in contanten geboekt, alsof Sidercomit vol­

ledig had betaald.

(7)

ZAAK No. 16-61 ARREST 585

Dat het verschil tussen de door Sidercomit verschuldigde prijzen en de door haar gedane betalingen, welk verschil de korting vormt die zij heeft genoten, door een van de voornaamste aandeelhouders van verzoekster voor eigen rekening in de kas van Modena is ge­

stort, heeft deze wel gesteld, doch niet bewezen.

Trouwens, zelfs indien de stellingen van verzoekster zouden zijn bewezen, zou niettemin vaststaan, aldus verweerster, dat

— aan Sidercomit kortingen zijn verleend die in de prijsschaal van Modena niet zijn voorzien;

— deze kortingen in de boekhouding van verzoekster niet zijn

opgenomen;

— hiermede is bewezen, dat de kortingen ongeoorloofd zijn en in de boeken zijn verzwegen.

Uit het oogpunt van het discriminatieverbod komt het in casu aan op de prijs die Sidercomit heeft betaald en niet op de prijs die Modena heeft geïnd. Verzoekster erkent zelf, dat Sidercomit een prijs heeft betaald, die onder de prijsschaal ligt en derhalve tevens onder de prijs die door andere afnemers wordt betaald; dit is vol­

doende bewijs, dat het Verdrag is geschonden.

Waar inderdaad de rechtsverhouding tussen de rechtspersoon Modena en Sidercomit enerzijds verschillend is van die tussen een aandeelhouder van Modena en Sidercomit anderzijds is het niet geoorloofd indien deze beide rechtsverhoudingen in de boekhouding opzettelijk door elkaar worden gehaald; hier kan integendeel worden gesproken van verzwijging van gegevens teneinde controle op de ongeoorloofde korting te beletten.

2. Subsidiair voert verzoekster tegen de bestreden beschikking aan, dat daarin geen rekening wordt gehouden met het begrip „on­

gelijksoortigheid": aangenomen dat de rechtsverhouding tussen be­

paalde aandeelhouders van Modena en Sidercomit betrekking heeft op een handelstransactie in het kader van de E.G.K.S., dan moet het niettemin uit het oogpunt van het Verdrag als geoorloofd worden beschouwd, indien een bepaalde afnemer, die niet vergelijkbaar is

(8)

met de afnemers aan wie verzoekster gewoonlijk haar produkten verkoopt, wordt bevoordeeld.

Sidercomit kan niet met andere afnemers, verbruikers of parti­

culiere handelaren worden vergeleken, daar zij een handelsonder­

neming is, behorend tot de staalindustrie van de Staat, en daar zij de enige afnemer van verzoekster is die dit karakter vertoont.

Verzoekster voegt hieraan toe dat, zelfs indien van een objec­

tieve opvatting van het begrip gelijksoortigheid wordt uitgegaan, Sidercomit eveneens moet worden beschouwd als een onderneming die bijzondere kenmerken draagt. Het is een instelling die over het algemeen geen ijzer- en staalprodukten op de particuliere markt koopt, zodat een dergelijke handelstransactie zonder enige twijfel afwijkt van het normale.

Voorts staat het volgens verzoekster vast, dat, indien de Lid­

staten E.G.K.S.-produkten kopen, de prijsvoorschriften van de Ge­

meenschap in de praktijk gewoonlijk niet worden toegepast.

Verweerster anwoordt hierop, dat de stelling dat Sidercomit geen „gelijksoortige" afnemer zou zijn op de enkele grond dat het hier een staatsinstelling betreft, in strijd is met het grondbeginsel van gelijkheid ten opzichte van de wet. Indien een Staat handelt op het gebied van de industrie, waar vrije concurrentie heerst, is hij aan dezelfde rechtsregels onderworpen als alle andere ondernemin­

gen. Vanuit het oogpunt van de Gemeenschap zijn alle onderne­

mingen die onder het Verdrag vallen aan dezelfde regels onderwor­

pen, daar het Verdrag is gebaseerd op het grondbeginsel van het

verbod van discriminaties.

Verzoekster past het begrip gelijksoortigheid dus verkeerd toe.

3. Meer subsidiair verwijt verzoekster de Hoge Autoriteit, dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan détournement de pouvoir en schending van de wet door geen rekening te houden met een van de voornaamste aspecten van het onderhavige geval.

(9)

ZAAK No. 16-61 ARREST 587

Dit aspect bestaat daarin, dat de door Sidercomit zelf betaalde prijzen binnen de perken blijven van de — door het Verdrag geoor­

loofde — aanpassing aan de gunstigste prijzen die in de prijsschalen van concurrerende ondernemingen zijn vervat; zij overschrijden niet het bedrag, bedoeld in artikel 60, lid 2, sub b, van het Verdrag, „dat het mogelijk maakt de aanbieding in overeenstemming te brengen met de prijsschaal, opgesteld op grondslag van een ander punt, dat aan de koper de gunstigste voorwaarden biedt op de plaats van levering".

Ter ondersteuning van dit betoog legt verzoekster cijfers over, teneinde de bedragen die Sidercomit heeft betaald te vergelijken met de minimumprijzen die voor dezelfde leveranties konden worden gefactureerd op grond van de prijsschaal van de vennootschap

„Acciaierie, Ferriere, Trafilerie Cravetto".

Verweerster stelt terzake in de eerste plaats de vraag, of het feit dat zij geen rekening heeft gehouden met gegevens die door verzoekster niet tijdig, d.w.z. voor het instellen van beroep, zijn overgelegd, een détournement de pouvoir kan opleveren. Indien de Hoge Autoriteit zou kunnen worden verplicht, aan de door de be­

trokken onderneming aangevoerde stellingen ambtshalve alle andere verweermiddelen toe te voegen, waarvan deze gebruik had kunnen maken, zou de bewijslast worden omgekeerd en zou het optreden van de Hoge Autoriteit onmogelijk worden gemaakt.

Verzoekster antwoordt hierop, dat in elk geval het feit, dat een argument dat voor het Hof wordt opgeworpen niet reeds in de administratieve fase van het geding is aangevoerd, geen beroep op rechtsverwerking wettigt.

Verweerster stelt voorts, dat indien het de bedoeling is de prijzen aan te passen, deze bedoeling bij het sluiten van het contract behoort te worden kenbaar gemaakt.

Verzoekster meent daarentegen, dat noch het Verdrag noch enig normatief voorschrift van de Hoge Autoriteit de ondernemingen verplichten, ten tijde van het sluiten van het contract kenbaar te maken dat zij de bedoeling hebben hun prijzen aan te passen. Aan-

(10)

passing in de zin van het Verdrag is niet een formeel, doch een materieel begrip; het gaat er alleen om, wat de gevolgen van de aanpassing zijn.

Althans mag een geval als het onderhavige, waar niet tevoren melding is gemaakt van een prijsaanpassing die overigens aan de voorschriften beantwoordt, niet op één lijn worden gesteld met het toepassen van discriminerende kortingen.

Verweerster antwoordt dat een onderneming die haar prijsschaal heeft geschonden door kortingen toe te staan, niet, nadat de kor­

tingen zijn ontdekt, te harer rechtvaardiging mag aanvoeren dat zij zich heeft aangepast aan de prijzen van haar concurrenten.

De opvatting van verzoekster zou tot gevolg hebben, dat indien een onderneming haar prijsschaal schendt door korting te verlenen, zulks al dan niet geoorloofd is „in eventum", d.w.z. al naar gelang de onderneming er in slaagt een concurrent te ontdekken die een prijs heeft berekend, gelijk aan of lager dan haar eigen prijs. Op deze wijze zou de verplichting tot inachtneming van de gepubli­

ceerde prijsschalen praktisch komen te vervallen.

Verweerster gaat vervolgens dieper in op artikel 60 van het Verdrag en stelt, dat de aanpassing dient te geschieden naar een bepaalde prijsschaal, niet naar de prijsschalen van de „concurrentie"

en nog minder naar de door de „concurrentie" toegepaste prijzen.

Voorts bewijzen de woorden van het Verdrag: „het aanbod aanpas­

sen" 1), dat aanpassing aan de prijsschaal van een concurrent niet na het sluiten van het koopcontract mag geschieden teneinde achteraf een korting te rechtvaardigen; slechts het aanbod, niet de prijs die is vastgesteld in een reeds gesloten contract, kan worden aangepast.

Voor een juiste aanpassing kan trouwens niet worden volstaan met een vergelijking tussen twee prijzen, doch moeten twee voor­

stellen tot contracteren met elkaar worden vergeleken: enerzijds het

1) De Nederlandse tekst van het Verdrag geeft hier eigenlijk: in overeen­

stemming brengen met (noot vertaler).

(11)

ZAAK No. 16-61 ARREST 589

concrete aanbod van een bepaalde verkoper aan een koper, ander­

zijds het aanbod in abstracta dat in de prijsschaal van een andere verkoper ligt opgesloten. In beide gevallen omvat het aanbod niet alleen de prijs, doch ook de „verkoopvoorwaarden", welke nood­

zakelijkerwijs tevoren bekend moeten zijn wil men ze in het be­

trokken geval kunnen toepassen. Gelijkheid van basisprijzen is dus niet voldoende om een gelijkheid van behandeling te verzekeren, indien de verkoopvoorwaarden verschillend zijn.

In dit verband wijst verweerster er op — deze opmerking geldt eveneens voor de stukken die verzoekster naar aanleiding van de andere overtredingen heeft overgelegd — dat de door verzoekster aan het Hof overgelegde facturen een „ander basing point" aan­

wijzen dan de prijsschaal waaraan zij beweert zich te hebben aan­

gepast, hetgeen betekent dat de koper een andere vrachtprijs heeft betaald dan degeen die van de concurrent heeft gekocht; voorts bevatten de door verzoekster overgelegde stukken nog andere ver­

schillen en onjuistheden. Tijdens de procedure heeft verweerster aan het Hof een gedetailleerde berekening overgelegd van een juiste aanpassing aan de „Cravetto"-prijsschaal, die met de cijfers van Modena in strijd is.

Volgens de Hoge Autoriteit is er dus in elk geval geen sprake van een werkelijke prijsaanpassing.

Ten slotte stelt verweerster, dat de argumenten die verzoekster aan het begrip „aanpassing" ontleent een bekentenis opleveren, aan­

gezien zij daardoor erkent dat zij prijzen heeft berekend die niet in overeenstemming zijn met haar prijsschaal, en dat deze argumenten in strijd zijn met het eerste voorgedragen middel: kortingen, die een schenking vormen die een aandeelhouder voor eigen rekening aan een afnemer heeft gedaan, kunnen niet uit hoofde van prijsaan­

passing zijn verleend.

4. Verzoekster merkt „ten overvloede" op, dat de beschuldiging dat zij bepaalde gegevens heeft verzwegen niet kan worden gehand­

haafd, daar haar geen onregelmatigheid in de boekhouding kan

worden verweten.

(12)

Het feit dat in haar boekhouding geen onderscheid wordt ge­

maakt tussen de gedeelten van de prijs die Sidercomit en die, welke een andere persoon voor eigen rekening heeft betaald, kan niet worden beschouwd als het verzwijgen van gegevens, daar een derge­

lijk onderscheid noch in enige rechtsnorm noch in enig voorschrift voor de techniek of de praktijk van de boekhouding is te vinden.

Voorts zijn verzwarende omstandigheden als die waarop de Hoge Autoriteit een beroep doet in het recht van de Gemeenschap

onbekend.

Verzoekster heeft zich niet schuldig gemaakt aan enige inbreuk op artikel 47 van het Verdrag: zij heeft nimmer willens en wetens onjuiste gegevens verstrekt; een bepaalde wijze van boeking is niet een aan een controleur verschaft „gegeven", wat. het enige geval is waarop artikel 47 doelt. Er is in casu geen sprake van bedrog, hoogstens van iets dat „niet is gespecificeerd", hetgeen iets geheel anders is. Verzoekster heeft dus nimmer gehandeld uit een „animus dissimulandi" en verwerpt het verwijt, dat zij gegevens zou hebben

verzwegen.

Overigens heeft de Hoge Autoriteit artikel 47 in de bestreden beschikking niet genoemd, zodat zij er achteraf geen beroep op

kan doen.

Verweerster stelt dat het verzwijgen van gegevens daarin be­

staat, dat twee rechtsverhoudingen, die gescheiden hadden behoren te blijven, in de boekhouding door elkaar zijn gehaald; dit zou niet zijn ontdekt, indien haar inspecteurs niet de gelegenheid hadden gehad de boekhouding van Sidercomit te onderzoeken.

Hier is een typisch voorbeeld van willens en wetens onjuiste gegevens verstrekken als bedoeld in artikel 47 van het Verdrag, zodat duidelijk sprake is van intellectuele valsheid.

De verzwarende omstandigheid waarop de bestreden beschik­

king doelt bestaat daarin, dat het totaal der gefactureerde bedragen is geboekt als te zijn voldaan door Sidercomit, terwijl deze slechts een gedeelte heeft betaald.

(13)

ZAAK No. 16-61 -ARREST 591

De bestreden beschikking bevat geen schending van de wet, zoals verzoekster stelt, doch geeft daarentegen een juiste toepassing van de regels van het Verdrag.

5. Nog steeds subsidiair verwijt verzoekster de Hoge Autori­

teit een détournement de pouvoir „in de vorm van gebrekkige moti­

vering, van onvolledige waardering van de feiten en van kennelijke onrechtvaardigheid" omdat zij geen rekening heeft gehouden met bepaalde fundamentele aspecten van het onderhavige geval die, zo zij haar gedrag al niet verontschuldigen, dan toch verzachtende om­

standigheden opleveren.

a) Deze verzachtende omstandigheden zijn in de eerste plaats van objectieve aard: de feiten, die een van haar aandeelhouders worden verweten, waren noodzakelijk om Modena op indirecte wijze in staat te stellen, bij het sluiten van een zeker aantal contracten de moeilijkheden te boven te komen die destijds werden geschapen door de uitermate ernstige toestand van de conjunctuur op de staalmarkt in het algemeen en op de Italiaanse markt in het bijzonder. In het jaar 1958 heerste in de staalsector een „verwarde en aanhoudende"

toestand van wanorde en tuchteloosheid, waartoe in het bijzonder werd bijgedragen door de oneerlijke concurrentie van bepaalde ondernemingen, die niet onder de competentie van de organen van de Gemeenschap vielen.

b) Andere verzachtende omstandigheden zijn van subjectieve aard: verzoekster had een moeilijke periode doorgemaakt wegens de reorganisatie van de onderneming en de wederopbouw van haar bedrijven; zij zou zichzelf ernstig hebben benadeeld, door op een tijdstip waarop zij haar zaken aan het uitbreiden was, niet te voldoen

aan de verzoeken van Sidercomit of haar toevlucht te nemen tot een overmatige prijsverlaging.

Deze omstandigheden rechtvaardigen het feit, dat een van de aandeelhouders van verzoekster haar door het brengen van een persoonlijk offer op indirecte wijze te hulp is gekomen; dat de Hoge Autoriteit wèl rekening heeft gehouden met één enkele omstandig-

(14)

heid die zij als verzwarend beschouwt, doch geen verzachtende omstandigheden heeft laten gelden, levert harerzijds een duidelijk détournement de pouvoir op.

Verweerster antwoordt hier op, dat de moeilijkheden van con­

juncturele aard waarop verzoekster een beroep doet geen rechtvaar­

diging vormen voor discriminerende en verboden praktijken.

Om tegemoet te komen aan de moeilijke situatie waarin zij beweert zich te hebben bevonden had verzoekster het Verdrag niet behoeven te schenden, doch had zij gebruik kunnen maken van de wettige middelen (herziening van prijsschalen, wijziging van prijs­

schalen naar behoefte, prijsaanpassing).

Wat de feiten betreft, merkt de Hoge Autoriteit op: in de eerste plaats kan het feit, dat niet alle ondernemingen die het Verdrag hebben geschonden konden worden vervolgd, niet als een verzach­

tende omstandigheid worden beschouwd, in de tweede plaats heeft geen van de concurrenten van verzoekster in zijn boekhouding bepaalde gegevens achtergehouden.

In casu kan dus geen sprake zijn van détournement de pouvoir.

Verzoekster antwoordt hierop dat zij zich ten tijde van het plaatsgrijpen van de litigieuze feiten in een toestand van overmacht bevond tegenover haar concurrenten, die de regels betreffende open­

baarmaking en prijsaanpassing schonden.

Voorts zou een verlaging der prijsschalen een voor haar schade­

lijk psychologisch effect hebben gehad op haar afnemers, temeer omdat dit zou zijn geschied op een zowel voor haarzelf als voor de markt in het algemeen kritiek tijdstip, terwijl ook andere onder­

nemingen de regels van het spel niet in acht namen.

Verweerster merkt op, dat verzoekster het beroep op overmacht niet als strafuitsluitingsgrond, doch slechts als verzachtende omstan­

digheid doet gelden, waardoor zij stilzwijgend toegeeft dat de ver­

eisten voor overmacht in casu ontbreken.

(15)

ZAAK No. 16-61 ARREST 593

Voorts betwist verweerster, dat een onderneming in diskrediet geraakt indien hij zijn prijsschalen aanpast en zijn prijzen verlaagt.

Het tegendeel is het geval. Hoe dit ook zij, de grond waarop ver­

zoekster zich beroept om de verleende kortingen te rechtvaardigen, levert noch een geval van overmacht noch een algemene verzach­

tende omstandigheid op.

B — TEN AANZIEN VAN HET TWEEDE GEVAL (Het verlenen van kor­

tingenbij de betalingper wissel)

1. Verzoekster stelt, dat de bestreden beschikking artikel 60 van het E.G.K.S.-Verdrag en de beschikkingen 1-54, 2-54, 30-53 en 31-53 schendt, daar de Hoge Autoriteit het begrip ongeoorloofde korting verkeerd zou hebben toegepast.

Zij is van mening dat de gelaakte handelingen in alle opzichten rechtmatig zijn: de aanvaarding van betalingen per wissel is in over­

eenstemming met het handelsgebruik en beantwoordt tevens aan de voorwaarden van haar prijsschaal; de verhogingen wegens te late betaling die in de prijsschaal waren voorzien zijn inderdaad in rekening gebracht.

In feite heeft verzoekster zich in bepaalde gevallen om liquidi­

teitsredenen genoodzaakt gezien, wissels te trekken voordat de fac­

turen gereed waren; de bedragen werden dan bij wijze van schatting vastgesteld. Sommige afnemers bleven, niettegenstaande herhaalde aanmaningen, in gebreke het resterende te betalen; daar inning langs gerechtelijke weg te kostbaar en te weinig doelmatig scheen, was verzoekster gedwongen zich hierbij neer te leggen en werden deze bedragen als verlies geboekt.

De ondernemingen kunnen niet terwille van het discriminatie­

verbod worden gedwongen in rechte op te treden teneinde bedragen op te vorderen die, ondanks de daartoe in het werk gestelde pogin­

gen, niet binnen de vastgestelde termijn zijn betaald.

Verweerster merkt op, dat verzoekster in de bestreden beschik­

king niet zo zeer wordt verweten, dat zij niet al het mogelijke heeft gedaan om achterstallige bedragen te innen — voor welke bewering zij trouwens geen werkelijke bewijzen aanvoert — als wel, dat zij

20

(16)

stelselmatig en in strijd met het handelsgebruik uitstel van betaling heeft verleend tot termijnen van 120 dagen toe en vooral, dat zij kortingen heeft verleend op de prijzen van haar prijsschaal door discontokosten voor haar rekening te nemen die hoger waren dan de in de prijsschaal vastgestelde verhogingen wegens te late betaling.

Zij meent, dat verzoekster in dit geval een tweede methode heeft gevolgd om ongeoorloofde kortingen te verlenen, namelijk kortingen bij het trekken van wissels op afnemers, die om uitstel van betaling vragen. Evenals de eerste methode (gevolgd ten op­

zichte van Sidercomit) is ook deze bij het Verdrag verboden; doch in het tweede geval was verzoekster door het bestaan van de wissels gedwongen, de kortingen in haar boekhouding op te nemen.

Verweerster meent dus, dat zij artikel 60 van het Verdrag op juiste wijze heeft toegepast.

2. Subsidiair stelt verzoekster, dat de Hoge Autoriteit in de bestreden beschikking de voorschriften betreffende aanpassing aan de prijsschalen van concurrenten verkeerd heeft toegepast.

Zij stelt terzake dat, zelfs indien alleen rekening wordt gehouden met de ingevorderde som, los van het onbetaald gebleven restant, de werkelijke, via de wissels betaalde prijs niet lager is dan de prijzen, die voor dezelfde goederen zijn vastgesteld in de prijs­

schalen van sommige concurrenten; het betreft hier dan afwijkingen wegens prijsaanpassing, die rechtens geoorloofd zijn.

Ter ondersteuning van deze stelling produceert verzoekster als voorbeeld voor een van de litigieuze transacties de prijzen, die konden worden gefactureerd op grond van de prijsschaal van „La­

vorazione Metalli Vari" te Brescia en die lager zijn dan die, welke in feite door een van haar eigen afnemers zijn betaald.

Tegenover dit betoog herhaaltverweerster haar stelling, dat een aanpassing achteraf uit het oogpunt van het Verdrag ongeoorloofd is; aan de hand van gedetailleerde cijfers tracht zij aan te tonen, dat in casu trouwens geen werkelijke prijsaanpassing heeft plaats­

gevonden.

(17)

ZAAK No. 16-61 ARREST 595

3. Verzoekster voert voorts aan, dat de Hoge Autoriteit in de considerans van de bestreden beschikking ten onrechte stelt, dat de beweerde ongeoorloofde kortingen zijn geboekt als „spese di sconto"

(discontokosten).

In feite zijn zij geboekt onder de post „sconti su fattura" (ver­

leende kortingen), een algemene term waaronder in de Italiaanse boekhouding in het bijzonder worden verstaan achterstallige saldi, waarvoor geen aanleiding bestaat tot het instellen van een rechts­

vordering.

Volgens verzoekster zijn de feiten aldus door de Hoge Autori­

teit „verdraaid", „hetgeen volgens de heersende doctrine een duide­

lijk bewijs is van excès de pouvoir".

Verweerster antwoordt hierop dat er geen sprake is van „ver­

draaiing der feiten", daar „spese di sconto" en „sconti su fattura"

uitdrukkingen zijn waarachter zich een en dezelfde ongeoorloofde realiteit verbergt, namelijk discriminaties die volgens het Verdrag zijn verboden, daar zij tot gevolg hebben dat op gelijksoortige transacties ongelijke voorwaarden worden toegepast.

Overigens, aldus verweerster, wordt de uitdrukking „sconti su fattura", anders dan verzoekster stelt, in de Italiaanse boekhouding gebruikt ter aanduiding van verleende kortingen, niet van achter­

stallige vorderingen.

4. Verzoekster stelt opnieuw dat, aangenomen dat er sprake zou zijn van een overtreding, de Hoge Autoriteit althans als ver­

zachtende omstandigheid rekening had behoren te houden met de ernst van de marktsituatie waarvan zij het slachtoffer was en met de organisatorische crisis waarin zij zich bevond.

Verweerster verwerpt dit betoog op de gronden die zij naar aanleiding van het eerste geval heeft aangevoerd.

C — TEN AANZIEN VAN HET DERDE GEVAL (Transportkosten)

1. Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking artikel 60 van het Verdrag en de beschikkingen 1-54, 2-54, 30-53 en 31-53

(18)

schendt, daar de Hoge Autoriteit de voorschriften betreffende aan­

passing aan de prijsschalen van concurrenten niet zou hebben toe­

gepast.

Indien verzoekster, in strijd met haar prijsschaal, voor een zeker aantal transacties de transportkosten voor haar rekening heeft ge­

nomen, heeft dit slechts tot gevolg gehad dat in de toegepaste prijzen een aanpassing is verdisconteerd, die de minimumgrens van de op grond van sommige prijsschalen van concurrenten gedane offertes niet overschrijdt; zij heeft bijgevolg artikel 60, lid 2, sub b, van het Verdrag niet overtreden.

Ter ondersteuning van haar betoog legt verzoekster cijfers over, waaruit voor 27 rekeningen die op het litigieuze tijdvak betrekking hebben zou blijken, dat de prijzen die zij in feite heeft berekend zeer veel hoger zijn dan die welke door verschillende van haar concurrenten zijn toegepast.

Verweerster voert hiertegen aan, dat volgens het Verdrag prijs­

aanpassing achteraf uitgesloten is en stelt aan de hand van cijfers, dat in casu geen behoorlijke aanpassing heeft plaatsgevonden.

2. Evenals naar aanleiding van de beide eerste gevallen stelt verzoekster, dat de Hoge Autoriteit in haar beschikking ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de toestand waarop verzoekster zich heeft beroepen, zelfs niet als verzachtende omstandigheid.

Verweerster verwijst naar hetgeen zij in de beide eerste gevallen op deze stelling van verzoekster heeft geantwoord.

D —TEN AANZIEN VAN HET VIERDE GEVAL (Toekenning van een ver­

goeding aan Orsi)

1. Ten aanzien van de vergoeding die verzoekster aan haar consignatiehouder Orsi heeft toegestaan verwijt zij de Hoge Autori­

teit, geen rekening te hebben gehouden met de bijzondere aard van de rechtsverhouding in kwestie.

De onderneming Orsi kan in zeker opzicht niet met de andere afnemers van verzoekster worden vergeleken, daar tussen beide

(19)

ZAAK No. 16-61 ARREST 597

bijzondere handelsbetrekkingen bestaan (bij de verdeling van een nalatenschap zijn Modena en Orsi uit één enkele onderneming voort­

gekomen).

Verweerster stelt dat de rechtsgrond van het begrip „ongelijk­

soortigheid", zoals verzoekster dit opvat, haar niet duidelijk is.

Indien deze uitlegging zou worden aanvaard, zou het merendeel van alle handelstransacties op wettige gronden discriminaties mogen bevatten en zou het beginsel van artikel 60, lid 1, van het Verdrag naar het gebied der abstracte en onvruchtbare ideeën worden ver­

wezen.

2. Verzoekster stelt, dat in casu geen sprake was van de toe­

kenning van een vergoeding, doch dat zij gedwongen afstand heeft gedaan van de invordering van het restant van verschillende bedra­

gen die tussen haar en de onderneming Orsi nog niet waren ver­

effend.

Laatstgenoemde bevond zich destijds op de rand van het faillis­

sement; een gerechtelijke procedure had geen enkele kans van slagen en zou slechts een crisis hebben verhaast, die zeer ernstige economische gevolgen had kunnen hebben, zelfs buiten de bedoelde onderneming.

Het discriminatieverbod kan niet betekenen, dat de onder­

nemingen verplicht zijn in rechte op te treden tegen insolvente debiteuren; hierbij komt, dat het in casu een debiteur betreft, die bijzondere betrekkingen met verzoekster onderhoudt.

Verweerster wijst er in de eerste plaats op, dat verzoekster deze stellingen in het administratieve stadium van het geding nimmer heeft aangevoerd, en stelt voorts, dat de door de verzoekster over­

gelegde wisselprotesten niet voldoende bewijs opleveren van haar stelling, dat het onmogelijk was, haar vorderingen op Orsi te innen.

3. Verzoekster stelt, dat het door Orsi betaalde gedeelte van de prijs niet lager is dan de prijzen volgens de prijsschalen van andere staalfabrieken en dat bijgevolg in dit geval als verzachtende omstandigheid rekening dient te worden gehouden met de prijsaan­

passing, die volgens artikel 60, lid 2, sub b, van het Verdrag is toe­

gestaan.

(20)

Ter ondersteuning van dit betoog legt verzoekster stukken over, teneinde te bewijzen dat de door haar gefactureerde prijzen, minus transportkosten, ver uitgaan boven de prijzen die volgens de prijs­

schalen van de vennootschap Ilva in rekening gebracht kunnen

worden.

Verweerster antwoordt hierop, dat zij geen rekening heeft kun­

nen houden met een stelling die haar niet is tegengeworpen.

Wat betreft de vraag of deze stelling terzake dienend is, ver­

wijst zij naar haar voorgaande opmerkingen over het begrip aan­

passing in de zin van het Verdrag.

4. Verzoekster geeft een herhaling van de reeds aangevoerde argumenten en stelt dat de Hoge Autoriteit ten onrechte geen rekening heeft gehouden, zelfs niet als verzachtende omstandigheid, met de marktsituatie en met haar eigen positie, temeer omdat zij zeer eng met Orsi is verbonden.

Verweerster ontkent, dat zij geen aandacht zou hebben geschon­

ken aan de aangevoerde verzachtende omstandigheden.

E — TEN AANZIEN VAN DE HOOGTE VAN DE BOETE

Verzoekster legt er de nadruk op, dat de boete die haar in de bestreden beschikking is opgelegd uitzonderlijk zwaar is, gezien de omstandigheden en de sancties die in andere gevallen zijn toegepast.

Bij de vaststelling van de boete had de Hoge Autoriteit er in het bijzonder rekening mee moeten houden, dat verzoekster een be­

scheiden onderneming is, en dat aan haar eerlijkheid en aan haar oprechte bedoelingen geen twijfel kan bestaan; trouwens, aange­

nomen dat er inbreuken zijn gepleegd, dan kunnen haar handelingen toch geen merkbare onrust op de markt hebben teweeggebracht.

Verweerster antwoordt hierop, dat artikel 64 van het Verdrag haar de bevoegdheid geeft aan ondernemingen, die de artikelen 60 en volgende hebben overtreden, boeten op te leggen tot een bedrag van het dubbele van de waarde van de ongeoorloofde verkopen. Zij is dus zeer ver beneden de maximumgrens gebleven, die het Verdrag aan haar discretionaire bevoegdheid stelt, en wel juist omdat zij met alle aspecten van de zaak rekening heeft gehouden.

(21)

ZAAK No. 16-61 ARREST 599

IV — Procedure

Overwegende dat de procedure regelmatig is verlopen;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT

Overwegende dat de ontvankelijkheid van het beroep door ver­

weerster niet is bestreden en geen aanleiding geeft tot opmerkingen ambtshalve;

Overwegende dat het beroep strekt tot nietigverklaring, subsi­

diair wijziging van een beschikking, waarbij de Hoge Autoriteit aan de naamloze vennootschap Modena een geldboete heeft opge­

legd omdat deze artikel 60 van het Verdrag jo de uitvoeringsbe­

schikkingen 30 en 31-53 en 1 en 2-54 zou hebben overtreden door, met schending van genoemde voorschriften, aan enige van haar afnemers kortingen op haar prijsschalen en verkoopsvoorwaarden toe

te staan;

Overwegende dat deze overtredingen in de bestreden beschik­

king zijn ingedeeld in vier groepen, welke betrekking hebben op concrete gevallen die door de controleurs van de Hoge Autoriteit zijn ontdekt;

Overwegende dat, alvorens op de gegrondheid van de tegen verzoekster ingebrachte beschuldigingen in te gaan, dient te worden vastgesteld dat verzoekster de aan genoemde vier gevallen ten grond­

slag liggende feiten als juist heeft erkend bij de contradictoire ad­

ministratieve behandeling van de zaak, welke overeenkomstig arti­

kel 36 van het Verdrag aan de bestreden beschikking is voorafgegaan;

dat het verslag van het onderhoud, dat tussen de Hoge Autori­

teit en verzoekster heeft plaatsgevonden, bij de stukken is gevoegd en dat het Hof hieraan zodanige gevolgtrekkingen zal kunnen ver­

binden als het zal vermenen te behoren;

Overwegende dat de tegen Modena ingebrachte beschuldigingen met inachtneming van deze overwegingen dienen te worden onder­

zocht;

(22)

I — Ten aanzien van het eerste geval (Kortingen ten gunste van Sidercomit)

1. Overwegende dat door verweerster is gesteld en door ver­

zoekster niet wordt ontkend, enerzijds dat volgens de boekhouding van verzoekster bepaalde goederen aan de naamloze vennootschap Sidercomit zijn geleverd en gefactureerd tegen de prijs, vermeld in de prijsschaal van Modena, en Sidercomit deze prijs volledig heeft betaald, anderzijds dat dit niet het geval is, daar een gedeelte van de prijs ten gunste van Sidercomit is betaald door een derde, belang­

rijk aandeelhouder en gedelegeerd bestuurder van Modena, zulks, naar verzoekster beweert, uit hoofde van schenking met het enkele doel dat contracten konden worden afgesloten met de belangrijke afnemer die Sidercomit voor verzoekster betekent;

Overwegende dat deze schenking volgens de verklaringen van verzoekster is gedaan aan Sidercomit, begiftigde, en stilzwijgend door deze is geaccepteerd;

Overwegende dat evenwel uit deze verklaringen eveneens voort­

vloeit, dat Sidercomit wel akkoord ging met een formele facturering tegen de prijs volgens de prijsschaal, doch in feite slechts in het aangaan van bedoelde contracten had toegestemd tegen betaling van prijzen die lager waren dan die volgens de prijsschaal van Modena, welke naar haar mening hoger waren dan de gewone marktprijzen;

Overwegende dat in casu vaststaat, dat volgens een tussen par­

tijen gemaakte afspraak het bedrag, waarvan de betaling de afnemer moest bevrijden en dat derhalve de overeengekomen prijs vormde, niet het bedrag was dat voorkwam op de rekeningen en in de boekhouding van Modena, doch een lagere som, die zowel rechtens als feitelijk de „berekende prijs" in de zin van artikel 60 van het Verdrag vormde;

Overwegende dat, indien de prijs die partijen overeenkomen lager is dan die, welke in de prijsschaal is vermeld, de verkoper aan de koper een korting toestaat;

(23)

ZAAK No. 16-61 ARREST 601

Overwegende dat een schenking door degene, die ten opzichte van de partijen bij een koopcontract derde is, op zichzelf staat, en buiten het contract omgaat, indien, zoals in casu, de beweerde schenker in feite uitsluitend ten voordele van de verkoper als tussenpersoon optreedt;

Overwegende dat het geringe vertrouwen, dat verzoekster in de wettigheid van haar handelwijze had, overigens voldoende blijkt uit haar poging deze handelwijze te camoufleren door het doen van verkeerde boekingen, waaruit moest blijken dat één enkele betaling had plaatsgevonden, afkomstig van Sidercomit, zodat de controleurs op een dwaalspoor zouden worden gebracht;

Overwegende dat deze grief derhalve niet gegrond is;

2. Overwegende dat verzoekster de Hoge Autoriteit subsidiair verwijt, geen rekening te hebben gehouden met de omstandigheid dat Sidercomit, een handelsonderneming behorende tot de staal­

industrie van de Staat, niet met haar normale afnemers kan worden vergeleken, zodat aan deze afnemer bepaalde voorrechten mochten worden verleend, daar het verbod van kortingen slechts van toe­

passing is op „gelijksoortige transacties";

Overwegende evenwel dat Sidercomit een naamloze vennoot­

schap naar burgerlijk recht is en dat de Italiaanse Staat, indien al zou zijn bewezen dat hij via de Finsider een overwegende invloed heeft in Sidercomit, in casu zou optreden iure gestionis, waardoor hij onder het gemene recht van de Gemeenschap zou vallen;

Overwegende dat deze grief derhalve niet gegrond is;

3. Overwegende dat Modena meer subsidiair stelt, dat in ieder geval het feitelijk door Sidercomit betaalde bedrag de volgens haar prijsschaal geldende prijzen niet overschrijdt, indien deze worden berekend op basis van andere punten die de afnemer gunstiger voor­

waarden bieden op de plaats van levering (artikel 60, lid 2, sub b);

dat de door Sidercomit betaalde bedragen in feite nog hoger zou­

den zijn dan de minimumprijs die haar had kunnen worden berekend op grond van de prijsschaal van de onderneming „Acciaierie,

(24)

Ferriere, Trafilerie Cravetto", die verzoekster bij wijze van voorbeeld aanhaalt;

dat de Hoge Autoriteit zich schuldig zou hebben gemaakt aan détournement de pouvoir en schending van de wet door geen reke­

ning te houden met deze mogelijkheid van aanpassing;

a) Overwegende dat dit middel niet mag worden verworpen, zoals door de Hoge Autoriteit wordt voorgesteld, omdat het in het administratieve stadium van het geding niet is aangevoerd;

dat een dergelijke rechtsverwerking, die trouwens niet verenig­

baar zou zijn met het voorlopige karakter dat de procedure van artikel 36 van het Verdrag kenmerkt, de processuele rechten van verzoekster ten onrechte zou beperken;

b) Overwegende evenwel dat dit middel rechtens niet gezond is;

dat immers de prijsvoorschriften van het E.G.K.S.-Verdrag op twee essentiële beginselen berusten: openbaarheid en — dank zij de openbaarheid — non-discriminatie;

dat in het bijzonder artikel 60, lid 2, sub a, te dien einde be­

paalt, dat de prijsschalen en verkoopsvoorwaarden moeten worden openbaar gemaakt;

dat het recht op aanpassing een uitzondering is op het beginsel, dat de prijzen aan de prijsschalen moeten beantwoorden, doch dit beginsel niet van iedere werking mag worden beroofd doordat de openbaarheid wordt tenietgedaan door aanpassingen achteraf;

Overwegende dat artikel 60, lid 2, sub b, bepaalt, dat het aanbod, dat aan de afnemer wordt gedaan, behoort te worden aangepast aan een prijsschaal die op basis van een ander punt is opgesteld, zodat bij deze prijsnotering, die een uitzonderlijk karakter draagt, rekening wordt gehouden met het concrete aanbod dat een andere verkoper aan een koper doet;

dat bij een juiste aanpassing aan bekende en controleerbare gegevens deze prijsnotering tot gevolg behoort te hebben, dat bij het

(25)

ZAAK No. 16-61 ARREST 603

sluiten van het contract de bepalingen ervan vastliggen, zodat deze behoed zijn voor latere wijzigingen, in het bijzonder voor een geheime prijsverlaging op het tijdstip van nakoming van het contract;

dat het derhalve in strijd is met de algemene strekking van het Verdrag en met artikel 60, lid 2, sub b, in het bijzonder, indien een prijsaanpassing uitsluitend plaatsvindt teneinde achteraf een korting op de volgens de prijsschaal geldende prijzen te rechtvaardigen, zelfs indien bij de berekening de op dit punt bestaande strikte regels in acht worden genomen, hetgeen intussen in casu niet het geval is;

dat deze beginselen, waaraan de Hoge Autoriteit nog op 12 de­

cember 1956 in haar circulaire no. 2 had herinnerd, aan verzoekster niet onbekend konden zijn;

4. Overwegende dat verzoekster uiterst subsidiair de Hoge Autoriteit een onvolledige waardering van de feiten en kennelijke on­

rechtvaardigheid, gelijkstaande met een détournement de pouvoir

„in de vorm van gebrekkige motivering" verwijt, omdat zij bij haar onderzoek geen rekening heeft gehouden met de bijzondere om­

standigheden van het geval, die hetzij als rechtvaardigheidsgrond hetzij als verzachtende omstandigheid in aanmerking hadden moeten worden genomen;

Overwegende dat verzoekster in dit verband uit objectief oog­

punt een beroep doet op de moeilijkheden van conjucturele aard, welke op de Italiaanse markt heersten en waaraan zij naar haar zeggen slechts weerstand kon bieden door de voorschriften van het Verdrag te overtreden;

dat verzoekster beweert dat zij op grond van het onbehoorlijke gedrag van bepaalde concurrenten, wie het gelukte aan de controle van de Hoge Autoriteit te ontkomen, heeft gehandeld onder de drang van overmacht, hetgeen een rechtvaardigheidsgrond oplevert;

Overwegende dat voor overmacht is vereist, dat de handeling noodzakelijk is ter afwending van het gevaar waardoor de pleger

(26)

van het feit wordt bedreigd en dat er sprake is van een recht­

streekse bedreiging en van een onmiddellijk gevaar, dat met geen ander, geoorloofd middel kan worden bestreden, hetgeen in casu niet het geval is;

dat overigens noch is bewezen noch te bewijzen aangeboden, hetzij dat Modena door een onmiddellijk gevaar werd bedreigd, hetzij dat zij alleen door de wet van de Gemeenschap te overtreden er in kon slagen, de moeilijkheden van conjuncturele aard, waar­

mede iedere industriële onderneming op zijn tijd te kampen heeft, te boven te komen;

dat derhalve in dit geval geen grond bestaat voor het aannemen van een rechtvaardigheidsgrond;

II — Ten aanzien van het tweede geval

(Het verlenen van kortingen bij de betaling per wissel) 1. Overwegende dat verzoekster volgens de beschikking akkoord zou zijn gegaan met de betaling per wissels met meer of minder lange vervaltermijnen, waarbij de verhogingen wegens te late be­

taling overeenkomstig haar prijsschaal in rekening werden gebracht;

dat zij, uitgaande van de in de wisselbrieven genoemde be­

dragen, haar afnemers zou hebben gecrediteerd voor het „netto­

bedrag van de wissel", terwijl het verschil tussen dit bedrag en het bedrag van de rekening als sluitpost werd geboekt onder het hoofd discontokosten;

2. Overwegende dat verzoekster, evenals in het administratieve stadium van het geding, zich hiertegen verweert met de stelling dat zij, door geldelijke moeilijkheden gedwongen, terstond bij de ver­

zending der goederen en voordat facturering had plaatsgevonden, wissels heeft getrokken voor „bij benadering vastgestelde" bedragen, die lager waren dan de waarde van de goederen, zodat de feitelijk door middel van deze wissels geïnde bedragen lager waren dan hetgeen de betrokken afnemers in feite verschuldigd waren volgens een juiste, na het trekken van de wissels uitgevoerde, facturering;

(27)

ZAAK No. 16-61 ARREST 605

dat inning van de bedragen die, zoals aldus achteraf werd vast­

gesteld, ten gunste van Modena bleven openstaan, onmogelijk bleek;

dat de afnemers zich hielden aan de bedragen die aanvankelijk op de wissels waren gesteld, en waarop bezwaarlijk kon worden teruggekomen in verband met de heftige reacties van deze afnemers;

dat voorts verzoeksters bankkrediet door het trekken van aan­

vullende wissels had kunnen worden geschaad;

dat in ieder geval de weigering der afnemers tot betaling van het resterend saldo verzoekster blootstelde aan gerechtelijke kosten, die in geen verhouding stonden tot de te innen bedragen;

Overwegende dat, naar zeggen van Modena, dit verschil in haar boeken is opgenomen onder de rubriek „sconto su fattura" (verleen­

de kortingen) waaronder volgens haar de oninbare vorderingen werden geboekt, hetgeen zou beantwoorden aan een gebruik in de Italiaanse handel;

Overwegende dat deze stelling van verzoekster evenwel door de feiten wordt weersproken;

dat noch is bewezen noch te bewijzen aangeboden, dat aan­

vullende wissels niet naar behoren zouden zijn gehonoreerd door de afnemers, die ten gevolge van een nauwkeurige, op de hun bekende prijsschaal gebaseerde facturering op de hoogte waren van' de om­

vang van hun verplichtingen;

dat voorts verzoekster niet heeft bewezen dat zij aanvullende wissels heeft getrokken, ingebrekestellingen heeft doen uitgaan of enige activiteit van welke aard dan ook aan de dag heeft gelegd om het verschuldigde op te eisen;

dat verder de brief van een advocaat, waarin deze verklaart dat de gerechtelijke kosten verbonden aan de inning van geringe bedragen niet evenredig zijn aan de belangen die op het spel kunnen staan, slechts een algemene bewering, geen relevante bijzonderheden omtrent de onderhavige gevallen bevat;

(28)

dat bovendien, indien de boekhouding in overeenstemming met de feiten was gevoerd, de juiste gronden voor het verlenen van kwijtschelding aan de afnemers van verzoekster ondubbelzinnig aan de dag zouden zijn getreden;

dat deze stelling van verzoekster derhalve niet gegrond is;

3. Overwegende dat verzoekster subsidiair stelt dat, zelfs af­

gezien van de niet betaalde, als „verleende kortingen" afgeschreven bedragen, de in feite door haar afnemers voor de litigieuze leveran­

ties betaalde bedragen nog hoger waren, dan indien zij haar prijzen had aangepast aan de prijsschalen van concurrenten, onder wie zij noemt „Lavorazione Metalli Vari" te Brescia;

Overwegende dat deze grief van verzoeksters op de hierboven naar aanleiding van het eerste geval ruimer omschreven gronden behoort te worden verworpen, daar de prijsaanpassing eerst na de aan de afnemers gedane offertes heeft plaatsgevonden;

III — Ten aanzien van het derde geval (Transportkosten)

1. Overwegende dat verzoekster niet ontkent, dat zij inderdaad in strijd met haar prijsschaal voor de in de bestreden beschikking bedoelde transacties de transportkosten voor haar rekening heeft

genomen;

2. Overwegende dat zij zich ook in dit geval er op beroept, haar prijzen achteraf te hebben aangepast aan de prijsschalen van con­

currerende ondernemingen, waarmede vergeleken haar eigen prijzen nog hoger waren dan de minimumprijzen die zij in geval van prijs­

aanpassing zou hebben berekend;

Overwegende dat, op grond van hetgeen naar aanleiding van dezelfde, in het eerste geval opgeworpen grief is overwogen, dit middel wettelijke grondslag mist;

IV — Ten aanzien van het vierde geval (Toekenning van een vergoeding aan Orsi)

1. Overwegende dat verzoekster — hoewel toegevende dat de in de beschikking genoemde feiten, die de Hoge Autoriteit gispt

(29)

ZAAK No. 16-61 ARREST 607

wegens het verlenen van kortingen op haar prijsschaal in strijd met artikel 60 van het Verdrag, juist zijn — stelt, dat de kwijtschelding van belangrijke bedragen aan haar consignatiehouder Orsi niet met bedoeld voorschrift in strijd was en geen ongeoorloofde korting op­

leverde;

2. Overwegende dat zij in de eerste plaats stelt, dat Orsi niet met haar andere afnemers kan worden vergeleken, omdat tussen de aandeelhouders van de beide ondernemingen, die bij de verdeling van een nalatenschap uit één enkele familiezaak zijn voortgekomen, persoonlijke banden bestaan;

Overwegende dat dit betoog faalt;

dat het begrip gelijksoortigheid in het Verdrag in objectieve zin wordt bedoeld, zodat zuiver subjectieve elementen, zoals fami­

liebanden die tussen partijen kunnen bestaan, niet in aanmerking mogen worden genomen, wil het discriminatieverbod niet illusoir worden;

3. Overwegende dat verweerster in de tweede plaats stelt, dat zij in casu geen kortingen in eigenlijke zin heeft verleend, doch dat zij afstand heeft gedaan van de inning van vorderingen, die in feite onverhaalbaar waren wegens de financiële moeilijkheden waarin Orsi zich bevond;

dat de enige wijze waarop Modena, zonder zich persoonlijk tegenover andere schuldeisers te binden, Orsi te hulp kon komen

— in verband met de tussen de aandeelhouders van de een en de

eigenaars van de andere bestaande familiebanden — daarin bestond, dat zij afstand deed van haar vorderingen op Orsi;

dat deze afstand van recht voorts objectief gegrond was, daar er weinig kans bestond op inning van de vorderingen en daar het nutteloos scheen, executiekosten te maken die, nadat de insolventie van Orsi door het laten protesteren van op haar getrokken wissels was gebleken, niet zouden kunnen worden verhaald;

Overwegende dat uit de ten processe overgelegde wisselprotes­

ten voldoende blijkt, dat het krediet van Orsi ernstig had geleden;

(30)

dat wissels tot een bedrag van 8.131.580,— lire, die alle door Modena waren getrokken, wegens niet-betaling waren geprotes­

teerd;

dat de publiciteit, die door deze handelingen aan de benauwde positie van Orsi werd gegeven, het vermoeden doet verdwijnen, dat zij met Modena samenspande;

dat op de vorderingen een bedrag van in totaal 4.258.998,— lire onbetaald is gebleven, dat gezien de omstandigheden als oninbaar kan worden beschouwd;

Overwegende dat hieruit voortvloeit, dat in casu niet mag wor­

den aangenomen dat Modena kortingen heeft verleend, doch dat zij volledig afstand heeft gedaan van alle resterende vorderingen op

Orsi;

dat deze feiten inderdaad inhouden dat een schuld is kwijt­

gescholden, niet dat korting is verleend, hetgeen zou impliceren dat met het oog op en bij gelegenheid van bepaalde transacties ver­

goedingen zouden zijn toegekend;

Overwegende dat grond bestaat voor de beslissing, dat voor deze overtreding niet voldoende bewijs is geleverd;

V — Ten aanzien van de hoogte van de boete

1. Overwegende dat niet behoeft te worden nagegaan, of in het onderhavige geval grond bestond voor het in aanmerking nemen van de wettelijke verzwarende omstandigheden, waarop in artikel 47 van het Verdrag boeten zijn gesteld;

dat de Hoge Autoriteit in haar beschikking niet naar dit voor­

schrift heeft verwezen en overigens de boete niet heeft verhoogd op de wijze als bedoeld in het artikel;

dat de Hoge Autoriteit door de uit de boekhouding van Modena voortvloeiende gegevens in het eerste geval (Sidercomit) als „willens en wetens onjuist" te betitelen, ermede heeft volstaan een bedrieg­

lijke kunstgreep van Modena te qualificeren, hetgeen trouwens terecht is geschied, zonder daaraan een strafverzwarende werking te verbinden, die voor verzoekster nadelige gevolgen had;

(31)

ZAAK No. 16-61 ARREST 609

2. Overwegende dat de gronden, die Modena heeft aangevoerd tegen de weigering van de Hoge Autoriteit om in haar geval ver­

zachtende omstandigheden te doen gelden, door het Hof niet kunnen worden aanvaard;

dat noch het feit dat andere ondernemingen eenzelfde soort kunstgrepen uitvoerden als in haar geval zijn geconstateerd, noch de moeilijke positie waarin zij zich bij een algemene ongunstige conjunctuur beweert te hebben bevonden — zonder daartoe overi­

gens bewijs aan te voeren — kunnen afdoen aan de verplichting, dat de voorschriften van het Verdrag strikt behoren te worden opge­

volgd;

dat verzoekster overigens de gevolgen, die zij door het ver­

lenen van ongeoorloofde kortingen beoogde, had kunnen bereiken door haar prijsschaal dienovereenkomstig te wijzigen;

Overwegende evenwel dat, op grond van het eerder overwogene, Modena vrijuit gaat wat betreft het vierde geval dat haar door de Hoge Autoriteit is verweten;

dat hierdoor de omvang van de ongeoorloofde kortingen, die zij aan haar afnemers heeft verleend, met ongeveer de helft wordt verminderd;

dat de aan verzoekster opgelegde boete derhalve dienovereen­

komstig behoort te worden verminderd;

VI — Ten aanzien van de kosten

Overwegende dat verzoekster in het ongelijk is gesteld met be­

trekking tot drie van de vier gevallen die haar door de Hoge Auto­

riteit worden verweten, doch dat, gelet op de bedragen die in elk van de vier gevallen aan de orde zijn, verzoekster ingevolge arti­

kel 69, paragraaf 3, van het Reglement voor de procesvoering dient te worden veroordeeld tot betaling van drievijfde van de kosten van

verweerster;

Overwegende dat verzoekster geen conclusie heeft ingediend strekkende tot veroordeling van de tegenpartij in de kosten;

dat derhalve geen grond bestaat tot veroordeling van de Hoge Autoriteit in een gedeelte van de kosten;

21

(32)

Gezien de processtukken;

Gehoord het rapport van de Rechter-Rapporteur;

Gehoord partijen in haar pleidooien;

Gehoord de conclusie van de Advocaat-Generaal;

Gelet op de artikelen 33, 36, 47, 60, 64, 80 en 92 van het Ver­

drag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal;

Gelet op het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal;

Gelet op het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;

HET HOF VAN JUSTITIE Rechtdoende,

Verklaart ontvankelijk het tegen de individuele beschikking van de Hoge Autoriteit van 21 juni 1961 ingestelde beroep; verwerpt het beroep ten aanzien van de eerste drie gevallen die aan ver­

zoekster worden verweten; verklaart het beroep gegrond ten aanzien van het vierde geval;

Verlaagt de in de bestreden beschikking opgelegde boete tot 4.000.000.— lire;

Veroordeelt verzoekster tot betaling van drievijfde van de kosten

van verweerster;

Ontzegt het meer of anders gevorderde.

Aldus door het Hof gewezen en ondertekend te Luxemburg op twaalf juli negentienhonderdtweeënzestig.

Donner RIESE Delvaux

Hammes TRABUCCHI

Uitgesproken ter openbare zitting gehouden te Luxemburg op twaalf juli negentienhonderdtweeënzestig.

De Griffier,

A. Van Houtte

De President, A. M. donner

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens wel- ke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;?. • Vragen om uw

De in de bijzondere voorwaarden voor- ziene duur vormt een essentieel element van de huurovereenkomst. Het materieel moet na afloop van de overeengekomen periode

De gegevens die door het NIK worden verwerkt, zijn alleen die gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de bovenstaande doeleinden en u wordt geacht toestemming te hebben

- Geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor ze zijn verstrekt;.. - Op de hoogte zijn van uw rechten

Persoonsgegevens van klanten, leden en/of vrijwilligers worden door de Vereniging Het Groninger Paard verwerkt ten behoeve van de volgende doelstelling(en):.. -

Uw persoonsgegevens worden door Autorijschool Helma opgeslagen ten behoeve van bovengenoemde verwerking(en) voor de periode:.. - Gedurende de looptijd van de overeenkomst en

 Schoolverlaters - die in het PC 142.01 tewerkgesteld zijn op 31/10/2016 - hebben recht op een syndicale premie op voorwaarde dat zij 3 maanden bijdragen betaalden;. 

(5) Deze rubriek dient ingevuld te worden, ofwel door het fonds of elke debiteur andere dan de werkgever dat/die de bedrijfstoeslag geheel of gedeeltelijk betaalt, ofwel door