• No results found

Download volledige artikel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Download volledige artikel"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Film 

Filmmaker Eyal Sivan: ‘Toeschouwer worden van je eigen werk’  

Eyal Sivan gelooft dat gezamenlijke reflectie en onderzoek cruciaal zijn bij het  ontwikkelen van nieuwe vormen voor filmmaken en filmonderwijs. Hij werkte  nauw samen met studenten van de Master of Film. De school zet met deze  residency het onderzoek voort naar haar veranderende rol ten opzichte van  technologische, economische en artistieke ontwikkelingen. ‘Hoe kunnen we het  proces – en niet zozeer de productie – een plaats geven op de academie?’ 

 

In gesprek met Marijke Hoogenboom en Mieke Bernink, hoofd van de  masteropleiding Film, gaat Eyal Sivan in op zijn radicale opvattingen over  filmonderzoek en op de unieke positie van de masteropleiding Film. 

 

Mieke Bernink (MB): Eyal heeft twee belangrijke aandachtsgebieden van de master  Film met elkaar verbonden. Ten eerste is zijn werkpraktijk zowel onderzoeksmatig  als concreet – de verwevenheid tussen maken en denken is voor hem cruciaal. Ten  tweede gaf dit ons de kans om diverse opvattingen over filmonderzoek op een rij te  zetten, en om de positie die de masteropleiding Film wil innemen, nadrukkelijker te  benoemen. 

 

Filmonderzoek is van oorsprong erg functioneel en project gestuurd, of uitsluitend  gericht op een afgebakend project. Er wordt gekeken naar wat absoluut noodzakelijk  is om de film te maken die je voor ogen hebt. Het project wordt nauwelijks 

beschouwd als onderdeel van een groter geheel, en in het maakproces wordt niet  genoeg tijd genomen om afstand te nemen en terug te blikken op wat er precies  gedaan is. Er is weinig waardering voor reflectie als een opstap op weg naar iets  nieuws. 

 

Eyal Sivan (ES): Onderzoek in film is niet zozeer gericht op het project, maar meer   op de productie. Wat voor ons hier werkelijk belangrijk is, is de verhouding tussen  onderzoek en efficiëntie van productie. 

 

(2)

In het algemeen denk ik dat de filmacademie een drastische herziening van haar  identiteit doormaakt, omdat een programma alleen gebaseerd op vaardigheden  eenvoudigweg niet meer voldoet. De studenten die zich nu aanmelden op de  filmacademie hebben deze vaardigheden al. Zij beginnen niet meer bij nul: op elke  computer zit tegenwoordig software voor het monteren van beeld en geluid. Deze  nieuwe productionele en technische werkelijkheid vraagt om een totale 

herdefiniëring van de professionele rolverdeling.  

 

De huidige verkorte productieprocessen leiden tot een gebrek aan reflectie, terwijl  mensen steeds individueler werken en daarbij met zichzelf geconfronteerd worden,  wat de noodzaak om te reflecteren alleen maar groter maakt ‐ en de noodzaak  daarvoor tijd te vinden en specifieke kennis. Traditionele filmopleidingen beginnen  te ontdekken dat er allerlei nieuwe ontwikkelingen zijn die kansen bieden voor  onderzoek, om bijvoorbeeld technologische innovaties bij te houden of uit financiële  overwegingen.  

 

De opzet van deze masteropleiding biedt een dubbele kans voor  het veld. De 

studenten zijn hier om te reflecteren en te onderzoeken, maar door deze manier van  lesgeven, krijg ik als maker ook brandstof voor mijn eigen werk. De vragen waarmee  we de filmwereld proberen aan te spreken zijn: ‘Doe je onderzoek?’ en ‘Wat is je  proces?’. Deze vragen zullen filmmakers aantrekken die zich kunnen identificeren  met deze uitgangspunten.  

 

Mieke’s masterprogramma  weigert zich te houden aan de traditionele scheiding  tussen filmwetenschappelijke opleidingen aan de ene kant en ambachtelijke  filmopleidingen aan de andere kant. De Master slaat een brug tussen beide  disciplines en is een statement over de toekomst. 

 

Marijke Hoogenboom (MH): Productie was niet jullie centrale doel. Wat is de  uitkomst van je onderzoek met de studenten?  

 

(3)

ES: Ik kwam met het idee om ter afsluiting een ‘voorstelavond’ te organiseren, een  avond waarin één voorstel centraal staat, geïllustreerd met een conceptuele  tentoonstelling en fragmenten van het werk dat we met de studenten gemaakt  hebben. Zo’n ‘voorstelavond’ is een mooie manier om een project te introduceren  en de studenten te stimuleren om nieuwe presentatievormen te verkennen.  

 

MB: Dit idee van ‘een voorstel doen’ in plaats van te streven naar een eindproduct,  kan enorm helpen om onderzoek te delen met een publiek. Zelfs al bevat dat  voorstel een film, mensen zullen er anders tegenaan kijken doordat het als een  voorstel wordt gebracht. Zo’n voorstel is een bron, waaruit in de toekomst een  nieuw project kan ontstaan. Wanneer je film op een productiegerichte manier  aanpakt, maak je niet duidelijk waarom je van project A naar project B gaat. Maar als  je terugkijkt, zijn de redenen voor de hand liggend. 

 

ES: We zouden je opmerking verder kunnen trekken: je zegt ‘we gaan van het ene  project naar het andere’, maar we kunnen ons ook afvragen, ‘wat is je definitie van  een project?’ of, ‘wat is je esthetische of politieke project?’ 

 

Tegenwoordig krijg je zeven minuten om je project te pitchen. Als je eenmaal een  echt voorstel hebt, kun je anderen overtuigen, maar je moet er eerst een originele  vorm voor vinden, niet slechts een formule. Wat betekent het als je zegt, ‘Ik doe een  voorstel’? Het voorstel zelf opnieuw uitvinden laat de potentie ervan zien. We  werken tegenwoordig op veel meer dragers dan alleen een enkel scherm. Dit vraagt  om nieuwe presentatievormen, en ook nieuwe geldbronnen – die voorbij gaan aan  de film‐ of televisiefondsen. Studenten moeten leren om verschillende werelden aan  te spreken. 

 

MH: Hoe zou je de belangrijkste ontwikkelingen in de film omschrijven die de  onderzoeksgerichte aanpak van deze masteropleiding noodzakelijk maken? 

 

ES: Een groot probleem is dat film een anti‐intellectuele traditie heeft. Er is een  constante wrijving tussen de wereld van populaire mainstream en individuele, 

(4)

subjectieve vormen. Tegelijkertijd gaat cinema over het zichtbare. Het gaat nooit  over het onzichtbare, over het proces zelf. Begin je eenmaal na te denken over het  de manier waarop je iets maakt, dan begin je de machinerie van de cinema te  deconstrueren, en dat is iets waar jonge filmmakers moeilijk mee om kunnen gaan. 

Grootste troef van de masteropleiding zijn de studenten, die niet binnenkomen met  het voornemen om publieksfilms te maken, maar met het voornemen om de 

noodzaak voor denken in hun werk te integreren. 

 

Er zijn in de filmgeschiedenis een aantal momenten geweest waarop het denken  verweven was met de methode. In de Nouvelle Vague, bijvoorbeeld, zien we een  methodologische houding die voortkwam uit het omgaan met onmogelijkheden. Zo  heeft de onmogelijkheid om in een studio te werken bijvoorbeeld geleid tot een  relatie met de werkelijke ruimte. De verhaallijnen kwamen pas in tweede instantie  aan de orde. In zekere zin was de Nouvelle Vague een conceptueel laboratorium.  

 

Ik ben geïnteresseerd in filmonderzoek waarbij het project of eindproduct van  secundair belang is. Op het moment dat we productie als doel op zich opheffen,  heffen we het industriële aspect van filmproductie op. Onderzoek betekent dan een  onderscheid maken tussen werk en productie – je geeft de filmmaker de kans om  een omweg te nemen. Maar in film moeten we nog leren hoe we overbodig en  overgebleven materiaal kunnen koesteren, iets wat in de beeldende kunst heel  normaal is. 

De vraag voor de Master of Film is hoe we het belang van het proces – en niet alleen  van het product – in de academie kunnen introduceren. Dat is een grote uitdaging. 

 

MH: Ik kan me voorstellen dat deze visie op onderzoek een tegenstelling kan  veroorzaken tussen film als collectieve inspanning en een masteropleiding als  individueel proces. Hoe kun je de individuele vragen van de studenten centraal  stellen en ze tegelijkertijd laten samenwerken en omgaan met verschillen? 

 

ES: Dat is één van de meest ingewikkelde problemen. We kunnen het in een  sociologisch perspectief bekijken: onze generatie werd gedreven door het 

(5)

verwerpen van vaste kaders. We droomden van een masteropleiding met een open  structuur. De huidige generatie studenten vraagt juist om structuur. Maar welke  structuur past bij dit tijdsgewricht? Zou het een stap terugwaarts zijn als we  bijvoorbeeld de meester weer bij de Master introduceerden? 

 

Film kent de traditie van de ‘meester’ niet, zelfs niet in de primaire betekenis van  een atelier waar mensen rond een meester werken. We moeten dat vanuit het niets  opbouwen – en tegen de traditie van film ingaan.  

 

Het is te danken aan hun ateliertraditie dat de beeldende kunst vandaag zowel de  documentaire als ook de film uitdaagt. Bij een atelierpraktijk gaat het niet over het  gezag van de kennis; het gaat erover het gezag van de ervaring. Het gaat over het  ethos van de meester, niet over de status van de meester. Mijn positie is niet anders  dan die van de studenten; ik wil een uitwisseling op gang brengen met gedeelde  onderzoeksthema’s, en niet zozeer een meester‐student situatie. 

 

Ik heb geen onderscheid gemaakt tussen mijn eigen werk en dat van de studenten. Ik  heb geprobeerd te ontdekken hoe ik naar de studenten kon luisteren en gesprekken  kon toepassen op mijn eigen situatie. Ik heb het werk van de studenten zelfs 

gebruikt als kader voor mijn eigen werk. Mieke heeft mij de gelegenheid en het  vertrouwen gegeven om na te denken over de masteropleiding en over de betekenis  van onderzoek. Het AIR‐project is mijn laboratorium geworden. Het is een voorbeeld  van wat het betekent om theorie te ontwikkelen via de praktijk: een praktijk waarin  een proces met de studenten wordt gecreëerd  en tegelijkertijd getest. Op een heel  individueel niveau heeft het de studenten een platform gegeven om hun eigen  vraagstukken te articuleren, terwijl ik naast ze werk, als lid van de groep.  

 

Voortkomend uit dit idee om theorie via de praktijk te benaderen, heb ik de  studenten een simpele vraag gesteld: ‘Wat ben je aan het doen?’ Ik wilde ze laten  nadenken over arbeid – over de concrete inzet van het lichaam bij hun werk. We  moeten ons ook afvragen ‘Wanneer werken we?’ Het gaat niet alleen over de uren  die je in de les doorbrengt; het gaat om de totale tijd dat het werk kost.  

(6)

 

We kwamen erachter dat we veel ervaringen gemeen hadden. Een overeenkomst  was bijvoorbeeld een ‘staat van verwarring’. Ook kwam aan de orde hoe je je werk in  kaart brengt, hoe je het archiveert. Gemeenschappelijkheid creëert een niet‐

kunstmatige groep. Ik geloof niet in de aanpak, ‘We zijn met tien regisseurs, we doen  alsof we een filmploeg zijn en we maken een gezamenlijk werk.’ Ik heb niet van  tevoren een opzet bepaald: de samenwerking kwam voort uit gedeelde vragen. Mijn  werk met de studenten was een kwestie van de onderlinge affiniteiten aan te wijzen.  

 

MH: Je vraag ‘Wat ben je aan het doen?’ is in feite een hele complexe vraag. 

Kunstenaars zijn getraind om de betekenis van hun werk te benoemen, maar niet  de andere aspecten van hun praktijk. 

 

ES: Reflectie is natuurlijk een specifieke activiteit, maar ik integreer het in de arbeid. 

Voor mij is het verbonden met het activeren van het lichaam en met de cruciale  vereiste om zelf toeschouwer te worden. De traditionele opvatting in Hollywood is  dat er een scheiding bestaat tussen toeschouwer en filmmaker. Het is alsof het  scherm bepaalt welke emoties in het spel zijn en dat alleen de toeschouwer het werk  mag ervaren. Maar ik daag de studenten uit om deze hiërarchie te doorbreken en  om de toeschouwer te worden van hun eigen werk. 

 

MB: Dit type zelfreflectie voegt een belangrijke dimensie toe aan het vak. Daarom  wil ik ook zo graag een Innovatielab opzetten voor de hele Filmacademie. Het zal een  uitnodiging zijn om terug te schakelen, om na te denken en te ontwikkelen, in plaats  van halsoverkop te gaan produceren. Filmopleidingen worstelen met hun 

traditionele rol als ‘ambachtsscholen’. Ze zijn oorspronkelijk opgericht als  voorbereiding op de industrie ‐ zelfs als spiegel ervoor – en ze imiteerden de 

vaardigheden en werkstromen ervan. Tot op zekere hoogte doen ze dat nog steeds,  maar door de technologische veranderingen moet en kan de focus meer liggen op  wat je wilt zeggen en waarom je dat op die manier wilt zeggen. Ambachten zijn  slechts een middel om de inhoud overtuigend over te brengen. Dat maakt reflectie  cruciaal. 

(7)

 

MH: Film en beeldende kunst lijken elkaar op punten te overlappen. Hoe zie je  deze verhouding? 

 

MB: Ik nodig mensen uit uit de beeldende kunst en de podiumkunsten omdat we  geïnteresseerd zijn in de discussie die ontstaat als studenten met verschillende  achtergronden elkaar ontmoeten. Maar mijn missie is om een ander geluid te laten  horen in de film wereld. Ik hoef geen ander geluid te laten horen in de beeldende  kunst. 

 

ES: Wij in de cinema hebben meer te leren van de beeldende kunst dan andersom; 

het is grotendeels eenrichtingsverkeer. Maar de vraag is dan hoe je vermijdt een  filmomgeving voor de beeldende kunsten te worden. Het is zaak om echt een eigen  veld te creëren. Ik denk dat het slechts een kwestie van tijd is. 

 

Op dit moment zijn er geen plekken buiten de school om dit soort ideeën 

gezamenlijk te ontwikkelen. Er zijn geen filmbewegingen of ‐groepen meer. Dogma  was de laatste – en opvallend genoeg kwam het voort uit een opleiding. Ik denk dat  dit veelzeggend is.  

 

MB:  Behalve dat we geen cinema omgeving voor de beeldende kunst moeten  worden, zouden we ook bewust moeten zijn van de tendens dat bepaalde films niet  langer in bioscopen worden vertoond maar in kunstinstellingen. Harun Farocki’s  werk is een goed voorbeeld van dit fenomeen. Het is fantastisch dat 

kunstinstellingen zich kunnen veroorloven om te investeren in onderzoek en het  tonen van werk. Tegelijkertijd ben ik bezorgd over de ontwikkeling dat 

experimentele films worden geproduceerd die vervolgens in vier stukken moeten  worden geknipt en op vier schermen getoond omdat het tegenwoordig makkelijker  is om een podium te vinden in de beeldende kunsten. Wij worden geconfronteerd  met de uitdaging om de relatie met de cinema te herzien. Voor de masteropleiding  houdt dit in dat we de samenwerking met andere opleidingen versterken die 

(8)

belangrijk zijn voor de toekomst van het filmonderwijs, en dat we het belang van  theorie zullen herwaarderen.  

 

ES: Nu zijn we beland bij het post‐cinema scenario. Maar de tijd is nog lang niet  gekomen om de filmpraktijk op te geven; het onderzoeksveld is daar veel te rijk en  bijzonder voor. 

 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Our results suggest that during a housing crisis, homeowners in both positive and negative equity are more likely to vote for political parties that want to restore the housing

Zo ook aan de ambtenaren (De vraag zoals deze geformuleerd is in de enquête: De Stedenestafette wil de lokale samenwerking in gemeenten versterken. Het is de bedoeling dat

De eerste informatie over de optredens van Unity on Tour en Unity Kids on Tour tijdens Koningsdag en bij de Leiden Marathon.. En heb jij de laatste aflevering van 'Bep!' nog

Scenario K-Stdrd K-Buf5% K-Buf10% Toegediend gras: N drm gras werkzaam Ndrm gras werkzaam niet buffer Ndrm gras werkzaam buffer beweid Ndrm gras werkzaam buffer niet beweid N km gras

Als de essentie van “aansluiten bij de eigen regievoering van cliënten” is dat je als hulp- verlener zelf geen negatieve factor bent, dan maakt de waarde die cliënten aan hun

Door met elkaar samen te werken en gebruik te maken van elkaars aanpak kan een gedeeld beeld ontstaan van de klant en zijn situatie, en kan beter recht worden gedaan aan

“Als ze die niet kunnen vinden of niet meer hebben na een scheiding of overlijden, lopen ze een ver- hoogd risico om in de negatieve spiraal terecht te komen”, zegt Jan Willem van

Kijken we nu terug naar de drie in paragraaf 1.5 geformuleerde hoofdvragen van het verklarende deel van dit onderzoek, dan lijkt het verantwoord te con- cluderen dat de eerste